Labels en diagnostische classificaties kunnen zich eenvoudig ontwikkelen tot stigma’s en self fulfilling prophecies, maar ze kunnen ook deuren openen naar speciale programma’s en leerkrachten helpen om adequate instructie strategieën te ontwikkelen.
Een beperking is het niet kunnen uitvoeren van iets specifieks, zoals zien of lopen. Een handicap is een belemmering in bepaalde situaties. Sommige beperkingen leiden tot handicaps, maar niet in alle contexten. Leerkrachten moeten zien te voorkomen dat zij handicaps opleggen bij leerlingen met een beperking.
De person-first taal (studenten met intellectuele beperkingen, studenten met een risico, enz.) is een alternatieve manier om een complex persoon te omschrijven met één of meer woorden, waarmee de belangrijkste aspecten van die persoon gelabeld worden. Bij de person-first taal staat de leerling op de eerste plaats en niet de speciale uitdagingen waarmee zij te maken krijgen.
Wat betekent intelligentie?
Intelligentie is het vermogen om kennis te verwerven en te gebruiken om problemen op te lossen en het vermogen om je aan te passen aan de wereld. De vraag is of er sprake is van één vorm van vaardigheden of meerdere? Spearman suggereerde dat we beschikken over een mentale attributie, genaamd g of algemene intelligentie. Naast algemene intelligentie, zijn voor het oplossen van iedere test ook nog specifieke vaardigheden van belang. Cattell en Horn spreken van vloeiende en gekristalliseerde intelligentie. Bij vloeiende intelligentie gaat het om mentale efficiëntie en de vaardigheid van redeneren. Doordat het samenhangt met myelinesatie is het een intelligentie die toeneemt tot de late volwassenheid en daarna weer afneemt. Gekrystalliseerde intelligentie wordt daarentegen gebruikt om met specifieke problemen in een bepaalde cultuur om te kunnen gaan. Het gaat hier om aangeleerde kennis en vaardigheden, waardoor deze vorm van intelligentie gedurende het leven toe blijft nemen. Tegenwoordig wordt gedacht dat er sprake is van een hiërarchie van vaardigheden. Een voorbeeld is het model van Carroll. Bovenaan in het model staat algemene intelligentie, daaronder enkele brede vormen van vaardigheden en daaronder tenminste 70 specifieke vaardigheden.
Meervoudige intelligentie
Gardner gelooft dat er meerdere soorten intelligenties zijn zoals hij heeft beschreven in zijn Multipele intelligentie theorie. Hij maakt onderscheid in 8 verschillende intelligenties, namelijk linguïstische, muzikale, ruimtelijke, logisch-wiskundige, lichamelijk kinetische, interpersoonlijke, intrapersoonlijke en naturalistische intelligentie. Mogelijk is er ook nog sprake van een spiritiuele en een existentiële intelligentie. Gardner omschrijft intelligentie als een biologische en psychologische potentie om problemen op te lossen en uitkomsten te creëren die waardevol zijn voor een cultuur. Deze intelligenties worden gevoed of beperkt door ervaringen, culturele en motivatie factoren uit de omgeving van het kind. In verschillende culturen kunnen andere vormen van intelligentie van belang zijn. Garder ontkent de aanwezigheid van g niet, maar zet vraagtekens bij in hoeverre g van belang is bij het verklaren van menselijke prestaties.
Echter is deze theorie nog nooit door middel van onderzoek gevalideerd. Enkele van de onderscheiden intelligenties zijn sterk met elkaar verbonden en daardoor mogelijk niet te onderscheiden als aparte intelligenties. Daarnaast wordt gedacht dat deze intelligentie eigenlijk talenten of persoonlijkheidstrekken zijn. Echter de vraag is hoe bruikbaar dit idee is in het onderwijs. Bij het implementeren van deze intelligenties in het onderwijs kan op zes manier gebruik gemaakt worden van deze theorie, namelijk verhalend, logisch-kwantitatief, esthetisch, interpersoonlijk en fundamenteel.
Intelligentie als een proces
De driehoektheorie van intelligentie van Sternberg is een cognitieve proces benadering om intelligentie te kunnen verklaren. Hij gebruikt ook wel de term succesvolle intelligentie. De theorie bestaat uit 3 delen, namelijk analytische, creatieve en praktische intelligentie. Het analytische component betreft mentale processen die leiden tot minder of meer intelligent gedrag. Bij het creatieve component gaat over het om kunnen gaan met nieuwe ervaringen door middel van inzicht (het vermogen om effectief om te gaan met nieuwe situaties) en automatisme (efficiënt worden in het oplossen van problemen). Praktische intelligentie betreft het kiezen van een omgeving of het aanpassen ervan zodat een persoon succesvol kan zijn.
Intelligentie meten
Intelligentie, gemeten door gestandaardiseerde tests, wordt beïnvloed door het volgen van onderwijs. Binet ontwikkelde een test waarbij men kinderen kon identificeren die extra hulp nodig zouden hebben in het onderwijs. De test werd verder ontwikkeld in de VS en werd de Standford-Binet test genoemd. Het concept van het IQ (intelligentie quotiënt) werd toegevoegd. Hierbij wortd de mentale leeftijd, berekend met behulp van de test, vergeleken met de echte leeftijd. De IQ score geeft aan hoeveel iemand onder of boven de gemiddelde persoon scoort in vergelijking met anderen uit dezelfde leeftijd groep. De gemiddelde score is 100. Ongeveer 68% van de gemiddelde populatie scoort tussen 85 en 115. Slechts 16% van de populatie scoort onder 85 of boven 115. Deze scores gelden voor blanke Amerikanen wiens eerste taal standaard Engels is. De vraag is of intelligentietests gebruikt kunnen worden voor leden van een etnische minderheid. Intelligentie wordt gemeten door middel van individuele testen (Stanford-Binet, enz.) en groeptesten (Intelligentietests, enz.). Individuele testen worden oraal afgenomen door een getrainde psycholoog en de afname duurt ongeveer twee uur. Vergeleken met individuele testen, geven groepstests minder goed een accuraat beeld weer van de individuele vaardigheden.
Het Flynn effect is, en de implicaties hiervan zijn, dat sinds 1900 de IQ scores gestegen zijn. Dit komt vanwege betere gezondheid, kleinere gezinnen, toename van complexiteit in de omgeving en meer en beter onderwijs. Om de gemiddelde score van 100 te behouden, moeten de vragen steeds moeilijker gemaakt worden. De implicaties zijn dat sommige studenten eerder gezien worden als leerlingen met intellectuele problemen. Intelligentie voorspelt succes op school, maar in mindere mate hoe succesvol iemands leven is. Andere factoren zoals motivatie, sociale vaardigheden en geluk kunnen daarin het verschil maken.
Sekse verschillen in intelligentie
De scores van jongens variëren sterker dan die van meisjes. Er zijn dus meer jongens dan meisjes met hele hoge en hele lage scores. Meisjes scoren over het algemeen beter op verbale tests, helemaal wanneer zij ook getoetst worden op schrijfvaardigheid. Jongens scoren beter op taken waarbij zij mentaal objecten moeten draaien. Verschillen in wiskundig vermogen worden er vaak niet gevonden tussen jongens en meisjes. Echter wordt in de meeste onderzoeken naar verschillen in geslacht niet gekeken naar verschillen in etniciteit of SES.
Er wordt gedacht dat intelligentie zowel door de omgeving als door de genen wordt bepaald. Daarnaast wordt intelligentie gezien als iets dat verbeterd kan worden door te leren.
Leerstijlen kunnen worden onderverdeeld in drie benaderingen, namelijk cognitieve stijlen, persoonlijkheidsstijlen en activiteit stijlen. Bij de activiteit stijl kan er onderscheid gemaakt worden tussen een oppervlakkige verwerk benadering en een diepe verwerkende benadering. Het gaat hierbij om hoe goed leerlingen de stof proberen te begrijpen en wat hun motivatie is.
Leerstijlen / preferenties
Leerstijlen zijn manieren waarop iemand leren en studeren benadert. Leerpreferenties zijn individuele voorkeuren voor bepaalde leermodules en omgevingen. Verschillende meetinstrumenten kunnen gebruikt worden om deze voorkeuren te ontdekken. Deze kennis kan dan weer gebruikt worden om inzicht te geven en daarmee prestaties te verhogen.
Bij het model van Mayer wordt er gekeken naar drie facetten op de visuele-verbale dimensie: cognitieve ruimtelijke vaardigheid (hoog of laag), cognitieve stijl (visueel versus verbaal) en leerpreferenties (verbale leerling versus visuele leerling).
Intellectuele stijlen
Volgens Zhang en Sternberg zijn er 3 fundamentele intellectuele stijlen waarmee de individuele voorkeur voor structuur, complexiteit, conformiteit en autonomie wordt vastgelegd. Type 1 geeft de voorkeur aan ongestructureerd, ‘free-flowing’, creatief, complex en autonoom leren. Type 2 geeft juist voorkeur aan structuur en aan rechtstreekse taken die volgens traditionele wegen naar een gezaghebbend antwoord leiden. Type 3 kiest uit de bovengenoemde types, afhankelijk van de situatie en interesses. Daarnaast moet er gekeken worden of er een voorkeur is voor individueel leren versus in een groep.
IDEA
De Individuals with Disabilities Education Act (IDEA) heeft veranderingen gebracht in de educatie van kinderen met een beperking. De FAPE (free, appropriate public education) biedt vrij regulier onderwijs voor alle kinderen, ongeacht hun beperkingen. Er zijn geen uitzonderingen (zero reject). Volgens de least restrictive environment (LRE) zou iedere leerling, voor zover mogelijk, onderwijs moeten krijgen binnen het reguliere onderwijs. De benaderingen om dit te bereiken zijn door de tijd heen veranderd van instromen, naar integratie en vervolgens naar inclusie. Echter zal niet ieder kind hiervan kunnen profiteren, dit zal namelijk afhankelijk zijn van de ernst van de beperking en de deskundigheid van de leraar. Iedere leerling of student met beperkingen moet les krijgen aan de hand van een individueel programma (IEP). De wetten beschermen ook de rechten van leerlingen met speciale behoeften en hun ouders. Sectie 504 van de Vocational Rehabilitation Act uit 1973 gaat discriminatie van mensen met beperkingen tegen in ieder onderwijsprogramma dat subsidies ontvangt, zoals openbare scholen. Daarnaast hebben alle kinderen gelijke kansen om te kunnen participeren aan schoolactiviteiten. De Americans with Disabilities Act (ADA) verbiedt discriminatie tegen personen met een beperking buiten de school.
Neurowetenschappen en leerbeperkingen
Onderzoeken naar de hersenen van leerlingen met leerproblemen en met aandachtstoornissen tonen aan dat er wat verschillen bestaan in structuur en activiteit in vergelijking met leerlingen zonder problemen. Daarnaast kunnen deze studenten problemen hebben door problemen met het werkgeheugen. sOok kunnen zij moeite hebben met het terughalen van de benodigde informatie uit het lange termijn geheugen, terwijl er nieuwe informatie binnenkomt. Belangrijke stukjes informatie blijven verloren gaan. Ten slotte ondervinden kinderen met leerproblemen moeilijkheden met het vasthouden van visuele-ruimtelijke informatie.
Leerlingen met leerstoornissen
Specifieke leerstoornissen zijn stoornissen in één of meer van de basale psychologische processen die betrokken zijn bij het begrijpen of gebruiken van gesproken of geschreven taal. Luisteren, spreken, lezen, schrijven, beredeneren of wiskundige vaardigheden kunnen hierdoor worden beïnvloed. Er kunnen zowel psychologische, omgevings- als genetische verklaringen zijn voor deze problemen. Probleemgebieden kunnen sterk uiteen lopen tussen individuen, maar de meeste problemen worden gezien in lezen en rekenen. Leerlingen met leerstoornissen kunnen slachtoffer worden van aangeleerde hulpeloosheid wanneer zij op een punt belanden waarop zij gaan geloven dat zij hun eigen leren niet kunnen beïnvloeden of verbeteren en hierdoor niet kunnen slagen. De nadruk leggen op leerstrategieën is vaak een goed hulpmiddel voor deze leerlingen.
Leerlingen met hyperactiviteit en aandachtstoornissen
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is de term die gebruikt wordt om individuen te beschrijven van alle leeftijden met hyperactiviteit en aandachtsproblemen. Kenmerken zijn overactiviteit, moeite met aandacht vasthouden of impulsiviteit. 3 tot 5 procent van de kinderen heeft last van ADHD. Jongens hebben er twee keer zoveel last van dan meisjes. ADHD kan al zichtbaar worden vanaf drie jaar oud en problemen kunnen blijven bestaan tot in de volwassenheid. Medicijngebruik om ADHD te bestrijden is controversieel, maar stijgende. Voor veel leerlingen zorgen deze medicijnen voor negatieve bijwerkingen. Daarnaast is er zelfs weinig bekend over de lange termijn gevolgen van deze medicijnen. Ook is er geen bewijs dat medicijnen leiden tot een verbetering van schoolprestaties of relaties met leeftijdsgenoten. Benaderingen die motivatietrainingen combineren met leerinstructies en geheugenstrategieën met gedragsmodificatie, blijken effectief. De SMART benadering richt zich op de vaardigheden van kinderen en is ook een goede optie.
Leerlingen met taal en communicatiestoornissen
Veel voorkomende communicatiestoornissen bevatten spraakbeperkingen (articulatiestoornissen, stotteren en vocale problemen) en orale taalstoornissen. Wanneer deze stoornissen vroeg worden ontdekt, is er een grote progressie mogelijk.
Leerlingen met emotionele of gedragsstoornissen
Bij een emotionele of gedragsstoornis wijken de emoties en het gedrag zo van de norm af dat ze de groei en ontwikkeling van het kind en/ of het leven van anderen kunnen belemmeren. Ongepast gedrag, verdriet of depressie, angsten en zorgen en relatieproblemen kunnen voorkomen. In de DSM-IV wordt er onderscheid gemaakt tussen angststoornissen, storende gedragsstoornissen, eetstoornissen, humeurstoornissen en tics. De beste benadering voor leerlingen met emotionele en gedragsstoornissen zijn methoden uit toegepaste gedragsanalyses en het direct leren van sociale vaardigheden. Ook kunnen leerlingen positief reageren op structuur en organisatie in de omgeving, schema’s, activiteiten en regels en het bieden van keuzes.
Emotionele problemen, zoals een depressie, kunnen leiden tot (een poging van) zelfmoord. Risicofactoren zijn behalve depressie ook drugsmisbruik, het voorkomen zelfmoord in de familie, last hebben van stress en afwijzing door of conflict binnen de familie. Zelfmoord(neiging)en zijn een reactie op stressvolle gebeurtenissen. Veranderingen in eet- en slaapgewoontes, gewicht, niveau van activiteit of interesse in vrienden kunnen wijzen op zelfmoordneigingen.
Ook hangen emotionele en gedragsproblemen samen met drugsmisbruik. Dit is een groeiend probleem waarbij steeds meer en jongere kinderen gaan gebruiken en verslaafd raken. Vooral deze jongere kinderen zien de gevaren van drugs niet. Het DARE drugpreventie programma maakt gebruik van beangstigende signalen om drugmisbruik tegen te gaan.
Leerlingen met intellectuele beperkingen
Intellectuele beperkingen houden in dat er moeilijkheden zijn om zich aan te kunnen passen en sociaal en praktisch te kunnen functioneren voor het 18e levensjaar. De intelligentie score ligt veelal onder de 70. De ernst van de beperking wordt tegenwoordig gemeten aan de hand van de hoeveelheid support die iemand nodig heeft om te kunnen functioneren. Support kan variëren van support op momenten dat het nodig is (in perioden van stress bijvoorbeeld) tot beperkt (consistente steun, maar met een tijdslimiet zoals bijvoorbeeld een training) tot extensief (dagelijkse zorg zoals begeleid wonen) tot doordringend (constante hoog intensieve zorg voor alle leef aspecten).
Tegenwoordig is er meer nadruk gekomen op een overgangsprogramma. Hierbij worden studenten met speciale behoeften geleidelijk voorbereid op de overgang van de middelbare school naar verder onderwijs, werk of maatschappelijke betrokkenheid.
Leerlingen met gezondheidsklachten
Gezondheidsklachten die voor kunnen komen zijn astma, HIV/ AIDS, diabetes en visuele beperkingen, maar ook cerebrale verlammingen, waarbij motorische of coördinatieproblemen worden ondervonden als gevolg van hersenbeschadiging. Een kenmerk is spasmen (gespannen spieren), iets wat vaak gepaard gaat met andere problemen die het leren kunnen bemoeilijken. De aanvallen van epilepsie (een stoornis waarbij iemand epileptische aanvallen krijgt doordat er kortsluiting in de hersenen is) kunnen algemeen zijn, waarbij een groot deel van de hersenen betrokken is, of er kan een absence plaatsvinden waarbij een klein deel van de hersenen betrokken is en iemand daardoor kort het contact verliest. Als gevolg van deze en andere ziektes kan het zijn dat leerlingen soms niet naar school kunnen of andere problemen hierdoor op school ervaren.
Er is onderscheid te maken tussen kinderen met zichtproblemen in kinderen met weinig zicht en blinde kinderen. Voor beide vormen van problemen zijn speciale materialen beschikbaar om het leren in de onderwijsomgeving te vergemakkelijken, zoals lenzen of braille. Daarnaast kan de omgeving aangepast worden aan kinderen met zichtproblemen.
Leerlingen die doof zijn
Alhoewel het aantal dove kinderen of kinderen met gehoorproblemen lijkt af te nemen, blijven de gevolgen voor het leren problematisch. Het blijkt dat deze kinderen het best presteren als hun test wordt afgenomen met behulp van liplezen en gebarentaal. Omdat dove mensen deel uit maken van twee culturen met elk hun taal, gewoontes en gebruiken is het van belang dat zij deel uit maken van beide werelden. Technologie kan hierbij helpen.
Autisme Spectrum Stoornissen en het Asperger syndroom
Autisme/ autisme spectrum stoornis is een ontwikkelingsbeperking dat verbale en non-verbale communicatie en sociale interactie aanzienlijk beïnvloedt. Over het algemeen wordt autisme duidelijk voordat een kind 3 jaar is en het kan variëren van een lichte tot een zware vorm. Het Asperger syndroom is één van de autisme spectrum stoornissen. Veel leerlingen met autisme hebben ook gematigde tot lichte intellectuele beperkingen, maar leerlingen met het syndroom van Asperger hebben vaak een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligentieniveau en betere taalvaardigheden dan andere kinderen met autisme.
Kinderen met autisme of het Asperger syndroom missen de theory of mind, waardoor men begrijpt dat mensen verschillende gedachten en emoties hebben. Vroege en intensieve interventies die focussen op communicatie en sociale relaties zijn belangrijk.
RTI is een benadering om leerlingen zo vroeg mogelijk hulp te verschaffen met leerproblemen. Eén RTI proces is de aanpak die bestaat uit drie stapjes. De eerste stap is het gebruik van een sterk, goed onderzochte manier van lesgeven aan alle leerlingen. Leerlingen die bij deze stap niet goed presteren gaan naar de tweede stap en ontvangen extra hulp en extra instructies binnen een kleine groep. Wanneer sommige studenten nog steeds niet goed mee kunnen komen, gaan zij naar de derde stap voor intensieve één op één training.
Wie zijn deze leerlingen?
Renzulli en Reis maken onderscheid in drie manier van talent, namelijk een hoger dan gemiddeld algemeen vermogen, een hoog niveau van creativiteit of veel betrokkenheid of motivatie om een taak te volbrengen. Er zijn echter nog veel meer definities van talent.
Hoogbegaafde leerlingen zijn zeer slim, creatief en getalenteerd. Zij leren gemakkelijk en snel en kunnen goed onthouden wat zij hebben geleerd. Ze zijn zeer gevorderd voor hun leeftijd. Zij gebruiken algemene logica en praktische kennis, weten veel dingen die andere kinderen niet weten, gebruiken gemakkelijk en accuraat heel veel woorden, herkennen relaties en begrijpen betekenissen, zijn alert en oplettend en reageren snel, zij zijn aanhoudend en zeer gemotiveerd voor bepaalde taken en zeer creatief en leggen interessante bruggetjes. Echter kunnen de gebieden waarop een kind getalenteerd is sterk uiteenlopen.
Zowel de genen als de omgeving zijn van belang. Getalenteerde kinderen lijken namelijk een bijzondere organisatie van het brein te hebben. Daarnaast speelt oefening een grote rol, maar ook de ondersteuning en toewijding van de familie. Als gevolg van deze talenten kunnen kinderen, vooral meisjes, depressief raken. Daarnaast zijn jongens vaker verveeld, gefrustreerd en geïsoleerd. Zij hebben moeilijkheden met het aanpassen en deze problemen zijn het grootst onder mensen met de hoogste IQ ‘s (boven de 180).
Het identificeren van en het lesgeven aan hoogbegaafde leerlingen
Veel mensen zijn tegen het versnellen van de leerweg voor hoogbegaafde leerlingen. Naast het versnellen van het proces kan er ook nog gekozen worden voor moeilijker werk terwijl het kind bij zijn leeftijdsgenoten blijft. Ook kan er gekozen worden voor curriculum compacting. Dit houdt in dat het kind alleen hoeft te leren wat hij of zij nog niet weet, waardoor de rest van het curriculum overgeslagen kan worden. Daarnaast kan er eerder met school gestart worden. Dit blijkt niet uit te maken voor hun ontwikkeling. Als laatste kunnen hoogbegaafde leerlingen ook de kans krijgen om vakken of delen uit het curriculum van hogere jaren of een hoger niveau te volgen. Leraren moeten hun getalenteerde leerlingen leren begrijpen en hen de juiste uitdagingen bieden. Daarnaast moeten zij hun leerlingen ook ondersteunen tijdens uitdagingen.
Verschillen
Kinderen van etnische minderheden hebben in verhouding met kinderen uit de meerderheid meer last van leerproblemen. Dit komt mogelijk door de hoge armoede onder deze groepen, een bias bij leraren ten opzichte van minderheden en onkunde en een te kort aan kennis bij leraren met betrekking tot het lesgeven aan minderheden. Daarentegen worden minderheden minder vaak als getalenteerd beschouwd, net als vrouwen, studenten met leerproblemen en studenten die in armoede leven.
Overeenkomsten
Intelligentietesten, maar ook andere testen, worden op dezelfde manier gebruikt en afgelegd bij verschillende groepen. Echter dit is mogelijk niet altijd gerechtvaardigd. Het is belangrijk om in gedachte te houden dat testen niet cultuur vrij zijn.