Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie?


Wat zijn gedachten?

Dit hoofdstuk gaat over cognitieve psychologie. De cognitieve psychologie bestudeert de cognitie: intelligentie, denken, taal, geheugen en beslissingen nemen. De cognitieve psychologie is op twee principes gebaseerd: 1) kennis over de wereld is opgeslagen in representaties in de hersenen en 2) denken is een mentale manipulatie van deze representaties.

De informatie die gebruikt wordt door onze cognitie is een mentale representatie van fysieke informatie. We gebruiken dagelijks twee soorten representaties: analoge en symbolische. Een symbolische representatie is een abstracte mentale representatie die niet correspondeert met de uiterlijke kenmerken van een object. Denk hierbij aan het woord ‘viool’: het woord zelf heeft niets te maken met de kenmerken van een viool. Een tweedimensionaal plaatje van een viool heeft echter dezelfde kenmerken als een echte viool. Een analoge representatie is een mentale representatie van de fysieke kenmerken van iets, het is analoog aan het object zelf zoals een kaart of klok. Veel representaties vormen beelden in onze hersenen.

Symbolische representaties bestaan uit woorden of beelden die abstracte ideeën representeren. De kennis die bij het object hoort, kan gebruikt worden om te bepalen wat er met het object gedaan moet worden. Een interessante vraag voor cognitieve psychologen is hoe we kennis over objecten efficiënt kunnen gebruiken.

Om niet teveel kennis per object te moeten verwerken, maken we vaak gebruik van categorisatie: objecten met gezamenlijke kenmerken zien als een groep. Dit is een efficiënte manier van denken, want we kunnen de hoeveelheid kennis die we moeten onthouden beperken. Een concept is een mentale representatie die objecten, gebeurtenissen of relaties tussen thema’s categoriseert.

Het prototype model is gebaseerd op het idee dat binnen elke categorie sommige objecten meer representatief voor de categorie zijn dan andere objecten. Het protoype model is gebaseerd op het beste voorbeeld. Een man van 20 die veel uitgaat, zien we eerder als een ongetrouwde man dan een ongetrouwde man van 30 die al jaren een relatie heeft. Dit terwijl ze in principe allebei ongetrouwd zijn. Als je het prototype hebt, categoriseer je nieuwe objecten gebaseerd op hoe gelijk ze zijn aan het prototype. 

Het nadeel van het prototype model is dat het afhangt van de criteria die je gebruikt voor welk exemplaar je als het meest prototypisch beschouwt. Is het prototype het meest voorkomende exemplaar, of degene waar ieder ander exemplaar het meest op lijkt?

Het exemplaar model gaat ervan uit dat je iets categoriseert op basis van hoe sterk het lijkt op andere leden van de categorie. Als je een dier ziet, vergelijk je het bijvoorbeeld met alle exemplaren van de categorie ‘hond’ en alle exemplaren van de categorie ‘kat.’ Als het dier het meest lijkt op de leden van de categorie ‘hond,’ besluit je dat het dier een hond is. Dit model gaat ervan uit dat mensen op grond van hun ervaringen een wazige representatie van een concept vormen waarop ieder exemplaar wel lijkt. 

We categoriseren sommige objecten op verschillende manieren. Patronen van hersenactiviteit kunnen dieren onderscheiden die een bedreiging zijn voor mensen versus dieren die geen bedreiging zijn. We hebben deze vaardigheid waarschijnlijk omdat dit een adaptieve vaardigheid is. 

Wat zijn schema's?

Onderzoekers stellen dat we door de tijd heen schema’s ontwikkelen over verschillende typen alledaagse situaties.  We kunnen schema's gebruiken voor twee redenen. Ten eerste hebben veel voorkomende situaties consistente regels. Ten tweede hebben mensen specifieke rollen binnen contexten. Helaas kunnen schema’s en scripts ook leiden tot stereotypering en vooroordelen. Cultuur kan ook bepalen dat er ongewenste schema’s ontstaan, bijvoorbeeld dat het stoer is om te roken en te drinken. 

Schank en Abselson noemden schema’s over de volgorde waarin een bepaalde situatie hoort te verlopen scripts. Een voorbeeld van een script is naar de film gaan. We weten dat we hier geld voor moeten betalen, dat we popcorn kunnen kopen en stil moeten zijn. Scripts vertellen ons eigenlijk welke gedragingen samen moeten gaan met situaties.

Sekserollen zijn ook een soort schema’s, die ons gedrag en onze gedachten onbewust beïnvloeden. Schema’s werken doordat situaties vaste kenmerken hebben en doordat mensen in bepaalde situaties vaste rollen hebben.

Hoe maken we beslissingen en lossen we problemen op?

Bij beslissen tracht je het beste alternatief uit een aantal opties te kiezen. Bij probleem oplossen probeer je een hindernis te overkomen om een doel te bereiken.

Tversky en Kahneman stelden dat we gebruik maken van heuristiek (vuistregels) bij besluitvorming. Van deze regels maken we gebruik om zo min mogelijk na te denken om tot een besluit te komen. Dit gebeurt vaak op een onbewust niveau. Gebruik maken van dit soort vuistregels kan goed zijn, omdat we snel besluiten kunnen nemen. Dit betekent echter ook dat we te weinig nadenken voordat we een besluit nemen en uiteindelijk een verkeerd besluit nemen.

Een algoritme is een formule, een procedure die altijd het juiste antwoord voortbrengt. Een heuristiek is een procedure die vaak werkt, maar niet per definitie het juiste antwoord voortbrengt. Heuristieken kunnen tot verschillende vertekeningen en fouten leiden.

Ankering is dat mensen in het nemen van beslissingen hun keuze baseren op de informatie die het eerst in hen op komt. Een anker is een referentiepunt waarop mensen hun beslissing baseren. Hoe de vraag gesteld wordt heeft effect op het antwoord dat gegeven wordt. Als wordt gevraagd ‘’Heeft Groningen meer of minder dan 30.000 (=anker) inwoners?’’ en men moet een schatting van het aantal inwoners maken, dan zijn de antwoorden lager dan wanneer een anker van 5 miljoen werd gegeven. Ankering effecten komen in veel beslissingen voor en leiden tot verkeerde beslissingen.

Dat de manier waarop informatie gepresenteerd wordt, effect heeft op de perceptie van de informatie ontvanger. Het benadrukken van verlies of winst bij tenminste één van de opties wordt framing genoemd.  ‘

De oude Grieken stelden dat rationeel denken kenmerkend is voor mensen. We maken constant besluiten; van wat we gaan eten tot welke kleren we zullen aantrekken. Redeneren staat voor het evalueren van informatie, argumenten en overtuigingen. Bij beslissen tracht je het beste alternatief uit een aantal opties te kiezen. Bij probleem oplossen probeer je een hindernis te overkomen om een doel te bereiken.

De beschikbaarheidheuristiek is de algemene neiging om een beslissing te maken die gebaseerd is op het antwoord dat het meest snel bij je opkomt. Mensen denken bijvoorbeeld dat met het vliegtuig reizen gevaarlijker is dan met de auto reizen, omdat ze zich gemakkelijk kunnen herinneren dat er een vliegtuig is neergestort. 

Als je hoort dat ene Lisa intelligent, wetenschappelijk georiënteerd en ambitieus is, denk je dan sneller dat ze een psycholoog is of een postbezorger? Veel mensen denken dat deze eigenschappen sneller samengaan met het beroep van een psycholoog dan met die van een postbezorger. Dit is een voorbeeld van de representatie heuristiek. Deze vuistregel kan gemakkelijk leiden tot verkeerde besluiten. In principe is er namelijk meer kans dat Lisa een postbezorger is, omdat er veel meer postbezorgers dan psychologen zijn. De base-rate van postbezorgers is dus hoger. We houden vaak echter minder rekening met base-rate-informatie dan met hoezeer iets representatief (prototypisch) is voor een categorie.

Wat is de rol van emoties bij het maken van beslissingen?

Mensen zijn niet altijd rationeel in hoe ze informatie gebruiken. Wanneer mensen zichzelf goed voelen, zijn ze vaak persistent en vinden ze creatieve reacties op uitdagende problemen. Mensen anticiperen zich op toekomstige emotionele staten, die als informatiebron en gids dienen bij het maken van beslissingen. Zo kun je sneller en efficiënter beslissingen maken.

Volgens de affect-als-informatie theorie, gebruiken mensen huidige stemmingen om beoordelingen en waarderingen te maken. Ze vertrouwen op hun stemming en zijn zich hierbij niet bewust van de bron van hun stemming. Als mensen zich wel bewust zijn van de bron van hun stemming, hebben hun gevoelens minder invloed op hun oordeel.

Volgens de somatische marker theorie van Damasio, worden de meeste beslissingen beïnvloed door lichamelijke reacties die somatische markers worden genoemd. Damasio vond dat patiënten met hersenschade in het midden van het prefrontale gebied vaak ongevoelig zijn voor somatische markers. Wanneer dit gebied beschadigd is, kunnen mensen zich nog wel informatie herinneren, maar heeft de informatie het grootste deel van zijn affectieve betekenis verloren. 

Mensen kiezen vaak om dingen te doen waarvan ze denken dat het ze blij maakt, en vermijden dingen waarvan ze denken dat ze er spijt van zullen hebben. Dit wordt de affectieve heuristiek genoemd. 

Hoe lossen mensen problemen op om doelen te bereiken? 

Problemen oplossen is een essentiële vaardigheid. Vaak is het hierbij nodig om een doel op te delen in kleinere stappen (subdoelen). Soms lopen mensen helemaal vast in het oplossen van een probleem. Herstructureren is dan de beste oplossing. Je probeert dan op een nieuwe manier te kijken naar een probleem, je denkt ‘outside of the box’. Dit kan zorgen voor een ‘aha’-moment en dus ook voor inzicht. 

Een mentale set is een probleemoplossingsstrategie die in het verleden heeft gewerkt. Je kunt hierin vastlopen: je probeert die eerdere strategie toe te passen op een probleem dat daarvoor niet geschikt is. Onze mentale representaties van de functies van objecten kunnen moeilijkheden veroorzaken bij probleemoplossing. Functionele vastheid is de neiging om te denken dat objecten alleen op één manier gebruikt kunnen worden. Je denkt dan bijvoorbeeld dat lucifers alleen gebruikt kunnen worden om iets aan te steken, terwijl je een doosje ook als bouwsteen kunt gebruiken.

Een manier van herstructuren is het gebruiken van een algoritme. Een algoritme is een richtlijn die altijd leidt tot het goede antwoord als het goed gevolgd wordt. Een andere goede bewuste strategie is achteruit werken. Als de stappen waarmee een probleem moet worden opgelost niet duidelijk zijn, kan terugwerken van het doel naar het eerste stadium helpen om tot een goede oplossing te komen. Een derde goede strategie is het vinden van een goede anologie.  Je maakt gebruikt van een goede analogie als het probleem eerst onoplosbaar lijkt. Het probleem lijkt veel te complex te zijn. Je kunt dan denken aan een makkelijke, soortgelijke situatie zodat het probleem makkelijker opgelost kan worden.

Bij plotseling inzicht is er sprake van een lampje dat spreekwoordelijk aangaat in je hoofd, als je je plotseling realiseert wat de oplossing is van een probleem. 

Wat is taal?

Taal is misschien wel een van de meest complexe vaardigheden van de hersenen. Taal is wat ons onderscheid van andere soorten en zorgt ervoor dat we in een complexe maatschappij kunnen leven. Taal is een communicatiesysteem waarin geluid en symbolen gebruikt worden volgens grammaticale regels. Dit is een hiërarchische structuur omdat zinnen in woorden kunnen worden opgedeeld en woorden in geluiden.

Ieder woord bestaat uit tenminste één morfeem, dit zijn de kleinste lettergrepen die nog betekenis hebben. Morfemen bestaan uit fonemen, de basis tonen van een taal. De syntaxis van een taal bevat alle regels die bepalen hoe van woorden zinsdelen en van zinsdelen zinnen gemaakt kunnen worden. De betekenis van woorden, zinsdelen en zinnen wordt semantiek genoemd. Praten kan door dat lucht tegen de stembanden (vocal cords) gebracht wordt. De lucht wordt dan naar de oral cavity gebracht waar de kaak, lip en tong bewegingen het geluid aanpassen. Talen verschillen van elkaar in het aantal fonemen en het patroon van morfemen waaruit een taal bestaat.

Beschadiging van bepaalde hersengebieden kan leiden tot problemen in het begrijpen en produceren van taal, dit wordt afasie genoemd. Zoals eerder omschreven heeft Broca het gebied in de hersenen gelokaliseerd waar de productie van spraak gecontroleerd wordt. Als dit gebied beschadigd is dan spreken we van expressieve afasie of Broca’s afasie, wat inhoudt dat iemand niet meer zelf kan spreken maar nog wel alles verstaat.

In 1870 heeft Wernicke een tweede gebied gevonden dat van belang is bij taal, het gebied van Wernicke. Als dit gebied beschadigd is dan wordt dat receptieve afasie (of Wernicke's afasie) genoemd en dan kan men nog erg goed praten maar zijn er problemen in het begrijpen van taal. Globale afasie betekent dat iemand niet meer kan praten en ook geen taal meer kan begrijpen. Dit kan als de linker hersenhelft beschadigd is want deze is het belangrijkst voor taal. De rechterhersenhelft is belangrijk voor interpretatie van spraak en voor spraakritmes.

Volgens de linguïstische relativiteitstheorie bepaalt taal onze gedachten en men kan alleen denken door taal. Dit is echter niet waar want er is veel bewijs dat kleine kinderen die nog niet kunnen praten wel degelijk kunnen nadenken. Een controversieel idee is dat taal het denken beïnvloedt, dit wordt in sommige onderzoeken wel gevonden met betrekking tot tijd, ruimte en hoeveelheden.

Hoe verloopt de taalontwikkeling?

Uit onderzoek kwam naar voren dat de talen die gesproken werden door de moeder tijdens de zwangerschap een voorkeur voor die taal veroorzaakten. Baby’s wilden als ze geboren waren liever naar die taal luisteren. Tot zes maanden oud kan een baby nog alle fonemen van alle talen onderscheiden maar na een paar maanden de eigen taal gehoord te hebben verdwijnt deze vaardigheid weer.

Volwassenen leren uiteindelijk zo’n 60.000 woorden. Ook erg jonge kinderen gebruiken al woorden om te communiceren. Met 18-24 maand beginnen kinderen woorden samen te gebruiken, tweewoordelijke zinnen. Baby’s maken al snel geluiden: ze huilen en brabbelen. Een kind zegt zijn eerste woord vaak rond het eerste levensjaar. Als een kind anderhalf jaar oud is, begint de woordenschat ontzettend snel te groeien.

Kinderen maken gebruik van telegrafische spraak: ze gebruiken basiszinnen waarbij sommige woorden en grammaticale regels nog missen.  Als ze wat ouder worden, maken ze kleine fouten in het vormen van zinnen. Ze zeggen bijvoorbeeld ‘ge-eten’ in plaats van ‘gegeten’. Dit komt omdat ze onregelmatige vervoegingen niet goed begrijpen. Ze generaliseren algemene taalregels, omdat ze niet doorhebben dat er uitzonderingen bestaan. 

Is er een aangeboren capaciteit voor taal?

Ook dove en blinde kinderen hunnen taal verwerven. Chomsky stelde dat mensen met een concept van taal worden geboren. Dit noemde hij het language acquisition device. Dit ingebouwde taalapparaat zou universele grammatica bevatten. Iemand vervolgens blootstellen aan een taal zou een beperking aanbrengen in welke grammaticale regels er worden geleerd. Alle talen hebben vergelijkbare elementen, zoals voor- en achtervoegsels.

De ideeën van Chomsky zijn bevestigd door onderzoek. Zo bleek dat jonge kinderen grammaticale regels al kunnen begrijpen. Hoe mensen woorden combineren tot zinnen noemde hij oppervlaktestructuur (surface structure). Hij was echter vooral geïnteresseerd in wat hij de diepe structuur (deep structure) noemde. De diepe structuur gaat om de impliciete betekenissen van zinnen. Chomsky stelde dat we oppervlaktestructuur automatisch en onbewust omzetten in diepe structuur. 

De taal die je spreekt wordt bepaald door de omgeving waar je woont. Creools verwijst naar een taal die over jaren geëvolueerd is en bestaat uit een mix van verschillende talen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in de tijd waarin landen kolonies stichtten. Pidgin is een informele creoolse taal zonder consistente grammatica.

Wetenschappers hebben jarenlang geprobeerd om dieren, meestal chimpansees, taal aan te leren. Hoewel dieren tot op zekere hoogte de betekenis van symbolen aan kunnen leren, blijken ze niet in staat om taal op een creatieve en grammaticaal correcte manier te gebruiken. Ze gebruiken taal slechts om verzoeken te doen (bijvoorbeeld om eten), maar kunnen geen gevoel, gedachten of zelf samengestelde nieuwe uitspraken te doen om zo ideeën uit te drukken.

Hoe leren mensen lezen?

Er zijn twee benaderingen om kinderen te leren lezen. Bij de fonetische benadering leren kinderen letters te associëren met hun fonemen. Eerst leren ze de algemene regels en daarna de vele uitzonderingen. Bij de whole language-benadering leren kinderen de betekenissen van woorden en hoe deze samen een zin vormen. Het idee is dat kinderen dan op dezelfde manier leren lezen als ze leren spreken. Deze benadering vinden veel kinderen leuker en het motiveert hen sterker om te lezen, zeker als ze risico lopen om slechte lezers te worden. Echter, de fonetische benadering blijkt effectiever te zijn om te leren lezen.

Dyslexie verwijst naar problemen met lezen, spelling en schrijven gecombineerd met een gemiddelde intelligentie. Kinderen met dyslexie hebben moeite met het verkrijgen van taal, vooral met het identificeren en gebruiken van fonemen. Moeite met het horen, identificeren en gebruiken van fonemen is een centraal probleem bij dyslexie. Dyslexie ontstaat doordat geluid en beeldverwerkingsprocessen niet goed werken vooral voor woorden die rijmen.

Wat is intelligentie?

Intelligentie bestaat uit het menselijke vermogen om kennis te gebruiken om te redeneren, problemen op te lossen, complexe ideeën te begrijpen, snel te leren en je aan te passen aan de omgeving. Sommige mensen zijn intelligenter dan andere mensen. De vraag is hoe we iemands intelligentieniveau kunnen bepalen.

Hoe wordt intelligentie gemeten

De psychometrische benadering wordt het meest gebruikt om intelligentie mee te onderzoeken. Dit richt zich op hoe mensen presteren op gestandaardiseerde tests die mentale vermogens meten. Testen die zich richten op prestatie proberen vaardigheidsniveaus en kennis van mensen te meten. Aptitudetesten worden gebruikt om uit te zoeken of mensen in de toekomst succesvol zullen zijn op bepaalde terreinen.

Binet was de eerste die de psychometrische benadering gebruikte voor intelligentieonderzoek. Binet stelde dat intelligentie een verzameling is van hogere mentale processen. Samen met Simon ontwikkelde hij de Binet-Simon Intelligentie Schaal. Binet en Simon gingen ervan uit dat studenten variabel konden scoren op onderdelen van de test, maar dat er wel een gemiddelde score uit zou voortvloeien. Binet ontdekte dat scores op de test overeenkwamen met de ideeën/vooroordelen van docenten over leerlingen. Binet ging uit van een mentale leeftijd die wordt bepaald door iemands intellectuele capaciteiten in vergelijking tot leeftijdsgenoten. De Binet-Simon test is herhaaldelijk aangepast. Ook zijn er nieuwe intelligentietesten ontwikkeld. Een veelgebruikte intelligentietest is de WAIS, ontwikkeld door Wechsler. Deze bestaat uit een verbaal deel, dat de algemene kennis en woordenschat meet, en een prestatiedeel, dat de non-verbale capaciteiten meet.

Het intelligentiequotiënt (IQ) is voor het eerst benoemd door Stern. Iemands mentale leeftijd deelde hij door de leeftijd en hij vermenigvuldigde dit met honderd. We maken nog steeds gebruik van het principe van een IQ, alleen berekenen we deze anders. Tegenwoordig gaan we uit van een gemiddeld IQ van 100 met een standaarddeviatie van 15. Dit is de verdeling van IQ-scores volgens een normale distributie. 

Veel mensen hebben een gemiddeld IQ, terwijl er weinig mensen zijn die extreem scoren. Meten intelligentietesten ook echt wat ze willen meten? Zijn intelligentietesten dus valide? Veel onderzoeken laten zien dat IQ inderdaad een goede voorspeller is van school- en werkprestatie. Een kritiekpunt is dat intelligentietesten geen rekening houden met mensen van andere culturen of etnische achtergronden. Sommige vragen zijn alleen relevant voor een specifieke cultuur, waardoor personen uit ‘afwijkende’ culturen lager zullen scoren.

Waaruit bestaat algemene intelligentie?

Binet zag intelligentie als een algemeen vermogen. We weten nu echter dat mensen goed kunnen zijn op sommige intelligentiegebieden. Zo kan iemand hoog scoren op verbale intelligentietesten, maar laag op non-verbale intelligentietesten. Spearman ontdekte door factoranalyse dat items van veel intelligentietesten geclusterd kunnen worden. Spearman zag algemene intelligentie (general intelligenceals een factor die bijdraagt aan prestaties op alle intellectuele taken. 

Catell geloofde ook in het bestaan van g, maar stelde dat g bestaat uit twee soorten intelligentie: vloeiende (fluid) en gekristalliseerde (crystallized) intelligentie. We maken volgens hem gebruik van onze vloeiende intelligentie als we informatie verwerken in nieuwe of complexe situaties zonder voorkennis. Voorbeelden hiervan zijn analogieën en redeneringstaken. Gekristalliseerde intelligentie bestaat uit kennis die wordt geleerd door ervaring. Daarnaast bestaat het uit het vermogen om die geleerde kennis te gebruiken.

Onderzoek steunt het idee van het bestaan van g. Ook laat onderzoek zien dat g (en vooral vloeiende intelligentie) school- en werkprestatie voorspelt. Een lage g wordt geassocieerd met een vroege dood. Deze mensen overlijden vroeg aan een hartaanval, diabetes, Alzheimer, een verkeersongeval of andere ongelukken. Hoe kan dit? Volgens Gottfredson weten mensen met een hoge g meer over gezondheid. Ze houden zich beter aan doktersadviezen en begrijpen de link tussen gedrag en gezondheid beter. Dit idee van Gottfredson is nog niet onderzocht.

Gardner stelde dat er multipele intelligenties bestaan. Mensen kunnen volgens hem verschillende vaardigheden laten zien in verschillende domeinen. Zo geloofde hij in het bestaan van muzikale intelligentie, lichamelijke intelligentie en interpersoonlijke (sociale) intelligentie. Uit zijn theorie vloeit voor dat mensen op sommige domeinen kunnen achterlopen, terwijl ze op andere domeinen uitmuntend zijn. 

Sternberg stelde dat er drie soorten intelligentie zijn: (1) analytische intelligentie, (2) creatieve intelligentie en (3) praktische intelligentie. Analytische intelligentie lijkt op de intelligentie die wordt gemeten door psychometrische testen. Het gaat bijvoorbeeld om het probleemoplossend vermogen en analogieën begrijpen. Creatieve intelligentie uit zich in het vermogen om inzicht te krijgen in nieuwe problemen. Praktische intelligentie gaat over het begrijpen van hoe mensen omgaan met dagelijkse taken.

Emotionele intelligentie is een soort sociale intelligentie. Het gaat om het vermogen om emoties waar te nemen, te begrijpen, te controleren en te gebruiken. Op deze manier kunnen emoties gebruikt worden voor gedachten en handelingen. Mensen die hoog scoren op EQ kunnen emoties goed herkennen in zichzelf en anderen. Er zijn veel schoolprogramma’s die proberen in te werken op het EQ van kinderen. Sommige wetenschappers geloven echter niet dat EQ echt een vorm van intelligentie is.

Is intelligentie gerelateerd aan cognitieve prestaties?

Uit onderzoek blijkt dat mensen die hoog scoren op intelligentietesten ook hoog scoren op testen die reactietijd meten. Als een persoon een knopje moet indrukken als een stimulus op het scherm verschijnt, wordt de simpele reactietijd gemeten. De keuze reactietijd (choice reaction time) wordt gemeten als iemand, na presentatie van een stimulus, snel moet kiezen tussen verschillende antwoorden. Ook lijkt het zo te zijn dat scores op g gerelateerd zijn aan het werkgeheugen. Hoeveel iemand kan onthouden in het werkgeheugen is sterk gecorreleerd met het intelligentieniveau. Engle stelt dat dit komt doordat mensen met een hoog IQ aandachtiger zijn en afleiders beter kunnen negeren.

Wat is de relatie tussen de hersenen en intelligentie? Uit onderzoek blijkt dat mensen met grotere hersenen hoger scoren op intelligentietesten. Deze correlatie is echter maar klein. De situatie is ook ingewikkelder, verschillende soorten intelligentie zijn waarschijnlijk verbonden aan de grootte van bepaalde hersengebieden zoals werkgeheugen, plannen, redeneren en probleem oplossen.

Het hebben van veel grijze materie en neuronale cellichamen in de frontale kwab is gerelateerd aan een hoge vloeiende intelligentie. Dit komt overeen met het bewijs dat beschadiging van de frontale kwab zorgt voor defecten van ‘vloeiende intelligentie’. De gekristalliseerde intelligentie blijft in dit geval intact.

Peek is de man waarop de hoofdpersoon uit de film Rainman gebaseerd is. Peek kon de inhoud van meer dan 9000 boeken onthouden maar niet zijn eigen kleding dichtknopen. Peek werd in 1951 geboren met meerdere hersenafwijkingen, zoals geen corpus callosum. Mensen zoals Peek, die een benedengemiddelde intelligentie hebben maar op één bepaald punt enorm uitblinken, worden savants genoemd. 

Wat is de invloed van genen en omgeving op intelligentie?

Een veelvoorkomende discussie in de psychologie is de rol van genen met betrekking tot intelligentie. Het is duidelijk dat er een genetische component is, maar dat deze op complexe manieren interacteert met de omgeving. Er zijn duizenden genen die allemaal een beetje bijdragen. Zelfs als tweelingen apart opgroeien, dan krijgen ze in hun omgeving vaak nog een sociale ‘multiplier’. Hierbij lokt het gedrag een reactie van de omgeving uit die het gedrag versterkt.

De omgeving waarin iemand opgroeit heeft invloed op iemands intelligentieniveau, zowel prenataal als postnataal. Ondervoeding kan de hersenontwikkeling remmen en het intelligentieniveau verlagen. Andere omgevingsfactoren kunnen ook van invloed zijn op intelligentie. Denk hierbij aan sociale klasse, opleidingsniveau, familie, prenatale invloeden en culturele opvattingen over intelligentie. Rijke stimulatie in de omgeving van het kind blijkt ook een positieve invloed te hebben op het IQ. Stimulatie zorgt voor genexpressie van allerlei hersenprocessen, waaronder het vormen van nieuwe verbindingen in de hersenen. Scholing beïnvloedt het IQ dus ook: hoe langer een kind op school zit, hoe hoger het IQ wordt. Het Flynn-effect houdt in dat IQ-scores de laatste eeuw zijn gestegen. Omdat onze genen niet veranderd zijn, moet dit wel door omgevingsfactoren komen. Mogelijke oorzaken van het Flynn effect zijn: kleinere gezinnen (en dus meer aandacht voor elk kind), betere opleidingsmethoden en het gebruik van computers. Ook betere voeding en gezondheidszorg kunnen een rol spelen. 

Zijn er groepsverschillen in intelligentie?

De vraag of er een verschil is in intelligentie tussen verschillende groepen is erg controversieel. Uit een meta-analyse van Jensen bleek dat mannen en vrouwen even intelligent zijn. De sekses verschillen wel in de taken waarop ze hoog scoren. 

Het blijkt dat blanke mensen ongeveer 10 tot 15 punten hoger scoren dan Afrikaans-Amerikanen op de meeste maten van intelligentie. Het is niet duidelijk welk deel door genen en welk deel door omgeving komt. Ogbu denkt dat de slechtere behandeling van minderheden er ook voor zorgt dat ze minder positief over hun kansen zijn en daardoor minder gemotiveerd zijn om hard te werken, met als gevolg een lagere prestatie. Gebrek aan motivatie is inderdaad geassocieerd met een lagere score op IQ tests. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn maar het is nog geen eenduidig antwoord op de vraag waarom er verschillen zijn in scores van Afrikaanse Amerikanen en witte Amerikanen.

Een alternatief is het effect van stereotype dreiging, waarbij minderheden zich gaan gedragen op manieren die de stereotypes over hun groep bevestigen. Dit effect kan worden afgewend door mensen zich te laten focussen op de positieve kanten van hun groep. Het effect wordt versterkt als voor de test het stereotype wordt geprimed. Het blijkt dat mensen in een stereotype dreiging conditie zitten, andere hersenactiviteit hebben dan mensen in een neutrale conditie. Mensen in de dreiging conditie hebben meer activiteit in gebieden voor emotie en sociaal gedrag. het verminderen van stereotype dreiging effecten is vaak succesvol, bijvoorbeeld door Afrikaans Amerikaanse studenten te laten schrijven over belangrijke persoonlijke waarden. Zo focussen ze meer op het positieve dan op het negatieve stereotype.

Bron: Psychological Science van Gazzaniga

Gerelateerde tags en onderwerpen:
Meer lezen over studie, stage en samenvattingen

Gerelateerde pagina's

Relaties en meer lezen

  Chapters 

Teksten & Informatie

JoHo: paginawijzer

JoHo 'chapter 'pagina

 

Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?

  •   JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke  lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Aanmelden

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.

Aanmelding: checken

  • Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee

Prints: maken

  • Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.
JoHo: footprint achterlaten
 
   

Account - Bereikbaarheid - Contact - Dienstenwijzer - Gegevens - Vacatures - Zoeken