Structuur. Breng structuur aan in je tekst aan de hand van een uitgebreide inhoudsopgave. Door structuur aan te brengen door middel van het benoemen van hoofdstukken en paragrafen, creëer je snel duidelijkheid over welke informatie waar thuishoort. Begin vanuit je geannoteerde inhoudsopgave en werk van daaruit verder: schrijf in steekwoorden de belangrijkste onderdelen van de hoofdstukken en paragrafen alvast op. Hierdoor creëer je duidelijkheid over wat waar thuis hoort.
Beginnen met schrijven. Als je een scriptie schrijft begin je meestal niet bij de inleiding, al is dat wel het eerste hoofdstuk volgens je inhoudsopgave. Je inleiding kun je nu eenmaal het makkelijkst schrijven als alle andere tekst al compleet is, dan weet je immers pas precies wat je in moet leiden. Uiteraard zullen er bepaalde delen tekst uit je onderzoeksvoorstel bruikbaar zijn in je inleiding, en kun je die daar ‘in de wacht zetten’. Het is echter aan te raden om ergens anders te beginnen met schrijven: bij de beschrijving van je onderzoeksmethoden, theoretisch kader en onderzoeksresultaten.
Schrijven is een creatief proces. Je zult merken dat het de ene dag een stuk makkelijker gaat dan de andere dag. Probeer te accepteren dat het schrijfproces niet altijd even soepel verloopt, maar pas ook op dat je niet te snel opgeeft. Menig student loopt vast in de schrijffase door té streng te oordelen over zojuist geschreven tekst. Wees in eerste instantie niet te kritisch op de tekst die je neerschrijft, je hebt later nog de mogelijkheid om zinnen netjes te herschrijven en op de juiste plaats te zetten. Begin gewoon met schrijven, zet je ideeën en gevonden inzichten op de (voorlopig) juiste plaats in de tekst neer, en zie hoe je scriptie langzaam vorm krijgt.
Figuren en tabellen. Naast tekst zullen er ook figuren en tabellen voorkomen in je scriptie. Er zijn speciale regels voor het opstellen en verwijzen naar zulke elementen. Op de volgende pagina worden ze kort aan de hand van een voorbeeld behandeld. In de meeste tekstverwerkings-programma’s is het mogelijk een kruisverwijzing te gebruiken voor het label van de figuur of tabel, en deze te koppelen aan verwijzingen in de lopende tekst en een lijst van figuren en tabellen aan het begin van je scriptie.
Inlevermomenten. Spreek met je begeleider en/of mede-studenten af om een aantal keer een inlevermoment vast te stellen, waarop je je concept verslag laat doorlezen en feedback ontvangt op je voortgang. Afhankelijk van je onderwijsinstelling en vakgroep, en de tijd die je begeleider voor je beschikbaar heeft, kun je de frequentie en hoeveelheid inlevermomenten vaststellen in overleg met je begeleider. Je kunt afspreken om van ieder hoofdstuk een conceptversie toe te sturen voor feedback, zodat je begeleider een vinger aan de pols houdt, en jij tijdig hoort of je de juiste kant op gaat. Soms is er echter ook sprake van minder toezicht, en stuur je alleen tegen het einde van je afstudeertraject een conceptversie op, waar je feedback op krijgt. Bekijk voor jezelf hoeveel feedback je nodig hebt en zoek contact met iemand die je kan adviseren over je voortgang of je kan helpen bij problemen waar je tegenaan loopt. Als je begeleider niet voldoende tijd heeft om je hierbij te helpen, schroom dan niet om aan te kloppen bij iemand anders: een andere docent, een mede-student die ook een scriptie aan het schrijven is, of een goede vriend(in).
Aansluiting tussen hoofdstukken. Zorg ervoor dat hoofdstukken goed op elkaar aansluiten, door hoofdstukken in en uit te leiden: geef ze een kop en een staart. Een hoofdstuk begint met een korte inleiding op het onderwerp van dat hoofdstuk en geeft aan waar de verschillende paragrafen over zullen gaan. Aan het eind van een hoofdstuk besluit je het hoofdstuk en maak je indien mogelijk een bruggetje naar het volgende hoofdstuk, zodat de tekst als een vloeiend stuk leest.
Taalgebruik en schrijfstijl. Let tijdens het schrijven op je taalgebruik en probeer consistent te zijn in je schrijfstijl. Schrijf zo veel mogelijk actief; vermijd passieve en lijdende vormen. Probeer je zinnen niet te lang te maken: splits een zin op in twee zinnen als de zin niet na één keer lezen duidelijk is.Schrijf concrete, duidelijke zinnen op en vermijd te ingewikkeld of ambtelijk taalgebruik. Let ook op grammatica- en spelfouten: zet de spellingscontrole van je tekstverwerkingsprogramma aan, lees je conceptversie zelf grondig door en laat zo nodig iemand anders je tekst controleren op grammatica- en spelfouten.
Inleiding
In je inleiding behandel je de volgende onderdelen:
-
Inleiding op het onderwerp (Wat?)
-
Aanleiding voor onderzoek (Waarom?)
-
Doelstelling / probleemstelling (Wat is het probleem?)
-
Hoofdvraag en eventuele deelvragen (Wat is de vraag?)
-
Relevantie van het onderzoek (Voor wie? Waarom?)
-
Leeswijzer voor scriptie (Wat volgt er?)
In de inleiding gebruik je meestal het trechtermodel om je tekst vorm te geven. Het trechtermodel loopt, zoals een trechter, van breed naar smal. Je leidt het onderwerp van je onderzoek langzaam in en fundeert je stellingen met bronnen, zodat de lezer kan zien op wiens werk je voortbouwt. Vanuit een algemene introductie op het onderwerp zoom je langzaam in op de kern van jouw onderzoek, die in de probleemstelling en onderzoeksvragen naar voren komt. De leeswijzer is van groot belang, zodat je lezer zich een beeld kan vormen bij de rest van je scriptie en weet wat waar te vinden is.
Theoretisch kader
In je theoretisch kader presenteer en definieer je de begrippen die in je onderzoek centraal staan, en laat je zien op welke theorie(ën) je verder bouwt. Na de behandeling van relevante begrippen en theorieën besluit je je theoretisch kader met een conceptueel model dat aangeeft hoe jij de relatie tussen de begrippen ziet en welke plaats deze innemen in de beantwoording van je onderzoeksvragen.
Onderzoeksmethoden
Je beschrijft je onderzoeksmethoden en hoe je deze toegepast hebt. Je beschrijft zo gedetailleerd mogelijk hoe je de onderzoeksmethode hebt toegepast, inclusief praktische informatie over de populatie en steekproef, aantal respondenten, de operationalisatie van begrippen, je dataverzamelingsmethode, het verloop van de dataverzameling en de gebruikte analysemethoden. Documenten als je vragenlijst, topiclijst, uitgewerkte interviews en codeboek kunnen worden opgenomen in de bijlagen.
Resultaten en analyse
In je resultatenhoofdstuk beschrijf je je kwantitatieve en kwalitatieve resultaten, en presenteer je deze in tekst, tabellen en grafieken. Het is belangrijk om feiten en meningen apart van elkaar te presenteren. Daarom is het aan te raden eerste de feiten (de resultaten van je onderzoek) te presenteren, en pas daarna jouw interpretatie van de feiten (de analyse van de resultaten). In de analyse van de resultaten maak je een eerste interpretatieslag. Je presenteert nog geen conclusies, maar brengt resultaten met elkaar in verband, kopppelt je resultaten terug naar je theoretisch kader en geeft inzicht in wat de resultaten volgens jou laten zien.
Discussie
In de discussie plaats je je resultaten in een bredere context. De naam zegt het al: je bediscussieert je resultaten en plaats kanttekeningen bij gedane zaken. Als bepaalde resultaten niet zoals verwacht waren kun je hier mogelijke verklaringen geven voor deze afwijkingen. Je geeft aan wat jouw onderzoek bijdraagt aan het wetenschappelijke vakgebied en/of aan de praktijk. Als laatste geef je suggesties voor mogelijk vervolgonderzoek.
Conclusie
In je conclusie beantwoord je je deelvragen en hoofdvraag. De conclusie mag geen nieuwe informatie bevatten. Je herhaalt je onderzoeksvragen en beantwoordt deze met behulp van de resultaten die je in je resultaten- en analysehoofdstuk(ken) hebt gepresenteerd. Wees duidelijk en beargumenteer je conclusies goed. Zorg voor een sterk einde aan je scriptie; je wilt lezers met een duidelijke boodschap achterlaten.
Aanbevelingen
Een hoofdstuk aanbevelingen is geen onderdeel van iedere scriptie, maar is relevant als je onderzoeksvraag een specifieke vraag uit de praktijk of uit de wetenschap beantwoordt. Als dit het geval is kun je je conclusies ombuigen in aanbevelingen, waarin je uiteenzet hoe de resultaten en conclusies uit je onderzoek bruikbaar zijn in de praktijk.
Literatuurlijst en referenties
Zorg dat je literatuurlijst er netjes uitziet, op alfabetische volgorde geordend is en volgens de richtlijnen die gebruikt worden in jouw studie gepresenteerd is (bijvoorbeeld de APA richtlijnen voor Psychologie). Zorg dat alle referenties in de tekst ook in je literatuurlijst voorkomen, en andersom. Eventueel kun je gebruikmaken van een programma om je bronverwijzingen te beheren, zoals RefWorks, EndNote of EndNote Web (gratis).