Onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uitvoeren
In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.
- Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
- Hoe verzamel je gegevens
- Wat houdt data-analyse in?
- Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?
Onderzoeksontwerp opstellen?
- Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
- Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
- Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
-
Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
-
Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
-
Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?
Data verzamelen?
- De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
- In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
- Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
- Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
- Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
- Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
- Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
- Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.
Data analyseren?
- Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
- Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
- Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
- Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.
Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?
- Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
- Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
- Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
- Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
- Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
- Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
- Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
- Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
- Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
- Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.
Codeboek maken
- Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:
Geslacht:
-
Vrouw: 0
-
Man: 1
Geboortejaar:
-
Getal kan worden ingevuld, bv. 1988
Provincies waarin respondent gewoond heeft:
-
Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
etc.
Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.
Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.
Een codeboek ziet er als volgt uit:
Respondent nummer |
Geslacht |
Geboortejaar |
Provincies |
|||
N-H |
Z-H |
Zeeland |
etc. |
|||
1 |
0 |
1956 |
0 |
1 |
1 |
|
2 |
0 |
1977 |
1 |
0 |
0 |
|
3 |
1 |
999 |
0 |
1 |
0 |
|
4 |
0 |
1985 |
1 |
0 |
1 |
|
5 |
1 |
1967 |
0 |
0 |
1 |
|
etc. |
|
|
|
|
|
|
Vragenlijst uitzetten
- Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.
Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:
- De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
- De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
- De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.
Kwantitatief onderzoek
- Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
- Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.
Gegevens verzamelen in codeboek
- Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
- Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
- Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.
Gegevens analyseren
- In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
- Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
- Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
- Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
- Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
- Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
- Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
- Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
- Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
- Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
- Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
- Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.
Resultaten
- Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
- Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
- Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview
- Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
- Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
- Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.
Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:
- Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
- Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
- Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
- Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
- Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.
interviews afnemen
- Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
- Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
- Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.
Analyseren van kwalitatieve gegevens
- Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
- Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
- Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
- Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
- Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
- Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
- Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
Relaties
- Hoe stel je het onderzoeksvoorstel op, en hoe maak je een opzet voor een afstudeerscriptie?
- Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?
- Hoe manage je tijd en maak je een studieplanning?
- Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?
- Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?
- Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken?
- Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?
- Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?
- Hoe schrijf je een scriptie uit, of stel je een studie-opdracht op?
- Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?
- Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?
- Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?
- ‹ vorige
- 2 van 2
Chapters
Teksten & Informatie
JoHo 'chapter 'pagina
Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?
- JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp
Crossroad: volgen
- Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website
Crossroad: kiezen
- Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.
Footprints: bewaren
- Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
- Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.
Aanmelden
- Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.
Aanmelding: checken
- Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee
Prints: maken
- Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.