Door te reflecteren bevorder je je professionele vorming. Een onderdeel van deze vorming is je normatieve professionaliteit, waarbij je jezelf afvraagt: handel ik ethisch verantwoord? Integriteit is hierbij een kernbegrip en een professional moet zich constant bewust zijn van zijn of haar argumenten voor het eigen handelen.
Het woord ‘professie’ betekent beroep en vindt zijn oorsprong in het Latijnse ‘profiteri’, wat ‘ergens je beroep van maken’ of ‘iets openlijk verklaren betekent’. Een professional voldoet onder andere aan de volgende kenmerken:
-
Is in het bezit van kennis over het eigen vakgebied door scholing en ervaring
-
Is onderdeel van een specifieke branche en handelt vanuit een bijbehorend normstelsel
-
Handelt zelfstandig
-
Moet zich verantwoorden naar anderen
-
Streeft voldoening van waardes als vrijheid en gelijkwaardigheid na
-
Handelt ethisch en volgens een krachtige beroepscode
Volgens Weggeman is het is de taak van een professional om zelfstandig en creatief kennis op te doen en te gebruiken, om zijn eigen doelen en die van het bedrijf te realiseren, waarbij hij aandacht moet laten uitgaan naar de efficiëntie van zijn bijdrage. Hij moet autonoom zijn en beschikken over het vermogen tot kritische zelfreflectie.
Niveaus van professionaliteit
Van oudsher is het gebruikelijk dat nieuwe professionals leren van professionals die al langer in het vak zitten en dus meer ervaring en kennis hebben. Door het snel verouderen van kennis tegenwoordig, zijn de rollen echter steeds vaker omgedraaid. De oude garde leert van de nieuwkomers alle nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. Iemand die constant zijn kennis up-to-date moet houden om zijn werk goed te kunnen uitoefenen noemen we een kenniswerker. Weggeman differentieert kenniswerkers in I-profs en R-profs. De I-profs zijn hoofdzakelijk nieuwkomers in het vak en werken vooral vernieuwend en improviserend. Vaak beleven zij na verloop van tijd een ‘sterfase’ waarin ze meer ervaring hebben dan voorheen, maar toch flexibel en innovatief blijven en hun kennis up-to-date houden. In deze fase zijn zij goede leermeesters. Sommige professionals blijven in deze fase steken, maar het grootste gedeelte ontwikkelt zich uiteindelijk tot R-prof, gekenmerkt door routinematig werken.
Twee perspectieven
Er zijn twee perspectieven op professionaliteit te onderscheiden:
-
De kenmerkbenadering: Richt zich op specifieke kennis van een professie, een specifieke opleiding, een eigen beroepscode en publiekelijke erkenning van de professie.
-
De brede professionaliseringsbenadering: Baseert zich op de kwaliteit en zorgvuldigheid van het beroepsmatige handelen. De professional zou reflecteren op het eigen handelen vanuit drie dimensies: de technisch-instrumentele professionaliteit (handel ik efficiënt en effectief?), de normatieve professionaliteit (handel ik ethisch?) en de persoonlijke professionaliteit (handel ik oprecht?).
Het reflecteren op het eigen handelen geschiedt op basis van je kennis over de theorie van je vakgebied en je vaardigheden, waarbij je ook de regels omtrent gedrag binnen je vakgebied en de context hiervan in acht neemt. Je onderzoekt je eigen beroepsmatige handelen aan de waarden en normen die gelden binnen je beroepscontext, waarna je je vervolgacties bepaalt.
Je dient een moreel oordeel te kunnen vellen over de normatieve professionaliteitsvraag of je handelen ethisch verantwoord is. Enkele belangrijke termen in dit kader zijn moraal, waarde, moreel, norm, moreel oordeel, zede en ethiek. Met moraal wordt de voorstelling van goed en slecht bedoeld, een waarde is een esthetische, persoonlijke betekenis van iets en moreel betekent ‘volgens de moraal’. Een norm is een maatstaf van gedrag naargelang mensen dienen te handelen, een moreel oordeel is het oordeel over menselijk gedrag op basis van de moraal die heerst. Een zede is een algemeen goedgekeurde gedraging of gewoonte en ethiek is een filosofie die oordeelt over goed en kwaad. Deze begrippen definiëren het begrip intuïtief moreel oordeel: het continue, onbewust beoordelen van andermans (sociale) gedragingen in het dagelijks leven. Belangrijk is om dit onbewuste proces bewust te maken.
Drie processen die helpen bij het maken van dit morele oordeel zijn het oordelen zelf, het herkennen van dit oordeel en het voelen van dit oordeel. Het oordelen an sich is normerend, dat wil zeggen, gericht op andermans gedrag. Het kennen van het oordeel is een objectiverende gebeurtenis die leidt tot kennis en feiten. Het voelen van het oordeel is subjectief, gericht op het eigen innerlijke gevoel. De kernvraag hierbij is: welk gedrag is juist? Binnen de beroepscontext is het van groot belang om deze vraag los te laten op het eigen en op andermans gedrag, om zo te toetsen of de beroepscode voldoende wordt nageleefd. De beroepscode geeft de moraal weer die binnen het bedrijf heerst.
Integriteit is een eigenschap en wordt het best omschreven als onkreukbaar, rechtschapenheid of onomkoopbaarheid. Door het toenemende aantal schandalen in het bedrijfsleven de afgelopen jaren gaat er steeds meer aandacht uit naar deze eigenschap. Men dient steeds te reflecteren op het individuele handelen van het zelf, van werknemers en van collega’s. Het bewustzijn van het eigen handelen helpt bij het uiteindelijke functioneren van het bedrijf. Integriteit wordt door Van Dale wel omschreven als een eigenschap die het mogelijk maakt om duidelijk en oprecht te spreken.
Een dilemma is een keuze tussen twee onprettige opties. Bij een moreel dilemma zijn deze opties twee gedragsalternatieven, waarvan beide zijn voor- en nadelen hebben. Het kan prettig en bevorderend zijn om een dilemma met iemand anders te bespreken of overleggen, bijvoorbeeld tijdens een supervisie of intervisie. Dit kan echter alleen wanneer men zich bewust is van het dilemma. Belangrijk is dus het herkennen van een gevoelssignaal en het reflecteren hierop. Een moreel oordeel volgt bij het omgaan met een dilemma. De professional dient te zorgen dat dit oordeel niet intuïtief en onbewust tot stand komt, maar dat dit oordeel bewust tot stand komt en onderbouwd kan worden. Dat zorgt ervoor dat je je uiteindelijk kunt verantwoorden naar anderen, maar ook naar jezelf.
De eerste stap bij het omgaan met een dilemma is de bewustwording van het dilemma, waarbij het opvangen van een gevoelssignaal een belangrijke indicator is. De tweede stap is het kunnen aanwijzen van het dilemma. Je dient te onderzoeken welk gedeelte van de situatie ervoor zorgt dat het daadwerkelijk een dilemma wordt. Dit kan door vragen te stellen aan jezelf of aan elkaar. Een derde stap is het afwegen van de voor- en tegenargumenten, waarna bij stap vier een gewogen beslissing kan worden gemaakt op basis van je bevindingen.