Taal en tekstgebruik: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen
Boeksamenvatting bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman
Samenvattingen en studiehulp bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman
- Boeksamenvatting bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Schrijfcodes - Hoe gebruik je deze codes? (0)
- Schrijfcodes - Hoe structureer je een tekst? (1)
- Schrijfcodes - Hoe argumenteer je op de juiste manier? (2)
- Schrijfcodes - Hoe schrijf je duidelijk? (3)
- Schrijfcodes - Hoe schrijf je aantrekkelijk? (4)
- Schrijfcodes - Hoe vind je de gepaste toon? (5)
- Schrijfcodes - Hoe gebruik je taal correct? (6)
- Schrijfcodes - Welke spellingsregels zijn er? (7)
- Schrijfcodes - Hoe kies je het juiste leesteken (interpunctie)? (8)
- Schrijfcodes - Hoe verantwoord je bronnen? (9)
- Schrijfcodes - Hoe maak je je tekst op? (10)
- Schrijfcodes - Checklist: wat zijn algemene aandachtspunten? (1)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je betogende teksten? (2)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een brief? (3)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een essay? (4)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een evaluatierapport? (5)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe voer je een journalistiek interview? (6)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een krantenbericht? (7)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een probleem-maatregelnota? (8)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een beleidsplan? (9)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een persbericht? (10)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een recensie? (11)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een reportage? (12)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een scriptie? (13)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een sollicitatiebrief? (14)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een curriculum vitae? (15)
- Schrijfcodes - Korte checklist: hoe schrijf je een stageverslag? (16)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een voorlichtingstekst? (17)
- Schrijfcodes - Wat zijn de belangrijkste begrippen?
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas
Samenvattingen en studiehulp bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas
- Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Hoe stel je een goede briefing en debriefing (onderzoeksomschrijving en terugkoppeling daarop) op? - Chapter 1
- Hoe stel je de hoofdvraag in een onderzoek op? - Chapter 2
- Hoe stel je een lang rapportage op? - Chapter 3
- Hoe stel je een kort rapportage op? - Chapter 4
- Hoe verantwoord je de geraadpleegde bronnen? - Chapter 5
- Hoe verzorg je het uiterlijk van een rapportage? - Chapter 6
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids van Hermans
Samenvattingen en studiehulp bij De kleine schrijfgids van Hermans
- Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids van Hermans is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Schrijfgids - Hoe formuleer je een duidelijk leesbare zin? - Chapter 1
- Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste woorden? - Chapter 2
- Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste spelling? - Chapter 3
- Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste leestekens en opmaak? - Chapter 4
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Boeksamenvatting bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder
Samenvattingen en studiehulp bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder
- Boeksamenvatting bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Core skills - Challenges: the need for integrating skill development - Chapter 0
- Core skills - Researching - How to go about criteria, research aims, and research steps? - Chapter 1
- Core skills - Study and managing of self - What are the basic principles for a continuous learning cycle? - Chapter 2
- Core skills - Reading - What are the requirements for active reading? - Chapter 3
- Core skills - Listening - What are the requirements for constructive listening? - Chapter 4
- Core skills - Writing - What are the requirements for powerful writing? - Chapter 5
- Core skills - Presentation - What are the requirements for effective presentations? - Chapter 6
- Core skills - Management - What are the requirements for effective management? - Chapter 7
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Hoe gebruik je het juiste leesteken op de juiste plek in een Nederlandstalige tekst?
Als je de regels voor het gebruik van leestekens niet beheerst, staat dit erg slordig. Lees daarom het volgende hoofdstuk door (I 100).
Basisregels voor leestekens
De volgende regels moet je kennen om op de juiste manier gebruik te maken van leestekens (I 1).
Je gebruikt een punt om een zin af te sluiten en na de punt begin je een nieuwe zin met een hoofdletter. In de directe rede schrijf je een punt voor de afsluitende aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Ze zei: 'Morgen gaat het onweren.'
Een komma moet je plaatsen als verbinding tussen twee hoofdzinnen zonder voegwoord en tussen twee hoofdzinnen verbonden met de voegwoorden want, dus of maar. Bijvoorbeeld: 'Treinen zijn maar onhandig, ze komen nooit op tijd.' Of: 'Zij wil graag zwemmen, maar moet nog huiswerk maken.' Ook tussen twee persoonsvormen komt een komma: 'Hoewel Piet veel pijn had, bleef hij optimistisch.'
Voor of na (bij)zinnen die beginnen met een voegwoord, komt een komma: 'Jan gaf het op, hoewel hij nog best had kunnen winnen.' En: 'Toen ik de kinderen riep voor het eten, kwamen ze meteen aangerend.' Dit geldt niet voor bijzinnen met omdat, of of dat. In korte zinnen mag je de komma ook weglaten.
Tussen de delen van een opsomming staat een komma en tussen twee gelijkwaardige bijvoeglijk bepalingen ook: 'Ik hou van mooie, felgekleurde bloemen. In mijn kamer heb ik rode, blauwe, witte en paarse bloemen staan.'
Een bijstelling wordt omgeven door komma's: 'Mevrouw Verbeet, onze nieuwe directrice, is erg streng.' Een uitbreidende bijvoeglijke bijzin begint met een komma: 'Piet ging op bezoek bij onze nieuwe directrice, die erg streng is.'
Een zin in de directe rede die gevolgd wordt door zei hij, sluit je af met een komma. Deze komma vervalt wanneer de directe rede eindigt met een vraagteken of een uitroepteken. Zet de leestekens in ieder geval vóór de sluitingstekens: 'Ik heb een nieuwe fiets gekocht,' vertelde Ans. 'Waar haal je het geld vandaan?' vroeg Wilma. Een onderbroken citaat schrijf je zo: 'Nou,' antwoordde Ans, 'daar heb ik voor gespaard.'
Soms kun je met behulp van een komma een misverstand voorkomen. Kijk maar naar het verschil tussen de volgende drie zinnen: Hij verwent zijn kinderen niet uit liefde. Hij verwent zijn kinderen, niet uit liefde. Hij verwent zijn kinderen niet, uit liefde.
Een dubbele punt gebruik je in drie gevallen:
als er een opsomming volgt (zoals het gebruik van de dubbele punt hierboven).
aan het begin van een directe reden in combinatie met aanhalingstekens: Hij zei: 'Ik heb de dag van mijn leven!'
ná een aankondiging of vóór een conclusie: Opeens werd het stil in de zaal: de rechter was binnengekomen. Daar viel maar één ding uit af te leiden: iedereen was bang voor de uitspraak.
Na een dubbele punt volgt altijd een kleine letter, behalve in het geval van de directe rede met aanhalingstekens. Wanneer een tekst in de directe rede geen uitspraak is, maar een gedachte, vermoeden of ingeving, dan vervallen de aanhalingstekens en wordt er geen hoofdletter gebruikt. Bijvoorbeeld: Het jongetje dacht bij zichzelf: ik wil pruimen plukken.
Wees voorzichtig met het gebruik van de puntkomma. Dit teken kun je gebruiken tussen twee zinnen die samen één gedachte uitdrukken. Maar bij overmatig gebruik gaat de subtiliteit verloren. Dan kun je beter je eerste zin eindigen met een punt en de volgende zin met een hoofdletter beginnen.
Verder gebruik je een puntkomma tussen de delen van een opsomming wanneer de opsomming bestaat uit halve zinnen die onder een gemeenschappelijke kaderzin vallen. Dit geldt zowel voor opsommingen onder elkaar, als voor opsommingen naast elkaar. Voorbeeld: In dit verslag wordt uiteengezet: wat de oorzaak van het probleem is; welke maatregelen er genomen moeten worden; wat het eindresultaat zal zijn; hoe het financiële plan eruitziet.
Een vraagteken gebruik je alleen achter een directe vraag. Indirecte vragen eindigen met een punt. Dus: 'Hoe gaat het met tante Petra?' En: 'Oscar vraagt zich af hoe het met tante Petra gaat.'
Je zet een uitroepteken na een gebiedende zin of na een uitroep of emotionele uiting. Schrijf niet te veel uitroeptekens, want dan kom je als erg hysterisch over. Dit doet af aan de kracht van je verhaal.
De kommaregel voor de bijvoeglijke bijzin
De kommaregel voor de bijvoeglijke bijzin luidt als volgt: uitbreidende bijzinnen beginnen met een komma, beperkende bijzinnen niet (I 2). Vergelijk de volgende zinnen:
De mensen, die in de rij stonden, werden ongeduldig.
De mensen die in de rij stonden, werden ongeduldig.
In zin 1 zegt de bijzin die in de rij stonden iets over álle aanwezige mensen. Deze bijzin voegt extra informatie toe, daarom noemen we dat een uitbreidende bijzin. In zin 2 heeft de bijzin juist een beperkende functie: alléén de mensen die in de rij stonden, werden ongeduldig. De andere mensen die er waren, werden dat niet. Hier hebben we dus met een beperkende bijzin te maken.
Je zet de komma als aanwijzing voor hoe de zin uitgesproken moet worden. Lees zin 1 en 2 maar eens hardop. Bij de eerste zin hoor je een pauze na de mensen, terwijl je bij zin 2 in één keer doorleest.
Weet je niet zeker met wat voor soort bijzin je te maken hebt? Probeer dan het volgende:
aan een uitbreidende bijzin zou je met gemak de zin zoals u weet moeten kunnen toevoegen. Als dat niet gaat, heb je met een beperkende bijzin te maken. Om te controleren of je echt met een beperkende bijzin te maken hebt, kun je de welke/wat voor?-proef gebruiken. Daarbij is de bijzin het antwoord op je vraag. Twee voorbeelden:
De man die gisteren nog gezocht werd, is opgepakt.
Welke man is opgepakt? De man die gisteren nog gezocht werd.Dit lukt, dus je hebt te maken met een beperkende bijzin.
De koning, die zelf van moderne kunst houdt, opende de tentoonstelling.
Welke koning opende de tentoonstelling?
Dit is een onzinnige vraag. Je hebt hier te maken met een uitbreidende bijzin.
Wat zijn de belangrijkste spellingsregels van het Nederlands?
De spellingscontrole van je tekstverwerker kan je een heel eind helpen bij het goed spellen van woorden (Sp 100). Toch is het handig als je de regels kent. Dan maak je vanzelf al weinig fouten in je spelling.
Werkwoorden
Fouten maken in de werkwoordspelling staat erg slordig en mensen zullen denken dat je ook op andere vlakken onzorgvuldig/niet erg slim bent (Sp 1 en Sp 6). Hier dus een aantal punten om op te letten.
Een woord staat in de tegenwoordige tijd wanneer je het woord morgen kunt toevoegen. De verwarring kan hier vooral ontstaan bij vormen in de tweede en derde persoon enkelvoud (jij en hij). De regel is hier: stam+t. Ga als volgt te werk (Sp 2):
Spreek de volledige vorm van het werkwoord uit. Bijvoorbeeld: worden; beleven.
Hak -en eraf en je hebt de stam van het werkwoord. Een slot-z wordt een -s en een slot-v wordt een -f. Een lange klinker krijgt een extra letter (stelen wordt steel) en bij een korte klinker gaat één van de medeklinkers weg (bellen wordt bel). De voorbeelden worden: word; beleef.
Zet een -t achter de stam. Voorbeelden: wordt; beleeft.
Er zijn vier uitzonderingen op punt 3: het onderwerp is ik (ik word, ik beleef), jij of je staan in de functie van onderwerp áchter het werkwoord (Word jij ook vader? Maar wel: Wordt je broer ook vader?), je gebruikt de gebiedende wijs (Beleef de natuur!, Word ook donateur!) of de stam van het werkwoord eindigt zelf al op een t (Hij tast in het duister).
Een werkwoord dat eindigt op -de of -te (eventueel met een meervouds-n erachter) staat in de verleden tijd. Je kunt aan de zin het woord gisteren toevoegen. Hier moet je de regels van 't kofschip toepassen (Sp 3). Voer eerst stap 1 en 2 uit die bij de tegenwoordige tijd beschreven staan. Ga als volgt verder:
Spreek de volledige vorm van het werkwoord uit.
Hak -en eraf. Let op: de v en de z laat je nog even staan! Pas wel de veranderingen toe wat de lange/korte klinker betreft (zie stap 2 van de tegenwoordige tijd).
Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip (o en i tellen niet mee)? Dan moet je -te(n) toevoegen aan het werkwoord. Eindigt de stam op een andere letter, dan voeg je -de(n) toe.
Maak nu van een v een f en van een z een s.
Voor het correct spellen van het voltooid deelwoord kun je dezelfde stappen doorlopen als voor de verleden tijd (Sp 4). Alleen eindigt het woord nu op een -t of -d zonder -e(n) erachter. Een voorbeeld volgens de stappen: (1) leven; (2) leev; (3) geleevd; (4) geleefd.
Engelse werkwoorden zijn een geval apart (Sp 5). Bij het spellen moet je niet kijken, maar luisteren naar de laatste letter. Als je bij de uitspraak van de laatste letter een medeklinker uit 't kofschip hoort, dan spel je -te. Zo niet, dan spel je -de. Hierbij behandel je een sj-klank als een s en een zj-klank als een z. Dus crashen wordt crashte en bridgen wordt bridgede.
Zoals je bij bridgen ziet, blijft de -e aan het einde van de stam staan. Uitzondering op die regel zijn de werkwoorden waarbij de -e betrekking heeft op een o-klank: scoren wordt scoorde.
Andere woorden
Algemeen
De grootste tip voor het correct spellen van woorden: zet je spellingchecker aan (Sp 7). Het Nederlands kent drie soorten woorden. Vreemde woorden zijn woorden die ongewijzigd uit een andere taal zijn overgenomen, en die we dus spellen zoals ze in die taal gespeld worden. Bastaardwoorden zijn ook ontleend aan een andere taal, maar deze woorden zijn op bepaalde punten aangepast aan de Nederlandse spelling of grammatica. Ten slotte zijn er nog de Nederlandse woorden die ofwel altijd al in onze taal bestaan hebben, ofwel zo vernederlandst zijn dat we ze niet meer als vreemd herkennen.
Samenstellingen
In het Nederlands schrijven we woorden die samen een nieuw woord vormen, altijd aan elkaar (Sp 9). Dit noemen we samenstellingen. Voorbeelden zijn: tafelvoetbal, doe-het-zelfwinkel, eerlijkheidsfactor, roombotervlootje, hierin, daarop, ertegenaan.
Deze tussen-n-regel schrijft voor wanneer je bij een samenstelling van twee zelfstandige naamwoorden een n schrijft tussen de twee woorden (Sp 8). De hoofdregel is dat je een tussen-n schrijft als het eerste woord in het meervoud -en krijgt. Hier zijn een paar uitzonderingen op. Schrijf géén tussen-n als
er een meervoud op op -s mogelijk is (groente heeft twee meervoudsmogelijkheden: groenten en groentes, dus in een samenstelling blijf de -n- achterwege: groentesoep)
er geen meervoud mogelijk is (tarwe heeft geen meervoudsvorm, dus in een samenstelling komt er ook geen -n-, dit wordt tarwemeel)
het eerste woord verwijst naar iets waar maar één exemplaar van is: Koninginnedag (maar: koninginnensoep), zonnebril, maneschijn.
de betekenis van de samenstelling niet uit de delen af te leiden valt: dageraad, hunebed, nachtegaal.
Als één van de twee woorden uit de samenstelling géén zelfstandig naamwoord is, komt er over het algemeen géén tussen-n: huilebalk, hogeschool, beregoed, boordevol. Er is echter een uitzondering: als het tweede deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is, maar het eerste deel van de samenstelling kan letterlijk als maatstaf worden opgevat, dan komt er wél een tussen-n: mijlenver, urenlang, flessengroen.
Meervoudsvormen
Voor Nederlandse zelfstandige naamwoorden zijn er twee meervoudsuitgangen mogelijk: -s en -en (Sp 10). De basisregels hiervoor zijn: kies een -s wanneer de laatste lettergreep van het enkelvoud bestaat uit een stomme-e-klank (een sjwa) met daarachter één van de medeklinkers uit het woord molenaar. Kies in alle andere gevallen voor -en.
Daar komen om het woord in zijn geheel goed te kunnen spellen de volgende regels bij:
Als de laatste lettergreep een 'korte klinker' heeft, verdubbel je de medeklinker: bal-ballen, pen-pennen, bos-bossen.
Deze letterverdubbeling krijg je niet wanneer de laatste lettergreep wordt uitgesproken met een onbeklemtoonde sjwa: monnik-monniken. Deze regel geldt daarnaast voor alle woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -ik of -it: havik-haviken, kievit-kieviten.
Als een meervouds-s een uitspraakfout oplevert, schrijf je hem niet aan het enkelvoud vast, maar plaats je er een apostrof tussen. Dus niet autos maar auto's.
Als een woord eindigt op dubbel ee, krijgt dit woord een extra -en in het meervoud: zee-zeeën.
Voor woorden op -ie met een meervoud op -(e)n geldt dat woorden met een onbeklemtoonde laatste lettergreep de uitgang -n krijgen. De woorden met een beklemtoonde laatste lettergreep krijgen de uitgang -en: ceremonie-ceremoniën, energie-energieën.
Veel woorden die ontleend zijn uit andere talen, behouden hun oorspronkelijke meervoudsvorm uit die taal. Voorbeelden: criterium-criteria, logé-logés, diner-diners. Voor woorden als museum en datum zijn twee varianten geaccepteerd: de oorspronkelijke (musea, data) en de vernederlandste (museums, datums). Schrijf echter nooit musea's of data's, want dat is een dubbelmeervoud.
Woorduitgangen
De volgende regels met betrekking tot de woorduitgangen moet je kennen (Sp 11).
Woorden als vele en sommige krijgen een -n wanneer ze zelfstandig gebruikt worden én naar mensen verwijzen. Dus: sommigen lazen de krant; vele mensen stonden te kijken; er stonden veel bloemen, maar sommige waren al verwelkt.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft een uitgang op -en: houten kast, wollen jas.
Als je een bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord gebruikt, is de uitgang -te: hoogte, rondte, grootte.
Als je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, krijgt het voltooide deelwoord een -e: de groeiende planten, de verhoogde plank.
Franse en Engelse zelfstandige naamwoorden hebben een eigen wil:
Woorden op -é blijven in het meervoud vormvast, maar krijgen bij verkleining een klinkerverdubbeling: logé-logés-logeetje.
Woorden op -er blijven altijd vormvast: diner-diners-dinertje.
Woorden op -y (Engels) blijven ook vormvast: hobby-hobby's-hobby'tje.
Vroeger had het Nederlands naamvalsuitgangen. Daarvan zijn er nog een aantal bewaard gebleven. In veel gevallen is het een kwestie van 'bij twijfel even opzoeken hoe het ook alweer hoort'. Om je tegemoet te komen, noemen we er een paar:
Van het lidwoord des is in veel gevallen alleen de s-klank over. We schrijven dan een apostrof op de plek van de weggelaten letters: 's avonds, 's-Hertogenbosch. Deze 's wordt nooit als hoofdletter geschreven.
De uitdrukking te allen tijde wordt vaak verkeerd geschreven. Voorgaande spelling is de enige juiste.
Er is een verschil in betekenis tussen ten slotte en tenslotte. Ten slotte betekent 'tot slot'; tenslotte betekent 'immers, uiteindelijk'.
Voor verkleinwoorden kent het Nederlands vijf uitgangen; -tje, -je, -pje, -kje en -etje. Deze uitgang schrijf je altijd aan het woord vast, dus zonder apostrof. Hier zijn een paar uitzonderingen op: Engelse woorden die eindigen op -y, cijfers en afkortingen krijgen wél een apostrof: lolly'tje, A4'tje, sms'je. Verder moet je bij woorden die eindigen op een enkele klinker de klinkerverdubbeling toepassen omwille van de uitspraak: paraplu-parapluutje, ski-skietje.
Hoofdletters
Voor het gebruik van hoofdletters gelden de volgende regels:
Iedere eerste zin en iedere nieuwe zin na een punt, begint met een hoofdletter. Zinnen na een komma, puntkomma of dubbele punt beginnen altijd met een kleine letter.
Eigennamen of samenstellingen met een eigennaam erin krijgen een hoofdletter. Bijvoorbeeld namen van mensen, dieren, gebouwen of verengingen. Ook namen van heilige personen uit een religie vallen hieronder.
Samenstellingen waarvan het eerste lid bestaat uit een eigennaam die dient om de soort van het tweede lid aan te duiden, schrijven we met een kleine letter (mariakaakje).
Het voorzetsel of lidwoord van een achternaam krijgt alleen een hoofdletter wanneer de voornaam of voorletter ontbreekt. Dus Marieke de Vries, maar mevrouw De Vries.
Namen van feestdagen worden met een hoofdletter geschreven.
Namen van een politieke, religieuze of culturele stroming die is afgeleid van een eigennaam, krijgen een kleine letter (calvinisten, marxisme). Ook historische periodes worden met een kleine letter aangeduid (middeleeuwen).
De namen van aanhangers van een religie beginnen met een kleine letter (joden, moslims).
De namen van leden van een etnische groep of inwoners van een geografisch gebied worden met een hoofdletter geschreven (Nederlanders, Joden).
Geografische eigennamen en hun afleidingen krijgen een hoofdletter (Nederland, Nederlanders, ik studeer Nederlands). Dit geldt ook voor samengestelde eigennamen, waarbij beide delen een hoofdletter krijgen (Zuid-Azië, Los Angeles).
Tekens
Tekens boven en tussen letters
Wanneer spel je een woord met een trema, liggend streepje, accent of apostrof? Daar zijn verschillende regels voor (Sp 13).
Een trema gebruik je alleen wanneer er een kans is dat twee opeenvolgende klinkers verkeerd worden uitgesproken. Spel dus reëel en reünie met een trema, maar woorden als principieel, beangstigen of bevloeiing zonder trema. Woorden met de Franse uitgang -ien of de Latijnse uitgang -eum krijgen nooit een trema: opticien, museum. Bij woorden die eindigen op -ie en een meervoud hebben op -(e)n, komt er altijd een trema op de laatste e. Zie voor de precieze regels Sp 10 over meervoudsvormen.
Liggende streepjes worden gebruikt in tweeledige woorden. In de volgende gevallen moet je een liggend streepjes schrijven:
Het eerste deel van het woord komt ook los voor en er is kans op een verkeerde uitspraak: mee-eter, zee-egel, na-apen. Deze regel geldt ook voor het achtervoegsel -achtig (zebra-achtige dieren), maar weer niet voor uitgeschreven getallen (drieëntachtig).
Een van de twee delen is onverbogen en bepaalt het andere deel: privé-arts, niet-roker (eerste deel bepaald het tweede); Staten-Generaal (tweede deel bepaald het eerste deel).
De delen zijn gelijkwaardig aan elkaar: rood-wit-blauw, woon-werkverkeer.
De woorden vormen een samenkoppeling. Dit zijn een paar losse woorden die samen een uitdrukking zijn gaan vormen. Wanneer de samenkoppeling in een samenstelling of afleiding zit, schrijf je het laatste woord van de samenkoppeling zonder liggend streepje aan et volgende woord: nek-aan-nek, nek-aan-nekrace; doe-het-zelf, doe-het-zelfwinkel.
Het eerste deel is een letter of een cijfer: A-film, 80-jarige, t-shirt.
Veel Griekse of Latijnse voorvoegsels krijgen meestal een koppelteken, anderen krijgen meestal geen koppelteken. Vergelijk semi-professioneel, ex-commandant met asociaal, antifile. Soms zijn er zelfs twee mogelijkheden: co-assistent en coassistent zijn beide juist. Raadpleeg bij twijfel het Groene Boekje.
Nederlandse samengestelde aardrijkskundige namen spel je met een liggend streepje (Noord-Holland, Diemen-Zuid), behalve als het eerste woord een verbogen bijvoeglijk naamwoord is, eindigend op -e: Hoge Veluwe, Nieuwe Rijn.
In een samenstelling kun je een woorddeel weglaten, wanneer dat woorddeel zich in de volgende samenstelling herhaalt: voor- en tegenspoed, basis- en voortgezet onderwijs.
Voor het juiste gebruik van accenttekens in woorden, kun je het beste je tekstverwerker of woordenboek raadplegen. Wel handig om te weten: het Nederlandse woord een krijgt alleen accenttekens als je de uitspraak één (telwoord) bedoelt, maar het woord ook als lidwoord gelezen kan woorden. Dus: 'Een van mijn beste vrienden is topvoetballer', en: 'Ik heb één kat.'
In de volgende gevallen gebruik je een apostrof:
Voor een s-uitgang om verkeerde uitspraak te voorkomen: oma's, kassa's, Julia's dagboek. Als er geen uitspraakverwarring mogelijk is, komt er ook geen apostrof. Je schrijft dan gewoon Annes dagboek, portemonnees, cafés.
Een eigennaam die eindigt op een s-klank krijgt om bezit uit te drukken een apostrof zonder extra -s: Lucas' werkstuk, Max' horloge.
Engelse woorden die op een -y eindigen, maar waar geen andere klinker voor staat, krijgen een apostrof bij het meervoud: hobby's. Maar staat er wél een andere klinker, dan wordt de -s aan het woord vast geschreven: diskjockeys.
In afleidingen van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, cd's, 55+'er.
Als je letters weglaat: 's middags, A'dam.
Afkortingen
De volgende regels gelden voor het correct schrijven van afkortingen (Sp 14):
Als je een groepje woorden afkort tot de beginletters van die woorden, volgt na iedere letter een punt: m.b.t. (met betrekking tot), o.v.v. (onder vermelding van).
Als je een samengesteld woord afkort, komt alleen aan het einde een punt: blz. (bladzijde). Uitzondering: a.s. (aanstaande).
Wil je een samengesteld woord in het meervoud afkorten, dan verdubbel je de laatste letter: blzz. (bladzijdes).
Eindigt jouw zin met een afkorting die met een punt eindigt, dan komt er geen extra punt als zinsafsluiting: 'In de dierentuin zagen we zebra's, olifanten, giraffen enz.'
Afkortingen van eigennamen van instellingen, organisaties of regelingen, schrijf je in hoofdletters, zonder puntjes: KRO, ANWB, VUT.
Namen van scholen schrijf je in kleine letters; type onderwijs schrijf je in hoofdletters zonder puntjes: havo, hbo, HLO (hoger laboratoriumonderwijs) HBO (hoger beroepsonderwijs).
Maten en gewichten kort je af zonder punten: l (liter), cm (centimeter), kg (kilogram).
Core skills: What are the requirements for powerful writing in English?
- 1. Principles of Powerful Writing
- 2. Plagiarism
- 3. Reporting: Opening Parts
- 4. Reporting: Main body
- 5. Reporting: Final Parts
- 6. Argumentation
- 7. Rewriting
- 8. Style: Common Errors
- 9. Style: Phrasing Problems
- 10. Spelling: Common Errors
- 11. Quoting and Paraphrasing
- 12. References
- 13. Abbreviations and Acronyms
- 14. Tables, Figures and Boxes
- . Bibliography
- 16. Layout
1. Principles of Powerful Writing
Before you start writing you should have an idea of the output you are aiming for. Some rules of writing: 1. Think, 2. Powerful writing is rewriting, 3. Take sufficient time for brainstorming, 4. Be consistent, 5. Powerful writing requires managing different roles, 6. The occasion defines the most appropriate writing form, 7. Avoid plagiarism, 8. Reveal sources, 9. Easy reading is hard writing, 10. Contents and writing skills are complementary to each other.
1. Inventory (brainstorming)
You write anything that comes into your mind. The function of this phase is to provide space to write down everything about the problem.
2. Structure (norming)
It requires read and judge to have powerful writing. The more structured you have worked during the inventory phase the easier this phase. Minimum requirement of academic writing is mastering basic grammar with correct use and revelation of sources.
3. Formulation (performing)
Rewriting is important. It is necessary to do this to ensure quality report.
4. Editing
Editing requires separate state of mind. Editor check for three aspects: 1. Logic, 2. Readability, 3. Layout. Editing can take several rounds of rereading and rewriting.
2. Plagiarism
Plagiarism is increasingly become serious phenomenon. Acknowledging your sources are important to increase your credibility
What is plagiarism?
Copying somebody else’s paper and delivering it as your own
Literally copying large part of somebody else’s text with or without referencing
Copying paragraph or sentence without quotes
Copying with some changes in words with or without references
Writing down a paragraph or sentence while it is not clear whose work it is.
Copying somebody else’s text with incorrect sources.
What is not plagiarism?
Writing down common knowledge
Quoting of quantitative data with source place directly
Quoting a number of sentences from another author with proper reference to the author
Paraphrasing with reference.
Causes of plagiarism
It is easy to copy somebody else’s work with the rise of computer and internet
Many online firms offer papers against payment
The person does not know precisely what is right or wrong.
How to avoid plagiarism?
Paraphrase
Quote only a brief paragraph
Include correct references
Collect few similar text and write down the comparisons
Do not make yourself responsible for judgements of others
Do not accept any excuses to commit plagiarism.
3. Reporting: Opening Parts
Standard reporting consist of title page table of contents, acknowledgement and introduction with some other optional parts
A title page (of a research report) includes:
A clear and informative title and descriptive subtitle
Full name of authors in alphabetical sequence
Place and date
Name of supervisor
Institutional affiliation
A Table of contents includes:
A typographical formula revealing the structure
All introductory components following the table of contents
All part titles in capital letters and bold print
All chapter titles and sections that are numbered
All closing components with page indication
A Preface/Acknowledgement includes:
A short explanation stating why this research is of interest
A brief reference to the scientific discourse that relates to this piece of work
A list of the people you have cooperated
A ‘thank you’ line for your supervisor? It can be counter-productive.
‘I’ form can be use instead of we
Name, place and month/year at the end
n shorter article acknowledgement can contain your background else well.
An Introduction includes:
Basic research question and research aims
A longer explanation of the background of your question
An explanation of the methodology
Outline of parts/chapters
Guidance for different types of readers
No announcement of a conclusion/summary
A statement concerning all of the relevant choice
Some definition is necessary
Layout opening components
Some minimum requirements: 1. Title page, 2. Table of content, 3. Preface/acknowledgement, 4. introduction
4. Reporting: Main body
User-friendliness = Readability
Firstly, state what is the main message
Always organise text according to an increasing degree of specificity
Assist the reader with summaries ad intelligent headings
Purposeful chapters and sections
Refer to the content of the last section
State what is discussed in the section itself
Make clear why you have chosen this particular sequence
Think about a ‘catchy’ first line that attracts the attention of the reader
Conclusive chapter and sections
Always give a brief summary of a chapter and a longer section
Never add material/information to the presentation in your concluding statement
Think about the nature of your last line
Paragraphs
Paragraph are not sections
A paragraph indicates a separate element in your text
Focused opening lines enable readers to grasp your message quickly
5. Reporting: Final Parts
Minimum requirement: conclusions and biography with some optional such as epilogue and glossary
Conclusion
Conclusion always repeats the research questions
After summarising, write the well-structured answer to the question
Final conclusion considers the flaws in your research methodology or other problems
A conclusion never adds new information
The conclusion ends with a good last line
Conclusion specify recommendations for further research
Epilogue
It is mainly used when new information has appeared between time of finishing the main transcript and going to the supervisor
Glossary
It contains concepts and a short description of their meaning. It is not a complement of the text. Try to refrain from composing a glossary
Annexes
You put an explanation, data and tables in an annex:
When the information can be summarised easily in the text
When it only contains background information
When you need to explain of methodology
Always includes the full questionnaire
Some rules of annex:
Stand on its feet
Write annex only when you have referred to it in the text
Give annexes a number
Limit the number
Number the pages of the annexes as ongoing pages
Bibliography
Index
It contains the most important concepts and names and reveals the location in the text by page number. It is a good idea to write index as it might help to consider the keywords that are most relevant to your type of research.
6. Argumentation
Argumentation = dull
Scientific text is transparent, predictable and relatively dull. You specify everything beforehand
Characteristics of good and bad argumentation
Good: clarity, succinctness, simplicity, precision
Bad: ambiguity, lengthiness, unnecessary use of complete vocabulary, inaccuracy
Pro and con arguments
A good method of arguing is by systematically trying to list arguments ‘in favour’ and ‘against’ an observation.
If there are many convincing arguments, it indicates the overall argument might be true
If more against, it indicates that you should not support the observation
Some argument can be more important than others
If the number of pros and cons are the same, think of the conditions where each prevails
Schematising your argumentation
Schematising is the use of table and logic tree to argue
Definitions
Clear, succinct
Non-circular
Content specific
Explicit on main points and side issues
Fallacies in argumentation
Some common fallacies in argumentation:
The use of authority and big names
Use of normative adjectives
Use of normative assessments
Improper deductions
Strengths and weaknesses
It is better to make an inventory and then make a selection from an overall view than on the basis of partial argumentation
Necessary and/or sufficient condition?
Two conditions are whether it is necessary or sufficient. The strongest type of argument is when it is necessary and also sufficient
7. Rewriting
Your writing should be clear, succinct, simple and precise.
Powerful writing requires a particular state of mind...
Vices and virtues in attitudes to writing
Vices: self-satisfaction, disdain, rigidity and resistance to working more rationally
Virtues: self-criticism, empathy, professionalism, systematic and reflexivity
...Which changes over time
Two problems can appear if you lack the mental state to separate writing texts from reading:
Many people have difficulty correcting their own writing
If you try to correct it on-screen you lose the overview of all the components
8. Style: Common Errors
Reification
It means attaching personal characteristics to a organisation or institutions. It often error in style but may also indicate error in interpretation as well.
Passive instead of active phrasing
Passive writing tends to be heavy and unfavourable in writing.
Long instead of short sentences
Lengthy sentences are usually unnecessary and weaken argument
Abusing brackets and quotation marks
Try not to have more than two or three remarks in brackets per page
Most statements in bracket can be written in a separate sentence
Abuse of footnotes
Footnotes are often abused to elaborate on certain additional points that are excluded from the text. Exception to this:
When referencing to interviews
When referring to ad internet source
When you aim at different audiences
Unspecific time indication
Be specific in timing issue and always be positive
Unclear or ambiguous indications
Use name correctly to ensure no ambiguities
Gender-specific language
Avoid using this language since it is more appropriate to use alternatives
Writing in another language
If you write in another language make sure you are sufficiently fluent in that language
9. Style: Phrasing Problems
It sometimes better to avoid using some words such as these:
‘Having said this': you are writing not talking
‘Thus.., therefore’: conclusion does not have to be announced
‘In short’: so before you couldn’t formulate your argument in a more concise way
10. Spelling: Common Errors
1. Time indication
You can use slash to indicate a financial or academic year
You can abbreviate months when used in tables and footnotes
2. Numerals
Generally spell the numbers. Nevertheless for more tedious one numeral can be used
Be aware of punctuation differences
3. Common spelling errors for non-native English speakers
Non-native speaker sometimes try to link words wrongly or wrong usage of hyphen. English nevertheless has used some compound words as well
4. Typos and spell checkers
Typographical errors are irritating and decrease the credibility of the text. Be aware of the difference between American and British English
5. Authentic foreign keywords
Explain the first time they appear
Does not apply for company names
Consistency in spelling
Anglicised names
Consistency in names is important
Listing common words
In order to avoid lengthy and tedious spelling checks, start by making a short list of the words that you are likely to use often. Also decide upon your preferred spelling.
11. Quoting and Paraphrasing
Three dimensions of correct quotation: 1. The difference between direct quotation and paraphrasing, 2. How to reproduce the text and 3. When and how to add changes to a quote
Direct quotations
A few words: Put this in single quotation marks and use a comma to separate your own introductory phrase
A short quotations: use a colon to introduce smaller quotations
Longer quotations: usually indented and separated from the main text. Some publishers leave out quotation marks for these indented quotes
Consecutive quotations: it is necessary to indicate source of each in a separate reference
Paraphrasing
You reproduce substantially the form and combination of ideas taken from another source but put it in your own words.
Referring to sources is even necessary if you adopt line of reasoning, idea, phrase and even a word from someone else
Abstain from paraphrasing an argument that has been paraphrased by someone else
Never paraphrase an indirect source while referring to the original source
When paraphrasing a list of points, includes the source and introductory sentence
Sources for quotations
Secondary sources: looks for the original sources and quote properly.
Interviews: no direct quotation from interviewee. When referencing, try to accommodate privacy of the interviewee
Changing quotes?
Original spelling: do not change original spelling. Insert parentheses when you omit something from direct excerpt. Add bracket if you change the word form
Double/single quotations: depends on your style. Use double when you want to emphasise that in the original excerpt one word gets quoted.
Add emphasis: state emphasis added whenever you underline or italics some words in the quotation.
12. References
Also refer to your source. Reference and bibliography should enable reader to 1. Return to the original sources, 2.show the reader where you got the information from, 3. Enter into a more fruitful discussion
Reference systems
Harvard reference system: it gives a shortened reference in the text and a full reference in bibliography
Note reference system: it gives the reference in a note at the bottom of a page. Do not use end-notes, no abbreviation if possible.
Reference types
General referencing: if you mention a general message in the writing of other, it is sufficient to mention the author and the year of publication. For newspaper and magazine, it is better to use date than the number of edition.
Argument reference: it should follow that the more specific you use the work of other the more specific the reference will be.
Internet references: always reveal the complete source as well as the date consulted, directly mention the article instead of the complete website address (for article), and refer to the author if you know the writer.
13. Abbreviations and Acronyms
1. Abbreviations: When to avoid them
A reader will not automatically know what you mean by an abbreviation
It is better to spell abbreviations in full the first time and repeat the abbreviations during a longer text
The meaning of abbreviations can be completely different in different language
Write in full, do not use contracted form
Readers think of different meanings with common abbreviations of Latin expressions in scientific texts.
2. Abbreviations: How to use them correctly
Abbreviation job titles: it is recommended to check national spelling as it differs from country to country
International system of measurement: usually written in lower case
Currency indications: currency abbreviation should always be preceded by the currency indication. Spell the currency if you are unsure that the reader understands.
Nationally used abbreviations: usage of some nationally used abbreviation is allowed even in English language like status of companies
Abbreviation with or without full stop: it is dropped in international system of measurement and in some language for personal indication. Most abbreviation uses no full stop. Full stop added in abbreviation of countries and cities and according to convention
Economise on space: table, boxes and figures: you can use more abbreviation in tables, boxes and figure but you need to explain the meaning.
14. Tables, Figures and Boxes
1. Main aspects tables/figures/boxes
The status: always identify the source accurately, no source indication means it is your own invention
The aim: it contains a clear heading/ title that reveals the topic, the place and the time frame.
The main contents: distinguish column and row indicators, includes a legend and under the table includes explanations
Figures, tables and boxes should be a support for the text but it should stand on its own.
2. Qualitative tables
Table consist of summarise of your own argument and other people’s argument.
3. Layout: tables and figures
Always spell figure and table in full
Number tables and figures preferably by chapter
Always begin the heading/title in capital letter
No full stop at the end of items
Always place the number and description above the table.
Capital letter for source and note indication
Add explanatory notes
Distinguish clearly what belongs to table/figures and what belongs to the main text
Be aware of copyright provisions
Position table on relevant page
Use landscape only if the table has many columns
4. Layout: Boxes
When included, boxes:
Should you have a clear function in the text
Often serve illustrative and/or layout purposes
Should identify a source that can be placed in or below the box
Should preferably not longer than one page
. Bibliography
Golden rules of a bibliography
list your sources alphabetically and chronologically
Do not include sources that you have not referred to in the text
Do not include works that you have not read
Do not split up your bibliography according to sources
Digital administration bibliography
Some advantages of using digital administration bibliography:
Abstracts are included in your bibliography
Keywords are included
Automatically updates your bibliography
Providers of these programs frequently update their reference style
Makes your research effort more efficient
Bibliography: author
Starts most of the time with the last name of an author.
Prefix: in references in the text they are stated first
Overview main bibliographical references
Most widely used bibliography references are summed up in this paragraph.
Books
Date of publication: only state the year
Full title information of publication
Essential information on the publisher
Never used the original source if you used a translation
Date of publication
Periodicals
Add the exact page references in a periodical article
Website
Adds: It is necessary to include the exact date, URL and store email address that was used as a reference
Layout bibliography
When the reference is longer that one line use an indent for the remainder of the reference
It is sufficient to use ‘-‘ when one name is used several times
Works by single author precede works edited by that author
Bibliographical entry always refers to the whole source
16. Layout
A good layout is always instrumental in getting you message across
One space
Always leave only one space margin after full stop, comma, etc
Italics
Do not hesitate to use italics to attract reader’s attention
Indents
Consider the consequences of using indent as it may give the shaky image
Chapters/sections
Begin on a new page (Chapter), section can begin anywhere
Chapter generally is separate part of the analysis that is more than five pages
Write down the number for a section not by name
Paragraphs
Use tab or one or two spaces before the first line
Avoid having many short paragraph on one page
Avoid long paragraph of more than one page
Position title/headings/figures/tables
Check that title is not positioned at the bottom of the page. This is called widow or orphan construction
Tables and figures should also be an one page
Headings and titles
Formulate short headings
Rarely contains full sentence
Formulate active and direct headings
Always use it as support and guidance
Do not centre headings
Make it clearly distinguishable
Show different level consistently
Clearly structured text
Text should be clearly predictable with simple headings, subheadings, etc.
Hoe stel je een goede briefing en debriefing op voor je onderzoeksrapportage?
Het resultaat van veel werkzaamheden wordt pas voor anderen toegankelijk door de rapportage ervan. Het schrijven van rapporten verdient daarom dus aandacht. ‘Rapporteren’ is het doen van verslag van uitgevoerd onderzoek.
Rapporten zijn er in verschillende soorten. Een mogelijke verdeling van deze rapporten is die in lange en korte rapporten. Daarbij ligt de grens op een omvang van vijf inhoudelijke pagina’s. Tijdens een studie op hogeschool of universiteit worden er vooral lange rapporten geschreven en daarna vaak juist korte, want tijdens de opleiding moet getoond worden waar de resultaten op gebaseerd zijn en na de opleiding wordt er vaak op vertrouwd, dat het met de aanpak en onderbouwing wel goed zit.
Een rapportageproces begint met een briefingproces, van waaruit men komt tot het vaststellen van een hoofdvraag. Van daaruit kan men enerzijds beginnen met de planning en de uitvoering van het onderzoek en anderzijds de planning en tussentijdse bijstelling van de rapportstructuur. Vanuit deze twee kanten komt men uiteindelijk tot het formuleren van een rapporttekst, het vormgeven van het rapport en aanbieden en/of presenteren van het rapport. Bij een scherp geformuleerde hoofdvraag kan al voor de uitvoering van het onderzoek een goede tekststructuur worden ontworpen voor het rapport.
Rapportage van onderzoek is niet altijd eenvoudig, omdat niet altijd duidelijk is, wat de opdrachtgever precies wil en omdat de opdrachtgever vaak geen duidelijk geformuleerde opdracht geeft. Daarom is een goede briefing (opdrachtomschrijving) en debriefing (terugkoppeling op de opdrachtomschrijving) nodig.
Het briefingproces
De noodzaak van een uitgebreide briefing is altijd relatief en dus afhankelijk van de soort onderzoek en de opdrachtgever. Er zijn verschillende soorten onderzoek:
-
Gebonden onderzoek, waarbij de onderzoeker/rapportschrijver werkt in opdracht van een organisatie.
-
Vrij onderzoek, waarbij de onderzoeker/rapportschrijver zelf het onderzoeksonderwerp kiest.
Het onderwerp van een onderzoek moet goed en helder afgebakend worden. Ook moet het doel van het onderzoek en de rapportage duidelijk zijn. Verder moet ook duidelijk zijn, wie de lezer van een onderzoeksrapportage is. Hiervoor is dus een goede briefing nodig: een instructie van de opdrachtgever aan de uitvoerder. Het briefingproces bestaat uit twee delen:
-
De briefing, of de vraag om iets te onderzoeken;
-
De debriefing, ofwel de terugkoppeling van de onderzoeker, dat hij alles goed begrepen heeft.
De debriefing is noodzakelijk;
-
Voor de opdrachtgever om na te gaan, of duidelijk is overgekomen, wat hij voor ogen had;
-
Voor de onderzoeker, om te controleren, of hij alles goed heeft begrepen en geconcretiseerd.
Briefing-checklist
In briefings in de reclame- en marketingwereld worden de achtergronden, het doel en de stijl van een reclamecampagne beschreven, zowel direct als indirect. De opdrachtgever en de uitvoerder hebben beiden veel aan een checklist voor een briefing. Zo kan de opdrachtgever aan de hand van de checklist goed nagaan, of alle belangrijke punten vermeld zijn en kan de uitvoerder nagaan, of alle noodzakelijke informatie beschikbaar is.
In een checklist voor een briefing staan bijvoorbeeld de vragen
-
Voor welke organisatie een opdracht moet worden uitgevoerd (een extern onderzoeker zal zich bijvoorbeeld moeten verdiepen in de organisatie, de organisatiecultuur, de voorgeschiedenis en het publiek van de onderzoeksresultaten);
-
Welke voorgeschiedenis een onderzoek heeft (wat er al onderzocht is en welke gegevens er dus al bekend zijn);
-
Wat de opdrachtgever precies wil;
-
Wat de hoofdvraag (of centrale vraag of probleemstelling) van het onderzoek is en wat de deelvragen;
-
Wat (zo concreet mogelijk) het doel van het onderzoek is;
-
Wat voor soort onderzoek er gedaan moet worden (deskresearch naar bekende informatie in bestaande bronnen of fieldresearch. Hierbij wordt nieuwe informatie verzameld in een kwantitatief onderzoek, waarbij veel data worden verzameld met bijvoorbeeld een enquête, om generaliserende uitspraken te kunnen doen of in een kwalitatief onderzoek, waarbij de onderzoeker meer wil weten over meningen of beweegredenen van respondenten);
-
Wat de planning is;
-
Welke middelen er beschikbaar zijn;
-
Wie de lezers van de rapportage zijn;
-
Welke informatie de lezers nodig hebben;
-
Hoe de lezers tegenover de uitkomsten van het rapport staan.
Briefing bij gebonden onderzoek en bij vrij onderzoek
Er bestaan verschillen in de rol van de uitvoerder en opdrachtgever bij gebonden en vrij onderzoek. Bij gebonden onderzoek:
-
Verstrekt de opdrachtgever de opdracht aan de uitvoerder;
-
Vraagt de uitvoerder om precisering van de opdracht;
-
Doet de uitvoerder eventueel voorstellen voor het bijstellen van de onderzoeksvraag;
-
En accordeert de opdrachtgever het plan van aanpak.
Bij het uitvoeren van vrij onderzoek:
-
Stelt de uitvoerder zelf de opdrachtomschrijving op;
-
Legt de uitvoerder de opdrachtomschrijving ter goedkeuring voor aan een begeleider;
-
Vraagt de begeleider om precisering;
-
Eist de begeleider eventueel bijstelling van de onderzoeksvraag;
-
En accordeert de begeleider het plan van aanpak.
Aanpak en planning van het onderzoek
Een plan van aanpak is handig bij het uitvoeren van onderzoek. Daarbij kan het handig zijn om een mindmap te maken: een kaart van de gedachten. Op die manier worden alle aspecten van het onderzoek in kaart gebracht, waarna het onderzoek verder kan worden gestructureerd met een plan van aanpak of een ‘product breakdown structure’ of een ‘work breakdown structure’. Deze middelen voor het bewaken van de voortgang in het onderzoek moeten regelmatig erbij worden gepakt om die voortgang ook daadwerkelijk te checken.
-
In een plan van aanpak moeten concreet worden besproken:
-
De hoofdvraag van het onderzoek (met concreet geformuleerde probleemstelling, deelvragen en een duidelijke doelstelling);
-
De onderzoeksopzet of stapsgewijze opzet van de onderzoeksaanpak (bijvoorbeeld deskresearch, fieldresearch of analyse);
-
De middelen (tijd, geld, menskracht, technische hulpmiddelen met een lijst van mogelijke informatiebronnen);
-
De voorlopige rapportindeling.
-
Een lijst van producten die allemaal moeten worden gemaakt;
-
De planning en taakverdeling, zo concreet mogelijk en van achteren naar voren.
In een product breakdown structure (PBS) wordt aan het einde begonnen; het product wordt in gedachten genomen en tot op het kleinste schroefje uit elkaar gehaald. Daarna worden de onderdelen die bij elkaar horen bij elkaar gelegd (de strcuture). Voor een onderzoek en een rapport is de PBS als volgt:
Eerst moet gekeken worden, wat de onderdelen van het eindrapport zijn, dus een inleiding, inhoudsopgave, hoofdstukken met data, conclusie, aanbevelingen, enzovoort. Vervolgens moet worden nagegaan, welke tussen- en deelproducten bij alle onderdelen nodig zijn, om deze inhoud te geven. Deze PBS bestaat uit concrete producten, waarbij vervolgens in een work breakdown structure moet worden beschreven, welk werk er gedaan moet worden, om het product tot stand te laten komen. In een work breakdown strcuture (WBS) wordt bij ieder deel- en tussenproduct beschreven, wat voor werk er gedaan moet worden.
Vervolgens moeten alle stappen in een planning gezet worden, die ook duidelijk moet zijn. Een strokenplanning is bijvoorbeeld een goed middel. Hierbij worden op de horizontale as de tijd gezet en op de verticale as de taken. Zo’n strokenplanning kan gemaakt worden in Word, Excel of MS Projects en zorgt, dat de planning en de voortgang in één oogopslag te zien zijn.
Veelgemaakte fouten
Veel gemaakte fouten bij onderzoek:
-
Er wordt een onduidelijke onderzoeksvraag geformuleerd door de opdrachtgever.De onderzoeker kan dit voorkomen, door in de briefingsfase goed door te vragen, wat de opdrachtgever precies wil en met concretere voorstellen te komen.
-
Er wordt door de opdrachtgever geredeneerd vanuit discutabele aannames en veronderstelling. De onderzoeker dient de opdrachtgever hier op te wijzen en voorstellen te doen over onderzoek dat eerst gedaan moet worden.
-
Er wordt onvoldoende teruggekoppeld door de onderzoeker. De onderzoeker moet als oplossing regelmatig het onderzoeksplan bekijken en regelmatig tussentijds rapporteren aan de opdrachtgever.
-
De opdracht voor de onderzoeker is eigenlijk onuitvoerbaar. Door een concrete invulling van de onderzoeksopzet, middelen en planning wordt de onuitvoerbaarheid zichtbaar gemaakt en dit kan aan de opdrachtgever of begeleider worden getoond.
-
De planning is niet concreet of duidelijk genoeg. Dit kan worden opgelost door terug te gaan naar de mindmap, het plan van aanpak of de product en work breakdown, waarbij deadlines opnieuw vastgesteld moeten worden, er concrete handelingen en resultaten moeten worden beschreven en er een eindverantwoordelijke moet worden aangewezen.
-
De onderzoeker werkt niet volgens planning. Om dit te voorkomen, moet de planning er regelmatig bij worden gepakt.