Wat wordt er geregeld via het verzekeringsrecht?


Bij verzekering gaat het allemaal om het spreiden van risico. Ter vervanging van de verzekeringsrechtelijke bepalingen in het Wetboek van Koophandel, is in januari 2006 het nieuwe verzekeringsrecht in Boek 7 Titel 17 BW ingevoerd. De belangrijkste verschillen tussen de oude en nieuwe regeling zijn dat het nieuwe stelsel systematischer is, de verzekeringnemer vooral in de hoedanigheid van consument wordt beschermd en de nieuwe regeling geen afzonderlijke bepalingen bevat over de verschillende branches.

Er zijn 3 soorten dwingend recht:

  • Dwingendrechtelijke bepalingen: hier mag in het geheel niet van worden afgeweken

  • Semi-dwingendrechtelijke bepalingen: hier mag niet ten nadele van de verzekeringnemer of ten nadele van de verzekerde van af worden geweken.

  • Er mag niet ten nadele van een verzekeringnemer of verzekerde die een natuurlijke persoon is en een verzekering hebben anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Omdat men bepaalde risico’s als te groot ervaart om zelf te dragen, bestaat de behoefte zich te verzekeren. Bepaalde risico’s kunnen door de verzekeraar als te groot of te onvoorspelbaar worden ervaren, waarmee de grens van de verzekerbaarheid wordt aangegeven. Men kan verschillende categorieën binnen de privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst onderscheiden aan de hand van drie criteria:

  1. het verzekerde voorwerp (zaak, persoon of aansprakelijkheid)

  2. de aard van de verzekeringsovereenkomst (sommen- of schadeverzekering)

  3. aard van het te verzekeren risico (aansprakelijkheidsverzekering, ongevallenverzekering, brandverzekering enz.)

De sociale verzekering verschilt van de privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst in het opzicht dat de sociale verzekering meestal van rechtswege ontstaat en de privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst op basis van vrijwilligheid, met uitzondering van de wet aansprakelijkheidsverzekering mottorijtuigen die bepaalt dat de autobezitter verplicht is om een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Ook onderscheidt de privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst zich van de sociale verzekering wat betreft acceptatie. Onder acceptatie wordt verstaan het wel dan niet accepteren van de ter verzekering aangeboden risico’s door de verzekeraar aan de hand van verschillende risicofactoren. Door middel van de risicofactoren is de verzekeraar in staat om de aangeboden risico’s onder te verdelen in groepen van objecten of individuen die ongeveer gelijke kans hebben op gelijk te verwachten verzekerde gebeurtenissen tegen gelijke premie. Mensen die het geluk hebben dat zich niets voordoet, betalen binnen deze groep voor de pechvogels.

Betrokkenen bij een verzekeringsovereenkomst

Naast de partijen bij een verzekeringsovereenkomst, de verzekeringsnemer en de verzekeraar, zijn er ook andere personen betrokken bij de verzekeringsovereenkomst. De verzekeringsnemer is degene die de verzekeringsovereenkomst afsluit. De verzekerde is volgens art. 7:945 BW degene die in geval van door hem gelden schade krachtens de verzekering recht heeft op vergoeding. De verzekerde kan dezelfde persoon zijn als de verzekeringsnemer, maar dat hoeft niet. Verzekerde en verzekeringsnemer zijn bijvoorbeeld niet dezelfde persoon indien een verzekering is aangegaan ten behoeve van een derde persoon. Iemand die bemiddelt bij het totstandkomen van de verzekeringsovereenkomst, wordt tussenpersoon genoemd en iemand die door de verzekeraar gevolmachtigd is om op de beurs voor diens rekening verzekeringen af te sluiten, wordt gevolmachtigd agent genoemd.

Met het woord assuradeur kan zowel de verzekeraar als de gevolmachtigd agent mee worden uitgedrukt. Onder verzekeraar wordt een persoon verstaan die het risico van de verzekerde overneemt, tegen betaling van premie. En tenslotte is de verzekeraar in staat om zijn verzekerde risico’s geheel of gedeeltelijk te verzekeren bij een herverzekeraar.

Transactie worden door beroepsbeoefenaren veelal aangegaan op de beurs. Wanneer een verzekeringspolis op de beurs wordt afgesloten, kan er sprake zijn van een beurspolis. Hierop zijn de algemene voorwaarden van toepassing, die na overleg tussen assuradeuren en tussenpersonen (die de belangen van verzekeringsnemers behartigen) zijn tot stand gekomen. Ook een makelaarspolis is mogelijk. Buiten de beurs (in het provinciaal bedrijf) wordt meestal gebruikt gemaakt van eigen voorwaarden, maatschappijpolissen genoemd.

De tussenpersoon kan zowel in opdracht handelen van de verzekeringsnemer als van de verzekeraar. In titel 7.17 BW staan geen afzonderlijke regels over de tussenpersoon, maar slechts bepalingen over zijn betrokkenheid bij schade-uitkering en premiebetaling (7:936 BW)

Transportverzekering

Een transportgoederenverzekering kan beschouwd worden als een soort van schadeverzekering. Bij deze verzekering wordt het risico van schade aan goederen verzekert, voor de duur van het transport. Het moet hier gaan om typische transportschade. De transportverzekering speelt een belangrijke rol in het handelsverkeerrecht. In de eerste plaats eisen banken voor de financiering van transport veelal een transportgoederenverzekering. In de tweede plaats kan de transportgoederenpolis functioneren als waardepapier indien deze aan order dan wel aan toonder is uitgebracht.

Verzekeringsovereenkomst

Art. 7:925 BW bepaalt dat een verzekering een overeenkomst is waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat, dat wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. Zij is hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering. Voorheen diende het onzeker te zijn dat de schadebrengende gebeurtenis zich tijdens de verzekerde periode zal voordoen, maar dit (onzeker voorval) is in het huidige verzekeringsrecht niet langer vereist. De Hoge Raad heeft in 1993 nog een uitspraak gedaan over het begrip onzeker voorval in het anti-vries arrest. Tegenwoordig is het voldoende dat er onzekerheid bestaat wat betreft de hoogte van het schadebedrag. In de literatuur en rechtspraak heeft er nooit eenstemmigheid geheerst over de betekenis van het begrip ‘onzeker voorval’. Indien de verzekeraar het onzeker voorval wil blijven hanteren, dient zij het op te nemen in de polisvoorwaarden, waarbij een omschrijving van het begrip de voorkeurt verdient.

Wat betreft de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst zijn de algemene verbintenisrechtelijke bepalingen van toepassing. Volgens art. 6:217 BW komt een verzekeringsovereenkomst dan tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een verzekering kan met terugwerkende kracht worden afgesloten, zelfs wanneer de schade al reeds is ingetreden, zolang de verzekerde, bij het afsluiten van de verzekering, hiervan geen kennis had. De toezending van een aanvraagformulier door de verzekeraar wordt over het algemeen beschouwd als een uitnodiging tot het doen van een aanbod en niet als een aanbod zelf. Het is de verzekeringsnemer die middels invulling en toezending van het aanvraagformulier aan de verzekeraar, een aanbod doet. De verzekeringsnemer vermeldt in het aanvraagformulier alle gegevens betreffende de persoon van verzekeringsnemer en/of verzekerde en het te verzekeren risico, waarnaar de verzekeraar kan beoordelen tegen welke voorwaarden en premie hij dit aanbod wil aanvaarden. Indien de verzekeraar het aanbod aanvaardt, is er een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Indien niet uit de gewoonte der partijen of overeenkomst voortvloeit dat een stilzwijgen van de verzekeraar kan worden opgevat als een wilsverklaring van aanvaarding, zal een stilzwijgen over het algemeen niet leiden tot aanvaarding van het aanbod. Veelal verstrijkt er enig tijd voordat het aanbod door de verzekeraar aanvaard wordt. Wanneer de verzekeringsnemer er aanmerkelijk belang bij heeft dat het risico per direct wordt gedekt, kan deze de verzekeraar verzoeken om een voorlopige dekking te verlenen. Een verleende voorlopige dekking geldt niet meer op het moment dat deze wordt omgezet in een definitieve dekking of in het geval de verzekeraar het risico niet wenst te aanvaarden.

Uberrima fides: de uiterste goede trouw

Mededelingsplicht

Art. 7:928 BW bepaalt dat een verzekeringsnemer verplicht is voor het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die kent of hoort te kennen, waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Deze regel bevat een mededelingsplicht van de verzekeringnemer en wordt de verwijzingsregel genoemd. Het kan als een bijzondere regel ten opzichte van de algemene regels betreffende bedrog en dwaling, worden beschouwd.

De verzekeraar is in twee gevallen gerechtigd om de verzekeringsovereenkomst per direct op te zeggen (art. 7:929 lid 2 BW):

  1. Indien de verzekerde de verzekeraar wilde misleiden middels verzwijging van de ware stand van zaken

  2. Indien de verzekeraar helemaal geen verzekering had afgesloten, als hij kennis had gehad van de ware stand van zaken.

In alle andere gevallen moet nakoming van de schadevergoedingsverplichting door de verzekeraar, ondanks schending van de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering, beoordeeld worden aan de hand van het zogenaamde proportionaliteit- en causaliteitsbeginsel.

Art. 7:943 lid 3 BW bepaalt dat van art. 7:928 BW (verzwijgingsregel) niet ten nadele van de verzekeringsnemer kan worden afgeweken indien de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is en hij de verzekering sluit anders dan in uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat houdt in dat er wel in zakelijke sfeer van de verwijzingsregel kan worden afgeweken. De bekendste clausule om af te wijken is de bekendheidsclausule bij de brandverzekering.

Vereisten voor een beroep op verzwijging zijn:

1. kenbaarheidvereiste. Volgens art. 7:928 lid 1 BW behoort de verzekeringsnemer slechts te feiten mee te delen indien hij weet of behoort begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar om de verzekering af te sluiten en de voorwaarden waaronder, daarvan afhangt of kan afhangen. De verzekeraar kan middels gerichte vragen duidelijk maken welke gegevens hij belangrijk vindt voor de aanvaarding van het risico. Er is aan het kenbaarheidseis voldaan indien de verzekeringnemer heeft moeten begrijpen dat de verzwegen feiten voor het sluiten van de overeenkomst relevant konden zijn. De verzekeringsnemer hoeft echter niet spontaan elk ding mee te delen, als de verzekeraar daar niet gericht naar vraagt.

2. kennisvereiste. Art. 7:928 lid 1 BW geeft aan dat de verzekeringnemer slechts verplicht is tot het mededelen van feiten indien hij deze kent of hoort te kennen. Een ziekte die hem niet bekend is, hoeft hij daarom niet mee te delen.

3. verschoonbaarheidvereiste. Art. 7:928 lid 4 BW bepaalt dat de mededelingsplicht geen feiten dient te betreffen die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen. Dit verschoonbaarheidvereiste heeft zowel betrekking op feiten die de verzekeraar als vakman dient te kennen of die van algemene bekendheid zijn, als feiten die betrekking hebben op het concreet aangeboden risico. Er rust op de verzekeraar een zorgplicht t.a.v. dit verschoonbaarheidvereiste. Hij dient er voor te zorgen dat hij bekend is met relevante feiten. Wanneer de verzekeraar genoegen neemt met een onvolledig of niet ingevuld antwoord, is er sprake van een niet verschoonbare dwaling. De zorgplicht van de verzekeraar is echter niet zodanig, dat hij geen vertrouwen mag hebben in de mee gedeelde gegevens. Indien de verzekeringnemer de verzekeraar opzettelijk heeft misleid, geldt het verschoonbaarheidvereiste niet.

4. relevantievereiste. In art. 7:928 lid 4 BW staat het relevantievereiste vermeldt. Hiermee wordt bedoelt dat de verwijzing of onjuiste opgave een omstandigheid dient in te houden die van belang was voor de wel, dan wel niet aanvaarding, van het aangeboden risico. De Hoge Raad heeft in het Hotel Wilhelmina arrest bepaald wanneer is voldaan aan het relevantievereiste. Hieraan is voldaan “indien de verzekeraar, ware hij bekend geweest met de onjuistheid van de opgave, als redelijk handelend verzekeraar de overeenkomst in concreto niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan”.

De vragenlijst en het strafrechtelijk verleden

Art. 7:928 lid 6 BW bepaalt dat indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. De verzekeringnemer dient wel te goeder trouw te zijn, voor de gelding van deze bepaling. Deze beperking gaat niet op als de verzekeringnemer de verzekeraar opzettelijk wilde misleiden.

Wat betreft het strafrechtelijke verleden stelt art. 7:928 lid 5 BW dat de verzekeringnemer slechts verplicht is feiten mede te delen omtrent zijn strafrechtelijk verleden of omtrent dat van derden, voor zover zij zijn voorgevallen binnen de acht jaren die aan het sluiten van de verzekering vooraf zijn gegaan en voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld in niet voor misverstand vatbare termen. Deze regel geldt echter voorzover de verzekeringnemer niet zijn verleden heeft verzwegen om zo aan een verzekering te komen die hij normaal gesproken nooit of nooit onder dezelfde voorwaarden, had verkregen.

Rechtsgevolgen in het geval er niet aan mededelingsplicht is voldaan

De uitgangspositie van art. 7:928 BW is dat in geval van verzwijging, de verzekeringsovereenkomst als zodanig blijft bestaan, tenzij de verzekeringnemer de overeenkomst met dadelijke ingang opzegt binnen twee maanden nadat de verzekeraar hem over de verzwijging en de mogelijke gevolgen daarvan, heeft ingelicht (art. 7:929 lid 3 BW). Men gaat er van uit dat bij verzwijging, de verzekeraar de reeds uitbetaalde bedragen kan terugvorderen. De verzekeraar kan de verzekeringsovereenkomst bij verzwijging slechts opzeggen indien de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet hem te misleiden of indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zouden hebben gesloten (art. 7:929 lid 2 BW).

Onder het oude recht kon de verzekeraar in geval van verzwijging, de uitkering geheel weigeren, waarbij het er niet toe deed of er sprake was van een causaal verband tussen de onjuist opgegeven of verzwegen feiten en de verwezenlijking van het verzekerde risico = alles-niets beginsel. Art. 7:930 lid 2 en 3 BW hanteert het minder strenge causaliteits- en proportionaliteitsbeginsel. Dit verzachtende beginsel is volgens lid 4 en 5 van art. 7:930 BW echter niet van toepassing in het geval de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten of in het geval de verzekeringnemer de verzekeraar opzettelijk wilde misleiden. In die gevallen is de verzekeraar gerechtigd om niet uit te keren. In art. 7:930 lid 2 BW wordt het causaliteitsbeginsel weergegeven: de bedongen uitkering geschiedt onverkort, indien de niet of onjuist meegedeelde feiten van geen belang zijn voor de beoordeling van het risico, zoals dit zich heeft verwezenlijkt. Het proportionaliteitsbeginsel van art. 7:930 lid 3 BW komt slechts aanbod indien er sprake is van een causaal verband in de zin van lid 2. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen, of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben gesloten, de uitkering wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen. Zou de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken andere voorwaarden hebben gesteld, dan is slechts uitkering verschuldigd als waren deze voorwaarden in de overeenkomst opgenomen (art. 7:930 lid 3 BW).

De verzekeringspolis

Omdat de verzekeringsovereenkomst volgens de algemene verbintenisrechtelijke bepalingen (art. 6:217 BW) tot stand komt, is deze totstandkoming vormvrij en hoeft de verzekeringspolis niet als bestaansvoorwaarde te worden beschouwd. De polis is wel een onderhandse akte als genoemd in art. 156 lid 3 Rv. Volgens art. 157 lid 2 Rv levert een authentieke akte dwingend bewijs op tussen partijen en heeft het vrije bewijskracht tegenover derde.

In het verzekeringsrecht kan de polis als een door verzekeraar ondertekend stuk worden gezien dat bewijs oplevert ten gunste van de verzekeringsnemer, zowel wat betreft de totstandkoming van de verzekering, als wat betreft de daarin genoemde voorwaarden. Art. 7:932 lid 1 BW eist dat de verzekeraar zo spoedig mogelijk een akte, polis genaamd, afgeeft, waarin de overeenkomst is vastgelegd. Veelal zal de polis door de verzekeringsnemer stilzwijgend worden aanvaard, wat betekent dat de verzekeringsnemer geen protest aantekent binnen een redelijke termijn. De verzekeringnemer treft geen enkele bewijsbeperking, indien er geen polis is afgeleverd en aanvaard. Omdat art. 7:932 BW geen bijzondere regeling kent, geldt de hoofdregel van art. 152 Rv dat bewijs van de overeenkomst en haar inhoud door de verzekeraar kan worden geleverd door alle middelen.

Belangvereiste

Al het op geld waardeerbaar belang, dat bij de wet niet is uitgezonderd en aan gevaar onderhevig is, is verzekerbaar. Uit art. 7:946 blijkt dat vooropgesteld wordt dat de verzekeringnemer degene is die het belang heeft: de overeenkomst dekt slechts belangen van de verzekeringnemer, tenzij anders is overeengekomen. Middels uitlegging van een verzekeringsovereenkomst, kan men bepalen of een bepaald belang ook daadwerkelijk is verzekerd. De verzekeringsnemer moet op het moment dat de schade zich voordoet, belang hebben bij hetgeen hij verzekert en niet perse op het moment dat hij de verzekering afsluit. De verzekeringnemer kan vooraf goederen verzekeren, nog voordat hij ze daadwerkelijk heeft aangeschaft.

Het indemniteitsbeginsel houdt verband met het belangvereiste. Het indemniteitsbeginsel geldt alleen voor de schadeverzekering en niet voor de sommenverzekering. Het eerste aspect van het indemniteitsbeginsel houdt namelijk in dat de verzekeringsovereenkomst erop gericht moet zijn om schade te vergoeden die de verzekerde lijdt, tengevolge van een in de polis gedekte gebeurtenis. De verzekerde dient dus over een aanwijsbaar vermogensrechtelijk belang te beschikken. Dit aspect is terug te vinden in art. 7:944 BW: schadeverzekering is de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. Het tweede aspect is te vinden in art. 7:960 BW: de verzekerde zal krachtens de verzekering geen vergoeding ontvangen waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. Bij dit aspect gaat het erom dat de verzekerde in een concreet geval niet door de schadevergoeding in een duidelijk voordeliger positie zou geraken en niet zozeer of de verzekeringsovereenkomst deze strekking heeft, want daar gaat het eerste aspect om. Art. 7:963 BW bepaalt dat dit beginsel van dwingend recht is, waardoor afwijking hiervan niet mogelijk is.

Art. 7:948 BW bepaalt dat bij overdracht van een zaak of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen, de rechten en verplichtingen uit de verzekering met het risico op de verkrijger/koper overgaan. Dit houdt in dat zowel de plicht tot betaling van premie, als het recht tot schadevergoeding, overgaan op de verkrijger/koper. Lid 2 bepaalt dat de overeenkomst dan vervalt een maand nadat zij op de nieuwe verzekerde is overgegaan, tenzij deze binnen die termijn aan de verzekeraar verklaart de overeenkomst voor te zetten. In dat geval kan de verzekeraar binnen twee maanden nadat de verklaring is afgelegd, de overeenkomst met inachtneming van een termijn van een maand opzeggen. De verzekeraar kan van art. 7:948 BW afwijken.

Derdeverzekerde

Het is mogelijk dat de verzekeringnemer een verzekering afsluit ten behoeve van een derde, in plaats van voor zichzelf. Deze verzekering wordt dan veelal gezien als een derdenbeding zoals genoemd in art. 6:253 BW. Art. 7:946 BW stelt dat men kan overeenkomen dat de overeenkomst niet slechts de belangen dekt van een verzekeringnemer, maar van een derde. De verzekeringnemer kan de aanwijzing van een derde aan wie in geval van schade een uitkering moet worden gedaan, slechts herroepen met medewerking van de verzekeraar of van de derde (art. 7:947 BW).

M.b.t. tot een reeds gevallen schade kunnen de verzekeringnemer en de verzekeraar de aanwijzing ook niet gezamenlijk ongedaan maken. De aanwijzing is onherroepbaar wanneer door de derde is aanvaard.

Het is van belang te weten of de verzekeringsnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst in het kader van de mededelingsplicht gehouden is informatie te geven aan de verzekeraar of de derdeverzekerde. In beginsel dient de verzekeringsnemer deze gegevens te verstrekken, voor zover hij ze kent of behoort te kennen. Maar raakt een verzwijging door de verzekeringsnemer ook de rechten van de derdeverzekerde? In de regel geldt dat de verzekeraar jegens de derde dezelfde verweermiddelen heeft als jegens de verzekeringnemer. Hierop bestaan echter uitzonderingen. De premie hoeft bij een verzekering ten behoeve van een derde, niet ten laste te komen van deze derden. Het kan wel wanneer de verzekerde een bepaling hieromtrent heeft aanvaard. Tenzij uit de verzekeringsovereenkomst iets anders blijkt, zal de verzekeraar jegens de derde- verzekerde een beroep op verzuim van premiebetaling door de verzekeringsnemer, kunnen doen.

Verzekering aan toonder of aan order

Een verzekering aan toonder of aan order is niet op naam gesteld. Deze verzekering kan als een waardepapier worden beschouwd, gezien het feit dat de polis op een eenvoudige manier kan worden overgedragen. De verzekering aan toonder wordt namelijk middels bezitsverschaffing van het toonderpapier (de toonderpolis), overgedragen. De verzekering aan order wordt middels bezitsverschaffing van het orderpapier (orderpolis) en het endossement, overgedragen. De vervreemder/endossant ondertekent het orderpapier. Indien de naam van de verkrijger niet op het orderpapier staat aangegeven, spreekt men van blanco endossement. In zo’n geval kan elke houder zich als rechthebbende legitimeren en kan het orderpapier als toonderpapier worden beschouwd. Het is mogelijk dat de rechtmatige houder tegelijk verzekerde is, maar dit hoeft niet.

Art. 7:949 BW bepaalt dat bij verzekeringen aan toonder of aan order, de houder van de polis of van een ander door de verzekeraar afgegeven bewijsstuk als verzekerde geldt, mits het verzekerde belang bij hem berust. De houder van het order- of toonderpapier dient aldus zijn verzekerd belang te bewijzen. Uit art. 6:146 BW blijkt dat de verzekeraar geen verweermiddel, gegrond op zijn verhouding tot de verzekeringsnemer (de relatieve verweermiddelen), kan tegenwerpen aan de verzekerde (houder van het order- of toonderpapier). Dit blijkt ook uit het arrest Zürich/Lebosch waarin de Hoge Raad oordeelde dat de derdeverzekerde aan wie een certificaat van verzekering was afgegeven, een verzwijging door de verzekeringnemer niet kon worden tegengeworpen op grond van art. 6:146 BW die derde te goeder trouw bescherming biedt.

Tijdstip waarop de dekking aanvangt

Uit art. 7:925 BW blijkt dat het tijdstip waarop de dekking een aanvang neemt niet in overeenstemming hoeft te zijn met het tijdstip waarop de verzekeringsovereenkomst een aanvang neemt. Zowel voordat als nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, kan de dekkingsperiode een aanvang nemen, aangezien de partijen de dekking met terugwerkende kracht kunnen laten ingaan als zij nog maar niet op de hoogte waren van de schade die zich al had voorgedaan. De aansprakelijkheidsverzekering kan dus ook dekking bieden tegen schade die zich tijdens de duur voordoen, maar die een oorzaak heeft van voor de aanvang van de verzekeringsovereenkomst.

Waarde van de verzekering

Voor een goed begrip van de waarde van de verzekering moeten de volgende begrippen goed worden onderscheiden:

1. verzekerde som: is het hoogste bedrag van de schadevergoeding tot uitkering waarvan de verzekeraar als gevolg van eenzelfde voorval kan worden verplicht (art. 7:955 BW). Aangezien het hier gaat om het hoogste bedrag dat per schadevoorval kan worden uitgekeerd, kan het totaal van uitkeringen van schade, in een bepaalde verzekerde periode, hoger zijn dan de in de polis vermelde verzekerde som.

2. verzekerbare waarde: het maximumbedrag waarvoor het gevaarsobject verzekerd kan worden, die mede afhangt van de gekozen waarderingsmaatstaf

3. verzekerde waarde: de waarde die aan de verzekering ten grondslag ligt

Wanneer het gevaarsobject geheel wordt gedekt dienen de verzekerde som, verzekerbare waarde en verzekerde waarde identiek te zijn.

Verzekerde waarde

Art. 7:956 BW bepaalt dat een gebouw naar zijn herbouwwaarde is verzekerd, en andere zaken naar hun vervangingswaarde. Onder vervangingswaarde wordt verstaan het bedrag dat benodigd is voor het verkrijgen van naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en ouderdom gelijkwaardige zaken. Bij de herbouwwaarde gaat het om het bedrag dat nodig is om hetgeen te niet is gegaan te herstellen of te herbouwen. In de literatuur hebben zich verschillen waarderingsmaatstaven ontwikkelt. Bijvoorbeeld een verzekering tegen verkoopwaarde, het bedrag dat de verzekerde had kunnen ontvangen, wanneer de zaak niet teniet was gegaan of een verzekering tegen nieuwwaarde waarbij de verzekerde een soortgelijke nieuwe zaak aan kan schaffen. Daarnaast bestaan ook nog verzekering tegen herbouwwaarde en tegen dagwaarde.

Partijen kunnen vrij hun waarderingsmaatstaf kiezen, waardoor afwijking van art. 7:956 BW mogelijk is, zolang er maar niet in strijd wordt gehandeld met het indemniteitsbeginsel.

Wanneer de verzekerde som hoger is dan de waarde van het object, noemt men dit oververzekering. Er wordt dan teveel premie betaald. Uit het indemniteitsbeginsel (art. 7:944 en 7:960 BW) blijkt dan dat de verzekering slechts tot een bedrag van de verzekerbare waarde, geldig is.

Wanneer de verzekerde som lager is dan de waarde van het object, heeft men het over onderverzekering. Art. 7:958 lid 5 BW bepaalt in dat geval dat de vergoeding verminderd wordt naar evenredigheid van hetgeen dat bedrag lager is dan de waarde (evenredigheidsbeginsel). Het kan ook voorkomen dat bij de totstandkoming van de overeenkomst de waarde van de verzekerde zaak overeen kwam met de verzekerde som, maar hier ten tijde van de schade geen sprake meer van was aangezien de verzekerde zaak in waarde was gestegen.

Deze vorm van onderverzekering kan met behulp van indexatie worden behandeld. Van het evenredigheidsbeginsel van art. 7:958 lid 5 BW kan worden afgeweken. Men kan afspreken toch de partiele schade te vergoeden in geval van onderverzekering, zolang het maar niet de verzekerde som te boven gaat. Dit noemt men een premier risque verzekering: het eerste risico op schade komt dan voor rekening van de verzekeraar tot aan het bedrag van de verzekerde som en het verdere risico komt dan voor rekening van de verzekerde.

De verzekerde som hoeft niet overeen te komen met de verzekerbare waarde, zolang de verzekerde hierdoor maar niet in een voordeliger positie komt, omdat er dan sprake kan zijn van strijd met het indemniteitsbeginsel. Het levert geen strijd op met het indemniteitsbeginsel bij voorafgaande taxatie van de waarde van een zaak tot stand gekomen krachtens een aan een deskundige opgedragen beslissing of krachtens een beslissing van partijen overeenkomstig het advies van een deskundige = deskundigentaxatie. Deze voortaxatie door deskundigen dient onderscheiden te worden van schadetaxatie door experts na een gebeurtenis. De deskundigentaxatie kan als een vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW worden opgevat. Omdat de vermelde waarde hier als werkelijke waarde wordt beschouwd, is er geen sprake van onder- of oververzekering. Alleen wanneer er sprake is van bedrog, is de verzekeraar bevoegd te bewijzen dat de verzekerde som te hoog is ten opzichte van de werkelijke waarde. Taxatie verschaft de partijen een hoop duidelijkheid en er zal geen discussie teweegbrengen over eventuele onder- of overwaarde.

De dekking

Indien er sprake is van een verzekering t.b.v. een derde kan de vraag zich voordoen of een verzekerde, zonder tussenkomst van de verzekeringnemer (rechtstreeks), een vordering kan indienen? Omdat art. 7:947 BW de algemene regeling van derdenbeding volgt, komen we bij art. 6:254 BW uit, die bepaalt dat na aanvaarding van een derdenbeding de derde als partij bij de overeenkomst geldt. Dat betekent dat de verzekerde in beginsel een rechtstreekse vordering kan indienen. Het is de verzekeringsnemer echter toegestaan om te bedingen dat de dekking voor derden afhankelijk is van zijn toestemming. De Hoge Raad stelt echter dat het mogelijk is, zonder een uitdrukkelijke bepaling in de polis, dat de derden afhankelijk blijft van de verzekeringsnemer.

Op grond van het arrest Kribbebijter wordt verder aangenomen dat de verzekeringnemer gerechtigd is een vordering in te stellen t.b.v. de verzekerde, zonder zijn uitdrukkelijke toestemming.

Risicoverzwaring houdt in dat het oorspronkelijk verzekerde risico na afsluiting van de verzekering, verzwaard wordt. Omdat Boek 7 Titel 17 BW geen regeling inzake risicoverzwaring kent en de verzekeraar zelden een beroep op de onvoorziene omstandigheden van art. 6:258 BW toekomt, zal de verzekeraar zelf bepalingen over risicoverzwaring in de polis dienen op te nemen, indien hij dit gewenst acht. In het oude verzekeringsrecht werden verzekeraars beschermd tegen verzwaring van het risico na afsluiting van de verzekering, door art. 293 Wetboek van Koophandel. Deze bescherming was echter beperkt tot risicoverzwaring betreffende een gebouw tegen brandverzekering, waarbij de risicoverzwaring weer beperkt was tot de wijziging van de bestemming van het gebouw. Art. 293 WvK blijft van toepassing op verzekeringen die zijn afgesloten voor inwerkingtreding van Boek 7 Titel 17 BW.

Indien de verzekeraar zich in de polis wenst te verzekeren tegen risicoverzwaring, dient het risico wel strikt omschreven te zijn. Indien bij beschadiging blijkt dat het verzekerde voorwerp niet overeenkomt met de omschrijving van het risico in de polis, zal er geen dekking bestaan. Verzekeraars nemen in de praktijk veelal mededelingsclausules en garanties op in de polis. In de literatuur valt onder de garantie zowel de mededelingsclausule als de preventieve garantie. De mededelingsclausule houdt in dat de verzekerde een risicoverzwaring die zich voordoet, meldt aan de verzekeraar. Een preventieve garantie houdt een specifiek verbod of gebod in dat bij de sluiting van de overeenkomst duidelijk staat omschreven. De Hoge Raad bepaalde in het Bicak/Aegon arrest dat er geen beroep op deze garantie mogelijk is, wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, indien er geen causaal verband heerst tussen de schade en de niet naleving van de preventieve garantie.

Dekking

Oorzaak speelt een centrale rol in het verzekeringsrecht. Tussen de schade en de gedekte of uitgesloten gebeurtenis dient een oorzakelijk verband te bestaan. Hiervan is het rechtsgevolg, of er uitbetaald wordt door de verzekeraar of niet, afhankelijk. Elke bepaling die een dekkingsomschrijving bevat, vereist een causaal verband. Er bestaan twee manieren om dekking te omschrijven. Ten eerste kan de verzekeraar kiezen voor een all-risks dekking (= van buiten komend gevaar/onheil), waarbij het niet uitmaakt om welke oorzaak het gaat en ten tweede kan hij kiezen voor een evenementen dekking, waarbij een limitatief aantal schade oorzaken wordt genoemd waarvoor hij dekking wil verlenen. Bij een evenementendekking dient de verzekerde aan te tonen dat de schade is veroorzaakt door een specifiek, gedekte schadeoorzaak, bij een all-risks dekking is dat niet nodig. Door de vele uitsluitingsgronden die een all-risk verzekering kan bevatten, geldt niet per definitie dat de all risk verzekering een ruimere dekking kent dan de evenementenverzekering.

Problematisch is de situatie waarbij de schade kan zijn ontstaan door twee oorzaken, waarvan de één valt onder een uitsluiting en de ander onder een dekkingsclausule. Dit probleem wordt wel omschreven met het begrip ‘samenwerkende oorzaken’. In zo’n geval dient de rechtens relevante oorzaak te worden vastgesteld. De leer van causa remota (de verst gelegen oorzaak is rechtens relevant) en de leer van causa proxima non remota spectatur (de dichts bij gelegen oorzaak is de rechtens relevante oorzaak) bieden hierbij van oudsher de helpende hand, maar zowel het Engelse als het Nederlandse recht gaat voor de ‘dominant cause’, waardoor het onderscheid tussen beide leren vervaagd.

Veelal blijkt bij de vaststelling van de rechtens relevante oorzaak de uitleg van de polisvoorwaarden van essentieel belang.

Uitsluitingen

Art. 7:951 BW is van regelend recht en bepaalt dat de verzekeraar geen schade dient te vergoeden aan een verzekerde zaak indien die is veroorzaakt door de aard of een gebrek van dit zaak. Het verschil tussen de aard van de zaak en een gebrek van de zaak, zit hem in het feit dat bij de aard van de zaak alle zaken van dezelfde soort een bepaalde eigenschap bezitten en bij een gebrek van de zaak een bepaalde zaak een eigenschap vertoont, die andere zaken van dezelfde soort niet bezitten. Normale slijtage aan een zaak, dient niet door de verzekeraar vergoed te worden.

Art. 7:952 BW, die ook weer van regelend recht is, regelt een andere uitsluiting: de verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. Roekeloosheid is een zwaardere vorm van schuld, dan de gangbare merkelijke schuld. Doordat er in de nieuwe regeling is gekozen voor het begrip roekeloosheid in plaats van merkelijke schuld, welke in de oude regeling werd gehanteerd, kan de verzekeraar zich minder eenvoudig onttrekken aan zijn plicht tot schadevergoeding.

De aansprakelijkheidsverzekering valt ook onder toepassing van art. 7:952 BW. Naar zijn aard verzekert deze aansprakelijkheidsverzekering schade veroorzaakt door (zware) schuld van de verzekerde, maar niet schade veroorzaakt door opzet van de verzekerde.

In het Bierglas arrest oordeelde de Hoge Raad dat voorwaardelijke opzet (zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans een ander schade te berokkenen) wel verzekerbaar is. De Hoge Raad bepaalde in het Aegon/Van der Linden arrest dat voor een gerechtvaardigd beroep op de opzetclausule de daadwerkelijk voordoende schade het zekere gevolg moet zijn van de onrechtmatige handeling. Verzekeraars hebben naar aanleiding van de rechtspraak de opzetclausule als volgt aangepast: als niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten. Deze clausule wil het opzet niet koppelen aan de schade (als gevolg van de gedraging), maar aan de gedraging zelf.

Uit art. 7:952 BW kan worden opgemaakt dat wanneer er meerdere verzekerden zijn, roekeloosheid of opzet van de ene verzekerde niet door de verzekeraar kan worden tegengeworpen aan de andere verzekerde.

In het nieuwe verzekeringsrecht valt geen regel te vinden wat betreft toerekening van schuld aan rechtspersonen. In het Knabbel en Babbel arrest bepaalde de Hoge Raad dat gedragingen van een wethouder een onrechtmatige daad kunnen opleveren, wanneer zij in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de gemeente hebben te gelden. Deze grondslag van toerekening is vervolgens bepleit in het verzekeringsrecht. De context van het verzekeringsrecht brengt wel mee dat alleen gedragingen van een bestuurder aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Gezien het feit dat art. 7:952 BW regelend recht inhoudt, is het de verzekeraar toegestaan om in zijn polisvoorwaarden, van deze regel af te wijken.

Verdeling van de bewijslast

Aangezien het verzekeringsrecht geen specifieke bepaling betreffende de bewijslast kent, geldt de algemene regel van art. 150 Rv: de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechte, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisten van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voorvloeit. Het is dus de verzekerde die de verzekerde gebeurtenis dient te stellen en zonodig bewijzen. De voorwaarden waaraan het bewijs dient te voldoen, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de aard van de verzekering.

Tevens dient de verzekerde het oorzakelijk verband tussen de schade en de gedekte evenement te bewijzen. De bewijslast wat betreft de schade die is veroorzaakt door een in de polis uitgesloten evenement, berust bij de verzekeraar. Het is echter niet altijd eenvoudig om een grens te trekken tussen de bewijslast van de verzekeraar dat schade is ontstaan door een uitsluitingsgrond, en de bewijslast van de verzekerde dat schade is ontstaan door een gedekt evenement.

Schade-uitkering

Verplichtingen die op de verzekeraar rusten

De hoofdverplichting van de verzekeraar houdt een schade-uitkering in, voor zover dit uit de polis of wet voortvloeit. Om zich ervan te verzekeren dat de schade ook daadwerkelijk is ingetreden, stuurt de verzekeraar experts om de schade vast te stellen. De kosten voor het inschakelen van deze experts komen in beginsel voor rekening van de verzekeraar, net als de eventuele contra expertise. De polisvoorwaarden kunnen inhouden dat de schade door deze experts wordt vastgesteld (vaststellingsovereenkomst art. 7:900 BW) of door de verzekeraar zelf. De verzekeraar is gerechtigd expertisekosten terug te vorderen, wanneer de verzekerde de verzekeraar opzettelijk heeft willen misleiden.

De verzekeraar is verder verplicht binnen een redelijke termijn, voldoende gemotiveerd te reageren op brieven van de verzekerde. En in het geval hij een beroep wil doen op uitsluitingsgrond, dit gemotiveerd verdedigen binnen een redelijk termijn.

Omdat het bij de verzekerde opgewekte vertrouwen een belangrijke rol speelt, is de verzekeraar gebonden aan een eenmaal gedane toezegging van dekking in geval van schade. Tevens kan de verzekeraar zich niet op een andere afwijzingsgrond beroepen, indien de eerstgenoemde afwijzingsgrond later onjuist blijkt te zijn.

De verzekeraar kan er voor kiezen om zijn polisvoorwaarden aan te scherpen met een keuzeclausule. Door de keuzeclausule wordt de uitkering op basis van herbouwwaarde gekoppeld aan de feitelijke herbouw. Dat houdt in dat er uitgekeerd wordt op basis van verkoopwaarde, indien de verzekerde niet herbouwt.

Vaststellingsovereenkomst

Partijen zijn aan een schadevaststelling door deskundigen gebonden op grond van art. 7:900 BW. Het gaat hier om een zogenaamde vaststellingsovereenkomst, waarbij partijen zich jegens elkaar binden, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of een geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, aan een vaststelling. Art. 7:902 BW bepaalt dat een zodanige vaststelling ook geldig is als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of openbare orde. Omdat het hier gaat om beëindiging van onzekerheid of geschil, valt alleen de taxatie wat betreft schadevaststelling onder art. 7:902 BW en niet taxatie vooraf. Hierdoor is een verzekeraar gebonden aan een te hoog vastgestelde schade, ondanks dat deze in strijd kan komen met het indemniteitsbeginsel, zolang er maar geen sprake is van strijd met de goede zeden en/of openbare orde.

Verplichtingen die op de verzekerde/verzekeringnemer rusten

Behalve de mededelingsverplichting bij het sluiten van de verzekering (art. 7:928 BW) gelden er nog een aantal andere verplichtingen voor de verzekerde/verzekeringnemer:

  1. verplichting tot nemen van maatregelen om zo de schade te verminderen dan wel te voorkomen (art. 7:957 BW)

  2. zodra de verzekerde/verzekeringsnemer op de hoogte is van de verwezenlijking van het risico, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk aan de verzekeraar te melden (art. 7:941 lid 1 BW).

  3. de verzekerde/verzekeringsnemer is verplicht binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen (art. 7:941 lid 2 BW)

Indien de verzekerde/verzekeringsnemer een verplichting als bedoeld in art. 7:941 lid 1 en 2 BW niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij daardoor lijdt (art. 7:941 lid 3 BW). Omdat deze maatregel moeilijk te hanteren is, wordt in de polisvoorwaarden veelal door de verzekeraar als sanctie een verval van recht op schadevergoeding opgenomen. Lid 4 van art. 7:941 BW bepaalt dat een zodanige sanctie slechts mogelijk is indien de verzekeraar in een redelijk belang is geschaad. Lid 5 bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien een verplichting als bedoeld in lid 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het vervalt van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Art. 7:943 lid 2 BW bepaalt dat van art. 7:941 BW niet te nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde kan worden afgeweken.

Indien een aansprakelijkheidsverzekering bepaalde erkenning door de verzekerde verbiedt, heeft overtreding van dat verbod geen gevolg voor zover deze erkenning juist is (art. 7:953). Een verbod tot erkenning van feiten heeft nimmer gevolg.

Verval van recht op uitkering

Het verval van recht op uitkering kan als zeer vergaande sanctie worden beschouwd. Een beding dat als sanctie op bepaalde gedragingen of nalaten van de wederpartij, vervalt stelt van haar toekomende rechten of van de bevoegdheid bepaalde verweren te voeren, behoudens voor zover deze gedragingen het verval van die rechten of verweren rechtvaardigen, wordt volgens art. 6:237 onder h BW vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De rechter stelt als voorwaarde voor de hantering van de sanctie, dat de verzekeraar aantoont door het verzuim van de verzekerde in enig belang te zijn geschaad. Deze vergaande sanctie valt te rechtvaardigen indien er sprake is van bedrog aan de kant van de verzekerde: hij heeft gehandeld met de opzet de verzekeraar te misleiden of opzettelijk onjuiste informatie verstrekt (art. 7:941 lid 5 BW). Bedrog heeft veelal betrekking op slechts een deel van de schadevergoedingsvordering of slechts op één van de verschillende, ingediende claims = partieel bedrog. De memorie van toelichting gaat ervan uit dat slechts in bijzondere omstandigheden een beroep op het (gehele) verval van uitkering niet gerechtvaardigd zal zijn. In de rechtspraak wordt er tevens van geheel verval van uitkering uitgegaan, ook wat betreft partieel bedrog.

Verplichting tot beperking van schade

Art. 7:957 lid 1 BW stelt dat indien de verzekerde/verzekeringnemer op de hoogte is van de verwezenlijking van een risico, de verzekerde/verzekeringsnemer verplicht is om binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden. De verzekeraar vergoedt de kosten waartoe de in lid 1 genoemde maatregelen leiden, en de schade aan zaken die daarbij wordt ingezet (art. 7:957 lid 2 BW). Lid 3 bepaalt tenslotte dat de verzekeraar de uikering kan verminderen met de schade die hij leidt doordat de verzekerde/verzekeringnemer de in lid 1 genoemde verplichting niet is nagekomen.

Omdat lid 3 van regelend recht is, kunnen verzekeraars ook in de polisvoorwaarden bepalen dat het recht op uitkering vervalt, wanneer de verzekerde/ verzekeringnemer niet aan zijn bereddingsplicht voldoet.

Art. 7:959 lid 1 BW bepaalt dat de in art. 7:957 BW bedoelde vergoeding ten laste komt van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden. Dit betekent dat de verzekeraar, de kosten tot vermindering of voorkoming van de schade, in beginsel onbeperkt dient te vergoeden.

Het laatste deel van art. 7:959 lid 1 BW is echter van regelend recht, waardoor de verzekeraar in staat is om een limiet aan te brengen. Art. 7:963 lid 6 BW bepaalt echter wel dat van art. 7:959 lid 1 BW niet te nadele van de verzekerde/verzekeringnemer kan worden afgeweken voor zover de in dit lid bedoelde kosten niet het bedrag overschrijden dat gelijk is aan de verzekerde som en de verzekerde/verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gesloten. Dit betekent dat de verzekeraar de kosten slechts mag limiteren tot het bedrag van de verzekerde som.

Wanneer er een schadebedrag bestaat dat gelijk is aan de verzekerde som, is de verzekeraar tevens gehouden de bereddingskosten te voldoen tot aan de verzekerde som. Hierdoor kan er twee maal betaling van de verzekerde som plaatsvinden. Wat betreft professionele verzekerde/verzekeringnemer geldt dat de kosten door de verzekeraar betaald dienen te worden voor zover deze tezamen met de schade, de verzekerde som niet te boven gaan.

Verjaring

Art. 7:942 lid 1 BW kent een bijzondere verjaringstermijn: een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren in plaats van vijf jaren, die door de algemene regeling wordt gesteld. Daarnaast geldt voor de aansprakelijkheidverzekering een verkorte verjaringstermijn van zes maanden wanneer de verzekeraar de vordering tot schadevergoeding heeft afgewezen. Art. 7:943 lid 2 BW verklaart art. 7:942 van dwingend recht, waarvan niet te nadele van de verzekerde/ verzekeringsnemer kan worden afgeweken.

Aansprakelijkheidsverzekering

Als hoofdregel geldt dat een verzekeringovereenkomst tot stand komt tussen twee partijen. De aansprakelijkheidsverzekering wijkt echter van deze hoofdregel af. Hier zijn niet alleen de verzekerde en de verzekeraar partij, maar tevens de benadeelde. Art. 3:287 BW bepaalt weliswaar dat de schadevergoedingsvordering van de benadeelde op zijn aansprakelijkheidsverzekeraar bevoorrecht is boven de vordering van de verzekerde, maar de wetgever is van mening dat deze bepaling te weinig bescherming biedt voor de benadeelde. Daarom is art. 7:954 BW ingevoerd, die een directe actie van de benadeelde op de aansprakelijkheidsverzekeraar mogelijk maakt. Deze regeling kent echter een aantal beperkingen. Het gaat hier niet om een eigen recht van de benadeelde, maar om een vorderingsrecht van de verzekerde die de benadeelde uitoefent.

De benadeelde krijgt niet meer rechten als de verzekerde, en de verzekeraar kan tegenover de benadeelde dezelfde verweren uit hoofde van de verzekeringsvoorwaarden aanvoeren, als hij dat tegenover de verzekerde kan. Bovendien dient de benadeelde, om zijn recht uit te oefenen, aan twee vereisten te voldoen. In de eerste plaats moet de verzekerde de risicoverwezenlijking melden aan de verzekeraar, zoals bedoeld in art. 7:941 BW. In de tweede plaats is de benadeelde (of zijn erfgenamen) slechts gerechtigd om een vordering in te dienen, indien er sprake is van letsel of dood.

Deze wettelijke regeling biedt de benadeelde echter ook waarborgen. De benadeelde is in beginsel namelijk uitkeringsgerechtigde en niet de verzekerde. Dit geldt echter niet wanneer de benadeelde het verzoek van de verzekeraar om mee te delen of hij zijn bevoegdheid wil uitoefenen, negeert of wanneer de benadeelde afstand doet van zijn vorderingsrecht (art. 7:954 lid 2 BW). Daarnaast is de vordering op de verzekeraar alleen voor de benadeelde vatbaar voor beslag.

Dubbele verzekering

Indien de verzekerde door een dubbele verzekering meer schadevergoeding krijgt dan de verzekerbare waarde, is er sprake van strijd met het indemniteitsbeginsel. Art. 7:961lid 1 BW bepaalt voor de situatie dat dezelfde schade door meer dan één verzekering wordt gedekt, de verzekerde elke verzekeraar kan aanspreken, voor zover hij daardoor niet in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. Lid 3 bepaalt dat de verzekeraar onderling verhaal hebben opdat ieder zijn deel draagt, naar evenredigheid van de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden afgesproken. Verzekeraars kunnen van deze regeling afwijken in hun polissen.

Subrogatie

Indien een persoon schade lijdt door de schuld van een ander, waarvoor hij verzekerd is, is hij gerechtigd de schuldige aan te spreken. Omdat het voor de verzekerde simpeler is om zijn schade te verhalen op de verzekeraar, bepaalt art. 7:962 lid 1 BW dat indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade, anders dan uit verzekering, schadevergoedingsvorderingen op derden heeft, die vorderingen bij wijze van subrogatie op de verzekeraar overgaan, voor zover deze die schade vergoedt.

De verzekerde moet zich, nadat het risico zich heeft verwezenlijkt, onthouden van elke gedraging welke aan het recht van de verzekeraar tegen die derden afbreuk doet. Het regresrecht kan door de verzekeraar niet tegenover iedereen worden uitgeoefend. Lid 3 bepaal dat de verzekeraar zijn regresrecht niet kan uitoefenen tegenover een medeverzekerde of familieleden van de verzekerde.

Wijziging, duur en eindiging van de verzekeringsovereenkomst

Veelal zullen partijen afspreken dat de verzekeringsovereenkomst voor een bepaalde duur van kracht is. Die duur kan in de polis zijn omschreven. De wetgever vindt een langdurige gebondenheid aan een contract niet gewenst en bepaalt daarom in art. 6:236 onder j BW dat een beding in duurovereenkomsten, die tot stilzwijgende verlenging of vernieuwing van meer dan één jaar leidt, als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt.

Art. 6:236 BW is echter niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten, in het verzekeringsrecht geldt art. 7:940 BW. Art. 7:940 BW staat het partijen toe om een verzekering van langer dan één jaar af te sluiten. Lid 2 bepaalt hierbij wel dat verzekeringen die zijn aangegaan voor een periode van meer dan vijf jaar, of die voor zulk een periode is verlengd, door de verzekeringnemer en verzekeraar kunnen worden opgezegd tegen het einde van elk vijfde jaar binnen die periode. Van deze regeling kan niet ten nadele van de verzekeringnemer worden afgeweken, tenzij het om een verzekering gaat die is afgesloten in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Art. 7:940 lid 3 BW bepaalt dat indien de verzekeraar de bevoegdheid heeft bedongen de overeenkomst tussentijds op te zeggen, deze bevoegdheid ook toekomt aan de verzekeringnemer. Hierbij dient een opzegtermijn van twee maanden in acht te worden genomen. Voor verzekering tegen groot molest (gewelddaad) geldt een opzegtermijn van zeven dagen. Het is de verzekeraar slechts toegestaan tussentijds op te zeggen op de in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd. De verzekeraar kan in de nieuwe regeling niet langer voor zichzelf ruimere opzeggingsmogelijkheden creëren, omdat er niet ten nadele van de verzekeringnemer van deze bepaling kan worden afgeweken (art. 7:943 lid 2 BW).

Tenslotte bepaalt art. 7:940 lid 4 BW dat indien de verzekeraar de voorwaarden van de overeenkomst ten nadele van de verzekerde/verzekeringnemer wijzigt, de verzekeringnemer gerechtigd is de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld. Dit lid is van regelend recht, waardoor veel polissen een en-bloc clausule/herzieningsclausule bevatten. Middels deze clausule is de verzekeraar gerechtigd om tussentijds de voorwaarden en/of premie te wijzigen. De verzekeringnemer kan dan binnen een bepaalde termijn aangeven dat hij hiermee niet akkoord gaat, tenzij de wijziging een uitbreiding van de dekking of verlaging van de dekking inhoudt, verband houdt men het bereiken van een leeftijdgrens waaraan de premie is gekoppeld, of uit een wettelijke regeling voortvloeit.

Deze uitzonderingen komen overeen met art. 6:237 onder c BW. De clausule bepaalt dat de verzekeringsovereenkomst eindigt, indien men weigert om akkoord te gaan met de wijziging.

Directe actie en voorrecht

Als een vervoerder schade heeft veroorzaakt aan de lading, dan heeft hij in principe een claim op zijn verzekeraar voor deze schade. Hij ontvangt dan geld van zijn verzekeraar en moet dit vervolgens betalen aan de ladingbelanghebbende. Het zou natuurlijk efficiënter zijn als de ladingbelanghebbende de verzekeraar van de vervoerder direct kan aanspreken. Dit kan mogelijk gemaakt worden door een derdenbeding op te nemen in de verzekeringsovereenkomst, maar dit is niet gebruikelijk.

Ook kan een wettelijke regeling er voor zorgen dat directe actie mogelijk is. dit zien we in artikel 7:954 lid 1 BW. Echter alleen dood of letsel valt hier onder, en niet de ladingschade.

Om deze reden kan de ladingbelanghebbende beslag laten leggen op de vordering die de vervoerder heeft op de verzekeraar. Zodat bij het verkrijgen van een executoriale titel het geld alsnog direct bij de ladingbelanghebbende terecht komt. Artikel 3:287 lid 1 BW geeft de ladingbelanghebbende als benadeelde een hoog voorrecht. Ook lid 2 is van belang.

Bron: Van Haven en Handel van Haak en Zwitser

Voor toegang tot deze pagina kan je inloggen

 

Voor volledige toegang tot deze pagina kan je inloggen

 

Inloggen (als je al bij JoHo bent aangesloten)

   Aansluiten   (voor online toegang tot alle webpagina's)

 

Hoe het werkt

 

Aanmelden bij JoHo

 

 

  Chapters 

Teksten & Informatie

JoHo: paginawijzer

JoHo 'chapter 'pagina

 

Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?

  •   JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke  lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.

Abonnement: checken

  • Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee

Prints: maken

  • Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.
JoHo: footprint achterlaten