Kinderen ontwikkelen snel kennis over de biologische wereld en begrijpen dit makkelijk. Dit geldt ook voor de psychologie en de fysiologie. Hierbij wordt vaak gerefereerd naar de volkspsychologie, volksbiologie en volkskennis (ofwel algemene kennis). Het refereert naar hoe mensen aspecten van de wereld leren kennen op een natuurlijke manier. Door natuurlijke selectie hebben kinderen al een bias om deze kennis te verbreden door ervaring. Er wordt vaak gekeken vanuit het perspectief van theory theory.
Wat houden de theory theorieën van cognitieve ontwikkeling in?
Aanhangers van de theory theory zien cognitieve ontwikkeling als een constructief proces. Zij zeggen dat kinderen abstracte representaties hebben van de wereld. Piaget refereerde hieraan als schema's. Daarnaast zijn de theorieën van kinderen dynamisch door de interactie van hypothese en ervaring. Dit werd door Piaget beschreven als accommodatie en assimilatie. Zij geloven dat een theorie getest wordt en als de 'oude' theorie de nieuwe informatie niet meer kan verwerken dan wordt die vervangen. Zij zien kinderen, in tegenstelling tot neoconstructivisten, als rational constructivists waarbij ervaringen en observaties van belang zijn. Het heeft een evolutionaire kijk en gaat er dus vanuit dat kinderen vooral de informatie uit de kerndomeinen goed kunnen verwerken.
Hoe ontwikkelen kinderen theory of mind vanuit de volkspsychologie?
Theory of mind (ToM) is de vaardigheid om verschillende categorieën van mentale activiteit te onderscheiden. Hierbij kan je denken aan dromen en geheugen. Daarnaast is ToM van belang om gedrag van anderen te begrijpen. Volgens Wellman is de ToM van volwassenen gebaseerd op belief-desire reasoning. We voorspellen wat mensen doen aan de hand van kennis over waarom ze het doen (zoals doelen) en waar zij in geloven. ToM verwijst dus naar de mogelijkheid om gedrag te voorspellen, uit te leggen en te begrijpen. In hoeverre begrijpen kinderen dat de gedachten van anderen anders kunnen zijn dan die van henzelf.
Wat is belangrijk voor het ontwikkelen van ToM? Je moet kunnen begrijpen dat mensen bewust acties kunnen ondernemen om een doel te bereiken. Mensen acteren dus als intentional agents. Daarnaast moet je het perspectief van de ander innemen. Deze kennis ontwikkelt zich en begint bij kinderen als gedeelde aandacht. Dat verwijst naar de sociale en triadische interactie tussen twee mensen en een derde object (wat ook een persoon kan zijn). Dit ontstaat na ongeveer 9 maanden en dan gaan kinderen anderen dus als intentional agents zien. Ze volgen dan bijvoorbeeld waar volwassenen naar kijken. Het aanwijzen van objecten in de verte wordt referentiële communicatie genoemd. Vanaf 18 tot 24 maanden gebruiken kinderen oogcontact en andere cues, zoals wijzen, voor bijvoorbeeld het leren van woorden.
Bovenstaande ontwikkelingen zijn van belang voor het ontwikkelen van ToM. Daarnaast blijkt dat kinderen sneller anderen imiteren als het een bewuste actie is van die persoon. Dat is ook ondersteuning voor het feit dat zij anderen als intentional agents zien. Kinderen helpen volwassenen ook eerder wanneer zij bijvoorbeeld per ongeluk iets laten vallen dan wanneer zij dit expres doen. De aanwezigheid van ToM bij kinderen is gerelateerd aan symbolische vaardigheden.
Om te onderzoeken wanneer kinderen leren dat de gedachten van anderen anders kunnen zijn dan gedachten van henzelf wordt vaak de false-belief taak gebruikt. Daarbij zit een kind in de kamer en iemand (bijvoorbeeld Tessa) verlaat de kamer. Dan wordt een voorwerp wat in de kamer ligt verplaatst. Dan wordt er aan het kind gevraagd waar Tessa straks denkt dat het voorwerp ligt. Als het kind dan de nieuwe plaatst noemt dan is het kind zich er nog niet van bewust dat andere mensen andere dingen weten. Dit geldt voor kinderen van 3 jaar, vanaf 4 jaar kunnen ze het wel oplossen.
Het lijkt alsof kinderen van 3 jaar niet kunnen onthouden wat ze eerst wisten of geloofden maar vervangen die herinnering meteen. Dit geldt alleen voor beliefs. Dit sluit aan op de duale representatie hypothese waarin wordt gesteld dat kinderen niet tegelijk twee representaties van 1 object kunnen hebben. Dit wordt beter naarmate de kinderen ouder worden.
Bovenstaande zou ook kunnen komen door gebrek aan executieve functies. Dit zijn vaardigheden zoals planning en inhibitie. Doordat kinderen nog minder goed zijn in het reguleren van het gedrag kunnen zij die taak nog niet uitvoeren. Ze moeten dit eerst ontwikkelen om vervolgens ToM te ontwikkelen. ToM vraagt namelijk veel inhibitie van een kind. Het zou ook zo kunnen zijn dat kinderen constant de afweging maken en naarmate er meer bewijs is voor een bepaalde hypothese dan volgen zij die. Daarnaast zijn er ook nog veel omgevingsfactoren zoals warmte van ouders en de communicatie tussen ouders en het kind die een invloed hebben op de ontwikkeling van ToM.
Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met een groter gezin, betere ToM vaardigheden hebben. Zij presteren beter op de false-belief taak. Dit zou kunnen komen door de interactie tussen broers en zussen. Dit is vooral van belang wanneer de taalvaardigheden niet goed zijn. Dit geldt wel alleen als je oudere broers en zussen hebt. Interactie met ouders is echter nog steeds de belangrijkste voorspeller.
Bij het gebruik van een impliciete false-belief taak blijkt dat kinderen wel naar de goede locatie kijken. Ze noemen verbaal dan nog de verkeerde locatie maar impliciet lijken ze het te weten. Dit is al gevonden bij kinderen van 7 maanden. Dit kan op twee manieren uitgelegd worden. Of kinderen begrijpen de mentale status van anderen of ze hebben goede leervaardigheden.
Een ander voorbeeld is deceptie. Kinderen gaan er door egoïsme vanuit dat als zij iets weten, anderen dit ook weten. Je kan iemand alleen misleiden wanneer jij informatie weet die de ander niet weet. Jonge kinderen laten dit gedrag in spel wel al zien. Dit is ook uit onderzoek gebleken waar kinderen van 2,5 jaar oud al deceptie strategieën kunnen gebruiken. Als ze actief betrokken zijn bij het bedenken van de misleiding hebben ze het wel door, anders niet. Dit wordt niet door iedereen ondersteund. Het zou ook kunnen dat kinderen dit niet begrijpen als het kunnen lezen van gedachten maar dat ze deceptie ook gebruiken als ze samenwerken.
Er wordt vaak gezegd dat ToM de basis is van sociale intelligentie. Het is handig om in bepaalde mate gedrag te kunnen voorspellen. De mechanismen die onderliggend zijn aan ToM zijn domein-specifiek. Om dit 'mind reading' te ontwikkelen zijn twee systemen nodig volgens Baron-Cohen, het mindreading system en het empathizing system.
Bij het mindreading system ontwikkelt eerst de intentionality detector (ID) en dit systeem detecteert bewegende objecten en kan daarbij de intentie onderscheiden. Dit ontstaat rond de 9 maanden. Daarna ontwikkelt de oog-detectie detector (EDD) en dit heeft 3 functies:
-
Het detecteert ogen of stimuli die lijken op ogen.
-
Het bepaalt waar de ogen naar kijken.
-
Het realiseert zich dat wanneer de ogen van een organisme ergens naar kijken, het organisme dat ziet.
Dit ontwikkelt zich ook ongeveer na 9 maanden. Het derde onderdeel is het gedeelde-aandacht mechanisme (SAM). Hierbij gaat het om een interactie tussen drie objecten (zoals eerdergenoemd). Dit ontwikkelt zich tussen de 9 en 18 maanden. De laatste is Theory-of-Mind Module (ToMM), besproken in bovenstaande alinea's. Dit ontwikkelt zich tussen de 24 en 48 maanden.
Het empathizing system ontwikkelt de emotie detector (TED). Kinderen zijn al vroeg sensitief voor emoties en deze detector kan verschillende gemoedstoestanden onderscheiden. Dit begint zich rond de 9 maanden te ontwikkelen. Het wordt dan omgezet naar SAM. Na 14 maanden ontwikkelt het Empathizing SyStem (TESS). Dit gaat ervanuit dat mensen elkaar graag helpen. Daardoor krijg je een empathische reactie op een situatie. ToM is een mechanisme om de complexe sociale omgeving te begrijpen. Het is ontstaan door natuurlijke selectie.
Kinderen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS) vertonen geen of in mindere mate SAM, ToMM en TESS. Deze kinderen hebben volgens Baron-Cohen mindblindness. Zij scoren slecht op ToM taken. Ze presteren wel goed op ID, EDD en TED-taken maar daarna is het te complex. Hiervoor wordt bijvoorbeeld de Charlie taak gebruikt. Kinderen met ASS scoren daarnaast ook lager op sociale oriëntatie en gedeelde aandacht.
ToM lijkt dus gebaseerd te zijn op het zien van acties van anderen als intentioneel om een doel te bereiken en het in kunnen leven in de ander.
Kinderen interpreteren de natuur vaak als iets wat speciaal gemaakt is voor een doel. Piaget noemt dat finalisme en Kelemen noemt het promiscuous teleology. Kinderen redeneren naar waar iets voor is. Artificislime sluit hierop aan en dit is het idee dat alles gemaakt was door mensen (of God) met een specifiek doel. Niets is er zomaar. Daarom geloven zij regelmatig ook in bovennatuurlijke dingen.
Iedere cultuur heeft een religie of geloof. Het wordt door wetenschappers gezien als het gevolg van het sociale-cognitieve systeem. Kinderen geloven namelijk ook in bovennatuurlijke dingen. Door ToM leren kinderen dat wat mensen doen het gevolg is van dat ze denken.
ToM ontwikkelt zich pas na ongeveer 7 jaar in de vorm dat kinderen gedrag kunnen voorspellen door 'gedachten te lezen'. Dan zijn kinderen ook in staat om tweede-orde taken op te lossen. Zij zijn dan ook in staat om taal op een juiste manier te gebruiken. Het leren 'lezen van gedachten' en het voorspellen van gedrag wordt beter naarmate kinderen ouder worden. Uiteindelijk kunnen ze nog veel verder diverse ToM taken oplossen (zoals Piet weet dat Jan weet dat ik een cadeau heb gekocht terwijl ik tegen Marleen had gezegd dat ik dat niet had gedaan).
Wat is het idee van de 'volksbiologie'?
Het is belangrijk dat kinderen levende objecten kunnen onderscheiden van levenloze objecten en dat kinderen agents (objecten die intentioneel handelen) kunnen onderscheiden van nonagents (objecten zoals bomen). Binnen het eerste jaar leren kinderen levende en levenloze objecten te onderscheiden. Zij begrijpen dan nog niet dat levende objecten bepaalde acties kunnen veroorzaken. Ze begrijpen daarnaast pas rond de leeftijd van 7-9 jaar dat planten ook leven.
Kinderen geloven wel voor een tijdje dat levenloze objecten ook gedachten en gevoelens hebben. Piaget noemde dit animisme. Tegenwoordig wordt het anthropomorphism genoemd. Dit komt ook nog wel eens voor bij volwassenen. Ondanks dat zij leren hoe het wetenschappelijk in elkaar zit kan het bij intuïtie nog wel naar boven komen.
Cultuur speelt hierbij wel een rol. Kinderen die vaker in interactie zijn met de natuur schrijven minder snel menselijke kenmerken toe aan dieren. Maar wanneer vanuit vroeger verhalen worden verteld over hoe wij bijvoorbeeld af zouden stammen van een beer dan schrijven kinderen juist aan de beer wel menselijke kenmerken toe.
Vanaf 4-6 jaar begrijpen kinderen dat bepaalde organen, zoals het hart, belangrijk zijn om te overleven. Ze begrijpen al vroeg een groot aantal aspecten van de biologie maar het duurt een tijdje voor het volledig ontwikkeld is.
Er is daarnaast onderzoek gedaan naar wanneer kinderen weten waar baby's vandaan komen. Hieruit bleek dat kinderen op een leeftijd van 3-7 jaar kinderen denken dat de baby's er altijd zijn geweest en dat ze alleen geleverd moeten worden. Op de leeftijd van 4-8 jaar geloven kinderen dat baby's 'gevormd' moeten worden. Van 5-10 jaar dat twee ouders een 'speciale relatie' moeten hebben met elkaar. Op de leeftijd van 7-12 jaar weten ze de feiten maar denken ze nog niet over het waarom. Van 10-13 jaar kennen ze de feiten maar snappen ze nog niet dat het eitje en sperma in elkaar kunnen. Vanaf 14 jaar begrijpen ze het precies hoe het werkt.
Kinderen bedenken dus een eigen verhaal over waar baby's vandaan komen. De leeftijd waarop kinderen het proces begrijpen hangt ook af van de cultuur. Kinderen geloven ook dat baby's in de buik wel al emoties hebben maar geen perceptuele of biologische behoeftes.
Wat is het idee van 'volksfysiologie'?
Kinderen hebben een bias om met objecten te interacteren, object-oriented play, om de objecten te leren begrijpen. In deze paragraaf worden drie aspecten besproken: spatiële cognitie, spelen met objecten en het begrijpen van tijd. Ten eerste spatiële cognitie wat inhoudt dat informatie wordt verwerkt aan de hand van spatiële relaties. Het gaat over het coderen van informatie over de omgeving. Het kan worden opgedeeld in drie categorieën:
-
Spatiële oriëntatie: hoe begrijpen mensen de plaatsing van objecten in de ruimte? Dit ontwikkelt zich gedurende de eerste jaren. Het gaat eigenlijk om het onthouden van 'paden/routes' om bij een object te komen. Kinderen gebruiken hiervoor cognitieve kaarten. Uiteindelijk worden kinderen daarom ook beter in het gebruik van echte kaarten. Deze kunnen ook gebruikt worden als hulpmiddel om kinderen te leren wat belangrijk is om te onthouden. Zij leren uiteindelijk om deze informatie te internaliseren. Zij zien dan makkelijker relaties.
-
Spatiële visualisatie: houdt zich bezig met visuele informatie zoals het mentaal roteren van informatie. Iemand moet dan bijvoorbeeld een visuele stimulus zo draaien (in het hoofd) om te kijken welke hetzelfde zijn. Kinderen van 4 en 5 jaar oud zijn hiertoe in staat. Volgens onderzoek van Piaget met een waterfles ontwikkelt het rond de leeftijd van 7 jaar. Vrouwen maken hierbij meer fouten.
-
Object en locatie geheugen: hierbij gaat het om het onthouden van objecten en de locatie. Dit is erg goed bij kinderen van 5 jaar oud en misschien wel beter dan dat van volwassenen wanneer zij bijvoorbeeld memory spelen.
Er zijn verschillen tussen man en vrouw in spatiële vaardigheden. Zo zouden mannen dus beter zijn in kaartlezen en vrouwen beter in het object-locatie geheugen. Dit is te verklaren vanuit de evolutie waarbij mannen meer robuuste vaardigheden nodig hadden voor het vinden van eten en vrouwen fijnere vaardigheden. Dit hangt natuurlijk wel af van de interactie tussen genen en omgeving en dus kunnen er verschillen bestaan. Dit kan bijvoorbeeld ook afhangen van de manier waarop kinderen spelen (verschil tussen jongens en meisjes). Een nieuw model van Halpern stelt dat het gaat om een interactie tussen hersenen en omgeving waar verschillende factoren zoals leren, hormonen en gedrag een rol spelen.
Ten tweede spelen met objecten en het gebruik van hulpmiddelen. Er zijn verschillende soorten spel die een functie hebben. Een van deze soorten is object-georiënteerd spel waarbij kinderen actief met objecten spelen om informatie te krijgen over dat object. Voor 9 maanden is het spel van kinderen voornamelijk exploratie. Na 12 maanden gaat het vaak om spel. In eerste instantie gaat het vaak om ruw spel (zoals gooien) en vervolgens meer om het bouwen van dingen. Jongens doen dit meer dan meisjes. Door dit spel zouden kinderen de relaties tussen objecten en de omgeving leren. Daardoor leren we hulpmiddelen te gebruiken.
Wanneer kinderen ongeveer 3-4 jaar oud zijn, hebben ze al verschillende hulpmiddelen gebruikt. Het ontwikkelt zich continu en langzaam door interactie met objecten in de wereld. Ze leren hoe objecten samenhangen en hoe ze een object kunnen gebruiken (zoals een vork) om een doel te bereiken. Piaget stelt dat dit rond de eerste verjaardag voor het eerst zichtbaar wordt. Hierbij gaat het nog wel om simpele taken. Wat meer complexere taken kunnen vanaf ongeveer 30 maanden opgelost worden zonder hulp. Kinderen met een jongere leeftijd (21 maanden) leren om hulpmiddelen te gebruiken nadat zij hiervoor een hint hebben gekregen en dan kunnen zij het generaliseren naar de volgende taak. Jongens waren meer gericht op het gebruik van hulpmiddelen.
Als iemand een hulpmiddel op een bepaalde manier gebruikt dan gaan we ervanuit dat het voor dat doel bedoeld was. Dat wordt design stance genoemd. Dat maakt het gebruik van hulpmiddelen makkelijker omdat we daardoor weten wat we waarvoor kunnen gebruiken. Het kan er wel voor zorgen dat we geen originele ideeën meer hebben voor het gebruik van een hulpmiddel. Dat wordt functionele stabiliteit genoemd. Kinderen van 12 maanden hebben hier al last van. Ze gebruiken dus eerdere ervaring om een hulpmiddel te kiezen.
Wetenschappers zeggen daarom dat object-georiënteerd spel kan leiden tot meer flexibele cognitieve ideeën waardoor er meer problemen worden opgelost. Daardoor leren kinderen dat objecten op verschillende manieren gebruikt kunnen worden. Zij hebben dan nog steeds moeite met het samenstellen van hulpmiddelen. Dit zou kunnen komen doordat zij nog moeite hebben om het geheugen te gebruiken om nieuwe hulpmiddelen te maken.
Als laatste het begrip van tijd. Kinderen van 2 maanden zijn al gevoelig voor de volgorde van gebeurtenissen. Kinderen van 2-3 jaar oud gebruiken al termen zoals gister en morgen, maar gebruiken deze vaak verkeerd. Rond de leeftijd van 4 kunnen ze deze termen al beter gebruiken maar ze vinden het nog steeds moeilijk om toekomstige evenementen te plaatsen in de tijd. Kinderen ontwikkelen dit pas rond de leeftijd van 7 jaar. De complexe vaardigheden rondom tijd ontwikkelen zich pas in de vroege adolescentie. Het gaat waarschijnlijk om een interactie van gebeurtenissen in de hersenen tussen een intern systeem van tijd, geheugenprocessen, aandacht en het maken van een beslissing.
De achterliggende mechanismen van de volksfysiologie zijn nog niet erg lang bekend en magisch denken speelt nog steeds een rol.
Relaties
Samenvattingen en stage:
- Hoe maakt de mens beslissingen?
- Hoe doorlopen mensen het proces tot een besluit?
- Hoe steekt het besluitvormingsproces in elkaar?
- Hoe werkt het hebben, verdelen en behouden van aandacht?
- Wat houdt cognitieve ontwikkeling in?
- Hoe ontwikkelt algemene kennis?
- Hoe leren kinderen om zelf te denken?
- Welke manieren van denken bestaan er?
- Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie?
- Wat zijn ontwikkelingen rond de thema's probleemoplossing en redeneren?
- Wat is de invloed van cultuur en culturele activiteiten op het denken van een individu?
- Vraag stellen en antwoord zoeken: van probleem naar oplossing gaan
- 1 van 2
- volgende ›
Chapters
Teksten & Informatie
JoHo 'chapter 'pagina
Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?
- JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp
Crossroad: volgen
- Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website
Crossroad: kiezen
- Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.
Footprints: bewaren
- Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
- Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.
Abonnement: nemen
- Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.
Abonnement: checken
- Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee
Prints: maken
- Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.