Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis

 

Wat is cognitieve psychologie en hoe verhoudt het zich tot andere wetenschappen?

Wat is cognitieve psychologie en hoe verhoudt het zich tot andere wetenschappen?

  • Cognitieve psychologie is de wetenschap die bestudeert hoe de hersenen informatie verwerken.
  • Hierbij wordt gekeken naar hoe we externe informatie tot ons nemen, hoe we het interpreteren en hoe we het gebruiken.
  • De cognitieve psychologie bestudeert mentale processen zoals aandacht, taal, geheugen en perceptie.
  • Hiervoor gebruikt de cognitieve psychologie informatie vanuit de experimentele cognitieve psychologie, cognitieve neurowetenschappen, cognitieve neuropsychologie en computer modellering.

Meer lezen:

Samenvattingen en studiehulp bij cognitieve psychologie en gedachte

Cognitieve Psychologie: uitgelichte boeksamenvattingen

Cognitieve Psychologie: uitgelichte boeksamenvattingen

Samenvatting van An Introduction to Cognitive Psychology van Groome

Samenvatting van An Introduction to Cognitive Psychology van Groome

Samenvattingen en studiehulp bij An Introduction to Cognitive Psychology van Groome

  • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat wordt er onderzocht in de cognitieve psychologie? - Chapter 1
  • Welke theorieën over perceptie zijn er? - Chapter 2
  • Hoe werkt het hebben, verdelen en behouden van aandacht? - Chapter 3
  • Welke vormen van perceptie- en aandachtsstoornissen zijn er? - Chapter 4
  • Wat is er bekend over de werking van het kortetermijngeheugen? - Chapter 5
  • Wat is er bekend over de werking van het langetermijngeheugen? - Chapter 6
  • Wat is amnesie en welke vormen bestaan er? - Chapter 7
  • Wat zijn ontwikkelingen rond de thema's probleemoplossing en redeneren? - Chapter 8
  • Wat zijn mogelijke gevolgen van letsel aan de frontale kwab? - Chapter 9
  • Hoe werkt het herkennen, begrijpen en spreken van taal? - Chapter 10
  • Hoe kan het vermogen om taal te gebruiken aangetast worden? - Chapter 11
  • An Introduction to Cognitive Psychology van Groome - BulletPoints

Naar de samenvatting

Meer lezen

Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

Samenvatting van An Introduction to Human Factors Engineering van Wickens e.a.

Samenvatting van An Introduction to Human Factors Engineering van Wickens e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij An Introduction to Human Factors Engineering van Wickens e.a.

  • Boeksamenvatting bij An Introduction to Human Factors Engineering van Wickens e.a. is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat wordt bedoeld met menselijke factoren? - Chapter 1
  • Welke onderzoeksmethoden worden in dit vakgebied gebruikt? - Chapter 2
  • Hoe worden producten ontworpen en geëvalueerd? - Chapter 3
  • Welke rol speelt visie / 'zien' in dit vakgebied? - Chapter 4
  • Welke rol spelen horen en voelen in dit vakgebied? - Chapter 5
  • Wat omvat het begrip cognitie allemaal? - Chapter 6
  • Hoe zien verschillende soorten besluitvorming er uit? - Chapter 7
  • Wat zijn 'displays' en hoe gebruiken we ze? - Chapter 8
  • Over welke functies en kwaliteiten beschikt een goed bedieningssysteem? - Chapter 9
  • Wat is antropometrie? - Chapter 10
  • Wanneer en hoe worden biomechanica toegepast? - Chapter 11
  • Hoe ziet de werkfysiologie er uit? - Chapter 12
  • Op welke manier beïnvloeden stress en werkbelasting elkaar? - Chapter 13
  • Welke factoren vormen een risico op onveiligheid op de werkvloer? - Chapter 14
  • Hoe ziet de interactie tussen mens en computer er uit? - Chapter 15
  • Welke overwegingen moeten genomen worden bij automatisering? - Chapter 16
  • Wat hebben vervoer en menselijke factoren met elkaar te maken? - Chapter 17
  • Wat is de beste manier van selectie en training? - Chapter 18
  • Welke sociale factoren hebben een rol op de werkvloer? - Chapter 19

Naar de samenvatting

Meer lezen

Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

Samenvatting van Attention: Theory and Practice van Johnson & Proctor

Samenvatting van Attention: Theory and Practice van Johnson & Proctor

Study guide with Attention: Theory and Practice

Online summaries and study assistance with the 1st edition of Attention: Theory and Practice by Johnson & Proctor

Related content on joho.org

Samenvatting van Brain and Cognition Custom edition UU van Goldstein a.o.

Samenvatting van Brain and Cognition Custom edition UU van Goldstein a.o.

Study guide with Brain and Cognition

Online summaries and study assistance with the 4th editon of Brain and Cognition Custom edition UU by Goldstein a.o.

Related content on joho.org

 

Samenvatting van Brain and Cognition van Lubbe

Samenvatting van Brain and Cognition van Lubbe

Study guide with Brain and Cognition

Online summaries and study assistance with the 1st edition of Brain and Cognition by Lubbe

Related content on joho.org

Samenvatting van Cognition: The Thinking Animal van Willingham

Samenvatting van Cognition: The Thinking Animal van Willingham

Samenvattingen en studiehulp bij Cognition: The Thinking Animal van Willingham

  • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Hoe benadert een cognitieve psycholoog zijn onderzoek? - Chapter 1
  • Wat zijn methoden van cognitieve psychologie? - Chapter 2
  • Wat is visuele perceptie? - Chapter 3
  • Hoe werkt aandacht als mechanisme voor cognitieve processen? - Chapter 4
  • Hoe werkt het sensorisch en primair geheugen? - Chapter 5
  • Hoe werkt geheugen encodering? - Chapter 6
  • Hoe werkt het ophalen van geheugen? - Chapter 7
  • Hoe werkt het opslagen van geheugen? - Chapter 8
  • Wat is het doel van visuele inbeelding? - Chapter 9
  • Waarom is motorische controle belangrijk bij uitvoering van cognitieve processen? - Chapter 10
  • Wat leidt tot het maken van beslissingen en deductief redeneren? - Chapter 11
  • Welke cognitieve processen zijn nodig voor probleem oplossing? - Chapter 12
  • Hoe verschilt taal van andere cognitieve processen? - Chapter 13
  • Welk cognitief proces maakt taalverwerking moeilijk? - Chapter 14
  • Abonneechapter met online BulletPoints van Cognition: The Thinking animal - Willingham - 3e druk
  • Abonneechapter met online tentamenvragen van Cognition: The Thinking animal - Willingham - 3e druk

Naar de samenvatting

Meer lezen

Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

Samenvatting van Cognitive Behavioural Processes Across Disorders van Harvey e.a.

Samenvatting van Cognitive Behavioural Processes Across Disorders van Harvey e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Cognitive Behavioural Processes Across Disorders van Harvey e.a.

  • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Chapter 1: Introduction
  • Chapter 2: Attention
  • Chapter 3: Memory
  • Chapter 4: Reasoning
  • Chapter 5: Thought
  • Chapter 6: Behaviour
  • Chapter 7: Conclusion

Naar de samenvatting

Meer lezen

Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

Samenvatting van Cognitive Development and Cognitive Neuroscience: The Learning Brain van Goswami

Samenvatting van Cognitive Development and Cognitive Neuroscience: The Learning Brain van Goswami

Study guide with Cognitive Development and Cognitive Neuroscience: The Learning Brain

Online summaries and study assistance with the 2nd edition of Cognitive Development and Cognitive Neuroscience: The Learning Brain by Goswami

Related content on joho.org

Samenvatting van Cognitive Neuroscience: The Biology of the Mind van Gazzaniga et al.

Samenvatting van Cognitive Neuroscience: The Biology of the Mind van Gazzaniga et al.

Study guide with Cognitive Neuroscience: The Biology of the Mind

Online summaries and study assistance with the 5th edition of Cognitive Neuroscience: The Biology of the Mind by Gazzaniga et al.

Related content on joho.org

Samenvatting van Cognitive Psychology van Gilhooly e.a.

Samenvatting van Cognitive Psychology van Gilhooly e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Cognitive Psychology van Gilhooly e.a.

  • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Cognitive Psychology van Gilhooly, Lyddy & Pollick - Chapter 0
  • Wat is cognitieve psychologie? - Chapter 1
  • Wat zijn de principes van perceptie? - Chapter 2
  • Wat zijn de processen van aandacht en bewustzijn? - Chapter 3
  • Welke verschillende onderdelen en functies heeft het geheugen? - Chapter 4
  • Wat zijn de functies en structuur van het langetermijngeheugen? - Chapter 5
  • Hoe leert en vergeet men? - Chapter 6
  • Welke representaties van kennis zijn er? - Chapter 7
  • Wat is het motorisch systeem? - Chapter 8
  • Op welke manieren zijn problemen op te lossen? - Chapter 9
  • Hoe maakt men beslissingen? - Chapter 10
  • Wat is inductief en deductief redeneren? - Chapter 11
  • Wat is taalproductie? - Chapter 12
  • Welke processen van taalbegrip zijn er? - Chapter 13
  • Wat is de connectie tussen emotie en cognitie? - Chapter 14

Naar de samenvatting

Meer lezen

Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

Samenvatting van Cognitive Psychology van Goldstein & Van Hooff

Samenvatting van Cognitive Psychology van Goldstein & Van Hooff

Samenvattingen en studiehulp bij Cognitive Psychology van Goldstein & Van Hooff

  • Boeksamenvatting bij Cognitive Psychology van Goldstein & Van Hooff is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat is cognitieve psychologie? - Chapter 1
  • Wat is cognitieve neurowetenschap? - Chapter 2
  • Wat is perceptie? - Chapter 3
  • Wat is aandacht? - Chapter 4
  • Wat zijn het korte termijn geheugen en het werkgeheugen? - Chapter 5
  • Wat is de structuur van het lange termijn geheugen? - Chapter 6
  • Wat is encoderen en wat is ophalen? - Chapter 7
  • Wat is het autobiografisch geheugen en wat zijn geheugenfouten? - Chapter 8
  • Wat is kennis? - Chapter 9
  • Wat is visuele verbeelding? - Chapter 10
  • Wat is taal? - Chapter 11
  • Wat is probleemoplossing? - Chapter 12
  • Hoe oordelen, redeneren en beslissen mensen? - Chapter 13

Naar de samenvatting

Meer lezen

Cognitieve Psychologie en Gedachte als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als coach of psycholoog

Samenvatting van Cognition: Exploring the Science of the Mind van Reisberg

Samenvatting van Cognition: Exploring the Science of the Mind van Reisberg

Study guide with Cognition: Exploring the Science of the Mind

Online summaries and study assistance with the 7th edition of Cognition: Exploring the Science of the Mind By Reisberg

Related content on joho.org

Samenvatting van Consciousness: An Introduction van Blackmore & Troscianko

Samenvatting van Consciousness: An Introduction van Blackmore & Troscianko

Samenvattingen en studiehulp bij Consciousness: An Introduction van Blackmore & Troscianko

  • Boeksamenvatting bij Consciousness: An Introduction van Blackmore & Troscianko is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat is het probleem van bewustzijn? - Chapter 1 (2e druk)
  • Hoe voelt het om...te zijn? - Chapter 2 (2e druk)
  • Hoe verschillen bewuste en onbewuste activiteit van elkaar? - Chapter 3 (2e druk)
  • Hoe kan het verstand gezien worden als theater? - Chapter 4 (2e druk)
  • Wat hebben aandacht en timing met het bewustzijn te maken? - Chapter 5 (2e druk)
  • Wat wordt bedoeld met 'de grote illusie'? - Chapter 6 (2e druk)
  • Wat houden 'de zelf' en 'de meervoudige zelf' in? - Chapter 7 (2e druk)
  • Welke theorieën over de zelf zijn er? - Chapter 8 (2e druk)
  • Wanneer is er wel of geen sprake van vrije wil? - Chapter 9 (2e druk)
  • Hoe interacteren de hersenen en het bewustzijn met elkaar? - Chapter 10 (2e druk)
  • Op welke manier kan het bewustzijn als een eenheid gezien worden? - Chapter 11 (2e druk)
  • Wat is de invloed van een hersenbeschadiging op het bewustzijn? - Chapter 12 (2e druk)
  • Wat is het verband tussen de evolutie en het bewustzijn? - Chapter 13 (2e druk)
  • Welke visies op de functie van het bewustzijn zijn er? - Chapter 14 (2e druk)
  • Hoe kan het bewustzijn van dieren onderzocht worden? - Chapter 15 (2e druk)
  • Hoe kan een machine verstand bijgebracht worden? - Chapter 16 (2e druk)
  • Welke visies zijn er op het bewustzijn van machines? - Chapter 17 (2e druk)
  • Hoe zou een bewuste machine gebouwd moeten worden? - Chapter 18 (2e druk)
  • Hoe verloopt de onbewuste verwerking? - Chapter 19 (2e druk)
  • Hoe kunnen we onderscheid maken tussen werkelijkheid en verbeelding? - Chapter 20 (2e druk)
  • Wat omvat het paranormale allemaal? - Chapter 21 (2e druk)
  • Welke drugs hebben invloed op het bewustzijn en hoe? - Chapter 22 (2e druk)
  • Wat hebben slaap en dromen te maken met bewustzijn? - Chapter 23 (2e druk)
  • Wat zijn voorbeelden van 'bijzondere menselijke ervaringen'? - Chapter 24 (2e druk)
  • Hoe ziet de blik van binnenuit er uit? - Chapter 25 (2e druk)
  • Wat is er bekend over de werking van meditatie en mindfulness? - Chapter 26 (2e druk)
  • Welke visies zijn er op 'ontwaken'? - Chapter 27 (2e druk)

Naar de samenvatting

Meer lezen

Algemene psychologie en Toegepaste psychologie als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen binnen coach & psycholoog

Samenvatting van Current Psychotherapies van Wedding & Corsini

Samenvatting van Current Psychotherapies van Wedding & Corsini

Study guide with Current Psychotherapies

    Online summaries and study assistance with the 10th edition of Current Psychotherapies by Wedding & Corsini

    Related content on joho.org

    Samenvatting van Human Memory van Radvansky

    Samenvatting van Human Memory van Radvansky

    Samenvattingen en studiehulp bij Human Memory van Radvansky

    • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

    Inhoudsopgave

    • Wat is de geschiedenis van geheugenonderzoek? - Chapter 1
    • Wat houdt de neurowetenschap van geheugen in? - Chapter 2
    • Wat zijn verschillende aspecten van leren? - Chapter 3
    • Hoe werkt het sensorisch en korte termijn geheugen? - Chapter 4
    • Wat is de functie van het werkgeheugen? - Chapter 5
    • Hoe werkt het nondeclaratief geheugen? - Chapter 6
    • Hoe werkt het episodisch lange termijn geheugen? - Chapter 7
    • Hoe is geheugen gerelateerd aan ruimte en tijd? - Chapter 8
    • Hoe werkt het semantisch geheugen? - Chapter 9
    • Wat zijn de formele modellen van geheugen? - Chapter 10
    • Hoe werkt het autobiografisch geheugen? - Chapter 11
    • Hoe zijn geheugen en realiteit met elkaar verbonden? - Chapter 12
    • Hoe speelt geheugen een rol in het juridisch systeem? - Chapter 13
    • Wat is de functie van het metageheugen? - Chapter 14
    • Hoe verloopt de ontwikkeling van het geheugen? - Chapter 15
    • Wat is de amnesie van het lange en korte termijn geheugen? - Chapter 16
    • Wat zijn andere factoren die het geheugen beinvloeden? - Chapter 17

    Naar de samenvatting

    Meer lezen

    Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

    Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

    Samenvatting van Sensation and Perception van Coren & Ward

    Samenvatting van Sensation and Perception van Coren & Ward

    Samenvattingen en studiehulp bij Sensation and Perception van Coren & Ward

    • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

    Inhoudsopgave

    • Hoofdstuk A Licht en ogen
    • Hoofdstuk B Visuele banen in het brein
    • Hoofdstuk C Benaderingen van visuele waarneming
    • Hoofdstuk D Afbeeldingen, filters en kenmerken
    • Hoofdstuk E Zien in een 3D wereld
    • Hoofdstuk F Introductie in de ecologische benadering van visuele perceptie
    • Hoofdstuk G Optische flow en locomotie
    • Hoofdstuk H Vision en de timing van actie
    • Hoofdstuk I Verschillende theorieën van visuele perceptie

    Naar de samenvatting

    Meer lezen

    Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

    Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

    Samenvatting van Sensation and Perception van Wolfe et al.

    Samenvatting van Sensation and Perception van Wolfe et al.

    Study guide with Sensation and Perception

    Online summaries and study assistance with the 6th edition of Sensation and Perception by Wolfe et al.

    Related content on joho.org

    Samenvatting van Sensation and Perception van Yantis and Abrams

    Samenvatting van Sensation and Perception van Yantis and Abrams

    Study guide with Sensation and Perception by Yantis and Abrams

    Online summaries and study assistance with the 2nd edition of Sensation and Perception by Yantis and Abrams

    Related content on joho.org

    Samenvatting van Social Cognition: How Individuals Construct Social Reality van Greifeneder & Bless

    Samenvatting van Social Cognition: How Individuals Construct Social Reality van Greifeneder & Bless

    Study guide with Social Cognition: How Individuals Construct Social Reality

    Online summaries and study assistance with the 2nd edition Social Cognition: How Individuals Construct Social Reality by Greifeneder & Bless

      Related content on joho.org

       

      Samenvatting van Talking the Talk: Language, Psychology and Science van Harley

      Samenvatting van Talking the Talk: Language, Psychology and Science van Harley

      Samenvattingen en studiehulp bij Talking the Talk: Language, Psychology and Science van Harley

      • Boeksamenvatting bij Talking the Talk: Language, Psychology and Science van Harley is gedeeld op JoHo WorldSupporter

      Inhoudsopgave

      • Wat maakt een taal een taal? - Chapter 1
      • In hoeverre kunnen we de communicatievormen die voorkomen bij dieren ‘taal’ noemen? - Chapter 2
      • Hoe verwerven kinderen talen? - Chapter 3
      • Wat is het verband tussen gedachten en taal? - Chapter 4
      • Hoe wordt betekenis weergegeven door taal? - Chapter 5
      • Wat ligt ten grondslag aan het herkennen, benoemen en begrijpen van woorden? - Chapter 6
      • Hoe werkt taalbegrip? - Chapter 7
      • Hoe werkt taalproductie? - Chapter 8

      Naar de samenvatting

      Meer lezen

      Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

      Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

      Samenvatting van The Science of Consciousness van Harley

      Samenvatting van The Science of Consciousness van Harley

      Study guide with The Science of Consciousness

      Online summaries and study assistance with The Science of Consciousness by Harley

      Studying The Science of Consciousness by Harley

      The book The Science of Consciousness explains everything we currently know and believe about consciousness. The book is written by Trevor A. Harley, a Professor of Psychology at the University of Dundee. The book is appropriate for psychology and philosophy courses in consciousness and cognitive psychology, so it is written for a broad audience. It uses a multidisciplinary approach, from social sciences to biological sciences to computer science to philosophy. The book has a theoretical framework and strong foundations in neuroscience, but also incorporates religious standpoints and philosophical ideas. Little prior knowledge is assumed.

      The chapters are grouped into three parts. The first part is about the nature of consciousness. It tries to explain what consciousness is. This part consists of chapters 1-5. The second part is about the workings of consciousness. It tries to explain how consciousness arises from the brain, and how it is related to cognitive and perceptual processing. This part consists of chapters 6-10. The last part is about the states of consciousness other than normal waking consciousness. It tries to show what we can learn from altered states of consciousness. This part consists of chapters 11-17. Chapter 18 summarizes what we know about the complex topic of consciousness.

      Related content on joho.org

                Samenvatting van What is this thing called Knowledge? van Pritchard

                Samenvatting van What is this thing called Knowledge? van Pritchard

                Samenvattingen en studiehulp bij What is this thing called Knowledge? van Pritchard

                • Cognitieve Psychologie & Gedachte - studie en kennis is gedeeld op JoHo WorldSupporter

                Inhoudsopgave

                • Wat is kennis nou eigenlijk? - Chapter 1
                • Wat is de waarde van kennis? Een filosofische insteek - Chapter 2
                • Wat zijn de criteria voor kennis? - Chapter 3
                • Is kennis structureel opgebouwd uit overtuigingen? - Chapter 4
                • Wat is het verschil tussen rationele overtuigingen en irrationele overtuigen? - Chapter 5
                • Wat zijn de vereiste voor kennisverwerving en wanneer is het een cognitief succes? - Chapter 6
                • Hoe draagt zintuiglijke waarneming bij aan kennisverrijking? - Chapter 7
                • Welke parten spelen derden en geheugen bij kennisverwerving? - Chapter 8
                • Wat valt te verstaan onder a-priori en a-posteriori kennis? - Chapter 9
                • Wat is het probleem van de inductie als het gaat om kennisverrijking? - Chapter 10
                • Wat is het rol van scepticisme en het brein bij analyseren van de geest? - Chapter 14
                • Wat is de perceptie van kennis volgens het radicaal scepticisme? - Chapter 15
                • Wat is de objectiviteit van kennis en de waarheid? - Chapter 16

                Naar de samenvatting

                Meer lezen

                Cognitieve Psychologie & Gedachte als studie en kennisgebied

                Werken en jezelf ontwikkelen als Coach & Psycholoog

                Brainstormen en ideevorming: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

                Brainstormen en ideevorming: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

                Waardoor worden prestaties van een groep beter of slechter?

                Waardoor worden prestaties van een groep beter of slechter?


                Werken in groepen

                McGrath kwam met de ‘task-circumplex model’. Het is een model dat verschillende doel-gerelateerde activiteiten (die een groep onderneemt) ordent. Het model maakt onderscheid tussen vier groepsdoelen: 1) het genereren van ideeën en plannen, 2) het kiezen van een oplossing, 3) het onderhandelen over de oplossing voor een conflict en 4) het uitvoeren van de taak. Deze vier basiscategorieën kunnen verder onderverdeeld worden, waardoor er in totaal acht doel-gerelateerde activiteiten ontstaan, namelijk:

                1. Genereren. Groepen houden zich bezig met het voorbereiden van strategieën (Type 1: ‘planning tasks’) of het creëren van nieuwe ideeën (Type 2: ‘creativity tasks’)

                2. Kiezen. Groepen houden zich bezig met het oplossen van problemen die één juist antwoord hebben (Type 3: ‘intellective tasks’) of problemen die op verschillende manieren beantwoord kunnen worden (waarbij de antwoorden niet als goed of fout beoordeeld kunnen worden) (Type 4: ‘decision-making tasks’).

                3. Onderhandelen. Groepen houden zich bezig met het oplossen van meningsverschillen tussen leden (Type 5: ‘cognitive conflict tasks’) of het oplossen van competitieve conflicten tussen leden (Type 6: ‘mixed-motive tasks’).

                4. Uitvoeren. Groepen houden zich bezig met het uitvoeren van activiteiten, zoals deelnemen aan competities (Type 7: ‘contests/battles/competitive tasks’) of met het creëren van een product of uitvoeren van collectieve handelingen (Type 8: ‘performances/psychomotor tasks’.

                De sociale facilitatie theorie van Zajonc (1965) stelt dat mensen meer dominante reacties (dominant response) en bijhorende gedragingen sneller vertonen, wanneer anderen aanwezig zijn. Wanneer de dominante reacties bij de situatie passen, is de aanwezigheid van anderen faciliterend. Maar wanneer de situatie om een niet-dominante reacties (nondominant respons) vraagt, zou de aanwezigheid van anderen belemmeren met de prestatie. Zie hiervoor ook onderstaand figuur.

                   

                 

                Taak vereist dominante reacties

                Sociale facilitatie

                Aanwezigheid van anderen

                Dominante responsen nemen toe en niet-dominante reacties nemen af

                       
                   

                Taak vereist niet-dominante reacties

                Sociale inmenging

                Het model van McGrath maakt ook onderscheid tussen conceptuele vs. gedragstaken en samenwerking vs. conflicttaken.

                • Groepen die zich bezighouden met conceptuele taken (Type 2,3,4,5) wisselen veel informatie uit, vertonen veel sociale invloed en zijn gefocust op procesgerichte activiteit.

                • Groepen die zich bezighouden met gedragstaken (Type 1,6,7,8) voeren voornamelijk gedragingen uit, door het produceren van ‘dingen’ of het leveren van services. De groepsleden voeren een reeks motorische taken uit, variërend van simpele en individualistische taken tot complexe en onderling afhankelijke taken.

                • Bij conflicttaken (Type 4,5,6,7) worden leden tegenover elkaar neergezet.

                • Bij samenwerkingstaken (Type 1,2,3,8) wordt er verwacht dat leden samenwerken.

                Net zoals sommige individuen beter zijn in het uitvoeren van taak A dan taak B; zo zijn sommige groepen beter in het werken aan taak A dan taak B. Echter kunnen sommige groepen ook bekwaam zijn in het uitvoeren van verschillende soorten taken. Cognitieve intelligentie (c-factor) is de gegeneraliseerde bekwaamheid van een groep. In een onderzoek werden er groepjes van 2-5 individuen gevormd en moest er aan een taak gewerkt worden, bestaande uit alle vier de kwadranten (genereren, kiezen, onderhandelen en uitvoeren) van het model van McGrath. Om de collectieve intelligentie te berekenen, werden de scores van de verschillende taken bij elkaar opgeteld. Uit het onderzoek bleek dat sommige groepen over een hogere collectieve intelligentie beschikken dan andere groepen.

                Groepsintelligentie bleek aan de gemiddelde intelligentie van de groepsleden en de samenstelling van de groep gerelateerd te zijn. Groepen met veel vrouwen presteerden beter dan groepen met weinig of geen vrouwen. De groepen waar ieder lid een gelijke bijdrage leverde, bleken het beste te presteren.

                Hoe uitdagender en complexer de taak is en hoe groter de gevolgen van een taak zijn, hoe waarschijnlijker het is dat een goed georganiseerde groep succesvoller is bij het volbrengen van de taak, dan een enkel individu.

                Hoewel groepen beter kunnen presteren dan individuen, is dat niet altijd het geval. De vraag is waarom mensen die samenwerken om taken te vervullen soms als groep minder productief zijn dan ze daadwerkelijk zouden kunnen zijn. Steiner gebruikte in dit verband het begrip process loss: de afname in prestatie-efficiëntie of -effectiviteit die wordt veroorzaakt door handelingen, uitvoeringen of dynamieken die voorkomen dat de groep zijn volle potentieel bereikt. Voorbeelden van factoren die de groep minder goed dan optimaal laten functioneren zijn afgenomen inspanning, verkeerde groepsprocessen, coördinatieproblemen en ineffectief leiderschap. In een formule wordt dit als volgt beschreven:

                Werkelijke productiviteit (AP) = potentiële productiviteit (PP) – verliezen veroorzaakt door verkeerde processen (PL)

                Sociale vergemakkelijking

                Mensen werken anders in groepen dan alleen, ook al werken ze niet samen aan een taak. De vraag is hoe het functioneren van mensen negatief of positief wordt beïnvloed door de aanwezigheid van anderen. Social facilitation (sociale vergemakkelijking) is de verbetering in taakuitvoering wanneer mensen in nabijheid van anderen werken. Coaction staat voor het uitvoeren van een taak of een andere doelgerichte activiteit in aanwezigheid van één of meer anderen die aan dezelfde taak werken, maar zonder met elkaar te interacteren. Uit onderzoek blijkt dat sociale vergemakkelijking ook al kan optreden wanneer iemand alleen maar voor een publiek presteert en niet wordt geholpen. Sommige onderzoekers hebben gevonden dat sociale vergemakkelijking en coaction een verbetering in taakuitvoering veroorzaken, terwijl andere onderzoekers juist hebben gevonden dat sociale vergemakkelijking en coaction samengaan met een vermindering in taakuitvoering.

                De drive theory van Zajonc biedt een verklaring voor sociale vergemakkelijking; gesteld wordt dat de aanwezigheid van anderen een algemene 'drive state' opwekt, gekarakteriseerd door verhoogde alertheid en opwinding. Zajonc ontdekte dat sociale vergemakkelijking slechts optreedt als het gedrag makkelijk aan te leren en uit te voeren of veel geoefend is. Hij sprak in dit verband ook wel van 'dominante responsen'. 'Non-dominante responsen', ofwel gedragingen die mindere snel en makkelijk worden vertoond, worden niet vergemakkelijkt door de aanwezigheid van anderen. Zajonc vond dat gedragingen als fietsen en snel eten snel vergemakkelijkt worden door de aanwezigheid van anderen, terwijl dat bijvoorbeeld niet geldt voor het uitrekenen van moeilijke sommen of het schrijven van gedichten. Kortom, Zajonc heeft gevonden dat dominante responsen worden vergemakkelijkt door de aanwezigheid van anderen, terwijl dat niet geldt voor non-dominante responsen. Uit een meta-analyse van meer dan 200 onderzoeken is gebleken dat mensen sneller werken en productiever zijn wanneer ze simpele taken moeten uitvoeren. Zajonc heeft met zijn verklaring verduidelijkt wanneer sociale facilitatie optreedt en niet waarom sociale facilitatie optreedt.

                Waarom komt sociale vergemakkelijking voor?

                Zajonc heeft verklaard waarom onderzoekers verschillend denken over de invloed van sociale vergemakkelijking en coaction op individuele taakuitvoering. In zijn drive theory beschrijft Zajonc de invloed van psychologische behoeftes, lichamelijke behoeftes of verlangens op de gedachten, gevoelens en gedragingen van een individu.

                Zajonc gebruikt de term compresence wanneer hij spreekt over de reactie van een individu op de aanwezigheid van anderen. Hij stelt dat compresence zorgt voor meer motivatie (verhoogde drive levels) en dat dit er weer toe leidt dat sociale facilitatie optreedt wanneer alleen dominante responsen moeten worden vertoond.

                Fysiologische processen

                Onderzoekers hebben gevonden dat er verschillen in lichamelijke responsen, zoals hartslag en bloeddruk, zijn op basis van de situatie waarin mensen verkeren en wie met hen meekijkt. Blascovich heeft bijvoorbeeld gevonden dat de aanwezigheid van een publiek ervoor zorgt dat de hartslag van een individu toeneemt. Hij vond dat lichamelijke responsen verschillen op basis van de situatie. Wanneer mensen een makkelijke taak moeten doen wanneer anderen meekijken, dan laten mensen een challenging response zien: ze zijn klaar om lichamelijk te reageren en dit uit zich in een verhoogde hartslag en een actief sympathisch zenuwstelsel. Wanneer mensen een moeilijke taak moeten uitvoeren, laten zij echter een threat response zien: ze zijn gestrest en niet klaar om te reageren. Uit andere onderzoeken is gebleken dat de aanwezigheid van vrienden leidt tot kalmte in plaats van alertheid.

                Neurologische processen

                Uit de resultaten van een fMRI onderzoek bleek dat de gebieden die betrokken zijn bij het monitoren van sociale informatie (de mediale-pariëtale en dorso-mediale prefrontale cortex) verhoogde activiteit vertoonden. Het zien van andere mensen kan de corticale reactie al oproepen. Uit de resultaten van een ander onderzoek bleek dat wanneer andere mensen aanwezig zijn, er sprake is van een verhoogde activiteit in de dorso-laterale prefrontale cortex. Dit wordt geassocieerd met een verminderde prestatie op complexe taken.

                Motivationele processen

                De evaluation apprehension theory van Cottrell stelt dat individuen die in de aanwezigheid van anderen werken een algemene bezorgdheid ervaren met betrekking tot hoe anderen hen evalueren en dat deze bezorgdheid hun prestaties op simpele, geoefende taken vergemakkelijkt. Individuen hebben namelijk door ervaring geleerd dat andere mensen de bron van beloningen of straffen kunnen zijn. Deze evaluatie kan de prestatie bij een simpele taak verbeteren. Dit is echter niet het geval bij een moeilijke taak: hier kan de evaluatie het presteren juist verslechteren. Cottrell was dus van mening dat de beoordeling, en niet de arousal response (die door Zajonc geïdentificeerd was) de bron van sociale vergemakkelijking is.

                De self-presentation theory, een vergelijkbare theorie, veronderstelt dat sociale vergemakkelijking wordt veroorzaakt doordat individuen een goede indruk willen maken wanneer ze in gezelschap van anderen werken. Voor beide theorieën is bewijs gevonden, omdat mensen zich wel degelijk druk lijken te maken om wat anderen van hen vinden. Dit heeft invloed op hoe zij in aanwezigheid van anderen presteren. Toch is ook gebleken dat sociale vergemakkelijking optreedt bij diersoorten die niet kunnen evalueren of reflecteren op hoe anderen hen beoordelen. Zij kunnen zich, in tegenstelling tot de mens, bijvoorbeeld niet schamen voor het feit dat ze een taak niet goed kunnen volbrengen. Dat sociale vergemakkelijking ook bij hen optreedt, laat zien dat dit proces niet alleen wordt beïnvloed door hoe men denkt geëvalueerd en beoordeeld te worden.

                Aandachtprocessen

                Zajonc benadrukt de drive levels, Cottrell benadrukt evaluatie en cognitieve theorieën benadrukken dat de aanwezigheid van andere mensen nauwkeurige informatieverwerking beïnvloedt. De distraction-conflict theory stelt dat wanneer anderen aanwezig zijn, iemands aandacht wordt verdeeld tussen de anderen en de taak. Dit aandachtsconflict vergroot de motivatie en daardoor vergemakkelijkt het de prestatie op simpele, geoefende taken. Met behulp van de Strooptaak is aangetoond dat afleiding de prestatie op bepaalde taken verbetert.

                Bij de strooptaak krijgt de deelnemer een bepaalde kleurnaam te zien (rood, blauw) geprint in een bepaalde primaire kleur (rood, blauw). Aan de deelnemer wordt vervolgens gevraagd om de naam van de kleur te noemen. Wanneer bijvoorbeeld het woord rood in een blauwe kleur geprint is, dan moeten de deelnemer blauw antwoorden. Wanneer de kleurnaam en de kleur bij elkaar passen (rood-rood), dan ondervinden mensen geen problemen. Wanneer de kleurnaam en de kleur inconsistent zijn (rood-blauw), dan neemt de reactietijd en het aantal fouten toe. Het aantal fouten neemt echter af wanneer het individu samen met anderen aan de taak werkt. De aanwezigheid van andere mensen helpt bij het focussen van de aandacht en het wegfilteren van de afleidende signalen.

                Cognitieve processen

                Het ‘mere-effort model’ van Harkins suggereert dat de winsten en verliezen die individuen ervaren wanneer ze aan een taak werken, veroorzaakt wordt door veranderingen in de manier waarop ze informatie verwerken. Het model suggereert dat wanneer individuen denken dat ze geëvalueerd worden, ze meer moeite gaan doen om goed te presteren. Dit leidt ertoe dat ze zich beter op beschikbare informatie moeten concentreren. Wanneer de informatie relevant is voor de taak waar ze mee bezig zijn, dan zal sociale vergemakkelijking optreden. Wanneer de informatie irrelevant is, dan zal het de prestatie juist negatief beïnvloed worden.

                Persoonlijkheidsprocessen

                De social orientation theory stelt dat individuele verschillen in sociale oriëntatie voorspellen of sociale vergemakkelijking wel of niet voor zal komen. Sociale oriëntatie is de neiging om sociale gebeurtenissen voorzichtig of op enthousiaste wijze te benaderen. Deze theorie stelt dat mensen met een positieve oriëntatie erg zelfverzekerd zijn en de taken die binnen de groep worden voorgelegd uitdagend vinden. Mensen met een negatieve oriëntatie zijn juist erg voorzichtig in sociale situaties, omdat ze zich bedreigd voelen door anderen. Mensen kunnen beide vormen van oriëntatie aannemen in verschillende situaties, maar qua aanleg hebben mensen vaak of een positieve of een negatieve oriëntatie. Mensen die van nature een negatieve oriëntatie hebben, zijn gevoeliger voor het hebben van weinig zelfvertrouwen en zijn angstiger.

                Kortom, sociale vergemakkelijking treedt op wanneer een individu bij aanwezigheid van anderen op een voorspelbare manier reageert. Soms gaat het om basisreacties, zoals verhoogde drive levels (toename motivatie). Wanneer een individu zich echter realiseert dat de omgeving hem waarschijnlijk aan het beoordelen is en de kans groot is dat wanneer hij slecht presteert, er een negatieve indruk gevormd zal worden, verandert de gehele situatie. Wanneer anderen aanwezig zijn bij het uitvoeren van een taak, dan spelen cognitieve- en persoonlijksheidsmechanismen, betrokken bij het verwerken van informatie en het monitoren van de omgeving, ook een belangrijke rol. Motivationele, cognitieve en persoonlijkheidsprocessen beïnvloeden de reacties van de groepsleden in verschillende situaties. Hier onder een aantal voorbeelden:

                • Vooroordelen (‘prejudices’) zijn diepgewortelde negatieve attitudes ten opzichte van leden van andere groepen. Omdat het hebben van vooroordelen vaak niet sociaal geaccepteerd is, proberen mensen hun vooroordelen over het algemeen te verbergen. Toch lukt dit vaak niet, omdat vooroordelen dominante responsen zijn, waardoor de aanwezigheid van anderen het uiten van vooroordelen juist vergemakkelijkt.

                • Eten in groepen. De aanwezigheid van anderen vergemakkelijkt het eten. Mensen eten liever in de aanwezigheid van anderen dan alleen. Ook eten mensen meer (40% tot 50%) in groepen, dan wanneer ze alleen eten. Het zien van iemand anders die eet, kan leiden tot het imiteren van de eetrespons. De sociale vergemakkelijking is zwak, wanneer de mensen vreemden van elkaar zijn of elkaar niet mogen. De sociale vergemakkelijking is echter sterk wanneer het om een maaltijd met familie en vrienden gaat. Het gaat niet alleen om de aanwezigheid van anderen: het gaat er ook om dat anderen mee-eten.
                  Mensen eten namelijk meer, wanneer anderen in de omgeving ook aan het eten zijn. Ze eten echter minder, wanneer de andere aanwezigen alleen maar aan het toekijken zijn.

                • Ook wanneer mensen zich elektronisch in het gezelschap van anderen bevinden, treden de effecten van sociale vergemakkelijking op. Electronic performance monitoring (EPM) is het gebruik van informatietechnologieën zoals een computernetwerk om de prestaties van werknemers te volgen, analyseren en rapporteren. Aiello heeft gevonden dat EPM de productiviteit van werknemers doet verbeteren en dat het effect vergelijkbaar is met het effect van sociale facilitatie. Dit betekent dat EPM de prestatie van deskundige werknemers doet toenemen, terwijl de prestatie van werknemers met minder deskundigheid en ervaring erop achteruitgaat.

                De bovenstaande conclusie gaat eigenlijk ook op voor studiegroepen. Een studiegroep is een groep die door studenten zelf georganiseerd en geleid wordt en ontstaat met het doel studiemateriaal te bestuderen. Is de vaardigheid of kennis nog nieuw, dan kan beter alleen geleerd worden omdat de aanwezigheid van een groep de prestatie doet verslechteren. Wanneer men echter ervarener is, dan kan men beter in groepen studeren, zodat de kennis of vaardigheid verder kan worden geoefend.

                Verliezen in groepen

                Het Ringelmann effect (voor het eerst ontdekt door Ringelmann) is de neiging van mensen om minder productief te worden wanneer zij in groepen werken. Dit verlies van efficiëntie neemt toe naarmate de groepsgrootte toeneemt, maar deze toename vlakt wel steeds verder af. Deze afname in productiviteit wordt veroorzaakt door een (1) motivatie-verliezen; mensen werken minder hard wanneer ze in groepen functioneren en (2) coordinatie-verliezen: het feit dat inspanningen binnen de groep niet op simultane wijze verlopen.

                Social loafing (gelummel) is een vorm van motivatieverlies. Het gaat hierbij om de afname van individuele inspanning wanneer men met anderen werkt in vergelijking met wanneer alleen wordt gewerkt. Zo blijkt bijvoorbeeld dat mensen in een brainstormsessie minder individuele inspanning leveren als ze in een groep zitten. Vaak gaat dit geheel onbewust en hebben groepsleden hun verminderde inspanning dus niet eens door. Deze laatste oorzaak blijkt de meeste invloed te hebben op de verminderde productiviteit in groepen.

                Wat zijn de oorzaken van sociale loafing en hoe kan dit geminimaliseerd/verholpen worden?

                • Social loafing komt alleen voor wanneer mensen het idee hebben dat hun individuele handelingen niet worden geëvalueerd in de groep. Werkgevers kunnen social loafing dus voorkomen door niet naar de uitkomsten van de groep als geheel, maar naar de individuele handelingen te kijken. Op deze manier wordt elk individu in de groep als het ware gedwongen om een bijdrage te leveren.

                • Het minder bijdragen aan een collectieve taak wanneer men denkt dat de andere groepsleden dit gebrek aan inspanning zullen compenseren heet free riding. Om social loafing tegen te gaan is het, naast het bekijken van de individuele inspanningen, ook van belang om free riding aan te pakken. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat mensen minder aan free riding doen als ze het gevoel hebben dat ze een unieke bijdrage kunnen leveren. Ook blijkt dat het belangrijk is om groepen klein te houden. In kleine groepen komt namelijk minder vaak free riding voor. Een andere oorzaak voor social loafing is het sucker effect: de neiging om minder bij te dragen aan groepsinspanningen wanneer mensen verwachten dat de anderen iemand die te hard werkt of teveel bijdraagt negatief zullen beoordelen (hem een 'sucker' zullen vinden).

                • Een derde aandachtspunt bij het voorkomen van social loafing is het stellen van duidelijke doelen. Individuen zijn vaak productiever wanneer ze een doel of prestatienorm moeten halen.

                • Verder is het bevorderlijk voor de productiviteit om te zorgen voor grote betrokkenheid bij taken. Uitdagende, lastige taken zorgen voor deze betrokkenheid en leiden tot minder social loafing. Een hoge mate van betrokkenheid kan zelfs leiden tot social compensation: groepsleden zullen een grotere inspanning vertonen bij belangrijke collectieve taken om te compenseren voor de verwachte ontoereikendheid in inspanning en vaardigheden van de andere groepsleden.

                • Een laatste manier om social loafing tegen te gaan is ervoor zorgen dat individuen zich kunnen identificeren met de groep. In het kort kan dus gesteld worden dat (1) het identificeerbaar maken van individuele inspanningen, (2) het verminderen van free riding, (3) het stellen van doelen, (4) het verhogen van betrokkenheid en (5) het vergroten van de identificatie met de groep allemaal kunnen leiden tot minder social loafing.

                Het collective effort model (CEM) is een theoretische uitleg over groepsproductiviteit door Karau en Williams en helpt bij het begrijpen van de oorzaken van sociale loafing en manieren om het te voorkomen. Het is gebaseerd op de ‘expectancy-value theories of motivation’. Vermindering in productiviteit wordt in deze theorie verklaard door te stellen dat individuen minder productief worden wanneer ze verwachten niet succesvol te zijn in het bereiken van de doelen en wanneer ze de doelen minder waardevol beginnen te vinden. Volgens dit model wordt de motivatie van de groep dus bepaald door twee factoren: (1) de verwachtingen met betrekking tot het bereiken van doelen en (2) hoe waardevol individuen doelen vinden. Individuen raken hun motivatie kwijt wanneer de verwachtingen laag zijn en ze de doelen ook niet belangrijk vinden. Social loafing zal in zo’n geval sneller voorkomen. Individuen raken juist erg gemotiveerd wanneer ze doelen verwachten te kunnen halen en ze deze doelen belangrijk vinden.

                Groepen versus individuen

                Groepen presteren vaak beter dan afzonderlijke individuen, al verliezen groepen wel een deel van hun productiviteit door social loafing. Wanneer individuen afzonderlijk werken, zijn ze geheel aangewezen op hun eigen talenten en vaardigheden. Het functioneren van een groep is echter gebaseerd op de individuele krachten van de groepsleden plus de interpersoonlijke processen die bepalen hoe goed deze individuele krachten worden gecombineerd.

                Steiner stelde dat problemen in coördinatie samenhangen met het type taak dat een groep probeert uit te voeren. Hij stelt dat voor sommige taken een hoge mate van coördinatie nodig is en dat het voor deze taken nodig is dat elk groepslid bijdraagt. Voor andere taken zou er weinig coördinatie nodig zijn. Steiner sprak in dit verband van task demands. Dit is het effect dat de kenmerken van een probleem of taak (zoals de verdeelbaarheid en moeilijkheid van de taak en de procedures die een groep gebruikt bij het uitvoeren van de taak) hebben op de methoden die de groep kan gebruiken om de taak te voltooien. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal verschillende taken, afhankelijk van de deelbaarheid van de taak, het soort output dat men verwacht en de combinatieprocedures die nodig zijn.

                • Een divisible task is een taak die in onderdelen verdeeld kan worden, die op hun beurt kunnen worden toegewezen aan individuen of subgroepen binnen de groep. Een unitary task is een taak die niet beetje bij beetje uitgevoerd kan worden, omdat deze niet op te delen is in kleinere onderdelen.

                • Een maximizing task is een taak waarvoor een hoge mate van productie nodig is. Een optimizing task is een taak waarbij de beste uitkomst van belang is. De kwaliteit van de groepsprestatie kan dus vergeleken worden met een bepaalde norm van hoe de taak afgerond zou moeten worden.

                • De sociale bijdragen van groepsleden kunnen gecombineerd worden op verschillende manieren. Op de lopende band is het bijvoorbeeld zo dat iemand eerst iets aan het product moet afronden, voordat de andere er verder mee aan de slag kan gaan.

                In een rockband is het juist zo dat iedereen gelijktijdig samen moet werken voor een nummer. Steiner maakt in dit verband onderscheid tussen vijf combinatietechnieken:

                • Additive task: een taak die uitgevoerd kan worden door de input van de individuele leden te combineren. Zo’n taak is maximizing en divisible.

                • Compensatory task: een taak waarbij de uitkomst letterlijk het gemiddelde is van de oplossing van de individuele leden. Het wisdom of the crowd effect beschrijft hoe het gemiddelde oordeel nauwkeuriger is dan het individuele oordeel. Dit heeft twee redenen, namelijk: 1) de compensatory task is bestendig tegen verliezen, zoals slechte coördinatie en loafing (er wordt toch naar het gemiddelde gekeken) en 2) een statistisch afgeleide groepsscore is nauwkeurig omdat het op verschillende metingen gebaseerd is.

                • Disjunctive task: een taak die pas voltooid is als de groep één enkele oplossing, beslissing of aanbeveling aanneemt. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen twee ‘rules’. De eerste is de 'truth-wins rule': iemand binnen de groep stelt iets voor en de groep ziet dit meteen als de oplossing. De tweede is de 'truth-supported-wins rule': het is niet meteen duidelijk wat het juiste antwoord is en dit zal pas gebeuren wanneer iemand in de groep het eens is met de bedenker van een mogelijke oplossing. De truth-wins rule geldt vooral voor mensen die werken aan zogenaamd Eureka problemen. Dit zijn problemen waar we het antwoord al zeker van weten. Voor niet-Eureka problemen wordt vooral de truth-supported wins rule gebruikt. Het juiste antwoord op dit soort problemen is niet zo duidelijk. Een soortgelijk onderscheid wordt gemaakt tussen een intellective task en een judgmental task.

                • Intellective task is een taak waarvan de resultaten objectief kunnen worden beoordeeld aan de hand van een vastgestelde norm, net zoals een rekensom maar één antwoord kan hebben. Voor een intellective task bestaat dus maar één juiste oplossing.

                • Judgmental task is een taak waarvan de resultaten niet met een vaste en objectieve maatstaf kunnen worden beoordeeld. Groepen zijn duidelijk beter in het oplossen van intellective tasks.

                  Een crew resource management (CRM) is een trainingsprogramma, ontwikkeld om de crew-coördinatie en efficiëntie te verbeteren met behulp van gestructureerde trainingen in teamwork en communicatievaardigheden en bronnen, tijd en werkdrukmanagement.

                • Conjunctive task: een taak die alleen succesvol kan worden voltooid als alle groepsleden een bijdrage leveren. Omdat iedereen moet bijdragen, hangt de snelheid waarmee een taak kan worden afgerond af van hoe ervaren de groepsleden zijn. Het Köhler effect is een toename in prestatie van een groep die werkt aan een conjunctieve taak waarvoor volharding nodig is, maar niet zozeer coördinatie van inspanning. Waarschijnlijk wordt de toename veroorzaakt door een verhoogde inspanning van de minder vaardige leden.

                • Discretionary task: een relatief ongestructureerde taak die voltooid kan worden door het gebruiken van een verscheidenheid aan sociale combinatiemethoden. Welke methode gebruikt wordt, wordt dus overgelaten aan de groep of groepsleider.

                Synergy, de combinatie van twee of meer onafhankelijke systemen die een effect voortbrengen dat groter is dan de som der delen, komt niet vaak voor in groepen. Wanneer het wél voorkomt, heet dit assembly bonus effect: het produceren van een uitkomst als groep die superieur is aan de resultaten die bereikt zouden kunnen worden door een simpele samenvoeging van de pogingen van individuele groepsleden. Het is een toename in prestatie veroorzaakt door de manier waarop groepsleden samenwerken om de werkgroep te vormen en door een verhoogde motivatie.

                Een groep kan beter presteren dan alleen afzonderlijke individuen. De potentie van een groep is dan ook groter dan de potentie van alle individuen bij elkaar opgeteld. Als mensen in groepen werken, krijgen ze namelijk nieuwe ideeën en bedenken ze nieuwe oplossingen. De productiviteitswet voor groepen is dan ook:

                Daadwerkelijke productiviteit = potentiële productiviteit – verliezen door foutieve processen + winsten door goede processen.

                Groepscreativiteit

                Een manier om creatieve, nieuwe ideeën te creëren is brainstorming: een methode om creativiteit te vergroten in de groep door middel van expressiviteit, het uitstellen van beoordeling, doelbewust voortbouwen op vorige ideeën en kwantiteit gaat boven kwaliteit. De basisregels voor brainstorming zijn:

                • Wees expressief: deel elk idee dat bij je opkomt met de groep, al denk je dat het een vreemd idee is.

                • Stel evaluatie uit: beoordeel de ideeën van mensen niet tijdens de brainstormsessie. Alle ideeën zijn waardevol.

                • Benadruk het belang van kwantiteit: hoe meer ideeën er op tafel komen te liggen, hoe beter.

                • Werk met andermans ideeën: omdat alle ideeën vanuit de groep komen, kunnen groepsleden voortbouwen op elkaars ideeën.

                In de jaren ‘50 werd aangetoond dat brainstormgroepen effectiever waren dan individuen in nominale groepen: een verzameling individuen die alleen werkt en waarvan de ideeën samengevoegd worden. Een nominale groep is eigenlijk alleen in naam een groep. Later werd duidelijk dat brainstormen helemaal niet zo effectief is. Leden 'loafen' of hebben last van production blocking: een verlies van productiviteit dat optreedt wanneer de groep en procedurele factoren de groepsvoortgang naar het doel blokkeren, vooral wanneer groepsleden moeten wachten met het uiten van hun ideeën tot ze aan de beurt zijn en afgeleid worden door de ideeën van anderen en daardoor zelf met minder ideeën komen. Verder zijn mensen bang voor beoordeling en is er sprake van sociale vergelijking. Het social matching effect houdt in dat individuen in brainstorming groepen de neiging hebben om het niveau van de productiviteit van andere groepsleden over te nemen. Brainstorminggroepen zijn vaak niet productief genoeg omdat ze hun eigen productiviteit overschatten. In veel gevallen heeft de groep geen criteria om de eigen productiviteit te beoordelen. Het gevolg is dat individuen hun persoonlijke bijdrage in brainstormsessies overschatten. In dit verband wordt ook wel gesproken van de illusion of group productivity: de neiging van leden om te geloven dat hun groep effectief presteert.

                Brainstormen is dus alleen effectief wanneer de volgende aanbevelingen in acht worden genomen:

                • Hou je aan de regels: groepsleden zouden moeten worden getraind in het volgen van de regels die horen bij het brainstormen.

                • Besteed aandacht aan elkaars ideeën. Brainstorming werkt alleen als iedereen wordt blootgesteld aan elkaars ideeën.

                • Combineer individuele benaderingen en groepsbenaderingen. Groepsleden zouden de kans moeten hebben hun ideeën bij te houden.

                Brainwriting is in dit verband een idee: het schriftelijk noteren van nieuwe ideeën, waarbij de leden over het algemeen hun ideeën onder die van de voorganger kunnen schrijven op een rondgaande lijst.

                • Las af en toe een pauze in, zodat groepsleden in stilte kunnen nadenken.

                • Zorg ervoor dat er genoeg tijd is om de taak de volbrengen. Groepen die onder tijdsdruk moeten presteren bedenken sneller oplossingen, maar deze oplossingen zijn niet erg kwalitatief.

                • Zorg ervoor dat groepsleden zich blijven richten op de taak en niet onderling gaan kletsen.

                • Probeer de sessie te vergemakkelijken. De inspanningen van groepsleden moeten worden gecoördineerd door een vaardige discussieleider.

                Alternatieven voor brainstormen zijn:

                • Electronic brainstorming: het bedenken van ideeën en het oplossen van problemen door gebruik te maken van op computers gebaseerde communicatiemethoden, zoals discussies online en 'real-time e-mail', in tegenstelling tot face-to-face sessies. Vooral wanneer de groepsleden aandacht besteden aan elkaars ideeën, levert dit meer nieuwe ideeën op dan gebeurt wanneer er een normale brainstormsessie plaatsvindt. Er is wel meer onderzoek nodig om de voordelen en nadelen van elektronic brainstorming te begrijpen.

                • Nominal group technique (NGT): dit is een groepsprestatie-methode waarin een face-to-face groepssessie vooraf wordt gegaan door een nominale 'groepsfase', waarin individuen alleen werken om ideeën te bedenken.
                1. Stap 1: de groepsleider introduceert het probleem op een vel papier. Zodra de deelnemer het probleem begrijpt, dan mag hij voor 10-15 minuten ideeën opschrijven.
                2. Stap 2: De deelnemer deelt de ideeën met een ander individu. Elk individu stelt een idee voor en schrijft het op een papier. Het papier wordt doorgeschoven en elke individu voegt één idee aan het geheel toe.
                3. Stap 3: de groep bespreekt elk idee en richt zich voornamelijk op verduidelijking.
                4. Stap 5: de vijf oplossingen waar de voorkeur het meest naar uitgaat worden geselecteerd. De leider verzamelt de kaarten, neemt het gemiddelde aan als een groepsbeslissing en informeert vervolgens de groep over de uitkomst. Vervolgens kunnen er nog twee stappen aan de procedure toegevoegd worden:
                5. Stap 6: een korte discussie over de groepsbeslissing.
                6. Stap 7: het selecteren van nieuwe oplossingen.
                • Delphi technique: een groepsprestatie-methode waarbij de mening van de groepsleden herhaaldelijk wordt gemeten via vragenlijsten in plaats van face-to-face bijeenkomsten.

                  Buzz groups: een groep wordt in subgroepen opgesplitst om ideeën te bedenken, waarna de verschillende ideeën worden besproken in de hele groep.

                • Bug lists: groepsleden maken een lijst van al hun kleine irritaties die horen bij het probleem dat besproken wordt. Vervolgens bespreekt de hele groep de mogelijke oplossingen voor elk irritatiepunt.

                • Stepladder technique: volgens deze techniek moet een nieuw groepslid eerst zijn mening geven over een bepaald standpunt, voordat hij de groepsmening hoort.

                Wat kan de productiviteit van groepen beïnvloeden?
                Welke invloed heeft een groep op de prestatie van individuen?

                Welke invloed heeft een groep op de prestatie van individuen?

                Dit hoofdstuk gaat over maximizing tasks, taken waarin de prestatie van de groep wordt gemeten in termen van hoeveelheid of kwaliteit van het product dat wordt geproduceerd. Wanneer de invloed van anderen op de prestatie van maximizing tasks zorgt voor process gains, is er sprake van sociale facilitatie. Wanneer de invloed van anderen resulteert in process loss is er sprake van sociale inhibitie.

                Wat zegt de psychologie over controverse en creativiteit in groepen?
                Wat komt kijken bij het werken in een team?

                Wat komt kijken bij het werken in een team?

                Een team is een groep van twee of meer mensen die interacteren, elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijk verantwoordelijk zijn voor het bereiken van doelen van de organisatie en daarbij zichzelf als een sociale eenheid binnen de organisatie zien.

                Alle teams zijn groepen (twee of meer mensen met een verenigende onderlinge relatie) maar niet alle groepen zijn teams. Naast formele werkteams, bestaan organisaties ook uit informele groepen. Dat zijn groepen waarvan de vorming niet door de organisatie is geïnitieerd en waarvan de leden over het algemeen geen doelen van de organisatie uitvoeren. Onder de juiste omstandigheden zijn teams beter in het identificeren van problemen, in het ontwikkelen van alternatieven en in het kiezen tussen deze alternatieven. Ook ontwikkelen ze betere producten en diensten, en zorgen ze voor een meer energieke werkatmosfeer dan wanneer mensen alleen werken. De neiging dat mensen bij informele groepen willen horen, zou verklaard kunnen worden vanuit een emotionele drive, vanuit de sociale identiteitstheorie (men ontleent identiteit aan de groepen waarbij men hoort) of vanuit de wens om taken te kunnen volbrengen die voor een persoon alleen niet haalbaar zijn.


                Wat is een team?

                Een team is een groep van twee of meer mensen die interacteren, elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijk verantwoordelijk zijn voor het bereiken van doelen van de organisatie en daarbij zichzelf als een sociale eenheid binnen de organisatie zien.

                Alle teams zijn groepen (twee of meer mensen met een verenigende onderlinge relatie) maar niet alle groepen zijn teams. Naast formele werkteams, bestaan organisaties ook uit informele groepen. Dat zijn groepen waarvan de vorming niet door de organisatie is geïnitieerd en waarvan de leden over het algemeen geen doelen van de organisatie uitvoeren. Onder de juiste omstandigheden zijn teams beter in het identificeren van problemen, in het ontwikkelen van alternatieven en in het kiezen tussen deze alternatieven. Ook ontwikkelen ze betere producten en diensten, en zorgen ze voor een meer energieke werkatmosfeer dan wanneer mensen alleen werken. De neiging dat mensen bij informele groepen willen horen, zou verklaard kunnen worden vanuit een emotionele drive, vanuit de sociale identiteitstheorie (men ontleent identiteit aan de groepen waarbij men hoort) of vanuit de wens om taken te kunnen volbrengen die voor een persoon alleen niet haalbaar zijn.

                Wat zijn voor- en nadelen van teams?

                Er zijn zowel voordelen als nadelen aan teams te noemen. Onder de juiste omstandigheden maken teams betere beslissingen, ontwikkelen betere producten en verlenen betere diensten dan een persoon alleen. Een juiste omstandigheid is bijvoorbeeld een goede teamsfeer. Door een goede teamsfeer heerst er automatisch een goede werksfeer, waardoor er goed gecommuniceerd kan worden. Een ander voordeel is dat veel mensen gemotiveerder lijken te zijn voor hun werk. Hier zijn drie redenen voor, de eerste is het principe van groepsidentiteit. Als het team wordt beschouwd als deel van de identiteit, zal de persoon hier meer in investeren. Ten tweede zitten teamleden veel op elkaars lip, waardoor er goed in de gaten kan worden gehouden wat ieder teamlid uitvoert. Ten derde zijn teamleden vaak gelijk geschoolde mensen en willen ze dus niet onder doen voor hun teamleden.

                In sommige gevallen zijn de nadelen echter groter dan de voordelen. Sommige minder ingewikkelde taken en taken met een lage ‘interdependence’ kunnen beter aan één persoon worden toebedeeld. Het voornaamste probleem met teams is dat ze soms, in vergelijking met individuen die zelfstandig werken, extra ‘kosten’ hebben. Deze verborgen kosten worden ook wel procesverliezen (process losses) genoemd: het gaat hier om de tijd en energie die in de ontwikkeling en het in standhouden van een team worden gestoken, in plaats van in het uitvoeren van taken. Dit is een probleem dat extra naar voren komt wanneer er nieuwe mensen zich bij een team aansluiten. In lijn hiermee is een wet geformuleerd, namelijk de wet van Brooks, die stelt dat het laten aansluiten van mensen aan een verlaat proces het proces alleen nog maar vertraagt.

                De meest bekende beperking die teams met zich mee kunnen brengen, is het risico van social loafing. Er is sprake van social loafing als mensen minder energie in hun werk steken (en vaak dan ook minder presteren) wanneer ze onderdeel zijn van een groep, dan wanneer ze alleen zouden werken. Dit komt vaker voor in grotere teams waar de individuele controle lager is. Men kan social loafing tegengaan door individuele productiviteit zichtbaar te maken en/of de motivatie van de werknemers te vergroten. 
Hiervoor worden vijf methoden genoemd: 

                • Het vormen van kleinere groepen: Iemands individuele prestatie is makkelijker waarneembaar en wordt belangrijker voor de teamprestatie.

                • Grotere specialisatie van de taken: Het effect van hard werken wordt ook hierbij makkelijker zichtbaar. 

                • Het meten van individuele productiviteit: Dit kan echter lastig zijn in veel situaties waar gewerkt wordt aan 1 uitkomst. 

                • De taak interessanter/uitdagender maken: Door gebruik te moeten maken van bijvoorbeeld meer vaardigheden of direct contact met de klant is de kans op een hoge intrinsieke motivatie hoger. 

                • Gemotiveerde, team-georiënteerde werknemers selecteren: De kans op social loafing is kleiner bij een hecht team. Gemotiveerde werknemers presteren beter ondanks soms individuele prestaties lastig te meten zijn. 

                Wat is een model van team effectiviteit?

                In sommige, maar niet in alle gevallen, werken teams effectiever dan individuen. Er zijn verschillende modellen waarin teameffectiviteit wordt weergegeven. Teameffectiviteit is de mate waarin een team invloed heeft op de organisatie, individuele teamleden en het bestaan van het team zelf.

                Welke invloeden zijn er op de effectiviteit van teams?

                Er zijn vijf belangrijke elementen in de organisatie en teamomgeving die invloed hebben op de effectiviteit van teams, namelijk:

                1. Beloningssystemen; teamleden werken over het algemeen effectiever wanneer ze, op zijn minst gedeeltelijk, beloond worden voor de prestaties van het team.

                2. Communicatiesystemen; een slecht ontworpen communicatiesysteem kan ervoor zorgen dat teamleden te weinig informatie hebben om mee te werken, of juist te veel onoverzichtelijke informatie.    

                3. Fysieke ruimte; het ontwerp en de opstelling van de werkplek kunnen bijdragen aan betere communicatie en een sterker gevoel een team te zijn.

                4. Organisatiestructuur; teams werken beter wanneer er minder lagen zijn in het management en wanneer ze autonomie en verantwoordelijkheid krijgen voor het werk dat ze doen.

                5. Organisatorisch leiderschap; het helpt wanneer teamleiders teams ondersteunen, coachen, ze de gelegenheid geven om eigen problemen op te lossen en zelf te beschikken over middelen om taken te volbrengen. Daarnaast helpt het wanneer teamleiders vooral waarde hechten aan teamprestaties (tegenover individueel succes).

                Welke kenmerken van teamsamenstellingen zijn er?

                De drie voornaamste elementen om rekening mee te houden tijdens het ontwerpen van een effectief team zijn:

                1. De aard van de taak

                Welk werk beter uitgevoerd wordt door teams en welk werk beter door individuen wordt nog steeds onderzocht. Wel is duidelijk dat teams geschikt gevonden worden voor taken met een hoge onderlinge afhankelijkheid bij een taak (task interdependence). Dit is de mate waarin de medewerkers onderling van elkaar afhankelijk zijn: of ze een gemeenschappelijke input hebben, of er veel interactie nodig is tijdens de uitvoering van het werk, en of de uitkomst voor hen gedeeltelijk afhankelijk is van de prestaties van anderen.

                Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 3 soorten onderlinge afhankelijkheid:

                • Gepoolde onderlinge afhankelijkheid; dit is het laagste niveau van onderlinge afhankelijkheid. In principe werken de werknemers zelfstandig, maar ze zijn wel afhankelijk van dezelfde werkgever.

                • Sequentiële onderlinge afhankelijkheid; wanneer de output van een medewerker de input van de volgende medewerker wordt. Bijvoorbeeld bij lopendebandwerk.

                • Wederkerige onderlinge afhankelijkheid; hoogste niveau van onderlinge afhankelijkheid. De medewerker is afhankelijk van het gehele team om het uitvoeren van de taak te coördineren.

                2. De grootte van het team.

                Het is van belang dat een team genoeg leden heeft om de nodige competenties voor het uitvoeren van de taak te leveren, maar klein genoeg is om de samenhang te behouden en om snel en effectief beslissingen te kunnen maken.

                3. De samenstelling van het team

                Bij het samenstellen van een effectief team staan er vijf punten centraal (het Vijf C’s model):

                1. Coöpereren; een teamlid moet de voorkeur geven aan samenwerken boven individueel werken.

                2. Coördineren; de teamleden zorgen voor een harmonieuze verdeling binnen de groep.

                3. Communiceren; het is belangrijk dat de teamleden vrij, efficiënt en respectvol met elkaar communiceren.

                4. Comforting (ondersteunen); teamleden helpen elkaar in een positieve psychische staat te houden.

                5. Conflict oplossen; de teamleden moeten bereid zijn om conflicten effectief en respectvol op te lossen.

                Ook teamdiversiteit is een belangrijke dimensie bij het vormen van een team. Homogene teams bestaan uit leden met dezelfde expertise, etnische achtergronden en normen en waarden. Binnen heterogene teams verschillen teamleden juist van elkaar op deze punten. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen deep-level diversity aan de ene kant (wanneer de diversiteit van teamleden niet direct opvalt en bijvoorbeeld pas naar voren komt tijdens de samenwerking, zoals bij verschillen in geloofsovertuigingen en normen/waarden) en surface-level diversity aan de andere kant. Van dat laatste is sprake wanneer de verschillen duidelijker zijn, zoals bij verschillen in sekse en etnische achtergrond.

                Over het algemeen kan gezegd worden dat heterogene teams gevoeliger zijn voor conflict, een langere tijd nodig hebben om zich te vormen. Daar staat tegenover dat heterogene teams vaak wel effectiever zijn dan homogene teams in situaties met complexe problemen, waar innovatieve oplossingen voor nodig zijn. Heterogene teams hebben vaak een breder netwerk/een betere band met partijen van buitenaf, omdat de leden verschillende achtergronden hebben.

                Welke teamprocessen zijn van belang?

                Zowel organisatie/teamomgeving als teamdesign zijn aan bod gekomen. Nu zal worden ingegaan op teamprocessen. Teamprocessen (het vormen van het team, de normen en de rollen en cohesie binnen het team) worden zowel door omgevingsfactoren als door het teamdesign beïnvloed.

                Hoe verloopt de ontwikkeling van een team?

                Voordat blijkt of een team echt effectief is, moeten de teamleden eerst een aantal problemen oplossen en verschillende ontwikkelingsstadia doorlopen. Het Vijf-stadia model model van de ontwikkeling van een team beschrijft dit proces:

                1. Forming; de eerste fase, hierin leren mensen elkaar kennen en gaan ze de voordelen en nadelen die bij het team horen tegen elkaar afwegen: een periode van testen en oriëntatie.

                2. Storming; de fase waarin competitie ontstaat tussen de leden om verschillende rollen binnen een team op zich te nemen (mensen zijn minder beleefd en pro-actiever dan in de eerste fase). Hierbij worden de normen voor gedrag en productiviteit gevormd.

                3. Norming; ontwikkeling van het eerste gevoel van cohesie. Leden ontwikkelen overeenkomstige mentale modellen en men verwacht hetzelfde over hoe de teamdoelen bereikt zullen gaan worden.

                4. Performing; De teamoriëntatie wordt meer taak georiënteerd. Ook gaan de coördinatie en conflictoplossing efficiënter. Er ontstaat een klimaat van onderlinge steun en vertrouwen.

                5. Adjourning; het opheffen en uit elkaar gaan van het team.

                Een nadeel van dit model is dat het niet direct laat zien dat sommige teams langer in sommige fasen blijven dan andere teams of soms terugvallen naar een eerdere fase. Het vormen van een team is een proces dat continu doorloopt. Daarnaast verbergt het twee processen die essentie vormen van teamontwikkeling, namelijk het ontwikkelen van een teamidentiteit, en het ontwikkelen van cognitieve mappen en coördinerende routines van een team.

                Een belangrijk onderdeel van het teamontwikkelingsproces is het vormen en bekrachtigen van teamrollen. Een rol is een set gedragingen waarvan verwacht wordt dat mensen die uitvoeren vanwege de positie die zij bekleden binnen een team of organisatie. Veel teamrollen zijn door de organisatie vastgesteld doordat deze teamrollen bij een functie horen. Zo zit er bijvoorbeeld aan de rol als leider een aantal eigenschappen vast. Daarnaast zijn er ook informele rollen, binnen teams ontstaat voornamelijk na de storming fase een informele rolverdeling.

                Wat zijn types van team building?

                Teambuilding is een formele activiteit ter bevordering en verbetering van het functioneren van een team. Hierbij kan men denken aan de versterking van de cohesie binnen het team of het veranderen van bestaande normen. Er zijn vier typen van teambuilding:

                1. Goal setting; het verhelderen van de doelen van het team om zo de motivatie om deze doelen te behalen, te vergroten en een feedbacksysteem te ontwikkelen voor de prestaties van het team wat het behalen van deze doelen betreft.

                2. Role definition; verduidelijking van de rollen die teamleden spelen binnen een team, het verhelderen/opnieuw uiteenzetten van ideeën over hun eigen rol en de rollen van collega’s.

                3. Interpersonal processes; een brede categorie die gaat over het verbeteren van onderlinge relaties, conflictvermindering en het opbouwen van vertrouwen binnen teams.

                4. Problem solving; de focus ligt op het verbeteren van het beslissingsproces en van probleemoplossende vaardigheden.

                De meest effectieve team-building tactieken lijken de tactieken te zijn die werknemers trainen op het gebied van specifieke teamcompetenties, zoals coördinatie, conflict oplossen en communicatie. Echter, veel andere team-building activiteiten blijken minder succesvol.

                De effectiviteit van teambuilding is het grootst wanneer men eerst een diagnose van de ‘gezondheid’ van het team vaststelt en daaropvolgend een passende teambuildingprocedure selecteert. Ook moet een eenmalig moment van teambuilding niet te veel als een lange termijn oplossing gezien worden. Tot slot helpt het om teambuilding te blijven koppelen aan het werk zelf (waardoor het niet compleet losstaande activiteiten zijn).

                Wat zijn teamnormen?

                Normen zijn informele regels met betrekking tot gedrag en verwachtingen die groepen vormen om gedrag van hun groepsleden te reguleren.

                Teamnormen vormen zich zodra het team zich vormt: mensen willen graag gedrag van anderen kunnen voorspellen en eropin kunnen spelen. Normen vormen zich omdat mensen steeds beter ontdekken wat de gedragingen zijn die kunnen bijdragen aan een effectievere manier van functioneren. Naarmate de tijd verstrijkt, worden teamnormen steeds specifieker.

                Wanneer teamnormen eenmaal gevormd zijn, raken ze diepgeworteld en is het moeilijk ze nog te veranderen. Daarom is het van belang om duidelijk te zijn over de gewenste normen zodra een team gevormd wordt. Vaak is een team echter al gevormd: in dat geval kan men proberen in een gesprek met medewerkers de ongewenste norm expliciet te bespreken aan de hand van overtuigende communicatietactieken.

                Wat is teamcohesie?

                Teamcohesie is de aantrekkingskracht die mensen ervaren naar het team toe en de motivatie die ze hebben om lid te blijven. De mate van cohesie binnen het team wordt beïnvloed door verschillende kenmerken; de overeenkomsten tussen teamleden, de grootte van een team, de interactie tussen de leden, de moeilijkheidsgraad om teamlidmaatschap te kunnen verwerven, het succes van een team en de mate van competitie die een team van buitenaf ondervindt.

                Teams met een hoge mate van cohesie ontwikkelen betere interpersoonlijke relaties waardoor minder conflictsituaties ontstaan en men elkaar in stressvolle situaties meer steun kan bieden. Verder zijn de leden gemotiveerder om hun lidmaatschap te behouden en de effectiviteit van het team te vergroten. Verminderde productiviteit in teams met grote mate van cohesie ontstaat wanneer de normen van het team niet overeenkomen met de doelen van de organisatie.

                Wat is teamvertrouwen?

                Vertrouwen is een psychologische staat waarin men de intentie heeft om kwetsbaarheid te accepteren/zich kwetsbaar op te stellen, omdat men positieve verwachtingen heeft van de bedoelingen of het gedrag van een ander. Vertrouwen binnen teams wordt onderverdeeld in drie verschillende dimensies:

                • Calculus-based trust; een minimaal niveau van vertrouwen. Men verwacht bepaald gedrag omdat er sancties staan op het wel/niet uitvoeren van dat gedrag.

                • Knowledge-based trust; dit soort vertrouwen is gebaseerd op de voorspelbaarheid van een ander. Hoe beter we de collega leren kennen en daarmee toekomstig gedrag kunnen voorspellen, des te groter het vertrouwen wordt.

                • Identification-based trust; vertrouwen dat gebaseerd is op wederzijds begrip en op emotionele banden die men met de collega heeft. In high performance teams ontstaat dit soort vertrouwen doordat waarden en mentale modellen worden gedeeld. Het vertrouwen in het team is groter wanneer je een groter deel van je identiteit ontleent aan je lidmaatschap van het team (social identity).

                In tegenstelling tot wat men zou verwachten, hebben mensen die in een nieuw team terechtkomen een groot vertrouwen in de nieuwe collega’s (swift trust). Men gaat er gewoonlijk van uit dat teamgenoten competent genoeg zijn (knowledge-based trust) en mensen zijn geneigd om enige sociale identiteit aan het team te verlenen (identification-based trust). Wel is het vertrouwen in nieuwe relaties kwetsbaar, omdat het gebaseerd is op aannames en niet zozeer op ervaring.

                Wat zijn zelfgestuurde teams?

                Zelfgestuurde teams (self-directed teams; SDTs) zijn cross-functionele groepen die georganiseerd zijn rond de werkprocessen die horen bij de uitvoering van begin tot eind van bepaald werk, bijvoorbeeld het vormen van een product of het bieden van een dienst. Het werk betreft meerdere onderling afhankelijke taken en het team is autonoom in de uitvoering van de taken.

                De succesvolle implementatie van zelfgestuurde teams is afhankelijk van diverse factoren. Ten eerste werken SDTs het beste als ze verantwoordelijk zijn voor het maken van een heel product, het verlenen van een volledige dienst of het volbrengen van een geheel werkproces. Ten tweede is het belangrijk dat een SDT autonoom genoeg is. Ten slotte zijn SDTs succesvoller wanneer de werkplaats en technologie de coördinatie en communicatie tussen teamleden ondersteunt en het de taakverrijking vergroot.

                Welke voordelen hebben virtuele teams?

                Virtuele teams zijn teams waarvan de leden door tijd, ruimte en organisatorische grenzen heen werken. Belangrijke verschillen met traditionele teams zijn (1) dat de leden niet vanuit dezelfde plek werken en (2) dat de interactie niet zozeer face-to-face, maar via technologie verloopt. Deze teams worden aan elkaar verbonden door informatietechnologie om organisatorische taken te volbrengen. Virtuele teams worden steeds belangrijker in de huidige maatschappij, aangezien veel organisaties op meerdere plekken in de wereld gevestigd zijn. Door deze globalisering en het onderling in contact willen blijven worden virtuele teams tegenwoordig als onmisbaar beschouwd.

                Een virtueel team functioneert succesvol wanneer de communicatie gemakkelijk verloopt, de teamleden goede zelfleiders zijn en zichzelf kunnen motiveren. Leden van virtuele teams moeten bovendien gevoeliger zijn voor emotionele reacties (hoge emotioneel intelligentieniveau) in e-mails en voor bepaalde subtiele non-verbale signalen die mensen afgeven in teleconferenties, omdat zij geen persoonlijk contact hebben met de ander. Ten tweede moeten virtuele teamleden een gereedschapskist hebben van verschillende communicatiekanalen, waaruit ze zelf een keuze mogen maken. Ten derde hebben virtuele teamleden veel structuur nodig. De laatste aanbeveling is dat virtuele teamleden elkaar vroeg in het teamontwikkelingsproces een keer face-to-face ontmoeten.

                Hoe verloopt team besluitvorming?

                Onder bepaalde voorwaarden zijn teams beter in het maken van beslissingen dan individuen. Tegenover deze voordelen staan ook een aantal beperkingen:

                • Tijdgebrek; vaak doen teams er langer over om beslissingen te nemen dan individuen. Ook kan er maar één iemand tegelijk praten. De vertraging die daardoor ontstaat, wordt productieblokkering genoemd.

                • Evaluation apprehension; dit houdt in dat individuen geneigd zijn om bepaalde ideeën die misschien gek kunnen klinken niet noemen, omdat ze verwachten dat andere teamleden ze (stilletjes) negatief zullen beoordelen/evalueren.

                • Druk om te conformeren; cohesie zorgt ervoor dat individuen zich aanpassen aan de normen van het team. Dit draagt bij aan de organisatie van de groep, maar kan er ook voor zorgen dat teamleden hun eigen afwijkende gedachten onderdrukken.

                • Overmoedigheid (verhoogde teamwerkzaamheid); Teamwerkzaamheid (team efficacy) is de collectieve overtuiging binnen teamleden met betrekking tot de bekwaamheid van het team om een taak succesvol te volbrengen. Echter, wanneer teams overmoedig raken en een onterechte overtuiging van onkwetsbaarheid ontwikkelen, kan dit negatieve gevolgen hebben op het besluitvormingsproces. Overmoedige teams zijn minder waakzaam bij het maken van beslissingen. Daarnaast zoeken ze minder snel naar informatie buiten het team, of accepteren deze informatie minder snel.

                Vier technieken voor het verbeteren van creatieve besluitvorming binnen teams:

                1. Brainstorming: dit is een vrije face-to-face bijeenkomst waar teamleden geen kritiek mogen leveren, maar worden aangemoedigd om vrijuit te spreken om zoveel mogelijk ideeën te genereren en voort te borduren op de ideeën van anderen.

                2. Hoewel brainstorming de teamcreativiteit kan verbeteren, heeft het ook nadelen. Allereerst kan zelfs een getrainde en ervaren brainstormer leiden aan productieblokkering. Een tweede probleem is fixatie of het conformiteitseffect; het aanhoren van de ideeën van iemand anders beperkt de verscheidenheid aan ideeën waar we daarna aan denken.

                3. Brainwriting: dit is een variatie van brainstorming. Deelnemers schrijven dan hun ideeën op, in plaats van dat ze deze uitspreken, en delen deze met anderen. Dit vermindert het probleem van productieblokkering.

                4. Electronic brainstorming: een vorm van brainstorming die berust op een computernetwerk voor het indienen en delen van creatieve ideeën. Door middel van speciale software worden alle ideeën ingevoerd. Hierdoor worden problemen voorkomen die bij traditionele brainstormsessies ontstaan (zoals productieblokkering en evaluatie-angst).

                5. Nominale groepstechniek: dit is een variatie op brainwriting en bestaat uit drie stadia: Deelnemers (1) zetten stil en los van elkaar hun bevindingen op papier; (2) ze dragen hun oplossingen vervolgens voor aan andere teamleden, zonder hierbij kritiek te leveren; (3) vervolgens evalueren ze de gepresenteerde ideeën stil en onafhankelijk. Deze methode levert vaak meer en kwalitatief betere ideeën op. Echter, productieblokkering en evaluatie-angst kan toch nog steeds plaatsvinden.

                Hoe wordt effectieve samenwerking bereikt?
                Waarvan is de groepsprestatie afhankelijk?
                Vraag stellen en antwoord zoeken: van probleem naar oplossing gaan
                Denken en besluitvorming: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

                Denken en besluitvorming: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

                Hoe maakt de mens beslissingen?
                Hoe doorlopen mensen het proces tot een besluit?

                Hoe doorlopen mensen het proces tot een besluit?

                In dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe mensen besluiten maken. Allereerst worden de verschillende typen besluiten en het besluitvormingsproces besproken. Vervolgens worden ‘biases’ en problemen in besluitvorming toegelicht. Verder de voor- en nadelen om een groep bij de besluitvorming te betrekken en de technieken die een groep kan gebruiken bij besluitvorming. Tot slot wordt ingegaan op hoe een bedrijf het leren in een organisatie kan aanmoedigen om de kwaliteit van zijn besluitvorming vast te houden en te verbeteren.

                Hoe steekt het besluitvormingsproces in elkaar?

                Hoe steekt het besluitvormingsproces in elkaar?


                Wat is besluitvorming?

                Besluitvorming is het bewuste proces van het maken van een keuze tussen verschillende alternatieven, met als doel het creëren van een gewenste situatie.

                Hoe ziet het rationele keuzeparadigma bij het maken van keuzes er uit?

                Een eeuwenoud uitgangspunt van de meeste westerse filosofen, economen en wetenschappers is dat mensen hun beslissingen (zouden moeten) baseren op logica en rationaliteit en niet zozeer op emotie en gevoel, en dat ze hierbij gebruik maken van alle informatie die nodig is. Dit uitgangspunt is het rationele keuzeparadigma. Het proces van het maken van rationele keuzes kan in zes stappen worden omschreven:

                Identificatie van een probleem of herkennen van een kans/gelegenheid: Er is sprake van een ‘probleem’ als de huidige situatie afwijkt van de gewenste situatie. Een kans of gelegenheid (opportunity) is de afwijking tussen de huidige verwachtingen van een situatie en een niet direct verwachte, mogelijk betere situatie.

                Beslissen hoe men de situatie aan gaat pakken: Hier zijn twee zaken aan de orde. Ten eerste beoordeelt degene die het besluit moet maken of hij/zij over genoeg informatie beschikt om tot een oplossing te komen, of dat er hulp van andere mensen nodig is. Ten tweede wordt beoordeeld of het gaat om het maken van een geprogrammeerde beslissing (programmed decision) of een niet-geprogrammeerde beslissing (non programmed decision). Bij dit laatste gaat het om een nieuw of complex probleem. Om een dergelijk besluit te kunnen maken, moeten alle stappen van het beslissingsmodel worden doorlopen. Echter, bij een geprogrammeerde beslissing kan een gestandaardiseerde procedure voor het maken van een beslissing worden aangehouden, omdat zulke problemen in het verleden al zijn geïdentificeerd en gedocumenteerd.

                Het samenstellen van een reeks mogelijke oplossingen: Vaak begint deze stap met het zoeken naar bestaande oplossingen (oplossingen die werken bij vergelijkbare problemen). Wanneer geen van de bestaande oplossingen in de huidige situatie werkt, moet er een nieuwe oplossing worden ontworpen of een bestaande oplossing worden aangepast.

                Het kiezen uit verschillende alternatieven: Het rationele keuzeparadigma gaat er vanuit dat de mens altijd gaat voor de keuzemogelijkheid met de hoogste subjectieve verwachte utiliteit (subjective expected utility; SEU), welke wordt gekozen wanneer voor het alternatief dat voor de persoon het meest gunstig/bevredigend is wordt gegaan. Dat betekent dat alle mogelijke uitkomsten moeten worden ingeschat. Dit is een zeer complexe taak, maar het rationele keuzeparadigma gaat er vanuit dat men deze berekening zonder problemen uitvoert.

                Hoe verloopt het daadwerkelijk uitvoeren van de gemaakte keuze?

                Evaluatie van het gekozen alternatief: Het beantwoorden van de vraag of het verschil tussen de oude situatie en de gewenste situatie nu daadwerkelijk is afgenomen.

                Stappen 1, 4 en 6 worden door de mens als moeilijk ervaren.

                Hoewel dit model logisch en aannemelijk klinkt, wordt het in werkelijkheid weinig toegepast. Mensen worden in dit model afgebeeld als machines die op een efficiënte en logische manier informatie (kunnen) verwerken. In werkelijkheid zijn mensen vaak niet in staat om de grote hoeveelheid informatie te behappen die komt kijken bij het maken van een keuze, of om het in te zien wanneer een eerder gemaakte keuze niet de juiste bleek. Ook focust dit model alleen op het rationele denken en houdt het geen rekening met het feit dat emoties het beslissingsproces beïnvloeden of soms zelfs domineren.

                Wat is er lastig aan het identificeren van problemen en oplossingen?

                Problemen en oplossingen worden niet in hapklare brokken aangeleverd. Informatie moet verkregen en vertaald worden: dit gebeurt gedeeltelijk door een bewuste evaluatie van feiten en argumenten van anderen. Een ander belangrijk gedeelte van dit proces speelt zich vaak onbewust af, namelijk via attitudevorming en selectieve aandacht in de waarneming. Emotionele markers, die we vaak zodra we informatie in ons opnemen aan deze informatie binden, bepalen samen met logische analyse en de emotionele reacties die uit deze analyse voortkomen of we iets zien als een probleem, als een kans of als onbelangrijk.

                De vijf meest bekende knelpunten die aan de orde kunnen zijn bij de identificatie van problemen zijn:

                1. Invloed van belanghebbenden (stakeholder framing): Het beoordelen van het probleem wordt beïnvloed of beperkt door de invloed van de visie van anderen.

                2. Perceptuele verdediging (perceptual defense): Het negeren van nadelige informatie als coping mechanisme.

                3. Cognitieve mappen (mental models): Cognitieve mappen die mensen van de buitenwereld hebben, helpen vaak met het overzichtelijk en voorspelbaar maken van situaties en het geven van richting aan gedrag. Nadeel van deze modellen is dat ze ervoor kunnen zorgen dat unieke kansen of problemen over het hoofd worden gezien of dat onverwachte oplossingen opzij worden geschoven, omdat deze niet passen binnen een bestaand model.

                4. Beslissend leiderschap (decisive leadership): Mensen worden vaak als effectievere leiders gezien wanneer zij snel tot besluiten kunnen komen. Gevolg is dat veel besluitvormers hierdoor te snel knopen doorhakken zonder alle feiten echt overwogen te hebben.

                5. Oplossingsgerichte problemen (solution-focused problems): Vaak worden problemen direct al in termen van de oplossingen geformuleerd. Direct een oplossing koppelen aan een probleem werkt vaak bevredigend. Echter, de meest bekende oplossingen, namelijk oplossingen die in andere situaties geholpen hebben en waar men nu het snelst opkomt, hoeven niet direct de beste oplossingen te zijn.

                Hoe worden problemen en kansen effectief geïdentificeerd?

                Hoewel het herkennen van problemen en kansen nooit eenvoudig zal zijn, kan bewustzijn van de hierboven genoemde beperkingen in waarnemen/herkennen van problemen en kansen dit proces wel verbeteren. Voorbeelden zijn bewust andere perspectieven op de werkelijkheid, dan welke je al kent, in acht te nemen of het bespreken van situaties met anderen/collega’s om je eigen blinde vlekken te compenseren.  

                Hoe gaat het zoeken naar en evalueren en maken van keuzes?

                Volgens Herbert Simon verkeren mensen in een gebonden rationaliteit, omdat de informatie die ze verwerken beperkt en imperfect is en omdat ze zelden de beste keuzes maken. Vaak zijn heldere doelen nodig om tot goede oplossingen te komen. Probleem is vaak dat doelen dikwijls onduidelijk zijn of niet in overeenstemming met elkaar.

                Mensen maken vaak geen perfect rationele beslissingen, omdat ze informatie niet zo goed verwerken. Het is meestal te veel om alle alternatieven en mogelijke uitkomsten af te wegen. Daarom worden vaak slechts een paar alternatieven en uitkomsten goed overwogen. Een gerelateerd probleem is de impliciete favoriet: een alternatief die vaak al vroeg wordt gevormd en de onbewuste favoriet is waar andere alternatieven mee worden vergeleken. Hoewel het impliciete favoriet vergelijkingsproces automatisch lijkt te verlopen, ondermijnt het vaak onze effectieve besluitvorming. Mensen zijn namelijk geneigd om problemen van de impliciete favoriet en de voordelen van alternatieven te negeren. Hoewel subjectieve verwachte utiliteit het belangrijkste onderdeel van rationele keuze besluitvorming is, hebben Tversky en Kahneman ontdekt dat mensen ingebouwde beslissingsheuristieken hebben die ofwel de waarschijnlijkheid van bepaalde uitkomsten, ofwel de waarde (utiliteit) van deze uitkomsten verstoren. Drie van de meest bestudeerde vuistregel-biases zijn verankering en aanpassing, beschikbaarheid en representativiteit. De verankerings- en aanpassingsheuristiek stelt dat we door een oorspronkelijke ankervisie worden beïnvloed en niet voldoende afwijken van deze visie wanneer nieuwe informatie wordt aangeboden. De beschikbaarheidsheuristiek verwijst naar de neiging om een situatie te beoordelen op basis van informatie die we makkelijk kunnen terughalen uit het geheugen. De representativiteitsheuristiek, ten slotte, stelt dat we meer aandacht besteden aan situaties of objecten die lijken op of representatief zijn voor iets anders dat we kennen, dan aan exacte statistieken.

                Eén van de belangrijkste assumpties van het rationele keuzeparadigma, is dat mensen willen kiezen voor het alternatief met het grootste voordeel (dus de grootste subjectieve verwachte utiliteit). Dikwijls kiest men het alternatief dat acceptabel of goed genoeg is en niet zozeer het beste alternatief. Dit wordt satisfactie (satisficing) genoemd (dit gebeurt in plaats van maximalisering).

                Welk verband is er tussen emoties en het maken van keuzes?

                Zoals eerder genoemd, wordt in het rationele keuzeparadigma het effect van emoties op menselijke besluitvorming totaal niet in acht genomen. Emoties hebben op drie manieren invloed op de evaluatie van alternatieven:

                • Emoties vormen vroege voorkeuren: De emotionele marker die (vaak onbewust) in een vroeg stadium aan een keuzemogelijkheid wordt verbonden, is van invloed op de mate waarin we een voorkeur voor deze keuzemogelijkheid hebben.

                • Emoties beïnvloeden het evaluatieproces van alternatieven. Zo maken we bijvoorbeeld meer gebruik van stereotypen om tot snellere keuzes te komen wanneer we kwaad zijn.

                • Emoties als informatiebron: We gebruiken emoties als informatiebron en we maken gebruik van ons gevoel bij het maken van een keuze tussen alternatieven, wat ons intuïtie genoemd.

                Hoe beïnvloeden intuïtie en het maken van keuzes?

                Intuïtie is het vermogen een probleem of een kans te herkennen en op de beste manier te handelen zonder bewuste evaluatie. Het is een emotionele ervaring en een snel analytisch proces. Het voorgevoel dat we ervaren, bestaat uit emotionele signalen die sterk genoeg zijn om het bewustzijn binnen te dringen. Deze signalen kunnen ons waarschuwen voor gevaar of bewust maken van een kans en ons motiveren om actie te ondernemen. Intuïtie komt tot stand doordat we een vergelijking maken tussen wat we waarnemen en de templates die we hebben. Dat zijn ideeën/patronen, gebaseerd op kennis die zich in eerdere ervaringen heeft opgebouwd, waaraan een bepaalde situatie normaal gesproken voldoet. Als de gegeven situatie niet overeenkomt met de template die daarbij zou moeten horen, worden emoties gevormd die ons aansporen tot het ondernemen van actie.

                Intuïtie bouwt ook op action scripts: voorgeprogrammeerde routines om te reageren wanneer er wel of geen overeenkomst is met het verwachte patroon. Het zijn gedragspaden die bijdragen aan een snelle en efficiënte reactie. Ze zijn algemeen en moeten vaak wel per situatie wat worden bijgesteld.

                Hoe kunnen keuzes effectiever gemaakt worden?

                Door systematisch alle oplossingen voor een probleem te doorlopen kan men problemen zoals implicit favorite en satisficing voorkomen. Om emoties geen nadelig effect op het besluitvormingsproces te laten hebben, is het belangrijk om bewust te blijven van de invloed die emoties kunnen hebben. Scenario planning kan hierbij een hulpmiddel zijn. Dit is het incalculeren van problemen voordat ze optreden en zorgt ervoor dat eventuele oplossingen geëvalueerd kunnen worden zonder de stress en emoties die optreden wanneer men met een probleem geconfronteerd wordt. 

                Hoe werkt het evalueren van gemaakte keuzes?

                Vaak zijn besluitvormers bij de evaluatie van de gemaakte keuzes niet volkomen eerlijk tegenover zichzelf. Een eerste voorbeeld hiervan is bevestigingsbias (confirmation bias/postdecisional justification): het opwaarderen van de positieve aspecten en afzwakken van de negatieve aspecten van een gekozen oplossing voor een probleem, om op die manier de eigenwaarde te beschermen. Een tweede probleem is escalatie van commitment. Dit is de neiging om een verkeerde beslissing te blijven steunen, ondanks het duidelijke falen ervan. Er worden vier redenen gegeven waarom escalation of commitment ontstaat:

                • Zelfrechtvaardiging: Wanneer er een groot persoonlijk belang is bij het rechtvaardigen van een besluit.

                • Prospect theorie effect: Men heeft de neiging grotere risico’s te nemen om verlies te voorkomen en kleinere risico’s om te winnen. Het stoppen van een project voelt vaak als een verlies en is een pijnlijker besluit.

                • Perceptuele blindmakers: Soms ziet men problemen niet snel genoeg. Onbewust wordt negatieve informatie uitgefilterd en soms worden serieuze problemen als willekeurige foutjes gezien.

                • Afbreekkosten: De neiging om een beslissing toch door te zetten bij twijfels over het slagen ervan, omdat de kosten van het afbreken van het project onbekend of hoog zijn.

                Manieren om bevestigingsbias en escalatie van commitment te voorkomen, zijn mensen die beslissingen maken scheiden van de mensen die beslissingen evalueren; voorafgaand aan de beslissing een punt afspreken waarop een beslissing wordt doorgezet of afgebroken; een heldere, systematische bron voor feedback vinden; niet iemand alleen, maar meerdere mensen op een probleem zetten.

                Wat is creativiteit?

                Creativiteit is de ontwikkeling van originele ideeën die een sociaal erkende bijdrage leveren. Dit is belangrijk voor een besluitvormingsproces. Het creative process model is een van de vroegste en belangrijkste modellen over creativiteit. Dit model geeft inzicht in de stappen die doorlopen worden in het creatieve denkproces van mensen:

                • Preparatie; het vormen van een duidelijk idee van wat men wil bereiken.

                • Incubatie; het stadium van reflectieve gedachten: het idee wordt opzijgelegd, maar in het achterhoofd wordt er op laag bewustzijnsniveau op doorgegaan. Hierdoor ben je tijdelijk afgeleid van het probleem. Incubatie helpt bij divergent denken: het probleem anders proberen te formuleren en verschillende benaderingen van de kwestie proberen te vinden. Door divergent denken stap je uit het denken via bestaande modellen. Tegenover divergent denken staat convergent denken: de conventionele, juiste oplossing voor een probleem vinden.

                • Inzicht; het plotseling krijgen van een idee: een ingeving.

                • Verificatie; experimenteren met het idee en het idee bijschaven en evalueren.

                Wat zijn de karakteristieken van creatieve mensen?

                Creativiteit op de werkvloer wordt bepaald door de mate waarin mensen zelf creatief zijn en door de mate waarin de omgeving bevorderlijk is voor de creativiteit. Er worden vier eigenschappen genoemd waar creatieve mensen over beschikken:

                • Cognitieve en praktische intelligentie

                • Doorzettingsvermogen

                • Expertise/ervaring

                • Onafhankelijke verbeelding

                Welke bedrijfskenmerken stimuleren creativiteit?

                Het is bevorderlijk voor de creativiteit wanneer organisaties hun werknemers de ruimte bieden om te kunnen leren. De leiding moet zich beseffen dat het maken van bepaalde fouten soms onderdeel uitmaakt van een creatief proces. Ook kunnen bepaalde activiteiten creativiteit stimuleren. Een voorbeeld is problemen herdefiniëren door een probleem dat een aantal maanden opzij is gelegd opnieuw te bekijken. Een tweede voorbeeld is associatief spel: creativiteit aanmoedigen door middel van spel. Een laatste voorbeeld is cross-polination, waarbij medewerkers met verschillende expertises ideeën met elkaar uitwisselen.
                Betrokkenheid van medewerkers in het beslissingsproces

                ‘Design thinking’ is een oplossingsgericht creatief proces waarbij de mens centraal staat. Er wordt gebruik gemaakt van zowel intuïtie als analytisch denken om problemen te verhelderen en innovatieve oplossingen te bedenken. Design thinking maakt gebruik van vier regels:

                • De mens regel: Design thinking is een teamactiviteit. Het is afhankelijk van de samenwerking van verschillende mensen met verschillende kennis en ervaringen. Op deze manier kan er vanuit verschillende perspectieven naar een probleem gekeken worden. Daarnaast moet er ook in de klanten en gebruikers worden ingeleefd.

                • De ambiguïteit regel: Creativiteit en experimenteren zijn alleen mogelijk als het probleem en de oplossingen ambigu zijn. 

                • De herontwerp regel: Er zijn geen volledig originele creatieve oplossingen. De behoefte die vervuld worden met het oplossen van problemen bestaan al heel lang. Het is daarom belangrijk om eerdere oplossingen te doorgronden en te gebruiken bij het bedenken van een nieuwe oplossing. 

                • De tastbaar regel: Design thinking bevat minder tijd aan plannen en meer aan doen. Prototypes bevatten veel informatie die niet in de conceptuele planning naar voren komt. Design thinking tolereert dan ook het maken van fouten en ziet dit juist als leerproces.

                Hoe raken medewerkers betrokken in het beslissingsproces?

                Het betrekken van werknemers bij het oplossen van problemen kan bijdragen aan een snellere en effectievere oplossing hiervan. Werknemersbetrokkenheid (employee involvement/participative management) is de mate waarin werknemers worden betrokken bij de manier waarop werk georganiseerd en uitgevoerd wordt. Er zijn meerdere voordelen te noemen: werknemers herkennen/beschrijven een probleem soms beter omdat ze midden in het bedrijf zitten. Ook worden er vaak meer en betere alternatieven bedacht. Daarbij komt dat het de betrokkenheid bij het besluit en de mate waarin werknemers zich persoonlijk verantwoordelijk voelen, vergroot.

                Hoe ziet het model van de betrokkenheid van medewerkers in beslissingsprocessen eruit?

                De mate waarin het goed is om werknemers bij besluitvorming te betrekken, verschilt per situatie. Er zijn vier factoren waarvan dit afhangt:

                1. Beslissingsstructuur: Naarmate het probleem complexer en onbekender wordt, stijgen de voordelen van het betrekken van medewerkers bij het beslissingsproces.

                2. Bron van beslissingskennis: Hoe minder ervaring de leiding heeft met het probleem en hoe meer ervaring de werknemer heeft, des te beter is het om de werknemer bij het beslissingsproces te betrekken.

                3. Beslissingstoewijding: Werknemers zijn sneller bereid zich aan een beslissing te binden als ze betrokken worden bij het beslissingsproces.

                4. Risico van conflict: Het betrekken van medewerkers kan het besluitvormingsproces juist benadelen wanneer de doelen en normen van de medewerkers in conflict zijn met de organisatorische doelen. Het kan ook nadelig zijn wanneer het risico op conflict tussen de werknemers tijdens de besluitvorming hoog is.

                Hoe werkt het hebben, verdelen en behouden van aandacht?

                Hoe werkt het hebben, verdelen en behouden van aandacht?

                Aandacht refereert naar de systemen die betrokken zijn bij de selectie en het rangordenen van informatieverwerking. Het is gekoppeld aan perceptie en geheugen en het staat dus centraal in alles wat we doen. We kunnen onze aandacht opzettelijk op iets richten. Iets kan ook onopzettelijk onze aandacht vangen (capture). Aandacht refereert ook naar een meer algemene niet selectieve toestand van alertheid of arousal. Experimenten hebben aangetoond dat het mogelijk is onderscheid te maken tussen beide aspecten. Verder heeft onderzoek aangetoond dat aandacht betrekking heeft op samenwerking tussen meerdere hersengebieden. De meest kenmerkende eigenschap van aandacht is dat het beperkt is.


                De eerste definitie van aandacht (James, 1890) is het door het brein vasthouden van iets ten koste van al het andere. Nu zou dit gerichte of selectieve aandacht genoemd worden. Selectieve aandacht impliceert het zich bewust zijn van en het zich concentreren op een bepaalde stimulus. De mens is in staat om zijn aandacht over meerdere stimuli te verdelen; dit is waar het vakgebied van de verdeelde aandacht zich mee bezig houdt. Subliminale perceptie houdt zich ten slotte bezig met de informatieverwerking die niet bewust geschiedt.

                Welke functies heeft aandacht?

                Schneider en Deubel (2002) identificeren twee functies van selectiviteit bij visuele aandacht:

                1. Selectie voor perceptie, het detecteren en selecteren wat er verwerkt moet worden van de visuele weergave.

                1. Selectie voor actie, het detecteren en selecteren welke reactie of actie er gemaakt moet worden.

                Er bestaan twee visuele routes. De ventrale route preciseert de kleur, vorm en categorie van een stimulus en de dorsale route preciseert de ruimtelijke informatie die nodig is voor een motorische reactie op de stimulus. Deze twee functies van aandacht, verwerkt in de twee routes van de hersens, staan de effectieve selectie van actie toe als reactie op een geselecteerde sensorische stimulus.

                Het bindingsprobleem bestaat uit de vraag hoe we verschillende kenmerken van een stimulus correct samen kunnen voegen of kunnen binden tot de correcte combinatie. Aandacht heeft hierbij een bindende functie samen met het bepalen waar de stimulus is en hoe we ernaar moeten handelen.

                De uitkomst van aandacht is de representatie in ons werkgeheugen dat ons in staat stelt om bewust te weten wat er wordt waargenomen. Niet gesignaleerde stimuli komen het werkgeheugen niet binnen en blijven dus onbewust. Alleen als we ons bewust zijn van stimuli handelen we ernaar.

                Als aandacht gedreven wordt door onze intenties wordt het gecontroleerde aandacht genoemd, of ook wel executieve controle. Omdat deze vorm van aandacht wordt beïnvloed door een doel dat we voor onszelf hebben gesteld, is er sprake van top-down verwerking. De bron van controle komt vanuit onszelf en is dus endogeen. Bij exogene aandacht is er sprake van bottom-up verwerking, dit is stimulus-gedreven en kan niet intentioneel gecontroleerd worden. Een stimulus trekt deze aandacht automatisch, de stimulus kan dan niet genegeerd worden.

                Het Stroop effect is het effect van een goed (aan)geleerde reactie op een stimulus die de minder goed (aan)geleerde reactie op dezelfde stimulus vertraagt. De Stroop test bestaat uit het benoemen van de kleur van een woord, wanneer het woord zelf ook een kleur is.

                Een mistake is een foute actie omdat de situatie bijvoorbeeld verkeerd werd ingeschat. De uitgevoerde actie klopt dus niet met de situatie waarin deze is uitgevoerd. Een fout (error) is een op zich juiste actie waarbij iets fout gaat in de uitvoering. Er kan een onderscheid gemaakt worden in:

                • Slips. Dit zijn passieve fouten (bv. koffie in een theepot doen).

                • Lapses. Dit zijn actieve fouten (bv. het niet kunnen herinneren van een woord, het vergeten om een bepaalde actie uit te voeren – zoals het innemen van medicijnen).

                ‘Slips’ komen het meest voor in vertrouwde omgevingen en bij het uitvoeren van frequent/recentelijk uitgevoerde taken waar al een flinke mate van automatisering is bereikt. ‘Slips’ en ‘lapses’ worden ook wel de prijs genoemd die we betalen voor automatisering.

                Het is duidelijk dat de term aandacht van toepassing is op verscheidenheid aan cognitieve processen en het kan daarom geen enkele definitie hebben of verklaard worden door een enkele theorie. Vroeg onderzoek naar aandacht was gericht op gedragsexperimenten, maar tegenwoordig ligt de focus op onderliggende hersenactiviteit. Onderzoek hiernaar laat zien dat meerdere gebieden betrokken zijn bij verschillende taken.

                Wat wordt bedoelt met de ‘bottleneck’ van aandacht?

                De vertraging in tijd tussen de reacties op twee overlappende signalen wordt de Psychologische Refractaire Periode (PRP) genoemd. Dit laat de tijd zien die nodig is om de eerste reactie te organiseren voordat de tweede reactie georganiseerd kan worden. Welford (1952) betoogde dat deze PRP laat zien dat er een ‘bottleneck’ in de verwerking is. Dit is het punt in de verwerking waarop parallelle verwerking serieel wordt (een reeks vormt). Volgens zijn hypothese kunnen sommige centrale cognitieve processen niet simultaan in parallel worden uitgevoerd. Deze processen worden ‘centraal’ genoemd omdat ze plaatsvinden na vroege perceptuele verwerking maar voor latere reactie selectie.

                Bij een dichotic listening experiment krijgen proefpersonen via een koptelefoon twee verschillende auditieve stimuli te (boodschappen) horen, één in elk oor. Deze methode biedt de mogelijkheid om het proces van selectieve aandacht te bestuderen in laboratoria settings.

                De bestudering van selectieve aandacht vindt plaats middels shadowing: de proefpersonen moeten één bericht volgen en hardop herhalen. Vroegere experimenten suggereren dat vrijwel niets wordt geregistreerd van het oor waaraan geen aandacht wordt gegeven. Wel worden bepaalde aspecten van de stimulus opgemerkt: of het muziek of spraak is en de sekse van de spreker.

                Broadbent (1958) stelde een filtermodel op. Hij stelde dat het de rol van aandacht was om de toegang van informatie tot het bewustzijn te beheersen. Uitgangspunt hierbij was dat aandacht nodig was om cognitieve overbelasting door irrelevante zaken te voorkomen. In zijn model vindt de selectie vroegtijdig plaats op basis van fysieke kenmerken (plaats, stem). Gerichte aandacht bevat twee onderdelen: (1) het vermogen om de aandacht vast te houden, (2) het vermogen om de aandacht te switchen naar iets anders.

                In het verklaren van het tweede aspect was het filtermodel minder succesvol. Het filteren op basis van fysieke kenmerken kan niet het volledige verhaal zijn. Hoe kan het dat de aandacht geswitcht kan worden naar een input die eerst eruit geselecteerd (genegeerd) is, en daardoor dus niet als basis zou moeten kunnen dienen om naartoe te switchen. Een ander probleem van het filtermodel is het fenomeen van de onbewuste perceptie; gedrag kan worden beïnvloed door een input, terwijl hier geen (bewuste) aandacht aan wordt gegeven. Het optreden van deze onbewuste perceptie roept vraagtekens op bij de stelling dat het de rol van aandacht is om de toegang van informatie tot het bewustzijn te beheersen.

                Een versimpelde versie van het Broadbent’s filter model is als volgt: Informatie komt parallel bij de zintuigen aan en gaat vervolgens naar de sensorische buffer. De fysieke kenmerken komen vervolgens aan bij het selectieve filter, waar enkel één bron van informatie wordt doorgelaten tot het beperkte kanaal van het werkgeheugen.

                Een alternatief model is het late selectie model (een model waarin alle stimuli betrokken zijn) van Deutsch en Deutsch. Hierin wordt gesteld dat alle stimuli verwerkt worden – de meeste buiten het bewustzijn om – tot het hoogst mogelijke niveau (het semantische niveau) voordat er sprake is van enige filtering. Selectie vindt volgens Deutsch en Deutsch pas plaats op het niveau van de respons. Tegenstanders van dit model vinden dat het veelomvattend is en dat het niet cognitief economisch is.

                Het meest geaccepteerde model is het attenuation model van Treisman. Hij stelt dat het kanaal waaraan geen aandacht wordt gegeven niet volledig wordt uitgeschakeld, maar dat (naar analogie van de radio) de volumeknop omlaag wordt gedraaid. Binnenkomende stimuli ondergaan drie typen van analyse: de eerste is gebaseerd op fysieke kenmerken, de tweede is gebaseerd op het bepalen of stimuli linguïstisch zijn en de derde houdt zich bezig met betekenisgeving (= semantisch niveau).

                Kernaspect van het model is de aandacht voor meerdere inputs en de flexibiliteit om de aandacht per input te verscherpen en te verzwakken. Het is daardoor beter in staat het switchen van aandacht te verklaren (nadeel van Broadbents filtermodel) en het model is minder veelomvattend en cognitief economischer dan het model van Deutsch en Deutsch. In het model van Treisman is sprake van een flexibele bottleneck in informatieverwerking. Deze bottleneck kan worden gezien als een processor met beperkte capaciteit; stimuli zullen op een lager niveau worden verwerkt wanneer er onvoldoende capaciteit is of wanneer andere stimuli prioriteit hebben. Daarnaast zullen voor verschillende taken, verschillende resources (ook wel aangeduid met modules) in de hersenen worden gebruikt.

                Onderzoek van Corteen en Wood (1972) liet bewijs zien voor semantische verwerking zonder bewuste aandacht. De onderzoekers hadden de galvanic skin response (GSR) als meting gebruikt en koppelde bijvoorbeeld namen van bepaalde steden aan een elektrische schok. Wanneer er een andere naam van een stad in beeld kwam werd hetzelfde effect gemeten. In visuele experimenten wordt dit subliminale perceptie genoemd.

                Wat is negatieve priming?

                Op basis van data van klinische patiënten concluderen Tipper en Behrmand (1996) dat selectieve aandacht zich richt op zowel objecten als op de ruimtelijke locatie. Studies omtrent negative priming leveren hiervoor verder bewijs. Negative priming verwijst naar een vertraagde respons identificatie tijd voor een doelobject dat eerder is genegeerd; in een eerder stadium van het experiment was het doelobject namelijk de afleider.

                Hoe kan visuele aandacht gericht worden?

                Met betrekking tot de visuele selectieve aandacht rijst de vraag of de focus zich richt op de objecten of op de ruimtelijke locatie. Posner (1980) ontwikkelde het spotlight model waarmee hij stelde dat de visuele aandacht gericht kan worden op een bepaalde ruimtelijke locatie. Eriksen (1990) paste het model enigszins aan door het te voorzien van een zoomlens modificatie (er kon dus in en uitgezoomd worden). Posner verschafte bewijs voor de locatiegerichtheid middels experimenten. Hij vond dat mensen de focus van hun visuele aandacht veranderden zonder hun ogen te bewegen. Toch is het idee dat de visuele aandacht zich richt op locaties controversieel. Er is namelijk door andere onderzoekers bewijs aangeleverd dat de focus zich richt op objecten. Verder bewijs omtrent de object- dan wel locatieoriëntatie komt naar voren in studies over neurologische beschadigingen.

                Belangrijke begrippen bij het richten van de visuele aandacht zijn:

                • Saccade: De beweging van de ogen waarbij informatie opname wordt onderdrukt. Tussen saccades maakt het oog fixaties waarbij er informatie van het gefixeerde gebied wordt opgenomen.

                • Fixatie: Wanneer het fovea van het oog zich vestigt op een locatie in de visuele ruimte, waarbij informatie wordt verzameld.

                • Oriënteren: In het spotlight model is dit de aandacht op gebieden van de visuele ruimte die niet afhankelijk zijn van oogbewegingen.

                • Leren door te staren (‘gaze mediated orienting’): Een exogene verschuiving van aandacht waarbij de richting van de blik van een ander wordt gevolgd.

                Experimenten van Navon (1977) suggereren dat de globale eigenschappen van een stimulus eerder verwerkt worden dan de lokale eigenschappen. In deze experimenten werd gebruik gemaakt van de globaal-lokaal taak: een letter is hierbij opgebouwd uit allemaal kleine lettertjes. Bij het lezen van de grote letters hinderden de kleine letters niet, ook niet als deze verschillend zijn. Bij het lezen van de kleine lettertjes, dus de letters waaruit de grote letter was opgebouwd, hadden de proefpersonen wel last van de grote letter als dit een andere letter was.

                Hoe werkt visueel zoeken?

                Een van de meest gebruikte procedures is de visuele zoektaak. Hiertoe moet een bepaald doelobject (target) worden ontdekt tegen een achtergrond van afleiders (distractors). Doelstelling van het onderzoek naar visuele aandacht is om vast te stellen onder welke omstandigheden een visueel object makkelijk de aandacht trekt van het visuele systeem en onder welke omstandigheden het niet deze aandacht trekt. Neisser (1969) vond dat doelobjecten het makkelijkst geïdentificeerd werden tegen een ongelijke achtergrond.

                Bij feature analysis wordt het doelobject gedefinieerd door een enkele visuele eigenschap, zoals kleur, grootte of vorm. Omdat het doelobject en de achtergrond geen gemeenschappelijke eigenschappen hebben, kunnen de distractors heel snel worden verworpen (= pop-out effect). De feature analysis is een parallel proces, dit houdt in dat het bij het eruit pikken van een ‘target’ tegen een ongelijke achtergrond het niet uitmaakt hoeveel afleiders zich op de achtergrond bevinden. Dit proces kan worden weergegeven in een set-size function waarbij wordt aangegeven wat de responstijd bij een bepaalde set grootte is. Bij de feature analysis is deze responstijd voor elke setgrootte gelijk (dus parallel).

                Van conjoint search is sprake wanneer het doelobject en de afleiders meer gemeen hebben en dus niet wordt gedefinieerd door één enkele visuele eigenschap, maar door een combinatie van twee of meer eigenschappen (bijvoorbeeld rond en groen). Hierbij is sprake van een serieel proces. Dit houdt in dat elke extra afleider vraagt om extra informatieverwerkingscapaciteit; er is nu geen sprake van een pop-out effect.

                Bij conjoint search is soms sprake van illusory conjunctions; hiervan is sprake wanneer eigenschappen op een dergelijke manier worden gecombineerd dat men gelooft ze werkelijk gezien te hebben, maar wanneer dit in het echt niet het geval is. We zien bijvoorbeeld items in een bepaalde kleur die ze niet hebben.

                De feature integration theory (FIT) van Treisman (1988) probeerde de prestaties op visuele zoektaken te verklaren. De theorie gaat uit van een twee fasen proces. De eerste fase is het parallelle proces van feature analysis; hierbij worden alle getoonde eigenschappen tegelijkertijd gescand en worden de afleiders verworpen. De tweede fase is het seriële proces van feature combination. Stimuli worden één voor één verwerkt omdat aandacht benodigd is om de gescheiden eigenschappen weer te combineren. Aandacht vormt hierbij de visual glue. Er wordt gebruik gemaakt van opgeslagen top-down kennis omtrent mogelijke objecten. De FIT benadering verklaart het optreden van ‘illusory conjunctions’ door het geven van onvoldoende aandacht.

                De attentional engagement theory (AET) van Duncan en Humphreys (1992) is een aanpassing van de bovengenoemde FIT theorie. De AET stelt dat de visuele zoektijd afhangt van de mate van overeenkomst tussen het doelobject en de afleider (net als FIT). Het verschil met de FIT is dat de AET bovendien stelt dat de mate van overeenkomst tussen de afleiders van belang is. Hoe groter de mate van overeenkomst tussen de afleiders, des te eerder herkennen we het doelobject. Wanneer alle afleiders identiek zijn hoeft er (vrijwel) geen seriële informatieverwerking plaats te vinden.

                Wat is het belang van taakverschillen?

                Kahneman en Treisman (1984) suggereren dat het verschil tussen experimenten die het idee van vroege selectie steunen en die late selectie steunen komt door verschillen in de algehele vraag naar aandacht in de experimenten. Ze maakten een onderscheid tussen selectieve filtering en selectieve set taken. Selectieve filtering is een aandachtstaak waarbij selectie van een informatiebron nodig is voor verdere verwerking. Selectieve set is een aandachtstaak waarbij detectie van een doel nodig is in een kleine set (reeks) mogelijkheden.

                Simultane lading van het werkgeheugen interacteert met selectieve aandacht. Aandacht kan hierbij intentioneel (bewust) gecontroleerd worden of automatisch gevangen (‘captured’) worden.

                Aandacht, werkgeheugen en afleiding

                Uit het onderzoek van Fockert et al. (2001) werden twee ongerelateerde taken, namelijk een selectieve visuele aandachtstaak en een werkgeheugen taak gecombineerd. Deze resultaten geven aan dat wanneer het werkgeheugen overbeladen is, de selectieve visuele aandacht minder efficient wordt en dus irrelevante stimuli niet meer kan blijven negeren.

                Aandacht en cognitieve controle

                Norman en Shallice (1986) bedachten een model over cognitieve controle dat een verschil maakt tussen routine gedragingen (die meestal automatisch gaan) en niet routine gedragingen. Routine gedrag heeft weinig controle nodig, we doen het zonder er al te veel bij na te denken. Dit kan af en toe nog fout gaan omdat de cognitieve controle op deze momenten er laag is. In het model wordt er van uitgegaan dat informatie uit het perceptuele systeem schema;s activeert uit het lange termijn geheugen. Het meest actieve schema neemt dan de controle over het actie systeem. Schema activatie gebeurd onbewust en is gecontroleerd door een automatisch systeem: contention scheduler die ervoor zorgt dat automatische acties goed verlopen.

                Taken combineren

                Er zijn drie factoren die invloed hebben op het gemak waarmee iemand twee (of meer) taken kan combineren:

                1. De mate van overeenkomst tussen de uit te voeren taken. Het uitvoeren van twee taken blijkt beter te geschieden wanneer voor deze taken verschillende sensorische modaliteiten gebruikt dienen te worden. Daarnaast blijkt een afname in aandacht voor sensorische input bij het uitvoeren van twee taken. Interferentie van twee taken lijkt op te treden wanneer er sprake is van competitie om cognitieve middelen.

                1. De expertise/ervaring van degene die de taak uit moet voeren. Het vermogen om twee taken te combineren wordt sterk verbeterd wanneer men expertise en ervaring in deze taken heeft opgedaan. Wat door oefening verkregen wordt is het zogenaamde time-sharing; dit houdt in dat men de aandacht over twee taken kan verdelen – springend van de een naar de ander, maar niet dat ze werkelijk tegelijk worden uitgevoerd. Een taak die door uitgebreide oefening bijna automatisch wordt uitgevoerd zal het minste last hebben van interferentie door een tweede taak.

                1. De moeilijkheid van de betreffende taken. Een moeilijke taak vraagt om meer capaciteit dan een eenvoudige taak en deze moeilijke taak beperkt dan dus de cognitieve capaciteit die overblijft voor een secundaire taak. De vraag blijft echter: ‘wat is een moeilijke taak?’; het antwoord is niet eenduidig omdat het onder andere afhankelijk is van oefening.

                Wanneer ontstaat automatisme?

                Sommige vormen van perceptuele informatieverwerking worden op basis van uitgebreide oefening automatisch. Eigenschappen van automatische informatieverwerking zijn:

                • Het wordt niet beïnvloed door capaciteitsbeperkingen van het korte termijn geheugen;

                • Het is niet afhankelijk van aandacht;

                • Het kan parallel optreden, wat inhoudt dat meerdere stimuli automatisch worden verwerkt;

                • Het is moeilijk te veranderen als het een keer is aangeleerd en is daardoor vaak
                  onvermijdelijk.

                Een gecontroleerd proces is hiervan precies het tegenovergestelde en treedt dus serieel op; dit proces is wel flexibeler omdat het bewust wordt uitgevoerd. Gecontroleerde verwerking heeft dus een beperkte capaciteit, en er moet bewust aandacht aan worden besteed.

                Een automatisch proces is onvermijdbaar, het wordt altijd uitgevoerd wanneer een bepaalde stimulus wordt getoond, en het proces wordt dan in zijn geheel uitgevoerd. Het lezen van een woord is hiervan een voorbeeld.

                Shiffrin en Schneider (1977) hebben onderzoek gedaan naar automatisme. Proefpersonen moesten letters of cijfers onthouden en vervolgens kijken of deze in het visuele display werden gepresenteerd. Twee experimentele condities waren:

                1. Consistent mapping: alleen klinkers werden gebruikt als elementen om te onthouden en getallen werden gebruikt als afleiders.

                1. Varied mapping: klinkers en getallen werden beide zowel gebruikt als elementen om te onthouden en als afleiders.

                Er werden aanwijzingen gevonden dat er bij consistent mapping sprake was van parallelle automatische informatieverwerking; deze was gebaseerd op de vele jaren ervaring in het onderscheiden van letters en cijfers.

                Hasher en Zacks (1979) gebruikte de theorie van Shiffrin en Schneider om verschillen in het geheugen voor verschillende typen informatie te verklaren. Ze stelden dat sommige processen automatisch worden door oefening en anderen doordat het is aangeboren. Voorbeelden van de laatste zijn het coderen van informatie omtrent context – bijvoorbeeld ruimtelijke locatie en timing. Ook stelden zij dat er verschillende criteria zijn voor de mate van automatisme van het geheugen.

                Dit automatisme zou volgens hen onafhankelijk zijn van de intentie om te leren en te oefenen, iemands leeftijd, de mate van opwinding waarin iemand verkeert, van verschillen tussen individuen en concurrerende taken.

                Wat houdt cognitieve ontwikkeling in?

                Wat houdt cognitieve ontwikkeling in?

                In dit hoofdstuk wordt eerst het concept cognitieve ontwikkeling geïntroduceerd. Hoe denkprocessen in de loop der tijd veranderen wordt de cognitieve ontwikkeling genoemd. In de volgende hoofdstukken worden de biologische en sociale factoren, als onderliggende factoren van cognitieve ontwikkeling, verder toegelicht. 

                Wat zijn de kernconcepten binnen cognitieve ontwikkeling?

                Cognitie verwijst naar de processen en vaardigheden waardoor informatie wordt geleerd en gemanipuleerd. Het is niet direct te observeren, waardoor het niet direct gemeten kan worden. Het wordt daardoor altijd indirect onderzocht door gedrag te observeren. De vaardigheden die onderliggend zijn aan dit gedrag zijn interessant in onderzoek naar cognitie en cognitieve ontwikkeling. Het daadwerkelijke gedrag (zoals taal- en rekenvaardigheden) wordt gezien als secundair. Door kennis te vergaren over onderliggende factoren kan gedrag en de ontwikkeling daarvan beter begrepen worden. 

                Veel cognitieve processen vinden onbewust plaats. Zo is lezen voor velen een automatisch proces, maar de onderliggende processen zijn complex. Cognitie bevat het verkrijgen, het begrijpen en het aanpassen van informatie voor een specifieke situatie. Dit zijn hogere orde processen van cognitie zoals het ontwikkelen van een oplossing. Mensen zijn zich bewust van deze processen. Onbewuste processen van cognitie zijn bijvoorbeeld perceptie en het verwerken van sensorische informatie. Hierbij ervaren we de uitkomst, maar zijn we ons over het algemeen niet bewust van het proces. Cognitie ontwikkelt en omvat dus de kennis van een persoon en wat er met de kennis wordt gedaan. 

                Ontwikkeling (ook wel ontogenie) is de verandering in de structuur of functie van een persoon in de loop der tijd. Structuur verwijst naar de onderliggende laag van een individu. Bij cognitieve ontwikkeling wordt met structuur verwezen naar een mentaal construct wat kennis in kaart kan brengen en wat verandert met de leeftijd. Functie geeft de acties gerelateerd aan structuur aan. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de hormonale veranderingen. Het kan beschreven worden als ervaringen (externe vormen van stimulatie). Dit kan ook de activatie van een cognitief proces zijn, zoals het uitrekenen van een rekensom. Het gaat dus om actie van het kind zoals het ophalen van informatie uit het geheugen om een vraag te beantwoorden. 

                Ontwikkeling is redelijk voorspelbaar, maar bestaat naast de biologische factoren ook uit culturele factoren en omgevingsfactoren. Het is een bidirectionele relatie tussen structuur en functie. Activiteit van de structuur en de omgeving kan leiden tot veranderingen in de structuur. Functie draagt bij aan het behouden van de structuur, maar ook aan ontwikkeling. Dit wederkerige verband wordt uitgedrukt in structuur ↔ functie

                Het verband tussen structuur en functie  kan worden uitgelegd aan de hand van de embryologie. Embryo's van kippen maken spontane bewegingen om de onderliggende structuur (skelet en zenuwstelsel) te laten ontwikkelen. Wanneer een stof wordt toegediend waardoor deze beweging niet mogelijk is, dan ontstaan er afwijkingen in de ontwikkelingen. De activiteit (functie) of de structuur is dus nodig om juist te ontwikkelen (structuur). Daarbij draait het om de interactie. Dit geldt ook voor kinderen op gedragsmatig niveau; het karakter van een kind zorgt voor bepaald gedrag, wat leidt tot andere ervaringen. 

                Dit wordt ondersteund door Jean Piaget. Zijn werk was gericht op de activiteit van kinderen, wat volgens hem nodig is voor de ontwikkeling. Om een structuur te veranderen, moet deze actief zijn. Vanuit dit perspectief zijn kinderen grotendeels verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Ontwikkelingspsychologen beamen dat er een wederkerige relatie bestaat tussen structuren (zoals neuronen) en de activiteit hiervan (het gedrag van het kind). Ontwikkeling is geen resultaat van pure uiting van genetische factoren (structuur), maar eveneens niet puur en alleen van ervaring (functie). 

                In dit boek worden twee aspecten van cognitieve ontwikkeling bekeken, ontwikkelingsfunctie en individuele verschillen. Ontwikkelingsfunctie wordt gedefinieerd als de vorm die cognitie laat zien over tijd, zoals leeftijd gerelateerde verschillen. Hierbij wordt vaak gekeken naar gemiddeldes en informatie die over het algemeen juist is over een bepaalde doelgroep. De individuele variatie wordt hierbij niet meegenomen. Deze individuele verschillen zijn wel belangrijk. Intellectualiteit is bijvoorbeeld niet gelijk in alle groepen. De individuele verschillen kunnen veel vragen beantwoorden. De relatie tussen ontwikkelingsfunctie en individuele verschillen is dynamisch en komt in volgende hoofdstukken vaker aan bod.

                Ontwikkeling is progressief: het gaat van eenvoudige naar meer complexe structuren. Toch hebben vroege vormen van ontwikkeling ook een eigen functie. Zo is perceptie bij kinderen bijvoorbeeld onderontwikkeld, maar dit zorgt ook voor minder overbelasting van het sensorische systeem van kinderen. Vaak sluiten de cognitieve capaciteiten van kinderen juist aan bij de levensfase. Het is voor kinderen wel effectief. Onderzoek bij apen laat bijvoorbeeld zien dat op jonge leeftijd beginnen met het leren van te complexe informatie ook kan zorgen voor negatieve resultaten. De apen die op latere leeftijd begonnen presteerden beter. Te vroeg beginnen met het aanleren van complexe taken kan zorgen voor verlenging van het leerproces. 

                Kinderen hebben wel stimulatie nodig voor cognitieve ontwikkeling. De onvolwassen cognitie van kinderen heeft dus een functie. Het kan dus ook tegenstrijdig werken om van kinderen met een ontwikkelingsachterstand te verwachten dat zij vaardigheden ontwikkelen die passen bij de leeftijd.      

                Wat zijn de zes 'waarheden' van cognitieve ontwikkeling?

                Er zijn zes waarheden over cognitieve ontwikkeling die de meerderheid van de ontwikkelingspsychologen ondersteunt.

                1. Cognitieve ontwikkeling is een resultaat van de dynamische en wederkerige relatie tussen interne en externe factoren. 

                Dit omvat het antwoord op het huidige nature/nurture debat en sluit aan op de relatie tussen structuur en functie. Er zijn twee kampen in deze discussie. Aan de ene kant het nativisme, wat inhoudt dat de intellectuele vaardigheden van mensen aangeboren zijn. Aan de andere kant staat het empirisme, wat stelt dat cognitie ontstaat als gevolg van ervaring. De waarheid ligt in het midden, het gaat om een combinatie van aangeboren vaardigheden en ervaringen (structuur ↔ functie)

                Veel ontwikkelingspsychologen stellen dat de term 'aangeboren' ook genetisch determinisme impliceert. Dat betekent dat genen het gedrag bepalen. Echter, er bestaat gedrag met een sterke biologische basis. Daar wordt naar verwezen met de termen 'species-typical behaviors' of 'species-typical patterns of cognition'

                Gedurende de laatste eeuw hebben er twee veranderingen plaatsgevonden. Om te beginnen wordt er meer nadruk gelegd op de context in combinatie met ontwikkeling. Daarnaast is er ook meer erkenning voor de biologische aspecten van ontwikkeling. Daardoor ligt er steeds meer de nadruk op de interactie tussen deze twee velden. Richard Lerner toont dit in het ontwikkeling-context model. Daarbij is het organisme de basis die interacteert met diverse contexten. Er zijn verschillende niveaus die een wederkerige relatie hebben met elkaar. Ontwikkeling is dus erg dynamisch door de interactie van kinderen op alle niveaus uit het model. 

                2. Cognitieve ontwikkeling ontstaat binnen een sociale context. De sociale context speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van een kind.

                Een kind ontwikkelt zich namelijk altijd binnen een bepaalde sociale context. Hierbij speelt de culturele context ook een rol. Een cultuur draagt bij aan wat en hoe kinderen denken. Er zijn diverse sociaal-culturele perspectieven over cognitieve ontwikkeling. Lev Vygotsky stelt dat ontwikkeling van kinderen gestuurd wordt door de interactie van volwassenen met het kind. Deze interacties (hoe en waar) zijn afhankelijk van de culturele context. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat kinderen uit meer 'traditionele' culturen vaker leren door observatie en kinderen met opgeleide ouders vaker leren door verbale instructies. 

                De evolutionaire benadering zorgt voor beter begrip van de reden waarom kinderen zich gedragen zoals zij dat doen. Deze benadering wordt verder toegelicht in Chapter 2. Alle benaderingen bekijken cognitieve ontwikkeling op een ander niveau. Zo kijkt het ontwikkeling-context model naar de processen gedurende het leven van een kind, ook al voor de geboorte. De sociaal-culturele modellen houden ook rekening met de historische ontwikkeling van de cultuur. De evolutionaire theorie kijkt nog verder terug in de geschiedenis en houdt daarbij rekening met processen zoals natuurlijke selectie. Cognitieve ontwikkeling zal in het boek aan de hand van deze drie perspectieven bekeken worden. 

                3. Cognitieve ontwikkeling bevat zowel stabiliteit en plasticiteit in de loop der tijd.

                De begrippen stabiliteit en plasticiteit zijn gerelateerd aan elkaar. Stabiliteit gaat over de mate waarin kinderen dezelfde rank behouden ten opzichte van leeftijdsgenoten in de loop der tijd. Concreet is hierbij de vraag: zal een peuter van 3 jaar die bovengemiddeld presteert op latere leeftijd nog steeds beter presteren dan leeftijdsgenoten? Plasticiteit is de mate waarin kinderen gevormd kunnen worden door ervaring. Is het cognitieve systeem flexibel wanneer een individu een bepaalde ervaring meemaakt?

                Jerome Kagan introduceerde het 'tape recorder model' van ontwikkeling. Hierbij werd gesteld dat wanneer iemand een ervaring meemaakt, deze wordt opgeslagen (zoals op een bandje). Deze 'opname' is niet meer te wijzigen. Daarbij ondersteunt hij het idee dat vooral de ervaringen in de vroege kindertijd belangrijk zijn. Deze ervaringen neem je mee in je cognitieve ontwikkeling. In het begin leken kinderen die thuis bijvoorbeeld minder stimulatie kregen, meer beperkingen te vertonen. Echter, later onderzoek toont aan dat weeskinderen met een laag IQ die overgeplaatst worden naar een gezin met meer stimulatie na een aantal jaar een normaal IQ hebben. Dit laat plasticiteit en veerkracht van jonge organismen zien ten opzichte van negatieve ervaringen. 

                Een mogelijke verklaring om veerkracht te verwachten is omdat ontwikkeling door verschillende fasen gaat. Wanneer er een overgang is veranderen de eerdergenoemde 'tapes' en worden deze bijvoorbeeld vergeten. Er komt namelijk een nieuwe manier van informatieverwerking in een nieuwe fase. Het is dus belangrijk om te onthouden dat vroege stimulatie van belang is evenals stimulatie op latere leeftijd om de ontwikkeling voort te zetten. 

                4. Cognitieve ontwikkeling houdt in dat er veranderingen zijn in de manier waarop informatie wordt gerepresenteerd.

                Veel wetenschappers geloven dat er meerdere manieren zijn om informatie te verwerken omdat er verschillende manieren van representeren zijn. Wat is de herkomst van deze verschillende representaties? Een representatie is de mentale codering van informatie. Hoe kinderen kennis representeren en hoe zij gebeurtenissen opslaan verandert gedurende de ontwikkeling. Jonge kinderen (<18 maanden) kennen de wereld alleen door perceptie met weinig gebruik van symbolen. Dit is een veelgenoemde hypothese met betrekking tot infantiele amnesie. 

                Infantiele amnesie is het gebrek van mensen om herinneringen op te halen van voor het 3de/4de levensjaar. Dit zou dus kunnen komen doordat jonge kinderen informatie anders opslaan met gebruik van sensaties. Oudere kinderen en volwassenen slaan informatie op door gebruik van taal. Dit wordt ondersteund door diverse onderzoeken. Er is consensus over het feit dat kinderen van verschillende leeftijden informatie anders representeren. Er is geen consensus over de onderliggende aard van deze verschillen. De meerderheid gelooft dat kinderen meerdere manieren hebben om informatie te representeren maar dat de mentale representaties van mensen, objecten en gebeurtenissen verbeteren gedurende de jaren.

                5. Kinderen ontwikkelen steeds meer doelbewuste controle over hun gedrag en cognitie.

                Het is hierbij de vraag in welke mate kinderen van verschillende leeftijden bewust een oplossing kunnen bedenken. Daarbij wordt vaak verwezen naar het gebruik van strategieën. Een strategie is een mentale operatie die doelbewust gericht is op het vinden van een oplossing. We gebruiken strategieën al op erg jonge leeftijd, maar ze worden steeds complexer. Het blijkt dat kinderen vooral strategieën leren gebruiken op school. Daarnaast blijkt het dat kinderen wel beter zijn in het gebruik van strategieën voor bijvoorbeeld geheugen wanneer de woorden die zij moeten onthouden ook goed binnen de categorie passen zoals zij deze kennen. 

                Om strategisch te kunnen denken moeten kinderen hun eigen gedrag goed kunnen reguleren. Daarbij maken zij gebruik van executieve functies. Executief functioneren bevat processen zoals aandacht en het verwerken van informatie op de juiste manier door bijvoorbeeld planning. Er zijn drie cognitieve vaardigheden die hierbij een rol spelen:

                1. Werkgeheugen: om informatie op te slaan, te structureren en te verwerken.

                2. Inhibitie: de mogelijkheid om niet te reageren op resterende stimuli. 

                3. Cognitieve flexibiliteit: de mogelijkheid om verschillende 'regels' te gebruiken bij verschillende taken. 

                Om een zelfsturende denker te worden is het van belang om de lagere cognitieve processen (executief functioneren) en hogere cognitieve processen (strategieën) te beheersen. 

                6. Cognitieve ontwikkeling includeert veranderingen in domein-algemene en domein-specifieke vaardigheden.

                Theorieën die zich richten op domein-algemene vaardigheden geloven dat gedachten van kinderen op een bepaald punt gestuurd worden door een bepaalde serie van factoren en dat dit invloed heeft op alle aspecten van cognitie. Theorieën die zich richten op domein-specifieke vaardigheden zien ontwikkeling als iets dat zich ontpopt door veranderingen. Zij gaan uit van een bepaalde modulariteit in de hersenen. Dit houdt in dat een specifiek hersengebied verantwoordelijk is voor een specifieke taak (zoals taalverwerking). Vanuit deze theorie zegt de prestatie van een kind op één specifieke cognitieve taak niets over de prestatie op andere taken. 

                Modulariteit suggereert inflexibiliteit, informatie wordt namelijk altijd op een bepaalde manier verwerkt. Nu is gebleken dat de mensheid juist erg flexibel is en daarmee problemen op kan lossen waarvan het leek dat deze niet opgelost konden worden. Daarom is het goed om te onthouden dat beide vaardigheden bestaan. 

                Wat zijn de doelen van cognitieve ontwikkelingspsychologen?

                De beschrijving van veranderingen gedurende de ontwikkeling van kinderen is niet genoeg. Het doel is om de onderliggende factoren te bepalen. Daarnaast proberen de ontwikkelingspsychologen die zich bezighouden met cognitie informatie te vinden om te generaliseren naar alledaagse situaties.  

                Hoe ontwikkelt algemene kennis?

                Hoe ontwikkelt algemene kennis?


                Kinderen ontwikkelen snel kennis over de biologische wereld en begrijpen dit makkelijk. Dit geldt ook voor de psychologie en de fysiologie. Hierbij wordt vaak gerefereerd naar de volkspsychologie, volksbiologie en volkskennis (ofwel algemene kennis). Het refereert naar hoe mensen aspecten van de wereld leren kennen op een natuurlijke manier. Door natuurlijke selectie hebben kinderen al een bias om deze kennis te verbreden door ervaring. Er wordt vaak gekeken vanuit het perspectief van theory theory

                Wat houden de theory theorieën van cognitieve ontwikkeling in?

                Aanhangers van de theory theory zien cognitieve ontwikkeling als een constructief proces. Zij zeggen dat kinderen abstracte representaties hebben van de wereld. Piaget refereerde hieraan als schema's. Daarnaast zijn de theorieën van kinderen dynamisch door de interactie van hypothese en ervaring. Dit werd door Piaget beschreven als accommodatie en assimilatie. Zij geloven dat een theorie getest wordt en als de 'oude' theorie de nieuwe informatie niet meer kan verwerken dan wordt die vervangen. Zij zien kinderen, in tegenstelling tot neoconstructivisten, als rational constructivists waarbij ervaringen en observaties van belang zijn. Het heeft een evolutionaire kijk en gaat er dus vanuit dat kinderen vooral de informatie uit de kerndomeinen goed kunnen verwerken. 

                Hoe ontwikkelen kinderen theory of mind vanuit de volkspsychologie?

                Theory of mind (ToM) is de vaardigheid om verschillende categorieën van mentale activiteit te onderscheiden. Hierbij kan je denken aan dromen en geheugen. Daarnaast is ToM van belang om gedrag van anderen te begrijpen. Volgens Wellman is de ToM van volwassenen gebaseerd op belief-desire reasoning. We voorspellen wat mensen doen aan de hand van kennis over waarom ze het doen (zoals doelen) en waar zij in geloven. ToM verwijst dus naar de mogelijkheid om gedrag te voorspellen, uit te leggen en te begrijpen. In hoeverre begrijpen kinderen dat de gedachten van anderen anders kunnen zijn dan die van henzelf. 

                Wat is belangrijk voor het ontwikkelen van ToM? Je moet kunnen begrijpen dat mensen bewust acties kunnen ondernemen om een doel te bereiken. Mensen acteren dus als intentional agents. Daarnaast moet je het perspectief van de ander innemen. Deze kennis ontwikkelt zich en begint bij kinderen als gedeelde aandacht. Dat verwijst naar de sociale en triadische interactie tussen twee mensen en een derde object (wat ook een persoon kan zijn). Dit ontstaat na ongeveer 9 maanden en dan gaan kinderen anderen dus als intentional agents zien. Ze volgen dan bijvoorbeeld waar volwassenen naar kijken. Het aanwijzen van objecten in de verte wordt referentiële communicatie genoemd. Vanaf 18 tot 24 maanden gebruiken kinderen oogcontact en andere cues, zoals wijzen, voor bijvoorbeeld het leren van woorden. 

                Bovenstaande ontwikkelingen zijn van belang voor het ontwikkelen van ToM. Daarnaast blijkt dat kinderen sneller anderen imiteren als het een bewuste actie is van die persoon. Dat is ook ondersteuning voor het feit dat zij anderen als intentional agents zien. Kinderen helpen volwassenen ook eerder wanneer zij bijvoorbeeld per ongeluk iets laten vallen dan wanneer zij dit expres doen. De aanwezigheid van ToM bij kinderen is gerelateerd aan symbolische vaardigheden.  

                Om te onderzoeken wanneer kinderen leren dat de gedachten van anderen anders kunnen zijn dan gedachten van henzelf wordt vaak de false-belief taak gebruikt. Daarbij zit een kind in de kamer en iemand (bijvoorbeeld Tessa) verlaat de kamer. Dan wordt een voorwerp wat in de kamer ligt verplaatst. Dan wordt er aan het kind gevraagd waar Tessa straks denkt dat het voorwerp ligt. Als het kind dan de nieuwe plaatst noemt dan is het kind zich er nog niet van bewust dat andere mensen andere dingen weten. Dit geldt voor kinderen van 3 jaar, vanaf 4 jaar kunnen ze het wel oplossen. 

                Het lijkt alsof kinderen van 3 jaar niet kunnen onthouden wat ze eerst wisten of geloofden maar vervangen die herinnering meteen. Dit geldt alleen voor beliefs. Dit sluit aan op de duale representatie hypothese waarin wordt gesteld dat kinderen niet tegelijk twee representaties van 1 object kunnen hebben. Dit wordt beter naarmate de kinderen ouder worden. 

                Bovenstaande zou ook kunnen komen door gebrek aan executieve functies. Dit zijn vaardigheden zoals planning en inhibitie. Doordat kinderen nog minder goed zijn in het reguleren van het gedrag kunnen zij die taak nog niet uitvoeren. Ze moeten dit eerst ontwikkelen om vervolgens ToM te ontwikkelen. ToM vraagt namelijk veel inhibitie van een kind. Het zou ook zo kunnen zijn dat kinderen constant de afweging maken en naarmate er meer bewijs is voor een bepaalde hypothese dan volgen zij die. Daarnaast zijn er ook nog veel omgevingsfactoren zoals warmte van ouders en de communicatie tussen ouders en het kind die een invloed hebben op de ontwikkeling van ToM. 

                Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met een groter gezin, betere ToM vaardigheden hebben. Zij presteren beter op de false-belief taak. Dit zou kunnen komen door de interactie tussen broers en zussen. Dit is vooral van belang wanneer de taalvaardigheden niet goed zijn. Dit geldt wel alleen als je oudere broers en zussen hebt. Interactie met ouders is echter nog steeds de belangrijkste voorspeller. 

                Bij het gebruik van een impliciete false-belief taak blijkt dat kinderen wel naar de goede locatie kijken. Ze noemen verbaal dan nog de verkeerde locatie maar impliciet lijken ze het te weten. Dit is al gevonden bij kinderen van 7 maanden. Dit kan op twee manieren uitgelegd worden. Of kinderen begrijpen de mentale status van anderen of ze hebben goede leervaardigheden. 

                Een ander voorbeeld is deceptie. Kinderen gaan er door egoïsme vanuit dat als zij iets weten, anderen dit ook weten. Je kan iemand alleen misleiden wanneer jij informatie weet die de ander niet weet. Jonge kinderen laten dit gedrag in spel wel al zien. Dit is ook uit onderzoek gebleken waar kinderen van 2,5 jaar oud al deceptie strategieën kunnen gebruiken. Als ze actief betrokken zijn bij het bedenken van de misleiding hebben ze het wel door, anders niet. Dit wordt niet door iedereen ondersteund. Het zou ook kunnen dat kinderen dit niet begrijpen als het kunnen lezen van gedachten maar dat ze deceptie ook gebruiken als ze samenwerken. 

                Er wordt vaak gezegd dat ToM de basis is van sociale intelligentie. Het is handig om in bepaalde mate gedrag te kunnen voorspellen. De mechanismen die onderliggend zijn aan ToM zijn domein-specifiek. Om dit 'mind reading' te ontwikkelen zijn twee systemen nodig volgens Baron-Cohen, het mindreading system en het empathizing system. 

                Bij het mindreading system ontwikkelt eerst de intentionality detector (ID) en dit systeem detecteert bewegende objecten en kan daarbij de intentie onderscheiden. Dit ontstaat rond de 9 maanden. Daarna ontwikkelt de oog-detectie detector (EDD) en dit heeft 3 functies:

                1. Het detecteert ogen of stimuli die lijken op ogen. 

                2. Het bepaalt waar de ogen naar kijken.

                3. Het realiseert zich dat wanneer de ogen van een organisme ergens naar kijken, het organisme dat ziet. 

                Dit ontwikkelt zich ook ongeveer na 9 maanden. Het derde onderdeel is het gedeelde-aandacht mechanisme (SAM). Hierbij gaat het om een interactie tussen drie objecten (zoals eerdergenoemd). Dit ontwikkelt zich tussen de 9 en 18 maanden. De laatste is Theory-of-Mind Module (ToMM), besproken in bovenstaande alinea's. Dit ontwikkelt zich tussen de 24 en 48 maanden. 

                Het empathizing system ontwikkelt de emotie detector (TED). Kinderen zijn al vroeg sensitief voor emoties en deze detector kan verschillende gemoedstoestanden onderscheiden. Dit begint zich rond de 9 maanden te ontwikkelen. Het wordt dan omgezet naar SAM. Na 14 maanden ontwikkelt het Empathizing SyStem (TESS). Dit gaat ervanuit dat mensen elkaar graag helpen. Daardoor krijg je een empathische reactie op een situatie. ToM is een mechanisme om de complexe sociale omgeving te begrijpen. Het is ontstaan door natuurlijke selectie. 

                Kinderen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS) vertonen geen of in mindere mate SAM, ToMM en TESS. Deze kinderen hebben volgens Baron-Cohen mindblindness. Zij scoren slecht op ToM taken. Ze presteren wel goed op ID, EDD en TED-taken maar daarna is het te complex. Hiervoor wordt bijvoorbeeld de Charlie taak gebruikt. Kinderen met ASS scoren daarnaast ook lager op sociale oriëntatie en gedeelde aandacht. 

                ToM lijkt dus gebaseerd te zijn op het zien van acties van anderen als intentioneel om een doel te bereiken en het in kunnen leven in de ander. 

                Kinderen interpreteren de natuur vaak als iets wat speciaal gemaakt is voor een doel. Piaget noemt dat finalisme en Kelemen noemt het promiscuous teleology. Kinderen redeneren naar waar iets voor is. Artificislime sluit hierop aan en dit is het idee dat alles gemaakt was door mensen (of God) met een specifiek doel. Niets is er zomaar. Daarom geloven zij regelmatig ook in bovennatuurlijke dingen. 

                Iedere cultuur heeft een religie of geloof. Het wordt door wetenschappers gezien als het gevolg van het sociale-cognitieve systeem. Kinderen geloven namelijk ook in bovennatuurlijke dingen. Door ToM leren kinderen dat wat mensen doen het gevolg is van dat ze denken. 

                ToM ontwikkelt zich pas na ongeveer 7 jaar in de vorm dat kinderen gedrag kunnen voorspellen door 'gedachten te lezen'. Dan zijn kinderen ook in staat om tweede-orde taken op te lossen. Zij zijn dan ook in staat om taal op een juiste manier te gebruiken. Het leren 'lezen van gedachten' en het voorspellen van gedrag wordt beter naarmate kinderen ouder worden. Uiteindelijk kunnen ze nog veel verder diverse ToM taken oplossen (zoals Piet weet dat Jan weet dat ik een cadeau heb gekocht terwijl ik tegen Marleen had gezegd dat ik dat niet had gedaan). 

                Wat is het idee van de 'volksbiologie'?

                Het is belangrijk dat kinderen levende objecten kunnen onderscheiden van levenloze objecten en dat kinderen agents (objecten die intentioneel handelen) kunnen onderscheiden van nonagents (objecten zoals bomen). Binnen het eerste jaar leren kinderen levende en levenloze objecten te onderscheiden. Zij begrijpen dan nog niet dat levende objecten bepaalde acties kunnen veroorzaken. Ze begrijpen daarnaast pas rond de leeftijd van 7-9 jaar dat planten ook leven. 

                Kinderen geloven wel voor een tijdje dat levenloze objecten ook gedachten en gevoelens hebben. Piaget noemde dit animisme. Tegenwoordig wordt het anthropomorphism genoemd. Dit komt ook nog wel eens voor bij volwassenen. Ondanks dat zij leren hoe het wetenschappelijk in elkaar zit kan het bij intuïtie nog wel naar boven komen. 

                Cultuur speelt hierbij wel een rol. Kinderen die vaker in interactie zijn met de natuur schrijven minder snel menselijke kenmerken toe aan dieren. Maar wanneer vanuit vroeger verhalen worden verteld over hoe wij bijvoorbeeld af zouden stammen van een beer dan schrijven kinderen juist aan de beer wel menselijke kenmerken toe. 

                Vanaf 4-6 jaar begrijpen kinderen dat bepaalde organen, zoals het hart, belangrijk zijn om te overleven. Ze begrijpen al vroeg een groot aantal aspecten van de biologie maar het duurt een tijdje voor het volledig ontwikkeld is. 

                Er is daarnaast onderzoek gedaan naar wanneer kinderen weten waar baby's vandaan komen. Hieruit bleek dat kinderen op een leeftijd van 3-7 jaar kinderen denken dat de baby's er altijd zijn geweest en dat ze alleen geleverd moeten worden. Op de leeftijd van 4-8 jaar geloven kinderen dat baby's 'gevormd' moeten worden. Van 5-10 jaar dat twee ouders een 'speciale relatie' moeten hebben met elkaar. Op de leeftijd van 7-12 jaar weten ze de feiten maar denken ze nog niet over het waarom. Van 10-13 jaar kennen ze de feiten maar snappen ze nog niet dat het eitje en sperma in elkaar kunnen. Vanaf 14 jaar begrijpen ze het precies hoe het werkt. 

                Kinderen bedenken dus een eigen verhaal over waar baby's vandaan komen. De leeftijd waarop kinderen het proces begrijpen hangt ook af van de cultuur. Kinderen geloven ook dat baby's in de buik wel al emoties hebben maar geen perceptuele of biologische behoeftes.

                Wat is het idee van 'volksfysiologie'?

                Kinderen hebben een bias om met objecten te interacteren, object-oriented play, om de objecten te leren begrijpen. In deze paragraaf worden drie aspecten besproken: spatiële cognitie, spelen met objecten en het begrijpen van tijd. Ten eerste spatiële cognitie wat inhoudt dat informatie wordt verwerkt aan de hand van spatiële relaties. Het gaat over het coderen van informatie over de omgeving. Het kan worden opgedeeld in drie categorieën:

                1. Spatiële oriëntatie: hoe begrijpen mensen de plaatsing van objecten in de ruimte? Dit ontwikkelt zich gedurende de eerste jaren. Het gaat eigenlijk om het onthouden van 'paden/routes' om bij een object te komen. Kinderen gebruiken hiervoor cognitieve kaarten. Uiteindelijk worden kinderen daarom ook beter in het gebruik van echte kaarten. Deze kunnen ook gebruikt worden als hulpmiddel om kinderen te leren wat belangrijk is om te onthouden. Zij leren uiteindelijk om deze informatie te internaliseren. Zij zien dan makkelijker relaties. 

                2. Spatiële visualisatie: houdt zich bezig met visuele informatie zoals het mentaal roteren van informatie. Iemand moet dan bijvoorbeeld een visuele stimulus zo draaien (in het hoofd) om te kijken welke hetzelfde zijn. Kinderen van 4 en 5 jaar oud zijn hiertoe in staat. Volgens onderzoek van Piaget met een waterfles ontwikkelt het rond de leeftijd van 7 jaar. Vrouwen maken hierbij meer fouten. 

                3. Object en locatie geheugen: hierbij gaat het om het onthouden van objecten en de locatie. Dit is erg goed bij kinderen van 5 jaar oud en misschien wel beter dan dat van volwassenen wanneer zij bijvoorbeeld memory spelen. 

                Er zijn verschillen tussen man en vrouw in spatiële vaardigheden. Zo zouden mannen dus beter zijn in kaartlezen en vrouwen beter in het object-locatie geheugen. Dit is te verklaren vanuit de evolutie waarbij mannen meer robuuste vaardigheden nodig hadden voor het vinden van eten en vrouwen fijnere vaardigheden. Dit hangt natuurlijk wel af van de interactie tussen genen en omgeving en dus kunnen er verschillen bestaan. Dit kan bijvoorbeeld ook afhangen van de manier waarop kinderen spelen (verschil tussen jongens en meisjes). Een nieuw model van Halpern stelt dat het gaat om een interactie tussen hersenen en omgeving waar verschillende factoren zoals leren, hormonen en gedrag een rol spelen. 

                Ten tweede spelen met objecten en het gebruik van hulpmiddelen. Er zijn verschillende soorten spel die een functie hebben. Een van deze soorten is object-georiënteerd spel waarbij kinderen actief met objecten spelen om informatie te krijgen over dat object. Voor 9 maanden is het spel van kinderen voornamelijk exploratie. Na 12 maanden gaat het vaak om spel. In eerste instantie gaat het vaak om ruw spel (zoals gooien) en vervolgens meer om het bouwen van dingen. Jongens doen dit meer dan meisjes. Door dit spel zouden kinderen de relaties tussen objecten en de omgeving leren. Daardoor leren we hulpmiddelen te gebruiken. 

                Wanneer kinderen ongeveer 3-4 jaar oud zijn, hebben ze al verschillende hulpmiddelen gebruikt. Het ontwikkelt zich continu en langzaam door interactie met objecten in de wereld. Ze leren hoe objecten samenhangen en hoe ze een object kunnen gebruiken (zoals een vork) om een doel te bereiken. Piaget stelt dat dit rond de eerste verjaardag voor het eerst zichtbaar wordt. Hierbij gaat het nog wel om simpele taken. Wat meer complexere taken kunnen vanaf ongeveer 30 maanden opgelost worden zonder hulp. Kinderen met een jongere leeftijd (21 maanden) leren om hulpmiddelen te gebruiken nadat zij hiervoor een hint hebben gekregen en dan kunnen zij het generaliseren naar de volgende taak. Jongens waren meer gericht op het gebruik van hulpmiddelen. 

                Als iemand een hulpmiddel op een bepaalde manier gebruikt dan gaan we ervanuit dat het voor dat doel bedoeld was. Dat wordt design stance genoemd. Dat maakt het gebruik van hulpmiddelen makkelijker omdat we daardoor weten wat we waarvoor kunnen gebruiken. Het kan er wel voor zorgen dat we geen originele ideeën meer hebben voor het gebruik van een hulpmiddel. Dat wordt functionele stabiliteit genoemd. Kinderen van 12 maanden hebben hier al last van. Ze gebruiken dus eerdere ervaring om een hulpmiddel te kiezen. 

                Wetenschappers zeggen daarom dat object-georiënteerd spel kan leiden tot meer flexibele cognitieve ideeën waardoor er meer problemen worden opgelost. Daardoor leren kinderen dat objecten op verschillende manieren gebruikt kunnen worden. Zij hebben dan nog steeds moeite met het samenstellen van hulpmiddelen. Dit zou kunnen komen doordat zij nog moeite hebben om het geheugen te gebruiken om nieuwe hulpmiddelen te maken. 

                Als laatste het begrip van tijd. Kinderen van 2 maanden zijn al gevoelig voor de volgorde van gebeurtenissen. Kinderen van 2-3 jaar oud gebruiken al termen zoals gister en morgen, maar gebruiken deze vaak verkeerd. Rond de leeftijd van 4 kunnen ze deze termen al beter gebruiken maar ze vinden het nog steeds moeilijk om toekomstige evenementen te plaatsen in de tijd. Kinderen ontwikkelen dit pas rond de leeftijd van 7 jaar. De complexe vaardigheden rondom tijd ontwikkelen zich pas in de vroege adolescentie. Het gaat waarschijnlijk om een interactie van gebeurtenissen in de hersenen tussen een intern systeem van tijd, geheugenprocessen, aandacht en het maken van een beslissing. 

                De achterliggende mechanismen van de volksfysiologie zijn nog niet erg lang bekend en magisch denken speelt nog steeds een rol.

                Hoe leren kinderen om zelf te denken?

                Hoe leren kinderen om zelf te denken?


                In dit hoofdstuk wordt door Bjorklund & Causey gekeken naar informatie-verwerkingstheorieën. Zij gebruiken een computer als model voor de hersenen. De hardware is dan het geheugensysteem en de software is de mate waarin kinderen deze vaardigheden en strategieën kunnen gebruiken. Vervolgens wordt gekeken naar executieve functies. Eerst werd gedacht dat het verwerken van informatie serieel was, stap voor stap. Sensorische informatie zou dan via het korte termijn/werkgeheugen (STWM) gaan om informatie te kunnen verwerken. Vervolgens kan de informatie dan in het langetermijngeheugen opgenomen worden. 

                Wat zijn de assumpties van informatieverwerkingsprocessen?

                Tegenwoordig weten we dat alle informatie interacteert en dat het dus niet stap voor stap gaat. Het langetermijngeheugen zorgt voor top-down (informatie uit het langetermijngeheugen trekt onze aandacht naar iets wat gebeurt) en bottom-up (sensorische informatie trekt de aandacht en komt dan in het langetermijngeheugen) processen. Bij top-down processen gebruik je informatie om informatie te kunnen interpreteren. We kunnen niet te veel informatie tegelijk verwerken, dit wordt limited resource capacity genoemd. 

                Volgens onderzoekers kunnen mentale processen vanuit een continuüm bekeken worden. Aan de ene kant staan automatische processen waarvoor weinig aandacht nodig is. Aan de andere kant staan inspannende processen, waarvoor mensen meer moeite moeten doen. Automatische processen gebeuren zonder intentie en zorgen niet voor beperkingen in andere processen. Het wordt daarnaast ook niet beter door oefening en individuele verschillen hebben geen invloed. Inspannende processen worden gekenmerkt doordat ze bewust zijn en deze kunnen wel zorgen voor beperkingen in andere processen. Daarnaast wordt het beter door oefening en spelen individuele verschillen zoals intelligentie een rol. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de vraag hoe kinderen onafhankelijke denkers worden. 

                Hoe ontwikkelen processen van basisniveau, namelijk executieve functies?

                Hoe leren kinderen om het gedrag te controleren? Vaardigheden die hiervoor nodig zijn worden executieve functies of controle (EF) genoemd. Het gaat om de processen zoals aandacht en hoe je informatie vanuit het langetermijngeheugen kan verwerken. Daardoor spelen planning en flexibiliteit een grote rol. Werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit spelen hierbij ook een centrale rol. Het gaat erom hoe mensen informatie kunnen verwerken en hoe ze kunnen besluiten wat relevante informatie is. Dit ontwikkelt zich over tijd. Individuele verschillen zijn afhankelijk van bijvoorbeeld Theory of Mind en IQ. Genetica speel een rol maar ook omgevingsfactoren zoals oefening spelen een rol. De individuele verschillen blijven constant. 

                Er is een verschil tussen hot EF (top-down met emotionele processen) en cold EF (vaker in neutrale/abstracte situaties). Er zullen nu verschillende aspecten van EF besproken worden. Ten eerste de verwerkingssnelheid. Jonge kinderen hebben meer tijd nodig om informatie te verwerken. Reactietijd wordt dan ook steeds sneller naarmate kinderen ouder worden. Hierbij is het vooral belangrijk dat er myeline ontstaat in de hersenen. 

                Ten tweede de geheugenspan en werkgeheugen. Terwijl informatie in het kortetermijngeheugen zit kunnen mensen informatie verwerken. De capaciteit van dit geheugen kan getest worden door de geheugenspan. Dit meet hoeveel items iemand kan onthouden in dezelfde volgorde. In deze testen is er weinig tijd tussen de stimuli om een strategie te gebruiken. Dit wordt beter naarmate kinderen ouder worden.

                Tegenwoordig wordt ook de span van apprehension gemeten wat de hoeveelheid informatie inhoudt die iemand kan onthouden in passieve gebieden in de hersenen zoals auditief sensorisch geheugen. Dit is bijvoorbeeld wanneer je wel nummers hoort maar er gezegd wordt deze te negeren. Als je ze dan ineens toch moet benoemen dan kan je kijken hoeveel iemand onbewust kan onthouden. Dit is vaak lager dan de geheugenspan die bewust gemeten wordt. Je kan ook goed zijn in het verwerken van bepaalde informatie zoals de positie op schaakborden, maar dat betekent niet dat je ook goed bent in het onthouden van nummers.

                Ten derde de ontwikkeling van werkgeheugen. In het werkgeheugen kan informatie voor korte tijd vastgehouden en bewerkt worden. Het model van Badeley en Hitch stelt dat werkgeheugen bestaat uit een centraal systeem dat informatie vasthoudt in twee tijdelijke systemen. Een systeem voor het coderen van verbale informatie, dit wordt de articulatory loop genoemd. Het tweede systeem is voor het verwerken van visuele informatie, ook het visuospatial scratch pad genoemd. In dit hoofdstuk wordt vooral gefocust op het eerste pad. 

                Volgens dit model komen de verschillen tussen kinderen en volwassenen vooral door de verschillende ontwikkeling in geheugenspan. Hoe sneller mensen dit kunnen, hoe meer informatie er in het werkgeheugen blijft opgeslagen. Daardoor kan iemand zich meer herinneren. Volgens dit model zorgt het verbale systeem ervoor dat mensen woorden voor zichzelf herhalen. Langere woorden kosten daardoor meer tijd waardoor er minder tijd is voor herhaling. Hoe sneller je de woorden kan herhalen voor jezelf, hoe meer je er kan onthouden. 

                Dit kan ook verschillen per taal. Zo kunnen Chinezen meer nummers achter elkaar onthouden omdat zij hier kortere namen voor hebben. Daardoor kunnen zij dat makkelijker herhalen. 

                Als vierde inhibitie en de kunst om niet afgeleid te worden. Om iets te kunnen onthouden moeten kinderen de informatie encoderen, vervolgens vasthouden in het kortetermijngeheugen en dan herhalen in de articulatory loop. Je moet daarvoor ook afleidende stimuli kunnen inhiberen. Inhibitie is het actief tegenhouden van acties of stimuli. Bijvoorbeeld om niet afgeleid te raken. Hoe meer energie je hebt, hoe makkelijker dit gaat. Kinderen worden hier steeds beter in. Resistance to interference is hieraan gekoppeld waarbij het gaat om de vaardigheid om je niet af te laten leiden. Deze twee processen ontwikkelen zich ongeveer hetzelfde. Het heeft te maken met aandacht. 

                Inhibitie ontwikkelt zich gedurende de kindertijd en kan getest worden door bijvoorbeeld de dag-nacht taak. Hierbij moeten kinderen bij een plaatje van de nacht steeds 'dag' zeggen en bij een plaatje van dag moeten zij 'nacht' zeggen. Het gaat in dit soort taken dus om het doen van het tegenovergestelde. Jonge kinderen kunnen dit niet. Zij vinden het moeilijk om informatie te negeren die voor een taak niet relevant is. Daardoor hebben zij moeite met selectieve aandacht. Zij kunnen zich niet afsluiten van de omgevingsfactoren die dan minder relevant zijn. 

                Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) heeft meer aandacht gekregen en komt vaak voor. Het komt meer voor bij jongens en het heeft veel gevolgen op verschillende domeinen in het leven. Daarnaast is er ook een verschil te zien in werkgeheugentaken en bij emotieregulatie. Zij hebben vooral last van tekorten in inhibitie.   

                Een laatste aspect is cognitieve flexibiliteit en hierbij gaat het om de vaardigheid om te kunnen wisselen tussen regels binnen een taak. Dit wordt getest met de dimensional card sorting taak. Je krijg kaarten te zien en die moet je sorteren aan de hand van een bepaalde regel (bijvoorbeeld kleur). Daarna krijg je met dezelfde kaarten een nieuwe regel (bijvoorbeeld sorteren op vorm). Dan moet je de eerste regel dus loslaten. Kinderen kunnen dit vanaf ongeveer 4 jaar. 

                Executieve functies zijn bovendien gerelateerd aan zelfcontrole waarbij iemand de lange termijn doelen ziet en hiernaar handelt. Dit is een voorbeeld van hot EF. Dit is onderzocht met het marshmallow experiment. Hoe langer kinderen van 4 jaar konden wachten, hoe hoger daarna de cijfers op school waren. 

                Vooral de prefrontale cortex is van belang voor EF en deze ontwikkelt zich nog erg lang. Ondersteuning hiervoor komt uit onderzoek naar mensen met hersenbeschadiging aan de frontaal kwabben. Zij hebben meer moeite met EF. Dit kan getest worden aan de hand van de Winconsin Card Sorting Test (WCST). Dit lijkt op de dimensional card sorting taak, alleen nu veranderen de regels zonder dat de participant het weet. De participant moet er zelf achter komen dat de regels veranderd zijn. Dit weten ze doordat ze ineens fouten gaan maken. Mensen met schade aan de frontaal kwabben vinden het moeilijk om dit aan te passen en nieuwe regels te gebruiken. Dit laat beperkingen in inhibitie en cognitieve flexibiliteit zien. Daarnaast hebben kinderen met ADHD vaak ook een verminderde ontwikkeling van de frontale cortex. 

                De individuele factoren van EF veranderen over tijd, net zoals de relaties tussen deze factoren. Cool EF factoren ontwikkelen zich bijvoorbeeld eerder dan hot EF factoren. EF vaardigheden kunnen daarnaast ontwikkelen door bijvoorbeeld ervaringen en fantasiespel. Daarnaast is het afhankelijk van cultuur. EF-taken zijn ook van belang in sociale interactie omdat het zorgt voor het controleren van acties en het inhiberen van ongepast gedrag. 

                Hoe ontwikkelen strategieën?

                Strategieën zijn van belang in cognitieve ontwikkeling omdat het bijvoorbeeld zorgt voor het onthouden van items. Het bevat metacognitie, ofwel kennis over de eigen cognitie en factoren die denken beïnvloeden. Strategieën zijn mentale operaties om een probleem op te lossen. Ze zijn deels bewust en je hebt een optie om het te gebruiken, maar het is niet verplicht. Kinderen gebruiken het om doelen te bereiken, maar daarvoor moet je ook kunnen denken. Sommige strategieën ontdekken kinderen zelf, anderen worden geleerd door ouders of leerkrachten. 

                Oudere kinderen presteren vaak beter op taken dan jongere kinderen door het gebruik van strategieën. Je kan jonge kinderen wel leren of aanmoedigen om strategieën te gebruiken, ondanks dat ze dit niet uit zichzelf doen. Dat wordt production deficiency genoemd. Vaak gebruiken ze het niet zo optimaal als oudere kinderen doen. Jonge kinderen gebruiken over het algemeen wel strategieën uit zichzelf maar deze zijn vaak niet juist en leiden dus niet tot het goede antwoord. 

                Wanneer een kinderen een strategie gebruiken die niet leidt tot een beter resultaat wordt dit een utilization deficiency genoemd. Kinderen denken echter wel vaak dat zij beter presteren dan ze doen, zij overschatten zichzelf. Daardoor gaan zij dan toch door, waardoor ze uiteindelijk wel effectieve strategieën leren te gebruiken. 

                Kinderen gebruiken vaak meerdere strategieën tegelijk om een probleem op te lossen. Dit wordt door Siegler besproken in het adaptive strategy choice model. Dit stelt dat kinderen veel verschillende strategieën hebben om problemen op te lossen. In het begin kiezen ze vaker de makkelijkere strategie en daarna worden ze steeds effectiever. De strategieën overlappen elkaar waardoor ze in sommige periodes gebruik maken van verschillende strategieën. Uiteindelijk in de loop der tijd gebruiken ze de meest effectieve. De keuze van de strategie hangt ook heel erg af van de andere factoren die erbij betrokken zijn. Ze gebruiken strategieën dus adaptief en selectief. 

                Hoe ontstaan geheugenstrategieën? De twee meest gebruikte strategieën zijn herhaling en organisatie (vormen van categorieën). Herhaling wordt steeds vaker gebruikt naarmate kinderen ouder worden. Jonge kinderen herhalen vaak maar 1 of 2 woorden per herhaling. Dit is passieve herhaling. De oudere kinderen herhalen veel meer verschillende woorden. Dit is actieve/cumulatieve herhaling. Zij proberen in de interval tijd zoveel mogelijk van de vorige woorden te herhalen. Jonge kinderen kunnen hier wel in getraind worden en gaan dan beter presteren. 

                Kinderen kunnen ook gebruik maken van de organisatie techniek. Hierbij worden de conceptuele relaties tussen de woorden gezocht om ze te labelen. Dan kunnen we het binnen de categorie onthouden. Dit wordt ook wel clusteren genoemd. Dit kan geleerd worden aan jonge kinderen. De meeste onderzoeken naar geheugen zijn cross-sectioneel waardoor de ontwikkeling niet geheel goed getest kan worden. Een longitudinaal onderzoek heeft bovenstaande ideeën echter ook ondersteund. Dit liet alleen wel zien dat kinderen eigenlijk van het ene op het andere moment een andere strategie gaan gebruiken. Dit gaat dus niet per definitie gradueel.

                Er zijn een aantal factoren die invloed hebben op de keus van een strategie. Ten eerste mentale capaciteit. Kinderen hebben nog niet altijd de mentale capaciteit om een meer complexe strategie te gebruiken. Zij gebruiken dan te veel mentale capaciteit voor de strategie waardoor er geen ruimte meer is om de rest van de informatie van een taak te verwerken. 

                Ten tweede basiskennis. Als iemand ergens veel kennis over heeft dan gebruik je makkelijker een effectieve strategie. Je kan dan sneller de domein-specifieke informatie verwerken. Dit komt omdat je sneller toegang hebt tot specifieke items, je makkelijker relaties binnen deze items kan activeren en je een meer complexe strategie kan gebruiken. Woorden die aan elkaar geassocieerd zijn (zoals muis en kaas) worden bijvoorbeeld ook sneller onthouden. Kinderen kunnen dus makkelijker dingen onthouden waar ze veel van weten. 

                Er is een interessante uitzondering, namelijk het DRM-paradigma. Dit is wanneer je een lijst krijgt met woorden die allemaal om bijvoorbeeld brood draaien (zoals jam, pindakaas, deeg, korst, eten, sandwich en dergelijke) maar het woord brood er niet tussen staat. Mensen noemen dit dan vaak wel als ze de lijst moeten herhalen. Kinderen hebben hier minder moeite mee. Die noemen dat woord vaak niet. Dat zou kunnen omdat kinderen deze kennis nog minder hebben, waardoor de relatie met brood niet automatisch geactiveerd wordt. Als kinderen ouder worden hebben ze meer kennis, waardoor ze beter informatie kunnen verwerken. 

                Ten derde metacognitie, de kennis van andere cognitieve vaardigheden. Kinderen met hogere mate van metacognitie hebben vaak ook meer cognitieve vaardigheden in het algemeen. Er zijn twee soorten metacognitie. Ten eerste declaratieve metacognitie wat expliciete kennis is die een persoon heeft over een taak. Daarbij kent een persoon ook zijn sterke en zwakke punten en ze weten welke strategieën ze moeten gebruiken. Ten tweede procedurele metacognitie wat de kennis is over wanneer je welke strategie moet gebruiken. 

                Meta-aandacht is de kennis van kinderen over de eigen vaardigheden met betrekking tot aandacht. Kinderen van 4 jaar oud weten dat afleiding een probleem is wanneer zij een doel willen bereiken. Desondanks worden zij toch sneller afgeleid. Het helpt om kinderen erop te wijzen dat zich moeten concentreren. Metageheugen is een ander voorbeeld. Jonge kinderen zijn zich er vaak niet van bewust dat ze strategieën kunnen gebruiken om dingen te onthouden. Zij overschatten zichzelf en denken dat ze alles kunnen onthouden. 

                Bij kinderen van 8 jaar heeft het effect om aan te geven hoe de taak gaat. Als het blijkt dat het niet goed gaat dan kunnen zij de strategie aanpassen. Dit heeft bij jongere kinderen geen zin. Je moet je dus bewust zijn van welke strategieën je kan gebruiken en hoe effectief deze zijn. Uit onderzoek van DeMarie en collega's is gebleken dat metageheugen en capaciteit interacteren waardoor er strategieën ontstaan en waardoor deze efficiënter worden. Daarnaast moeten meerdere strategieën overwogen worden en metageheugen speelt een rol in het voorspellen van het gebruik van een strategie en de mate waarin deze een positief effect heeft. 

                Cultuur speelt een rol in bijvoorbeeld het feit of kinderen wel of niet naar school gaan. Het ligt er wel aan in welke context de testen gegeven worden. Als het past bij de cultuur dan presteren alle kinderen ongeveer hetzelfde. Kinderen gebruiken wel andere strategieën. Zo is er bijvoorbeeld ook een verschil tussen Duitsland en Amerika omdat kinderen in Duitsland meer met gebruik van strategieën worden opgevoed. 

                Kinderen leren niet vaak expliciet gebruik van strategieën op school. Dit hangt ook veel af van de leerkracht en de leeftijd van de kinderen. Het wordt vooral weinig gebruikt voor hogere orde cognitieve taken. Dit kan juist wel een positief effect hebben op kinderen. Er zijn drie fases waardoor kinderen kennis verkrijgen door te leren:

                Kinderen leren van ouders/leerkrachten om een strategie te gebruiken. 

                Leerkrachten laten de gelijkenissen en verschillen tussen strategieën zien waardoor kinderen dit kunnen vergelijken. 

                Kinderen herkennen waarom het goed is om een strategie te gebruiken waardoor zij dit vaker gaan doen. 

                  Uiteindelijk leren kinderen vaardigheden van hogere orde zoals selecteren en monitoren van strategieën die van belang zijn voor de taak. Dit worden metacognitieve acquisitie procedures genoemd. 

                  Hoe leert een kind om problemen op te lossen?

                  Problemen worden steeds gecompliceerder maar ze hebben wat overeenkomsten. Iemand is een probleem aan het oplossen wanneer je obstakels moet overwinnen om een doel te bereiken. Daarvoor moeten wij bijvoorbeeld regels leren. Er zijn dus een aantal voorwaarden: doelen, obstakels, strategieën om de obstakels op te lossen en een evaluatie van het resultaat. Veel taken zijn gericht op het oplossen van problemen. 

                  Kinderen kunnen pas problemen oplossen wanneer zij doelgericht gedrag laten zien. Zij moeten dus actief actie ondernemen om dat te bereiken. Kinderen kunnen dit ongeveer vanaf 8 maanden oud. Kinderen van 6 maanden kunnen dit nog niet bewust. Wanneer kinderen hulp krijgen, leren ze wel hoe ze het beter kunnen doen. Kinderen van 7-8 maanden kunnen het wel al alleen bij een relatief makkelijke taak. 

                  Een belangrijke factor voor probleemoplossend vermogen is kennis. De context speelt hierbij ook een rol. Logica is een specifieke vorm van probleemoplossend vermogen. Hierbij moet je aan de hand van informatie die je hebt een nieuwe conclusie trekken om nieuwe kennis te verkrijgen. Dit is domein-algemeen. Er zijn twee soorten. Ten eerste analogische logica waarbij iets wat je wel al weet helpt om iets wat je niet weet te begrijpen. Daarvoor is relational mapping van belang. Hierbij gaat het om de relatie tussen bepaalde elementen met andere elementen (een hond en een puppy, een kat en een ...). Je moet dan dus de vergelijking tussen hond en puppy toepassen op kat waardoor je weet dat het antwoord kitten is. Dit is gerelateerd aan IQ en EF. 

                  De overeenkomst tussen factoren kan perceptueel of relationeel zijn. Het hangt samen met het symbolisch denken van kinderen. Jonge kinderen richten zich vaak meer op perceptuele relaties en oudere kinderen en volwassenen op relationele overeenstemmingen. Dit wordt de relational shift genoemd. Om de relationele overeenstemmingen te gebruiken moet een kind hier wel kennis over hebben. Ze moeten het herkennen om de relatie te kunnen herkennen. Kinderen presteren ook beter op taken, wanneer die bijvoorbeeld gebaseerd worden op een sprookje wat ze kennen. Daarnaast is metacognitie van belang. Het werkt vaak goed om kinderen expliciete instructies te geven. Daardoor gebruiken ze eerder analogical reasoning. Bewustzijn werkt hierbij. 

                  Daarnaast is er wetenschappelijke logica waarbij het gaat om ideeën over hoe de wereld werkt en deze ideeën moeten getest worden. Daarbij moet je steeds 1 factor veranderen en de rest hetzelfde houden om dit te onderzoeken. Volgens Piaget ontwikkelt deze kennis zich pas in de adolescentie. Deze logica maakt gebruik van bewijs, al is dit wel meer gevonden bij volwassenen. Adolescenten lijken antwoorden te baseren op informatie die ze denken te weten. Kinderen van 12 jaar oud kunnen dit wel maar doen het nog niet altijd spontaan. Kinderen op de basisschool kunnen wel getraind worden om deze logica te gebruiken. Het heeft dan alleen vaak geen effect op de lange termijn. 

                  Dit vereist het denken over theorieën en niet alleen het gebruik hiervan. Je hebt daardoor een hoger niveau van metacognitie nodig omdat je hypothesen aan moeten sluiten op het bewijs. Als dit met elkaar in conflict is dan kan je twee kanten op: theory-bound kinderen die gericht zijn op de theorie en data-bound kinderen die dan uitgaan van het bewijs. Een andere factor is dat kinderen vaak niet alle mogelijke uitkomsten vergelijken of meenemen in de beslissing. Adolescenten kiezen bovendien vaak voor wat ze al dachten te weten. Ze vinden het moeilijk om een oorspronkelijk idee aan te passen. 

                  Wetenschappelijke logica wordt dus niet bij kinderen gevonden en maar af en toe bij adolescenten en volwassenen. Zij moeten hier eveneens vaak in getraind worden om het volledig te beheersen. 

                  Bron: Children’s thinking: Cognitive development and individual differences van Bjorklund & Causey

                  Welke manieren van denken bestaan er?
                  Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie?

                  Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie?

                  Dit hoofdstuk gaat over cognitieve psychologie. De cognitieve psychologie bestudeert de cognitie: intelligentie, denken, taal, geheugen en beslissingen nemen. De cognitieve psychologie is op twee principes gebaseerd: 1) kennis over de wereld is opgeslagen in representaties in de hersenen en 2) denken is een mentale manipulatie van deze representaties.

                  Wat zijn ontwikkelingen rond de thema's probleemoplossing en redeneren?
                  Wat is de invloed van cultuur en culturele activiteiten op het denken van een individu?

                  Wat is de invloed van cultuur en culturele activiteiten op het denken van een individu?


                  Hoewel denken vaak gezien wordt als een solo activiteit, heeft cultureel onderzoek licht geworpen op vele manieren van denken dat gepaard gaat met inter-persoonlijke en gemeenschapsprocessen als aanvulling op individuele processen. Cognitief ontwikkelingsonderzoek schenkt nu ook aandacht aan manieren waarop mensen hun wereld leren kennen door actieve participatie aan culturele activiteiten.

                  De veranderende perspectieven uit het veld op individuele, inter-persoonlijke en gemeenschapsrollen op cognitie bouwen voort op decennia van onderzoek naar cultuur en cognitie. Dit eerdere werk draaide om het vergelijken van cognitieve tests die vaak door Europese en Amerikaanse onderzoekers werden samengesteld om algemene cognitieve processen te testen.

                  Resultaten van Europese en Amerikaanse tests gebruikt in andere culturen waren dat de prestaties afhankelijk waren van de omstandigheden waarin mensen opgroeien. De algemeenheid van de taken werd in twijfel getrokken toen bleek dat mensen die zwak scoorden in het dagelijks leven indrukwekkend denkwerk lieten zien.

                  Verder liet onderzoek zien dat de performance van mensen beter werd naarmate zij meer ervaring hadden in westerse manieren van scholing. Tot dit crossculturele onderzoek werd gedaan was de invloed van scholing minder zichtbaar.

                  Wetenschappers zochten voor theoretische ondersteuning dat ze zou helpen in te zien hoe menselijk denken verbonden was aan hun culturele ervaring. Velen vonden hun inspiratie in de theorie van Vygotski van culturele historie, welke zei dat de cognitieve vaardigheden van mensen voortkomt uit de participatie van mensen in socioculturele activiteiten, en gaat dit gepaard met hulp van anderen die meer ervaring hebben met de betreffende instituties.

                  De socioculturele benadering geeft ook een geïntegreerde benadering van menselijke ontwikkeling. Cognitieve, sociale, perceptuele, motivationele, fysieke en emotionele processen worden gezien als aspecten van socioculturele activiteiten. Een dergelijke benadering maakt het makkelijker te begrijpen hoe denken gepaard gaat met sociale relaties en culturele ervaringen.

                  Specifieke contexten boven algemene mogelijkheden, Piaget reist over de wereld

                  Piaget ging er vanuit dat het denken van kinderen in fasen vooruitging wanneer zij hun concepten van fysieke fenomenen en wiskundige ideeën reviseerden. Hij was geïnteresseerd in de in de intellectuele ontwikkeling van kinderen, om te zien hoe wetenschappelijke ideeën veranderden over tijd.

                  Wanneer mensen de tests van Piaget uitvoeren kwamen ze er achter dat mensen die in andere culturen opgroeiden anders scoorden op de tests.

                  Hierna begonnen onderzoekers bekendheid te onderzoeken met concepten en objecten die gebruikt werden in een taak. Dit hield het onderzoeken van de dagelijkse activiteiten in hun eigen gemeenschappen in.

                  Een onderzoek van Serpell heeft verschillen laten zien in de reproductie van patronen door kinderen wanneer deze wel of niet bekend zijn. Hierbij bleek dat bekendheid met het medium van invloed was op de prestaties.

                  Een ander innovatief onderzoek naar de Piagetaanse redenering gebruikte lokale concepten en bij kinderen bekende systemen van relaties. De prestaties verschilden niet wanneer de geschoold of ongeschoold waren. Voor beide groepen werden duidelijke ontwikkelingstrends duidelijk in het begrijpen van logische relaties. Jonge kinderen dachten egocentrisch, latere leeftijden legden wel reciprocale verbanden, en nog later ook omgekeerde relaties.

                  Er was echter geen generaliteit in het stadium van generale operationaliteit; sommige gemeenschappen bleken dat stadium van abstract denken niet te bereiken wanneer er geen extensieve scholing werd gebruikt. Piaget concludeerde hieruit dat formeel operationeel denken sterk verbonden was aan de ervaring van mensen met wetenschappelijk denken. Hierom stelde Piaget dat dit stadium niet universeel is maar cultureel gebonden is aan ervaring in specifieke domeinen.

                  De beweging naar specificiteit in plaats van generaliteit heeft een aantal richtingen aangenomen. Zoals het opsplitsen in domeinspecifieke gebieden als onderverdeling in denken over biologische en culturele processen of het benadrukken van verschillende soorten intelligentie.

                  Schoolgebruiken in cognitieve tests: classificatie en geheugen

                  Crossculturele studies in landen waar scholing niet verplicht is heeft herhaaldelijk correlaties laten zien tussen westerse scholing en de prestaties van kinderen op de soorten van cognitieve taken die gebruikt werden.

                  Deze relatie was moeilijk te leggen voor het culturele onderzoek omdat de voorgaande onderzoeken voornamelijk gehouden werden in plaatsen waar scholing verplicht is. Doordat kinderen van dezelfde leeftijden in dezelfde klassen zitten is hun levenservaring sterk verbonden aan deze institutie. Doordat het onmogelijk was leeftijd en scholing te ontkoppelen werd deze invloed over het hoofd gezien en werd ontwikkeling aangegeven in termen van maturatie (rijping).

                  Mensen met ervaring in westerse manieren van scholing laten cognitieve vaardigheden zien die de activiteiten in school weergeven:

                  • Scholing lijkt perceptuele vaardigheden in tweedimensionale patronen en grafische vormen te cultiveren.

                  • Scholing lijkt niet gerelateerd te zijn aan het leren van regels of logisch denken zolang degene het probleem begrijpt op de manier zoals de onderzoeker het bedoeld heeft. Ongeschoolden prefereren echter wel te concluderen op basis van ervaringen .

                  • Scholing kan nodig zijn voor de oplossing van Piagetaanse formeel operationele problemen wat het systematisch testen van hypothesen in zich draagt.

                  • Scholing is sterk gerelateerd aan prestatie op testen van classificatie en geheugen.

                  Classificatie

                  Volwassenen in westerse samenleving hebben de neiging te sorteren op taxonome categorieën door dieren in de ene groep te plaatsen, voedsel in de andere groep etc. Maar volwassenen in andere samenlevingen kunnen ze daarentegen weer op functionaliteit sorteren. Door bijvoorbeeld een schep bij aardappelen te plaatsen omdat deze nodig is om de aardappel op te graven, dit kwam vaker voor in ongeschoolde gemeenschappen. Verder hadden zij minder vaak rationele ideeën achter het sorteren in tegenstelling tot geschoolden.

                  Uit de geschiedenis van scholing bleek vervolgens ook dat een van de eerste functies van school betrekking had op het taxonomisch sorteren van objecten.

                  Geheugen

                  Geschoolde mensen hebben over het algemeen de vaardigheid ontkoppelde stukjes informatie te herinneren en ongerelateerde objecten te organiseren om ze zo te herinneren. Zo worden lijsten bijvoorbeeld herhaald, gecategoriseerd of aan elkaar gekoppeld om ze beter te herinneren. Ongeschoolde mensen hebben hier veel meer moeilijkheden mee.

                  De eerste conclusies van de observaties van matige herinneringen en zeldzaam gebruik van strategieën concentreerden zich op gevolgtrekkingen over algemene vaardigheden van menselijk geheugen.

                  Maar bewijs uit het dagelijks leven liet zien dat mensen die slecht scoorden op terughaal taken, weer goed waren in het herinneren in andere situaties als herinneren waar objecten liggen, of het terughalen van gecompliceerde verhalen.

                  De manieren waarop scholing verschillen veroorzaakt in prestaties op geheugentaken, kwam centraal te staan in onderzoek. Doordat het herinneren van lijsten eigenlijk alleen gebruikelijk is in schoolsituaties zijn ongeschoolden minder geoefend in het organiseren van losse stukjes informatie.

                  Mensen van alle achtergronden herinneren zich echter informatie die is ingebed in een structurele context, en ze gebruiken betekenisvolle relaties om zich dingen te herinneren. Met contextueel georganiseerde materialen lijkt er weinig verschil in geheugen te zijn tussen culturen.

                  In onderzoek naar de geheugen voor ruimtelijke informatie bleken kinderen met een Maya afkomst minimaal even goed te scoren als middenklasse kinderen uit Salt Lake City. Er werden afbeeldingen laten zien van omgevingen waar bekende objecten in geplaatst waren. De kinderen uit de stad probeerden dit in te prenten door herhaling en scoorden net iets slechter dan de Mayaanse kinderen. Wellicht dat de herhalingsmethode minder goed werkt voor contextueel georganiseerde informatie.

                  De rol van scholing in cognitieve tests is dus gebonden aan bepaalde gebruiken binnen school. Deze manieren kunnen zowel nuttig zijn als averechts werken afhankelijk van de organisatie van informatie.

                  Culturele waarden voor intelligentie en groei

                  Gelijktijdig met de opmerking dat de bekendheid met taal concepten en materialen van belang is bij cognitieve tests werd duidelijk dat bekendheid met de waarden en ervaringen uit het dagelijks leven van belang zijn op scores bij cognitieve testen.

                  Bekendheid met de inter-persoonlijke relaties gebruikt in tests

                  Cognitieve tests vertrouwen vaak op conversationele vormen die centraal staan in school. Zoals informatieoverdracht van leraar naar leerling. Zelfs voordat kinderen naar school gaan doen kinderen soms met hun familie al mee in discours die gebruikelijk zijn bij testen en op school. Bekend zijn met sturende vragen kan al een verschil maken in of de kinderen reageren zoals de onderzoekers het bedoelen, creatief spelen met de materialen of proberen er achter te komen wat er aan de hand is.

                  In sommige culturele settings waar scholing niet een centraal gebruik is, kan cultureel gepast gedrag anders zijn dan wat onderzoekers verwachten.

                  Waarden over sociale relaties beïnvloeden de manier waarop mensen reageren op cognitieve vragen. Zo vermijden kinderen in sommige gemeenschappen zichzelf te onderscheiden door vrijwillig antwoord te geven. In westerse scholen wordt het vertrouwen op andermans antwoord wel eens als afkijken gezien terwijl in andere gemeenschappen dit niet doen juist als egoïstisch wordt gezien.

                  Culturele modellen van sociale relaties welke impliciet of expliciet rationaliteiten weergeven voor gepast gedrag door kinderen en volwassenen en de manieren waarop zij zich tot elkaar verhouden.

                  Variatie in definities van intelligentie en groei.

                  Veel verschillen tussen culturele gemeenschappen kunnen te maken hebben met variaties over de interpretatie van welk probleem opgelost moet worden en wat gepaste methoden zijn om dit te doen.

                  Intelligentie wordt vaak gezien in de snelheid waarmee mensen in staat zijn problemen op te lossen. In andere gemeenschappen wordt intelligentie gezien als vaardigheden in bepaalde situaties en sociale verantwoordelijkheid.

                  Populaire concepties van intelligentie die aangehouden worden door Europeanen en Amerikanen verschillen sterk van de groepen met waarden over technische intelligentie die apart staat van sociale en emotionele vaardigheden.

                  Robert Serpell heeft een studie gedaan in Zambia naar de betekenis van intelligentie. Dit deed hij door volwassenen te vragen welke kinderen hij zou kiezen bij het uitvoeren van imaginaire taken en waarom. De keuzes werden verdedigd aan de hand van het concept van nzelu. Dit heeft niet veel te maken met cognitie maar meer met wijsheid slimheid en verantwoordelijkheid. Dit concept geldt dan ook niet voor mensen die hun intelligentie gebruiken voor zelfzuchtige doelen.

                  De centrale betekenis van de sociaal verantwoordelijke dimensie van nzelu heeft te maken met vertrouwd worden taken voor een ander uit te voeren. Het heeft een begrip nodig van de vereisten voor de taak maar ook een coöperatieve attitude.

                  In de VS wordt de term intelligentie op een bredere manier gebruikt door leken dan door psychologen. Beiden gebruiken in hun karakteristieken van gedrag voor een intelligent persoon; probleemoplossend en verbaal vermogen. Leken gebruikten echter ook sociale competenties als het toegeven van vergissingen en denken voor doen.

                  Waardeoordelen over welke vaardigheden wenselijk zijn bij jonge kinderen hebben overwegingen in zich over de betekenis van de activiteit voor de gemeenschap, niet alleen het belang voor de persoon zelf.

                  Ideeën over ontwikkelingsgroei, vroegtijdige rijpheid en waanzin zijn gebonden aan oordelen over welke aspecten van menselijke intelligentie en gedrag gewaardeerd worden in de gemeenschap. Iedere vorm van eindpunten van ontwikkeling of doelen er van en methoden waarop dit bereikt wordt heeft een waardeoordeel in zich.

                  Onderzoek naar cultuur en cognitie bevat tegenwoordig ook de gepastheid van verschillende benaderingen voor taken, afhankelijk van de manier waarop groei en intelligentie in de betreffende gemeenschap worden gezien. Het gevolg hiervan is dat over de eeuwen heen de gedachte dat intelligentie alleen gezien wordt als denkcapaciteit van een algemeen karakteristiek van individuen is. Door cultureel onderzoek is er ook aandacht gekomen voor de rol van gebruiken in de gemeenschap.

                  Met de realisatie dat cognitieve tests specifieke vaardigheden testen die voornamelijk in school geoefend worden, is het nog niet volledig duidelijk hoe mensen toepassen wat zij geleerd hebben.

                  Ervaringen generaliseren van de ene situatie naar de andere

                  Om te kunnen functioneren is het nodig dat niet elke situatie volledig nieuw is. Het is nodig dat er een soort begrip gecreëerd wordt vanuit de ene situatie, dat gerelateerd is aan de andere situatie. Hoewel onderzoekers soms schrijven alsof brede generaliseerbaarheid een doel is van leren, is generalisatie niet altijd een goed iets. Altijd hetzelfde doen in een nieuwe situatie kan verkeerd uit pakken. In plaats van strategieën breed toe te passen, is het van belang te weten welke strategieën zinnig zijn in welk soort situaties. Het doel is gepaste generalisatie.

                  De waarschijnlijkheid van het gepast generaliseren van de ene situatie naar de andere is deels gebaseerd op verkrijgen van conceptueel begrip. Mensen maken volgens Hatano geen gepaste generalisaties wanneer ze geen begrip hebben van de procedures. Het begrip hebben van principes over een situatie leidt niet direct tot gepaste toepassing van de principes in een andere situatie.

                  Wetenschappers die aannemen dat mensen automatisch in staat zijn hun kennis toe te passen op nieuwe situaties, zien het proces van generalisatie in zekere zin als gezeteld in de structuur van het probleem of het domein van kennis. Hierbij is het nodig dat de doelen, van de nieuwe situaties, gerelateerd worden aan doelen van vorige situaties.

                  Voor een persoon die de relevantie van een bestaand begrip wil krijgen voor een nieuwe situaties, is het nodig deze twee situaties aan elkaar te relateren. De eenheid van analyse in socioculturele theorie is de hele situatie en dit helpt onderzoekers met het focussen op doelen die mensen nastreven door na te denken over hoe de participatie van mensen in de ene situatie gerelateerd is aan participatie in andere situaties. Het idee is dat mensen ervaringen uit een vorige situatie gebruiken in een volgende. Deze blik op cognitie gaat er van uit dat een persoon zich ontwikkeld door participatie in activiteiten. De focus hierbij is op de actieve transformatie van mensen hun begrip en engagement in dynamische activiteiten.

                  Het zien van connecties tussen oude en nieuwe situaties behoefd hulp van andere mensen of instituties die de gelijkenissen aanwijzen. Mensen kunnen soms niet de onderliggende gelijkenissen van verschillende problemen zien, tenzij iemand anders ze er op wijst. Voor individuen en groepen is wat Giyoo Hatano noemt adaptieve expertise nodig om gepaste generalisaties tussen ervaringen te trekken.

                  Leren benaderingen flexibel toe te passen op situaties

                  De titel van dit kopje is een belangrijk aspect van cognitieve ontwikkeling op zich. Het is nodig om beslissingen te maken in de verschillende gebieden van intelligentie die de prioriteit hebben in bepaalde gemeenschappen.

                  In sommige gemeenschappen is het een expliciet doel in de ontwikkeling van kinderen gepaste situaties te onderscheiden. Takie Lebtra, noemde dit in Japanse opvoeding boundary training, waarbij kinderen zich aan moesten passen naar hun verschillende sociale rollen. Dit Japanse educatieve systeem moedigt kinderen aan te herkennen hoe zij zich in welke situatie moeten verhouden naar anderen. Op deze manier leren kinderen zowel te participeren in harmonieuze groepssituaties als in individuele competitieve situaties. Dit en enkele situaties in andere landen staat in contrast met het advies van westerse opvoedingsexperts naar ouders om consistent te zijn in hun behandeling van kinderen in verschillende situaties.

                  Verschillen in gepast gedrag thuis en op school zijn aanwezig bij kinderen over de hele wereld, maar in het bijzonder bij kinderen waar de gebruiken van de gemeenschap verschillen met die van westerse scholing. Zo kan het respect tonen naar een leraar inhouden dat de leerling de docent aankijkt, maar kan het thuis inhouden dat het kind de blik van een ouder juist ontwijkt. Om communicatieproblemen te vermijden wanneer gebruiken thuis verschillen van die van school, is het van belang dat kinderen leren welke benadering gepast is in welke situatie.

                  Het leren van gepast gedrag in verschillende situaties is een belangrijke vaardigheid in alle gemeenschappen voor zowel ouders als voor kinderen. Socioculturele theorieën hebben voortgebouwd op de realisaties dat dat denken gebonden is aan situaties.

                  De verbinding tussen denken en situaties is niet mechanisch. Individuen passen hun benadering aan op de situatie, maar doen dit met kennis over vorige situaties. De creatieve rol van individuen bij het relateren van de ene situatie aan de ander, wordt gesteund door de sociale interactie die mensen hebben waar sociale partners connecties aangeven.

                  Cultureel gereedschap om te denken

                  In eerder crosscultureel onderzoek zijn veel indicaties gegeven dat scholing en geletterdheid gerelateerd zijn aan prestaties op cognitieve tests. In dit onderdeel worden drie culturele concepten besproken om mee te denken die de laatste jaren veel aandacht hebben gekregen vanuit de wetenschap. Geletterdheid, wiskunde en andere conceptuele systemen.

                  Geletterdheid

                  Over de uitvinding van geletterdheid wordt gezegd dat het een enorme invloed heeft gehad op hoe gemeenschappen omgaan met cognitieve uitdagingen. Schrijven heeft het belang van herinneringen over mondelinge verhalen over geschiedenis doen verdwijnen. Tegelijkertijd heeft dit ervoor gezorgd dat men herinneringen kan checken op juistheid door het schrijven te bekijken.

                  Een voordeel van schrijven is dat het de mogelijkheid biedt voorstellen op interne logica gecheckt kunnen worden. Geschreven statements zijn makkelijker te testen op consistentie en kunnen behandeld worden alsof de betekenissen in de tekst worden gegeven, bij het oplossen van logische syllogismen. Uiteraard is het zo dat de betekenis die de schrijver geeft aan de woorden kan verschillen van de interpretatie van de lezer, door verschil in de sociale context.

                  Om de stelling te checken dat geletterdheid een brede algemene invloed heeft op de cognitieve mogelijkheden van personen heeft Sylvia Scribbner onderzocht wat de relatie is tussen cognitieve vaardigheden en verschillende vormen van geletterdheid. Zij gaven aan dat de meeste geletterdheid zich richten op het gebruik van essayistische teksten.

                  Specifieke cognitieve vaardigheden correleerden met bepaalde aspecten van de verschillende systemen in geletterdheid. Het onderzoek van Scribner en Cole indiceerde dat geletterdheid en cognitieve vaardigheden aan elkaar gerelateerd zijn door specifieke vormen van gebruik in geletterdheid. Verschillende manieren van geschreven scripts, verschillende manieren van gebruik van schrijven, moedigden verschillende soorten cognitieve vaardigheden aan. De verschillende doelen en gebruiken van schrijven lijken gerelateerd te zijn aan de vaardigheden die mensen gebruiken en de technologieën die er op van toepassing zijn.

                  Variaties in gemeenschappelijk gebruik van geletterdheid is gebonden aan en is duidelijk in de schakelingen door de geschiedenis heen over de definities van functionele geletterdheid. Dit varieerde van in staat zijn tot je eigen naam op een document te schrijven naar het kunnen lezen van documenten zonder noodzakelijk begrip tot de huidige definitie van geletterdheid.

                  Dergelijke historische schakelingen in het gebruik van culturele technologie onderstrepen de relatie tussen individuele cognitieve gebruiken en de specifieke instituties, technologieën en gebruiken van de gemeenschap. Geletterdheid lijkt mogelijkheden te scheppen voor specifieke manieren van denken in de context van hoe specifieke vormen van geletterdheid gebruikt worden als culturele gewoontes over verschillende culturen.

                  Wiskunde

                  Net als bij geletterdheid hebben prestaties op wiskundige tests te maken met de bekendheid met bepaalde numerieke oefeningen. Verder heeft ook onderzoek naar wiskunde geïndiceerd dat het een centrale rol heeft in culturele manieren van denken. Dergelijke manieren zijn schoolvormen van rekenen, prijsstructuren en dergelijke. De manier waarop mensen wiskundige problemen oplossen is sterk gerelateerd aan het doel van de berekeningen en de beschikbare en bekende gereedschappen.

                  Wiskundige tools zijn niet universeel, maar worden door de individuen en instituties aangepast naar de situatie waarbij het vaak van belang is dat het werk erdoor gesimplificeerd wordt en dat de mentale moeite wordt gereduceerd. Om die reden worden gespecialiseerde manieren gebruikt voor geroutineerde situaties.

                  Wanneer wiskunde in praktische situaties wordt gebruikt komt men zelden met onzinnige resultaten. Dit in tegenstelling tot de fouten die de berekeningen in schoolsituaties soms geven, met resultaten die onmogelijk zijn wanneer de betekenis van het probleem dat opgelost in overweging wordt genomen.

                  Nationale verschillen in prestaties op internationale wiskunde tests hebben grote politieke debatten opgeworpen over de rol van scholen en culturele gebruiken in het cultiveren van wiskundig begrip. De best presterende Amerikaanse klas had een lagere score dan de slechtst presterende Japanse klas.

                  Sommige van deze verschillen kunnen te maken hebben met de verschillende manieren waarop cijfers worden gerepresenteerd in verschillende talen, wat verschillende cognitieve tools in denken voortbrengt.

                  Pogingen om de verschillen tussen de fifth graders te beschrijven hebben zich ook geconcentreerd op de variaties in schoolstructuren (Stevenson). Kinderen in de VS spenderen de helft minder tijd aan academische vaardigheden in de klas, leraren geven hier minder tijd aan informatieoverdracht, de schooldagen en het schooljaar zijn korter.

                  Verder gaan de prestaties van de Japanse kinderen gepaard met verschillen in waarden en gemeenschappelijke organisatie over academische prestaties en groepsrelaties. Attituden jegens prestaties benadrukken dat goede resultaten vooral het gevolg zijn van hard werk en niet zozeer van een natuurlijke aanleg.

                  Wat enigszins verrassend is met de scores van de Japanse kinderen in het achterhoofd is dat de nadruk in de vroege kindertijd wordt gelegd op sociale ontwikkeling en niet op instructie in academische onderwerpen. Dit blijkt uit ondervragingen waarom Japanse ouders hun kind naar pre-school sturen. Ouders uit de VS benadrukken hier echter academische doelen als reden. Zo hebben Japanse peuters vier keer zo veel vrije speeltijd en wordt op de kleuterklas meer nadruk gelegd op elkaar te ondersteunen samen te leren, in plaats van op cijfers.

                  Catherine Lewis opperde het idee dat de indrukwekkende scores van de Japanse leerlingen groeit vanuit de gegeven aandacht in de kleuterklassen en vroege basisschool, omdat dit bijdraagt aan een gemeenschapsgevoel in de klas, zodat de kinderen zich er lid van en verantwoordelijk voor voelen waardoor ze meer aandacht hebben voor de besproken onderwerpen.

                  De VS probeert nu de manieren van overbrengen van wiskunde over te nemen van Japan. Maar zoals volgens Hatano al bleek, kan het averechts werken wanneer men specifieke technieken overneem maar geen aandacht schenkt aan hoe specifieke procedures passen in het culturele systeem van waarden en gebruiken.

                  Vaardig gebruik van de culturele instrumenten als wiskunde blijken sterk samen te hangen met vele aspecten van de gebruiken en waarden uit de gemeenschappen waar ze gebruikt worden. Het gebruik van de tools relateren naar de gebieden van de tools zelf, maar ook naar de waarden in de gemeenschap over hoe ze gebruikt en geleerd kunnen worden, daarnaast ook nog met inter-persoonlijke en inter-gemeenschappelijke relaties in manieren van instrumentgebruik.

                  Andere conceptuele systemen

                  Naast de genoemde geletterdheid en cijfersystemen zijn er andere culturele technologieën die denken ondersteunen en verhinderen. De volgende culturele systemen helpen de gebruikers er van informatie te organiseren en stellen ze in staat beslissingen te nemen.

                  1. Wetenschappelijke systemen als de classificatie van dieren en planten in de volksbiologie voor verschillende culturele gemeenschappen maken extensieve codering van lokale kennis mogelijk (Berlin)

                  2. De instrumenten beschikbaar in sterrenkaarten maken navigatiesystemen mogelijk wat indrukwekkende zeevaartexpertise tot gevolg heeft.

                  3. Narratieve en schematische kaarten samen met een strategie van continue updates in oriëntatie maakt het mogelijk om zeer precies de weg te weten voor Aboriginals op het land.

                  4. Linguïstiek onderscheid in locatie en vorm samen met geografische narratieven ondersteunen de vaardigheden van Inuïten van ruimtelijk inzicht en navigatie in het poolgebied.

                  5. Menselijke psychologie maakt systemen mogelijk van aannames voor het organiseren van geloof over het begrip van andere mensen, hun verlangens en intenties.

                  Observaties van sterk begaafde logische systemen hebben zich ook gefocust op expertise in inheemse spellen, om voorbij te gaan aan onderzoek naar logicasystemen die geletterdheid gebruiken bij logische syllogismen.

                  Linguïstische labels voor concepten dienen ook als cultureel instrument om te denken. Over de relatie tussen gedachten en taal is lang gediscussieerd. Sommige theorieën waren te deterministisch, anderen te simplistisch. De huidige gedachte is dat kinderen makkelijker classificatiesystemen leren met behulp van concepten die een label hebben in de taal van hun eigen gemeenschap.

                  Taalsystemen zijn instrumenten van denken die zowel werken als resultaat als katalysator van gemeenschapsbrede manieren van denken en doen. Concepten die makkelijk uit te drukken zijn in het betreffende taalsysteem geven denkinstrumenten aan. Door participatie in gebruiken van de gemeenschap er over te communiceren worden zowel denken als taalgebruik ontwikkeld op manieren die elkaar ondersteunen.

                  Culturele voorkeuren in taalgebruik gaan voorbij aan gebruikte woorden om concepten uit te drukken. De narratieve structuur die gewaardeerd wordt in de gemeenschap vormt de structuur waarop mensen hun ideeën uitdrukken in spraak en schrift.

                  In Japan is het bijvoorbeeld gebruikelijk een driedelige narratieve structuur te gebruiken, zoals de bekende haiku’s gebruiken. Europees Amerikaanse narratieve structuren laten zich daarentegen vaak kenmerken door meer beschrijving van setting en emotie, uitgaand van een eenzijdige ervaring met vaak een hoogtepunt welke een probleem uitdrukt.

                  Verschillende narratieve structuren kunnen bijdragen aan gewoonten in gedachtes die gerelateerd kunnen zijn aan cognitieve domeinen zoals hoe iemand bewijs examineert of hoe men ideeën aan zichzelf of anderen specificeert. De manier waarop individuen en generaties culturele instrumenten gebruiken maken duidelijk dat denken inter-persoonlijke en gemeenschappelijke processen behelsd als aanvulling op de gebruikelijke focus op individuele processen.

                  Verdeelde cognitie bij het gebruik van culturele instrumenten van denken

                  De cognitieve ontwikkeling van mensen vindt plaats in een gemeenschap van denkers waar meerdere mensen tegelijkertijd aan hetzelfde onderwerp werken. Historisch en materieel werk van anderen is beschikbaar voor elke denker.

                  Zoals Hutchins uitwees in zijn studie naar de manier hoe zeemannen samenwerken in berekeningen en planning om grote schepen te navigeren, hierbij is cognitie verdeeld over personen wanneer zij samenwerken.

                  Cognitie buiten de schedel

                  Het idee dat cognitie verdeeld is over meerdere personen kan moeilijk te bevatten zijn wanneer men er van uitgaat dat cognitie zich volledig in de hoofden van individuen bevindt. Vanuit het perspectief dat menselijke ontwikkeling gebeurt door participatie en transformatie is het idee, dat denken een solistische activiteit is, afgewezen.

                  De aanname van een arbitraire grens tussen individu en de rest van de wereld heeft onnodige complicaties opgeroepen bij het begrijpen van ontwikkeling en denken. Verder stond het in de weg bij het begrijpen hoe persoonlijke, inter-persoonlijke en gemeenschapsprocessen aan elkaar gerelateerd zijn.

                  Gregory Bateson illustreert het probleem van dergelijke grenzen met een voorbeeld over een blinde man met een stok, waar begint en eindigt dan zijn mentale systeem. Bateson stelt dat de stok natuurlijk geen onderdeel is van zijn mentale systeem, maar dat het wel verder reikt dan een normaal gebruiksvoorwerp, het functioneert als hulpmiddel.

                  Voor jonge kinderen vergt het gebruik van lichaamsdelen hetzelfde soort leren als de stok voor een blinde man; ze leren hun lichaamsdelen te gebruiken als instrument om me te reiken en te bewegen. Wanneer kinderen taal en schrift leren, leren zij ook het gebruik van fysieke beweging en objecten als mentaal instrument. Willekeurige geluiden en hun relatieve posities tegenover elkaar krijgen zo een betekenis dat, bij begaafde sprekers, de instrumenten en processen van leren bijna onzichtbaar worden.

                  Samenwerking in denken tussen tijd en ruimte

                  Samenwerken in denken kan plaats vinden met vorige generaties, zoals wanneer iemand een klassiek muziekstuk probeert te leren of wanneer men historische beelden onderzoekt op technieken.

                  Gedeelde pogingen hebben een toewijding nodig naar de levens van degenen die het moeten volgen, zelfs wanneer zij nog niet bekend of zelfs ongeboren zijn. Zo moet een schrijver bijvoorbeeld nadenken over zijn manier van schrijven, zodat het schrift ook voor toekomstige generaties begrijpelijk is.

                  Deel van de cognitieve uitdaging bij het schrijven van deze samenvatting is dan de poging te voorzien wat uitgelegd moet worden omdat het geen vertaling van het boek mag worden en dus niet alles mag bevatten wat er in geschreven staat.

                  Schrijvers van leerboeken moeten rekening houden met verschillen in ervaring, achtergrond, moedertaal etc. Verder hebben zij zowel te maken met mensen die al lang dood zijn als met mensen die nog niet geboren zijn en het nog moeten lezen.

                  Een ander voorbeeld is dat bij een onderzoek alles van belang is. Zowel de conversaties met collega’s over het onderzoek zelf, maar ook over andere onderwerpen die op het moment zelf niet van belang lijken. Zo komen mensen op onderzoeksideeën, waar mensen die solistisch werken nooit op gekomen zouden zijn.

                  Verborgen samenwerking in het ontwerp van cognitieve instrumenten en procedures

                  Sommige culturele instrumenten zijn speciaal ontworpen om samenwerking in gedachten op afstand te bevorderen op. De rol van dergelijke instrumenten, bijvoorbeeld boeken, computers en diagrammen, wordt makkelijk over het hoofd gezien.

                  De computer speelt zo een belangrijke culturele rol dat het soms zelf als interactiepartner wordt gezien.

                  Hoewel het denken met behulp van computers natuurlijk ook met werk te maken heeft van de ontwerpers van de computer. Maar begeleiding in klassen kan bijvoorbeeld door zowel een computer als door een mens gedaan worden maar beide hebben een bepaalde samenwerking in zich; direct of indirect via een apparaat.

                  Zo ook bij onderzoek; zelfs wanneer de onderzoeker en de participant niet direct met elkaar communiceren, zijn zij indirect aan elkaar verbonden. Wanneer mensen bijvoorbeeld lesstof maken, proberen zij de problemen op maat te maken voor de kinderen die er mee moeten werken, en de materialen en instructies worden gebruikt om kinderen te laten weten wat er van ze verwacht wordt.

                  Artefacten als boeken, computers en hamers zijn essentiële sociale, historische objecten, die transformeren naar de ideeën van hun ontwerpers en latere gebruikers. Zij vormen en worden gevormd door de handelingen waarvoor zij gebruikt worden en daaraan gerelateerde handelingen.

                  Een voorbeeld van socioculturele ontwikkeling in schrijftechnologieën en technieken

                  Dergelijke technologieën en technieken zijn een ontwikkeling die door de meeste mensen als vanzelfsprekend worden beschouwd. Nu het opstellen en aanpassen elektronisch geschreven communicatie veranderd reflecteren we vaak gemakkelijker op het belang van onze instrumenten.

                  Weinigen staan stil bij papier als schrijftechnologie, terwijl de makkelijke toegankelijkheid van schrijfoppervlakken essentieel is geweest voor de ontwikkeling van schrift. De overgang van schrijven op klei naar papyrus is gebeurd in Egypte, drie eeuwen voor Christus. Dit werd verboden om te exporteren en de buren van de ontwikkelaars hadden al snel een substituut.

                  Europa begon pas in de 11e eeuw met de import van papier, en de eerste papiermolen van Europa kwam in de 12e eeuw. Maar papier werd nog niet als geaccepteerd medium gezien tot in het midden van de 15e eeuw de eerste printpers werd uitgevonden.

                  Het eerste papier werd gemaakt van oud linnen en rag van de katoen plant, maar dit voldeed niet aan de vraag naar papier. Om deze reden reikte de wetenschappelijke instituten prijzen uit om nieuwe manieren te bedenken hoe papier gemaakt kon worden. Een Frans bioloog was er van overtuigd dat het gemaakt kon worden van houtpulp nadat hij wespen had geobserveerd hoe zij van verteerd hout nesten maakten. Uit eindelijk was het een Engelsman die dit voor het eerst lukte in 1800. Verbeteringen bedacht in Duitsland konden voorkomen dat de houtkap te snel ging en dat sterker en goedkoper papier ter beschikking kwam.

                  Waarderen van culturele instrumenten en gebruiken waarmee we denken

                  Hoewel cognitieve instrumenten en de sociale rollen die zij hebben vaak over het hoofd worden gezien hebben een centrale bijdrage gedaan aan denkvermogens. Denk bijvoorbeeld aan de vraag hoeveel 343 x 822 is. De kans is groot dat je hierop kunt antwoorden met 281.946 en dat je zegt: ik heb gewoon 343 keer 822 gedaan. Maar vaak is het zo dat je dit niet in 1 keer uit kunt rekenen maar het in delen doet. Dit is een van de cultureel vervaardigde instrumenten om mee te denken die je van de basisschool uit al mee krijgt.

                  De instrumenten die we gebruiken, hebben we vaak geleerd van vorige generaties, of uit gemeenschappen ver weg, maar worden door de huidige gebruikers naar eigen inzien geoptimaliseerd. En zonder deze culturele instrumenten zouden we geen van allen in staat zijn dergelijke berekeningen op te lossen.

                  Vraag stellen en antwoord zoeken: van probleem naar oplossing gaan

                  In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen als psycholoog of coach?

                  In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen als psycholoog of coach?

                  Hieronder vind je een selectie uit de JoHo Vacatureservice voor werk als psycholoog of coach in het buitenland. Klik op het land en ga naar het vacaturegedeelte op de landenpagina om de vacature en de bijbehorende organisatie te bekijken.

                   

                  Afghanistan

                  • Heb je een achtergrond in de psychologie of psychiatrie? Gebruik je kennis en ervaring om mensen met conflictgerelateerde problemen te helpen. (b) 

                  Argentinië

                  •  Ga aan de slag bij een organisatie die verstandelijk gehandicapten helpt. Je werkt en woont samen in een van de leefgemeenschappen en helpt met de dagelijkse werkzaamheden, workshops en andere leuke activiteiten. (b)

                  Bangladesh

                  • Ga aan de slag als psychosociale zorgverlener en help mensen met conflictgerelateerde problemen. (b)

                  Bolivia

                  • Deel als psycholoog je kennis met een stichting die kunst en muziek inzet voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren. (v)
                  • Is volleybal je sport en spreek je een woordje Spaans? Help dan met het trainen van jonge volleyballers en spring in als coach. (v)

                  Cambodja

                  • Ben jij goed in het aansturen van mensen? Coach een ontwikkel een internationaal salesteam. (b)

                  China

                  • Aan de slag als Swim Director of sportcoach bij een Nederlandse sportorganisatie voor kinderen in Shanghai. (b)
                  • Werk in een daycare center voor geestelijk gehandicapten en neem daarnaast deel aan een uitgebreid cultureel programma. (v)

                  Canada

                  • Werken en wonen in een woon- en leergemeenschap voor mensen met een verstandelijke handicap. Begeleid de bewoners en help ze hun potentieel te benutten. (v)
                  • Vind jij het leuk om kinderen en jongeren te begeleiden? Begin dan als kampleider en bezorg hen de vakantie van hun leven. (b)

                  Costa Rica

                  • Ondersteun mensen door het bieden van psychologische therapie. (v)
                  • Help kinderen en jongeren in achterstandswijken door het geven van creatieve therapie. (v)

                  Curaçao

                  • Help in een kindermuseum en begeleid kinderen bij uiteenlopende activiteiten. (s)
                  • Werk je graag met kinderen? Je kan helpen als kinderpsycholoog bij een stichting die zich inzet voor kinderen met autisme spectrum stoornis. (b)

                  Dominicaanse Republiek

                  • Ga werken in een leefgemeenschap voor verstandelijk gehandicapten. Je assisteert o.a. bij de dagelijkse bezigheden en organiseert activiteiten. (v)

                  Egypte

                  • Ondersteun en coach verstandelijk beperkten en help mee met de dagelijkse werkzaamheden. (v)

                  Engeland- Verenigd Koninkrijk

                  • Zet je in voor verstandelijk gehandicapten door te helpen met dagelijkse werkzaamheden, workshops en andere leuke activiteiten. (v)

                  Ethiopië

                  • Heb je ervaring in de psychiatrie? Deel je kennis en vaardigheden en train begeleiders in een opvangcentrum voor straatkinderen. (v)

                  Filipijnen

                  • Heb jij een achtergrond in de psychologie? Een opvanghuis voor kansarme kinderen en jongeren zoekt mensen die hun handen uit de mouwen willen steken om deze kinderen en jongeren geestelijke bijstand te bieden en te begeleiden. (v)
                  • Use your skills as an educated psychologist to help traumatised children and youth by organising group activities. (v)
                  • Heb je een masterdiploma in psychologie of ervaring als psychiater? Ga aan de slag als psychosociale zorgverlener en help mensen met conflictgerelateerde problemen. (b)

                  Ghana

                  • Ben jij sportief? Word sportcoach in Ghana en laat jouw passie voor sport aan de lokale kinderen zien. (v)
                  • Mogelijkheid om ervaring op te doen op bijvoorbeeld het gebied van fysiotherapie en volksgezondheid. (s)

                  Guatemala

                  • Kom werken als psycholoog bij een organisatie en help kinderen en families in Guatemala. (v)

                  India

                  • Help lichamelijk en geestelijk gehandicapte kinderen in India. Je kan veel voor ze betekenen op het gebied van psychotherapie of gezondheidszorg.(v)
                  • Help mensen met conflictgerelateerde problemen als psycholoog of psychiater. (b)
                  • Deel je medische kennis en draag bij aan de verbetering aan lokale klinieken. (v)

                  Indonesië

                  • Geef therapie op scholen of lokale zorginstellingen. (v)
                  • Zet je ervaring als therapeut in door oefentherapie te geven aan gehandicapte kinderen en je kennis over te dragen aan lokale hulpverleners. (s)
                  • Werken als fysiotherapeut bij een lokale organisatie. (v) 

                  Italië

                  • Draag bij aan een leefgemeenschap voor verstandelijk gehandicapten door te helpen met dagelijkse werkzaamheden en uiteenlopende activiteiten te organiseren. (v)

                  Laos

                  • Geef coaching in een veeteeltproject dat gericht is op het bieden van een basisinkomen aan Laotiaanse boeren en hun gemeenschap. (v)

                  Myanmar (Burma)

                  • Help mensen in conflictgebieden als psycholoog of psychiater. (b)

                  Nigeria

                  • Ga met je masterdiploma psychologie of ervaring als psychiater werken met mensen die conflictgerelateerde problemen hebben. (b)

                  Oostenrijk

                  • Organiseer leuke activiteiten of workshops voor gehandicapten in een leefgemeenschap. (v)

                  Pakistan

                  • Kom werken in lokale wees- en verzorgingstehuizen die zijn opgericht door een Nederlandse zuster. (b)

                  Peru

                  • Gebruik je kennis van psychologie om jongeren in een jeugdgevangenis te begeleiden en te ondersteunen. (s)
                  • Heb je ervaring op het gebied van psychologie? Bied dan hulp in de gezondheidszorg bij een lokale kliniek. (v)

                  Thailand

                  • Breng je pedagogische kennis in de praktijk en doe ervaring op in een buurthuis of dagopvang. (s)

                  Verenigde Staten van Amerika

                  •  Kom helpen bij een zomerkamp als coach. (b)

                  Zimbabwe

                  • Werk als psychosociale hulpverlener met mensen die te lijden hebben gehad onder conflict. (b)

                  Zuid-Soedan

                  • Help mensen in conflictgebieden als psycholoog of psychiater. (b)

                  Legenda

                  b = betaald werk

                  v = vrijwilligerswerk

                  s = stage

                   

                  Meer landen & regio's

                  Studievaardigheden en tentamens halen: startpagina's

                  Studievaardigheden en tentamens halen: startpagina's

                  Afstudeeronderzoek doen en stageverslagen maken in binnen- of buitenland

                  Afstudeeronderzoek doen en stageverslagen maken in binnen- of buitenland

                  Afstudeeronderzoek doen en stageverslag schrijven in nederland of in het buitenland Onderzoek opstellen - Onderzoek uitvoeren - Onderzoeks- of stageverslag maken Afstudeerproject kiezen - Eindverslag inleveren - Scriptie schrijven Inhoud o.a. Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie? Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie? Afstudeeronderzoek en...... lees verder op de pagina
                  Arresten begrijpen, jurisprudentie lezen en samenvattingen zoeken

                  Arresten begrijpen, jurisprudentie lezen en samenvattingen zoeken

                  Arresten en jurisprudentie zoeken, bestuderen en gebruiken Inhoud: o.a. Waar te beginnen met het lezen van een arrest? Hoe en waar zijn arresten en jurisprudentie te vinden? Hoe en waar zijn samenvattingen van arresten en jurisprudentie te vinden? Hoe vind je wetsartikelen? Hoe begrijp en analyseer je wetsteksten? Hoe bestudeer je civielrechtelijke uitspraken? Hoe bestudeer je strafrechtelijke uitspraken? Hoe bestudeer...... lees verder op de pagina
                  Onderwijs krijgen, hoorcolleges volgen en aantekeningen maken

                  Onderwijs krijgen, hoorcolleges volgen en aantekeningen maken

                  Onderwijs en hoorcolleges volgen, bestuderen en inzetten Aanwezigheid - Luistervaardigheid - Online delen - Relativeren - Vragen stellen Inhoud: o.a. Wat zijn hoorcollege? Wat zijn werkgroepen? Wat zijn collegeaantekeningen? Hoe maak je het beste aantekeningen tijdens je studie en volgen van onderwijs? Hoe kan je het beste een hoorcolleges of werkcolleges volgen? Wat zijn basistips bij het maken van onderwijs-...... lees verder op de pagina
                  Plannen en tijd winnen tijdens je studie, stage, werk en vrije tijd
                  Scriptie en paper schrijven: van studieverslag tot eindscriptie

                  Scriptie en paper schrijven: van studieverslag tot eindscriptie

                  Scripties en verslagen maken voor studie en opleiding Afstudeerverslag - Eindscriptie - Opzet - Hoofdvraag en Hypothese Opdracht - Paper - Stageverslag - Scriptievoorbereiding Inhoud: o.a Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk? Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling? Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet...... lees verder op de pagina
                  Samenvatten van studieboeken en uittreksel maken van de studiestof

                  Samenvatten van studieboeken en uittreksel maken van de studiestof

                  Samenvattingen van studieboeken en uittreksels maken van je studiestof Inhoud: o.a Wat is een samenvatting ? Hoe maak je samenvattingen en uittreksels van studieboeken en studiestof? Hoe gebruik je mindmapping, flashcards of BulletPoints? Wanneer kies je voor studiebegeleiding, bijles of een repetitor en hoe kies je de leraar of instelling? Hoe maak je samenvattingen en uittreksels van studieboeken en studiestof?...... lees verder op de pagina
                  Succesvol studeren en studiepunten pakken

                  Succesvol studeren en studiepunten pakken

                  Effectief, slim en succesvol studeren tijdens je studie, cursus of training in binnen- en buitenland Antwoorden formuleren - Multiple choice tentamens maken - Teksten onthouden Plannen - Stress voorkomen - Voorbereiden Inhoud: o.a Hoe neem je kennis op en train je je geheugen? Hoe kan je leren sneller te lezen, of te snellezen? Hoe geef je een presentatie voor je...... lees verder op de pagina
                  Studieresultaten boeken en tentamens halen

                  Studieresultaten boeken en tentamens halen

                  Studievaardigheden opdoen en studieresultaten halen Opdrachten inleveren - Studiestof leren - Tentamenstof begrijpen - Tentamens halen Inhoud: o.a Hoe neem je kennis op en train je je geheugen? Hoe kan je leren sneller te lezen, of te snellezen? Hoe geef je een presentatie voor je studie of werk, en wat is de beste voorbereiding? Wat kan je doen voor meer...... lees verder op de pagina
                  Tentamens doen en examens halen

                  Tentamens doen en examens halen

                  Tentamens voorbereiden en succesvol examen doen van mondeling tentamen, multiple choice vragen, open vragen, open boek examen, oefenvragen, praktijkexamen, tentamenvragen tot testexamens Inhoud: o.a Hoe bereid je je het beste op tentamens voor? Hoe lees en leer je de voorgeschreven literatuur voor een studievak? Hoe haal je een tentamen en hoe verbeter je je tentamenprestaties? Hoe haal je resultaten bij...... lees verder op de pagina
                  Wetenschappelijke artikelen en publicaties lezen, bestuderen en gebruiken

                  Wetenschappelijke artikelen en publicaties lezen, bestuderen en gebruiken

                  Wetenschappelijke artikelen en publicaties lezen, bestuderen en gebruiken Readers - Samenvattingen - Uittreksels - Bronnen Inhoud: o.a. Wat is een wetenschappelijk artikel? Wat is wetenschap? Wat is wetenschappelijk onderzoek? Wat zijn de uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen rond wetenschapsfilosofie Wat zijn de uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen rond analyse en onderzoek Wat is een wetenschappelijk artikel? Een wetenschappelijk artikel is een geschreven...... lees verder op de pagina
                  De 24 vaardigheden voor een zinvolle en succesvolle werk- en leefomgeving

                  De 24 vaardigheden voor een zinvolle en succesvolle werk- en leefomgeving

                  Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven

                  Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven

                  Competenties en vaardigheden voor je studie, je werk, je reizen en je leven Alle eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties die bijdragen aan een zingevende en succesvolle leer-, werk en leefomgeving Inhoud: o.a. Wat zijn competenties of kwaliteiten? Wat zijn eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties? Hoe ga je om met de mening van een ander...... lees verder op de pagina
                  Studies en studiegebieden: gerelateerde termen

                   

                  Partnerselectie: Stage in het buitenland I

                  Partnerselectie: Stage in het buitenland I

                  Wereldstage & Wereldstap

                  Al sinds 2000 regelt Wereldstage meeloopstages, projectstages en afstudeeropdrachten voor studenten op Curaçao. In de loop van de jaren zijn daar verschillende andere programma's en diensten bijgekomen zoals tussenjaarprogramma's, vrijwilligerswerkbemiddeling, werkbemiddeling en de begeleiding van professionals die tijdelijk op Curaçao werken. De dienstverlening richt zich op een goede voorbereiding voor je vertrek naar Curaçao en een ervaren begeleiding tijdens je verblijf. Wereldstage steunt lokale projecten door vrijwilligers te plaatsen en zelf actief sociale initiatieven op te zetten.

                  .... lees meer over deze organisatie of sector

                  JongLeren: stage- en projectbemiddeling in Spanje

                  JongLeren.es is een stage- en projectbemiddelingsbureau in Málaga, Spanje. 
                  JongLeren verzorgt meeloopstages, projectstages en afstudeerstages voor de meest uiteenlopende opleidingen op zowel MBO, HBO of WO niveau.
                  Jongleren.es organiseert en/of is betrokken bij verschillende projecten en activiteiten zoals het ‘Málaga Business Bootcamp’ en persoonlijke coaching bij studiekeuze.
                   
                  .... lees meer over deze organisatie of sector

                  Let's Go Africa

                  Let's Go Africa is een Nederlandse bemiddelingsorganisatie voor stages en vrijwilligerswerk in Afrika. Het doel van de organisatie is om studenten, vrijwilligers en jonge professionals wereldwijd in contact te brengen met lokale projecten en organisaties in Afrika.

                  .... lees meer over deze organisatie of sector
                  Partnerships & Partnerselections
                  • JoHo werkt samen met verschillende partners binnen verschillende sectoren. Op deze pagina vind je diverse uitgelichte selecties van partnergroepen per sector. Daarnaast vind de specifieke partnerpagina's voor de dienstverlening op het gebied van o.a verzekeringen en studiehulp.
                  • Ben je op zoek naar meer informatie over samenwerken, lees dan verder op de pagina over partnerships
                  • Ben je zoek naar de pagina van, of over, een specifieke partner, lees dan hier onder verder.
                  .... lees meer over deze organisatie of sector

                  Werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in binnen- en buitenland per activiteit en functie: startpagina's

                  Au pair worden in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk
                  Dieren verzorgen en natuur beschermen in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Dieren verzorgen en natuur beschermen in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland bij de dierenopvang, wildlife centers of natuurorganisaties Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als o.a: animal Rescue medewerker, coördinator, dierenarts, dierenverzorger, onderzoeker, wildlife vrijwilliger of wildlife ranger Inhoud o.a Hoe kan je jezelf bescherming tegen gevaarlijke dieren in het buitenland? Hoe regel je werk of een baan op een biologische of duurzame boerderij? Wat betekent duurzaamheid...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland bij events en in de entertainment in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland bij events en in de entertainment in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in de entertainment-, animatie- en eventsector Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als animatiemedewerker, entertainer, eventmedewerker of eventorganisator Inhoud: o.a. Wat zijn de taken en werkzaamheden van animatie- en entertainmentmedewerkers in het buitenland? Welk opleidingsniveau heb je nodig en wat zijn de functie-eisen voor animatie- en entertainmentmedewerkers in het buitenland? Wat zijn de arbeidsvoorwaarden en salarisindicaties...... lees verder op de pagina
                  Werken in de Fysiotherapie en revalidatie zorg in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in de Fysiotherapie en revalidatie zorg in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in de fysiotherapie en revalidatiesector Revalidatie centra - Paramedische sector - Ergotherapie Inhoud: o.a Hoe ziet je dag eruit in de fysiotherapie en zorg? Wat zijn je werkzaamheden? In welke landen en met welke werkzaamheden kan je in het buitenland via JoHo werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen in in de fysiotherapie en revalidatiesector Hoe werkt het...... lees verder op de pagina
                  Jurist en juridische werkzaamheden in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk
                  Lesgeven in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Lesgeven in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in het onderwijs en bij trainingsinstituten Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als coach, leraar, lerares, leerkracht, onderwijshulp, onderwijzer, onderwijzeres, skileraar, trainer of 'english teacher' Inhoud: o.a. Wat zijn praktische tips bij het lesgeven in het buitenland? Wat zijn voorbeelden van lessen en spelletjes die je kunt gebruiken bij het lesgeven in het buitenland of in...... lees verder op de pagina
                  Maatschappelijk dienstverlener en sociaal werk in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Maatschappelijk dienstverlener en sociaal werk in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van sociaal en maatschappelijk werk Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als cultureel medewerker, maatschappelijk dienstverlener of sociaal werker Inhoud: o.a Maatschappelijk en sociaal werk in het buitenland: wat is het, waarom zou je het doen, en waar kan je het beste heen? Wat kan je doen om je inlevingsvermogen, empathie en tact...... lees verder op de pagina
                  Online werken vanuit het buitenland als digital nomad of working nomad

                  Online werken vanuit het buitenland als digital nomad of working nomad

                  Remote en online werken vanuit het buitenland als digital of working nomad Administratieve en fiscale zaken regelen Beste plekken uitzoeken - Gemotiveerd blijven Remote werkzaamheden zoeken - Werk uitvoeren Verzekeringen kiezen - Uitschrijven bij gemeente of niet - Zzp'er in buitenland Inhoud: werken als digital of working nomad Wat zijn global nomads en digital nomads die werken vanuit het buitenland?...... lees verder op de pagina
                  Werken in de outdoor en sportmanagement in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in de outdoor en sportmanagement in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van sport, outdoor en beweging Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als o.a. activiteitenbegeleider, outdoormedewerker, sportinstructeur of sportleraar Inhoud: Outdoor- en sportinstructeur in het buitenland: wat is het, waarom doen en waar kan je het beste heen? In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen...... lees verder op de pagina
                  Personeelsmedewerker en arbeidsbemiddeling in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk
                  Psycholoog en coach in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Psycholoog en coach in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken als psycholoog, in de geestelijke gezondheidszorg of in de coachingsector in binnen- en buitenland Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als gedragswetenschapper, personal coach, mental coach of psychologisch hulpverlener Inhoud: o.a. Wat is de psychologische sector, waar kan je werken in de geestelijke gezondheidszorg en wat ga je doen? Wat zijn je werkzaamheden, taken en competenties als psychologische hulp...... lees verder op de pagina
                  Reisleider en reizen begeleiden in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Reisleider en reizen begeleiden in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in de reissector of als reisleider Werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen als groepsleider, host, reisbegeleider, reismedewerker of reisorganisator Inhoud: o.a. Wat betekent werken voor een reisorganisatie of touroperator in het buitenland? In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo in het buitenland werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen als reisleider of gids Reisleider &...... lees verder op de pagina
                  Werken in het toerisme en de reissector in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het toerisme en de reissector in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in het toerisme, de reissector en de vrijetijdssector Werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen bij: Campings - Cruiseschepen - Duikscholen - Ecolodges - Guesthouses - Events Horeca - Hotels - Reisorganisaties - Safarikampen - Sportorganisaties - Zomerkampen Inhoud: o.a. Wat is werken bij een hotel, hostel, guesthouse of restaurant in het buitenland? Wat is werken op een...... lees verder op de pagina
                  Werken als onderzoeker en in de wetenschap in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken als onderzoeker en in de wetenschap in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland bij een onderzoeksorganisatie of wetenschappelijke instelling Betaald werk, stage en vrijwilligerswerk als analist, aio, onderzoeksmedewerker, promovendus of wetenschapsassistent Inhoud: o.a. Wat is kennis, en wat betekent waarheid? Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken? Wat is statistiek, en wat zijn methoden? Wat is analyseren? Wat is analytisch zijn, de kern van een probleem zien en...... lees verder op de pagina
                  Werken bij een internationale organisatie of non-profit instelling in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken bij een internationale organisatie of non-profit instelling in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken en ontwikkelen bij non-profit organisaties, sociale ondernemingen en internationale organisaties Werken als beleidsmedewerker, duurzaamheidscoördinator, fondsenwerver, milieumedewerker, natuurbeschermer of bijvoorbeeld projectmedewerker: naar het buitenland als stagiair, vrijwilliger of betaalde kracht Inhoud: o.a o Wat is een non-gouvernementele organisatie (NGO) en een gouvernementele organisatie? Wat zijn de taken en arbeidsvoorwaarden binnen fondsenwerving en acquisitie in de non-profit sector? Wat zijn de...... lees verder op de pagina
                  Werken in een duurzame lodge, ecohotel of safaricamp via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in een duurzame lodge, ecohotel of safaricamp via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op een safari kamp, duurzame lodge of eco hotel in Afrika, Azië, Latijns-Amerika of Australië Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als o.a: assistent manager - barpersoneel - host - kampmanager - kok - lodgemanager - receptiemedewerker - technische hulp Inhoud: o.a Wat is werken in het buitenland in de huishouding van een B&B, guesthouse, hostel...... lees verder op de pagina
                  Werken in een hotel of hostel in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in een hotel of hostel in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in een hotel, hostel, guesthouse, bed en breakfast of andere accommodatie Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als o.a: assistent manager, host, barpersoneel , entertainer, kok, manager, reeptiemedewerker of technisch medewerker Inhoud: o.a. Wat is werken in het buitenland in de huishouding van een B&B, guesthouse, hostel of hotel? Wat zijn je taken als als balie-...... lees verder op de pagina
                  Werken in de marketing en communicatie in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in de marketing en communicatie in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van communicatie, marketing en voorlichting Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als marketeer, marketing medewerker, pr medewerker, public affairs officer, productmanager of voorlichter Inhoud o.a. Wat is communicatie binnen een organisatie, en wat is het vakgebied communicatie? Wat is communiceren en wat is marketing? Wat zijn de meest voorkomende functies en rollen in...... lees verder op de pagina
                  Werken in de bouw, ict, techniek en transport in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in de bouw, ict, techniek en transport in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in de bouw-, ict-, techniek- of transportsector Werk, stage of vrijwilligerswerk als bouwvakker, bouwmedewerker, chauffeur, chemicus, ICT'er, technicus, technisch medewerker of vervoersmedewerker Inhoud: o.a. Wat is ICT? Wat is milieu en duurzaamheid in het buitenland? Waar moet je aan denken als je gaat werken in het buitenland? Techniek & Vacatures In welke landen en met welke...... lees verder op de pagina
                  Werken in de wintersport via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in de wintersport via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in de wintersport als gastheer, gastvrouw, host, kok of skichaletmedewerker Inhoud o.a. Wat zijn je taken als chalet medewerker? Welke competenties heb je nodig in de wintersport als chaletmedewerker? Welk persoonstype heb je nodig voor werk als chalet medewerker Welk opleidingsniveau heb je nodig voor werk als chalet medewerker en wat zijn je functie-eisen? Wat zijn de arbeidsvoorwaarden en...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland bij een helpdesk of call center via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland bij een helpdesk of call center via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken en jezelf ontwikkelen bij helpdesks, service centers en callcenters in het buitenland Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als alarmcentrale invalkracht, inbound servicemedewerker, outbound servicemedewerker, teamleider call center of teamleider helpdesk Inhoud o.a Wat zijn je werkzaamheden en taken als je gaat werken bij een alarmcentrale, helpdesk of callcenter in het buitenland? Heb je een opleiding nodig, en wat...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland als duikinstructeur of divemaster via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland als duikinstructeur of divemaster via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland bij een duikschool of duikcentrum Werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen als dive master, duiker, duikinstructeur of duikschoolmedewerker Inhoud: o.a. Wat komt er kijken bij werken bij een duikschool of duikcentrum in het buitenland? Wat komt er bij kijken als divemaster of duikinstructeur wilt worden Wat zijn je verdiensten en voordelen bij werken voor een duikschool in...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland bij een skischool als skileraar of snowboardinstructeur via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland bij een skischool als skileraar of snowboardinstructeur via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Betaald werk, stage of vrijwilligerswerk als skileraar, snowboardinstructeur, skischoolmedewerker of wintersport all-rounder Inhoud : o.a. Wat zijn je werkzaamheden en taken als ski- of snowboardleraar in het buitenland? Heb je een opleiding nodig voor het werken als ski- en snowboardleraar in het buitenland, en wat zijn de eisen aan de functie? Wat zijn de arbeidsvoorwaarden en salarisindicaties voor ski- en...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland in een bar, cafe, club, discotheek of restaurant via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in een bar, cafe, club, discotheek of restaurant via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in een bar, cafe, club, discotheek of restaurant Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als assistent bedrijfsleider, barpersoneel, bezorger, host, horecamanager, kok of ober Inhoud: o.a. Hoe regel je een baan bij een hotel, hostel, guesthouse of restaurant in het buitenland? Werken in de horeca of entertainment in het buitenland: wat is het, waarom zou je...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland met kinderen en jongeren via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland met kinderen en jongeren via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in de pedagogische sector, jeugdzorg of kinderverzorging in binnen- en buitenland Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als au pair, jeugdwerker, kinderverzorger, orthopedagoog, pedagoog, pedagogisch hulpverlener of pedagogisch medewerker Inhoud: o.a. Wat is de pedagogische sector, waar kan je werken en wat ga je doen? Werken met kinderen in het buitenland: wat is het, waarom zou je het doen...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland op het gebied van management en organisatie via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van management en organisatie via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van bedrijfsorganisatie, management en advies Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als bedrijfskundige, bedrijfsmanager, consultant, coordinator, groepsleider, manager of organisatie-adviseur Inhoud: o.a. Wat is leidinggeven en waar gaat het om? Wat is professionaliteit en professioneel handelen,en deskundig zijn en vakmanschap tonen? Wat is leidinggeven, coördineren, motiveren en besluitvaardigheid, als competentie? Wat zijn aandachtspunten...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland op het gebied van beleid en bestuur via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van beleid en bestuur via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland binnen het bestuur, de overheid en de regelgeving Betaald werk, stage of vrijwilligerswerk als ambtenaar, bestuurskundige, bestuursmedewerker, gemeentemedewerker, juridisch medewerker of politiek assistent Inhoud o.a: Wat is bestuursrecht? Wat is bestuurskunde? Hoe zit het staatsrecht en bestuursrecht in elkaar, en wat zijn de deelgebieden? Bestuur en beleid & Vacatures In welke landen en met welk werk...... lees verder op de pagina
                  Werken op een camping, glamping, kampeerboerderij of resort in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken op een camping, glamping, kampeerboerderij of resort in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op campings, kampeerboerderijen en resorts Betaald werk, stage of vrijwilligerswerk als barmedewerker, entertainer, receptiemedewerker, technisch medewerker of tentopzetter Inhoud: o.a. Wat is werken op een camping in het buitenland? Welke werkzaamheden voer je uit tijdens je werk voor een camping in het buitenland? Wat zijn de arbeidsvoorwaarden bij werken op een camping in het buitenland? Wat...... lees verder op de pagina
                  Werken op een boerderij in het buitenland en fruit plukken via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken op een boerderij in het buitenland en fruit plukken via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken op een boerderij in het buitenland of in de agrarische sector? Betaald werk, stage en vrijwilligerswerk als agrarisch medewerker, druivenplukker, fruitplukker of organisch boerderijmedewerker Inhoud: o.a. Werken op een boerderij in het buitenland: wat is het, waar kan je het beste heen, en ben je verzekerd? Welke soort werk en welke seizoensbanen zijn er op een boerderij en in...... lees verder op de pagina
                  Werken op een cruiseschip of zeiljacht in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken op een cruiseschip of zeiljacht in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken op cruiseschip of zeiljacht in het buitenland Arts - Bemanning - Crew - Entertainer Horecamedewerker - Officier - Stewards - Verpleging - Winkelmedewerker Taken, salarissen en achtergronden? Wat zijn je taken als medewerker in de bediening op een cruiseschip? Wat zijn de taken, salarissen en achtergronden van een stewardess of steward op zeiljacht? Wat zijn de taken, salarissen en...... lees verder op de pagina
                  Werken op een zomerkamp en activiteiten begeleiden in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken op een zomerkamp en activiteiten begeleiden in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op een vakantiekamp, summer camp of zomerkamp Werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen als activiteitenbegeleider, stafmedewerker, summercampmedewerker of leiding van een vakantiekamp Inhoud: o.a. Wat zijn je werkzaamheden en taken tijdens het werk op een zomerkamp of vakantiekamp in het buitenland? Wat is het verwachte opleidingsniveau, en wat zijn de eisen aan bij werk op een zomerkamp...... lees verder op de pagina
                  Werken op het gebied van milieu en duurzaamheid in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken op het gebied van milieu en duurzaamheid in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland op het gebied van duurzaamheid en milieubeheer Betaald werk, stage, vrijwilligerswerk of werkervaringsplek als: duurzaamheidsmedewerker, milieumedewerker, milieucoördinator, natuurbeheerder, waste manager Inhoud: o.a. Wat betekent duurzaamheid en waar gaat duurzaamheid over? Wat is natuur, en wat betekent 'de natuur'? Wat is het milieu en wat is milieubescherming? Wat zijn de beste tips om duurzaam en milieuvriendelijk te...... lees verder op de pagina
                  Werken met een working holiday visum en werkvakanties in het buitenland

                  Werken met een working holiday visum en werkvakanties in het buitenland

                  Werken, reizen en backpacken in Amerika, Australië, Canada, Europa, Nieuw-Zeeland of ander land Inhoud Wat is een werkvakantie, Working Holiday in het buitenland Wat is een Working Holiday visum, wat is een Australisch Working Holiday visum? Hoelang duurt een werkvakantie, Hoe regel je een werkvakantie, Hoe kan je een werkvakantie vullen? Hoe kan je je oriënteren en voorbereiden op werken...... lees verder op de pagina
                  Vrijwilligerswerk in het buitenland doen en vacatures voor vrijwilligerswerk

                  Vrijwilligerswerk in het buitenland doen en vacatures voor vrijwilligerswerk

                  Vrijwilligerswerk in het buitenland doen, projecten in het buitenland steunen en vacatures voor vrijwilligerswerk in het buitenland zoeken Inhoud: o.a Wat zijn de vragen die je jezelf moet stellen als je vrijwilligerswerk in het buitenland wilt gaan doen? Waarom vrijwilligerswerk doen in het buitenland en waarom een ander helpen? Wat kunnen redenen zijn om géén vrijwilligerswerk in het buitenland te...... lees verder op de pagina
                  Stage in het buitenland en vacatures voor stagelopen in het buitenland
                  TEFL cursus volgen en Engelse les geven in het buitenland

                  TEFL cursus volgen en Engelse les geven in het buitenland

                  TEFL cursus volgen en Engelse les geven in het buitenland TEFL Training - TESOL cursus - CELTA Certicaat - TESL Diploma Vacatures betaald werk - Vacatures vrijwilligerswerk Inhoud: o.a Wat is een TEFL cursus? Wat is het verschil tussen TEFL, TESOL, CELTA en TESL? Engelse les geven & Vacatures Hoe vind je betaald werk als leraar of docent Engels in...... lees verder op de pagina
                  Werken in zorg en medische werk in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in zorg en medische werk in het buitenland via betaald werk, stage en vrijwilligerswerk

                  Werken in het buitenland in de gezondheidszorg bij ziekenhuizen en zorginstellingen Werk, stage of vrijwilligerswerk als arts, co-assistent, chirurg, fysiotherapeut, huisarts, kinderarts, neuroloog, psychiater, stagiair, tropenarts , verpleegkundige of zorgverlener Inhoud: o.a Hoe ziet je dag eruit in de gezondheidszorg en zorg? Wat zijn je werkzaamheden van co-schappen tot arts in het kort? Wat zijn je werkzaamheden als arts, chirurg,...... lees verder op de pagina
                  Werken in het buitenland

                  Werken in het buitenland

                  Werken in het buitenland en jezelf ontwikkelen in een internationale omgeving Vragen en antwoorden over advies, betaald werken in het buitenland, coaching, keuzehulp en inspiratie rond banen, bemiddelende organisaties, bestemmingen, branches, competenties, functies, sectoren, vacatures, verzekeringen en werkgevers Werken in het buitenland verkennen: Wat zijn de 7 vragen die je kunt stellen als je wilt gaan werken in het buitenland?...... lees verder op de pagina
                  JoHo zoekt medewerkers die willen meebouwen aan een tolerantere wereld

                  Werken, jezelf ontwikkelen en een ander helpen?

                  JoHo zoekt medewerkers, op verschillend niveau, die willen meebouwen aan een betere wereld en aan een zichzelf vernieuwende organisatie

                  Vacatures en mogelijkheden voor vast werk en open sollicitaties

                  Vacatures en mogelijkheden voor tijdelijk werk en bijbanen

                  Vacatures en mogelijkheden voor stages en ervaringsplaatsen

                  Aanmelden bij JoHo om gebruik te maken van alle teksten en tools
                   

                  Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

                  The world of JoHo footer met landenkaart

                  JoHo: paginawijzer

                  Thema's

                  Wat vind je op een JoHo Themapagina?

                  • Geselecteerde informatie en toegang tot de JoHo tools rond een of meerdere onderwerpen
                  • Geautomatiseerde infomatie die aan het thema is gekoppeld

                  Crossroad: volgen

                  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

                  Crossroad: kiezen

                  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

                  Footprints: bewaren

                  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage.
                  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

                  Abonnement: nemen

                  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zo zelf en volledig gebruik maken van alle teksten en tools.

                  Hoe is de pagina op gebouwd

                  • Een JoHo Themapagina pagina is opgezet aan de hand van 10 fases rond een bepaalde thema: statussen
                  • De status van een thema kan je inzetten bij de belangrijke en minder belangrijke processen rond het thema van de pagina. Zoals keuzes maken, orienteren, voorbereiden, vaardigheden verbeteren, kennis vergroten, gerelateerd werk zoeken of zin geven.
                  • Bij elke status vind je unieke of gerelateerde informatie van de JoHo website, die geautomatiseerd of handmatig wordt geplaatst.
                  • Een belangrijk deel van de informatie is exclusief beschikbaar voor abonnees. Door in te loggen als abonnee wordt de informatie automatisch zichtbaar. Let wel, niet elke status zal evenveel content bevatten, en de content zal in beweging blijven.
                  • De statussen:
                  1. Start
                  2. Oriëntatie : startpunt bepalen ->bijvoorbeeld: wat is je vraag of wat is het proces dat je gaat starten
                  3. Selectie: verkennen en verzamelen van info en keuzehulp
                  4. Afweging: opties bekijken en vergelijken -> bijvoorbeeld: alternatieven zoeken
                  5. Competentie: verbeteren en competenties -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te slagen?
                  6. Voorbereiding: voorbereiden & oefeningen -> bijvoorbeeld: wat kan je doen om te oefenen of je voor te bereiden?
                  7. Inspiratie: vastleggen &  lessen -> bijvoorbeeld: wat leer je en heb je geleerd?
                  8. Ervaring: vooruithelpen & hulp -> hoe kan je jezelf nuttig maken?
                  9. Beslissing: Uitvoeren en tot resultaat brengen -> bijvoorbeeld wat ga je kopen of kiezen?
                  10. Evaluatie: Terugkijken en verder gaan -> bijvoorbeeld: wat komt hierna?
                    JoHo: footprints achterlaten
                    JoHo: pagina delen

                    The world of JoHo footer met landenkaart

                    JoHo: Bereikbaarheid - Concept – FAQ - Gegevens - Winkelwagen - Zoeken