Wetenschapsfilosofie: begrippen en definities

 


A posteriori

Kennis gebaseerd op ervaring.

A priori

Kennis voorafgaand aan de ervaring.

Voor Kant: onbetwijfelbare ‘axioma’s’ (aannames) die voorafgaan aan de ervaring, bestaande uit kennis vanuit de wiskunde en de euclidische meetkunde.

Analytisch / synthetisch

* Analytisch: de (on)waarheid van een uitspraak op grond van de betekenis van de woorden die er in voorkomen (‘’deze roos is een bloem’’).
* Synthetisch: uitspraak die (on)waar is op grond van feiten (‘’Deze bloem is rood’’).
Quine:dit onderscheid is onhoudbaar: alle uitspraken zijn afhankelijk van taal.

Anomalie

Gevallen die in strijd zijn met theorie, verwachtingen en regels die binnen een paradigma heersen.
Kuhn: of deze gevallen worden ingepast in het paradigma en zorgen ervoor dat kennis wordt verfijnd. Of zij zorgen voor blijvende weerstand bij het inpassen in het heersende paradigma. Er kan zo een wijdverbreid gevoel van onzekerheid over het paradigma zelf ontstaan, dat leidt tot crisis en de mogelijkheid tot wetenschappelijke revolutie. Het nieuwe paradigma kan pas de overhand nemen als het de oplossing biedt voor de anomalieën van de concurrent.

Arbitrairiteit

De Sausurre: het fundament voor de manier waarop hij taal definieert rust op het idee dat de relatie tussen taaltekens berust op een gedeelde conventie en daarbij volstrekt willekeurig is.

Aura

Benjamin: het ‘hier en nu’ van een kunstwerk. In de romantische ideeën over kunst is een kunstwerk iets unieks en eenmaligs. Dit is wat een kunstwerk waardevol maakt. Dit aura wordt volgens Benjamin geruïneerd door de nieuwe mogelijkheid van technische reproduceerbaarheid (o.a. door de grammofoon, fotografie en film). Hij vindt dit een positieve ontwikkeling aangezien het nieuwe manieren biedt om realiteit de benaderen.

Axioma

Vanzelfsprekend of onbetwijfelbaar uitgangspunt.

Behaviorisme

Stroming in de psychologie die het wetenschappelijk gebruik van termen als ziel, gedachte en bewustzijn afkeurt omdat deze niet met waarneembare zaken correleren.

De Wiener Kreis: is hier nauw aan verwant. Observaties moeten verifieerbaar zijn in waarneembaar gedrag. Zo is bijvoorbeeld het observeren van de eigen gemoedstoestand en zelfanalyse is niet mogelijk.

Betekenaar (significant)

Betekende (signifier)

De Sausurre: Ieder teken in het taalsysteem heeft twee elementen die onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden:
* Betekenaar: de klank of het akoestisch beeld van een woord.
* Betekende: het mentale begrip van een teken.

De ‘betekenaar’ ‘hond’ in ieders hoofd een bepaald (ander) beeld op. Deze scheiding past de Sausurre vooral toe op gesproken taal, maar ook schrifttekens kunnen op deze manier worden bestudeerd en vormt dan ook het fundament van de semiologie.

Bewegingsbeeld

Deleuze: op technische niveau is film een reeks snel op elkaar volgende stilstaande beelden, maar we ervaren een bewegingsbeeld: een ‘vloeiende beweging, ofwel een ‘image movement’. Beweging is voor Deleuze de vertaling van tijd in ruimte. Hoewel beweging ook ervaren wordt in de wereld om ons heen, breekt film met onze perceptie van beweging via technische middelen als ‘shots’ en montage. Shots geven verschillende soort bewegingsvorm en zijn ieder specifiek als een ander soort teken:

* Perceptiebeelden: medium shots
* Actiebeeld: long shots
De overheersing van bepaalde shot bepaald het karakter van de film als geheel.

Bewustzijnsfilosofie

Het bewustzijn als primair en niet bemiddeld door taal.

Bildung

Humboldt: onderwijs moet niet alleen bijdragen aan groei van kennis, maar moet ook bijdragen aan een beter mens te zijn. Ieder individu, afhankelijk van zijn behoeften en mogelijkheden en gebonden aan de grenzen van zijn kracht, moet de kans hebben zich te ontwikkelen volgens zijn innerlijke persoonlijkheid. Daartoe behoren esthetisch en rechtvaardig handelen.

Context of discovery

De logische of kentheoretische rechtvaardiging van kennis achteraf: de rechtvaardiging van resultaten, afgeronde theorieën en hypotheses.

Context of justification

Het feitelijke proces van wetenschappelijke kennisverwerving.

Contextualisme

Het bestuderen van uitspraken in context van ideeën en verwijzingen. Staat tegenover de tekstualistische aanpak die uitspraken alleen beschrijft.

Skinner: geschiedschrijving dient zich niet te beperken tot de propositionele inhoud van uitspraken, maar ook hun ‘pointe’ te achterhalen. Ofwel de bedoeling van uitspraak kan achterhaald worden door bewust te zijn van conventies van een bepaalde tijd en plaats.

Contraverlichting

 

 

Brede intellectuele en politieke beweging tegen Verlichtingsidealen die de nadruk legt op gevoelens, tradities en culturen. Zij waarderen het gevoel, de traditie, het plaatselijke en het bijzondere op ten opzichte van de universele rede. Het cultuurbegrip is tijd- en plaatsgebonden en krijgt in de negentiende de eeuw vorm in de opkomst van het nationalisme; de veronderstelling dat verschillende volkeren kunnen worden gevat als culturele eenheid, die zich ook dient te verwezenlijken in een staat en politieke eenheid.
Zowel de contraverlichting als het nationalisme zijn belangrijke externe factoren die er aan hebben bijgedragen aan het ontstaan van geesteswetenschappen. Zij zorgden voor wezenlijke nieuwe (geesteswetenschappelijke) objecten van studie.

Conventionalisme

Belangrijke keuzes in de wetenschap die het resultaat zijn van afspraken van conventies.
Popper is een conventionalist: de basiszin (een singuliere uitspraak die een theorie test) waarop een cruciale test is gebaseerd berust niet op een ervaring maar op een afspraak die men voorlopig accepteert. De basiszin fungeert als conventie waarop een theorie kan worden weerlegd, dan wel kan worden aangenomen.

Copernicaanse wending

De radicaal nieuwe gedachte in de 16de eeuw dat de zon in het centrum van het universum staat (heliocentrisch wereldbeeld). En niet – zoals Aristoteles veronderstelde - dat de aarde in het centrum van het universum staat (geocentrisch wereldbeeld). Deze verandering is mede opgang gebracht door Copernicus.

Communicatief handelen

Strategisch handelen

Habermas: de overeenkomst van handelingsoriëntaties van betrokken. Hierbij worden elkaars doelen in acht genomen. Bijvoorbeeld de relatie tussen spreker en toebehoorde, waarbij de spreker bereid is tot wederkerige interactie: wie op begrip en overeenstemming uit is, Communicatief handelen kan alleen geslaagd plaatsvinden tegen de achtergrond van een gedeelde ‘leefwereld’ (zie leefwereld). Wanneer beide betrokkenen in een gesprek de consensus waarin het gesprek plaatsvindt beamen, vindt er een geslaagd gesprek plaats. Hij sluit hierbij nauw aan op Gadamer’s idee van horizon (en de versmelting ervan) als hetgeen wat aan de basis ligt voor ‘verstehen’ (zie ‘versmelting horizonten’).

Habermas: bij strategisch handelen daarentegen richt de spreker zich op louter zijn eigen doelen, zonder daarbij rekening te houden met de eventuele doelen en belangen van iemand anders die in het geding zouden kunnen komen. Coördinatie wordt hier tot stand gebracht via effecten van handelingen. In Habermas’ woorden: vindt de afstemming van handelingen plaats via ‘systeemmechanismen’. Op de markt bijvoorbeeld zijn beide partijen tijdens onderhandelingen uit op eigen doeleinden en worden zij niet geleid door rationele consensus maar door de wetten van vraag en aanbod (‘het systeem’)

Cruciale test

Popper: een expliciete poging om een stelling te weerleggen, door een basiszin uit een theorie af te leiden (deductie). Deze zin kunnen we toetsen aan de hand van onze ervaring. Wanneer de basiszin wordt aangenomen is een theorie dus weerlegd. Zo niet wordt een theorie gecorroboreerd ofwel de corroboratiegraad stijgt. Door een theorie als geconfirmeerd voor te stellen, spreken we een inductieve verwachting uit over het toekomstige succes ervan. Het omschrijven van een theorie als gecorroboreerd benadrukt dat een theorie tot dusverre succesvol is gebleken, maar daarmee blijft zij evenzeer een gissing die bij een volgende toetsing wellicht zal moeten worden opgegeven.
Op deze manier is het waarschijnlijk dat we de waarheid dichter benaderen, maar we zullen er echter nooit zeker van zijn of we de waarheid kennen (dit idee wordt gevat in Popper’s notie van ‘versmilitude’, ofwel waarheidsgelijkenis. Popper is een ‘falsibilist’; hij gaat uit van fundamentele feilbaarheid van kennis.

Cultuurindustrie

Adorno: is allerminst positief over de opkomst van nieuwe technologische producten voor de massacultuur. Zij functioneren als zoethoudertjes en probeert een kritisch zelfbewustzijn te voorkomen. Dit doet ‘de cultuurindustrie’ door louter amusement te bieden om men de kans te geven te vluchten uit de alledaagse sleur. Amusement als massakunst (‘gebruikerskunst’) staat recht tegenover elitekunst (‘kunstmuziek’). Massacultuur stimuleert gedachteloze en passieve consumptie van kunst, waaraan dankzij de opkomst van massamedia nauwelijks aan valt de ontsnappen. Doordat culturele producten worden gekenmerkt door homogeniteit en voorspelbaarheid wordt de massa beperkt tot denken in het heden en niet verder dan het heden.

Deconstructie

Derrida: we denken in termen van paren van begrippen. De methode (tekstanalyse) van deconstructie brengt deze paren aan het licht. Dit soort paren zijn niet neutraal, ze hangen altijd impliciet dan wel expliciet samen met hiërarchische ordening. Zij dragen daarom altijd bij aan systematische onderdrukking. Derrida wil deze hiërarchie niet perse opheffen, hij laat zien dat dit soort opposities problematisch en niet houdbaar zijn, maar tegelijkertijd dat we er niet zonder kunnen. Derrida heeft een antimodernistische visie en wijs het idee van filosofische vooruitgang af.

Deductie

Inductie

Logisch geldige of sluitende afleiding van een uitspraak uit een andere (‘’Alle zwanen zijn wit’’, volgt uit ‘’deze zwaan is wit’’).

Generaliseren van op basis van een beperkt aantal individuele waarnemingen in wetten of universele uitspraken (niet logisch dwingend).

Deductief-nomologisch model

De logisch empiristen waren ervan overtuigd dat alleen algemene wetten tot werkelijke verklaringen kunnen leiden. De Wiener Kreis eist dat wetenschap dient te verklaren waarom iets gebeurt. Verschijnselen dienen te worden ingebed in een universele wet. Enerzijds is er de te verklaren uitspraak (‘explanandum’) en anderzijds de verklarende uitspraak (‘explanans’).
Volgens de logisch empiristen bestaat verklaring uit de inbedding van het ‘explanandum’ in het ‘explanans’, dat de vorm heeft van een algemene wet. Dit ‘deductief-nomologisch’ model van verklaring begint met een universele wet (nomos) om daar een verschijnsel uit af te leiden. Wetten dekken situaties dus af. Het model wordt daarom ook wel het ‘covering-law model’ genoemd.

Demarcatiecriterium

Het principe waarop wetenschappelijke kennis van niet-wetenschappelijke/pseudowetenschappelijke kennis wordt onderscheiden.

Galileo: primaire versus secundaire kwaliteiten.

Wiener Kreis: verificatiecriterium van betekenis.
Kant: verificatiecriterium van betekenis.

Popper: falsificeerbaarheid ofwel feilbaarheid van kennis.

Diachronie

 

Synchronie

Het domein van historische ontwikkelingen of veranderingen.

Niveau van analyse dat abstraheert van historische of diachronische ontwikkelingen

Dialectiek

Visie die ontwikkelingen opvat als het instabiele en veranderlijke resultaat van tegengestelde kracht.

Hegel:dialectische idealisme’: de opvatting dat de geschiedenis verloopt volgens de dialectische ontwikkeling van de Geest, die primair is ten opzichte van materie.

Marx:dialectisch materialisme’: de opvatting dat de geschiedenis verloopt volgens dialectische ontwikkelingen van materiële (economische) tegenstellingen.

Diagolisme

 

 

Polyfonie

Bakthin: De onherleidbare pluraliteit en contextafhankelijkheid van (roman)taal. Eerder gebruikt hij de term ‘heteroglossie’ om het gevarieerde scala van stemmen in de roman aan te duiden. Later doet hij dat met ‘polyfonie’ of ‘dialogisme’. Omdat ‘polyfonie’ geen functie is voor het uitdrukken van de stem en intenties van de auteur, kan deze niet worden herleid tot zijn klassenpositie, zoals Lukacs dat wel zou claimen. In tegenstelling tot Lukacs ziet Bakthin de roman niet als specifiek burgerlijk genre.

Differentie

Deleuze: het virtuele, niet begrippelijke principe dat logisch en metafysisch voorafgaat aan identiteit en de daarop gebaseerde categorieën.

De identiteit van ieder ding bepaald door het verschil met een ander van hetzelfde soort. Om identiteit te vatten gebruiken we de indeling van soorten, categorieën en gelijkenissen. Zij functioneren als instrumenten om de veelheid van de ervaring te leiden tot de eenheid van het denken.

Ding an sich

Het ‘ding zoals het op zichzelf is’, niet zoals het door het kennende subject wordt gekend of waargenomen.

Disciplinering

Foucault: de normaliserende en individualiserende macht, die niet functioneert in termen van soevereiniteit, wet en overtreding, maar in termen van kennis en wat normaal en abnormaal is. Daardoor is er onlosmakelijke samenhang tussen kennis en macht. Geen van beide gaan logischerwijs aan elkaar vooraf of is primair aan de ander. Dit vat Foucault in zijn term ‘pouvoir-savoir’ (‘macht-kennis’).

Discours

Samenhangend geheel van uitspraken.

Doxa

In de wetenschappelijke traditie wordt er al vanaf de Griekse oudheid een onderscheid gemaakt tussen echte kennis (‘episteme’) en opinies (‘doxa’). Een serieuze onderzoeker streeft episteme’ na en concerteert zich daarbij op werkelijke oorzaken,sluitende antwoorden, is rationeel (waarden vrij) en baseert zich op methoden. ‘Doxa’ daarentegen zijn denkbeelden die zijn verbonden aan standpunten van willekeurige groepen en individuen. Zij zijn een ‘zaak van de massa’, niet van de wetenschap.

Duhem-Quinestelling

Leverde de belangrijkste filosofische bezwaren op Popper door te stellen dat uitspraken nooit ontegenzeglijk over één ding gaan. Hierdoor komt de vraag naar de verhouding tussen theorie en experiment hoog op de agenda te staan.

Edifying conversation

Rorty: beschrijft hermeneutiek als de manier waarop men vanuit het eigen perspectief, horizon of paradigma onvergelijkbare uitspraken probeert te vergelijken. De wetenschap moet streven naar wederzijds begrip, waardoor de filosofie het karakter krijgt van een ‘opbouwend gesprek’ (‘edifying conversation’).

Ego

Freud: Het zelfbewuste en rationele deel van de ziel. Freud’s psychoanalyse is moeilijk te plaatsen binnen het natuurwetenschappelijke, dan wel hermeneutische domein. Enerzijds duidt hij zijn werk aan als ‘biologie van de geest’, anderzijds richt hij zich als eerste op het ‘onbewuste’, ofwel de verborgen drijfveer van veel voor ons handelen.

E-humanities

Hedendaagse benadering van de geesteswetenschappen waarin in het gebruik van digitale technieken centrale staat. Zij bestuderen niet, zoals vooral gedaan werd in de filologie teksten, maar ‘hypertekst’ die constant verwijst naar andere teksten en informatie.

Empirische wetenschap

Kennis gebied dat zicht richt op beschrijving en verklaring van de zintuiglijke ervaring.

Episteme

Foucault: verwijst naar wat de kennis en wetenschap in een bepaald tijdsvak in houden. Episteme is de manier waarop in een bepaald tijdsvak de orde der dingen worden ervaren en de manier waarop dingen als onderling samenhangend en geordend worden gezien. Deze functioneren als ‘historisch-a-priori’. Onze schijnbaar vanzelfsprekende a-priori-overtuigingen zijn niet universeel maar historisch veranderlijk. Om de verschillen in epistemes in kaart te brengen kunnen we ons richten op verschillende concepties van orde, teken en taal die ingebed liggen in een episteme.

Epistemische breuk

Foucault: de discontinuïteit tussen épistemes.

Existentiële uitspraak / universele uitspraak

Carnap: houdt zich bezig met onderzoek naar de betekenisvolheid van uitspraken. Alle bewerende uitspraken (proposities) zijn respectievelijk:

* universeel: uitspraak over een reeks van objecten (‘’alle zwanen zijn wit’.’)
* existentieel: uitspraak over het al dan niet bestaan van of de eigenschappen van een specifiek object (‘’er bestaat een zwarte zwaan).

Externalisme

Gaat uit van een verklaring waarbij gekeken wordt naar de omgeving waarin wetenschap bedreven wordt: wat er in een samenleving gebeurt, in een cultuur leeft, institutionele ontwikkelingen kunnen een rol hebben in de ontwikkeling van de wetenschap en de inhoud van wetenschap wordt er door bepaald (staat tegenover internalisme).
Zilsel: verklaart de wetenschappelijke revolutie niet alleen aan de hand van wetenschappelijke veranderingen, maar ook de ambachten hebben een belangrijke bijdrage geleverd. De emancipatie van sociale klasse van ambachtslieden en burgeroorlogen kunnen niet los gezien worden van veranderingen binnen de wetenschap.

Falsificatie

Weerlegging (zie ook ‘Cruciale test’).

Fenomenale wereld

De wereld zoals hij aan het bewustzijn verschijnt.

Het verstand is volgens Kant het filter waardoor de wereld gezien en begrepen wordt. Zij vormt samen met de vorm van aanschouwing dat er zoiets is als kennis. Ofwel alle empirische kennis van de dingen vereist de verbinding tussen zintuiglijkheid en het verstand. Kant vat deze samen door te stellen dat gedachten zonder inhoud leeg zijn en waarnemingen zonder begrippen blind.

Kennis bestaat dus uit twee noodzakelijke componenten volgens Kant.
Enerzijds uit zintuiglijkheid (het passieve vermogen om indrukken te ontvangen) en anderzijds het verstand (het actieve vermogen om zintuiglijkheid te vatten en te begrijpen). Waarneming wordt door het verstand omgevormd tot volwaardige kennis. Dit noemt Kant ook wel ‘het schematische van het verstand’. Kennis bestaat dus alleen wanneer de mens er betekenis aan geeft.

Daardoor is de wereld zoals hij is, de wereld ‘an sich’, onkenbaar. We kunnen de objectieve wereld buiten het verstand niet kennen, aangezien kennis de directe confrontatie tussen het bewustzijn en ‘het gegevene’ is. We kennen alleen de ‘fenomenale wereld’ zoals die aan ons verschijnt. Hiermee voltrekt Kant een tweede ‘Copernicaanse wending’; in de wetenschap draait kennis niet langer om het object, maar het object om kennis.

Fenomenalisme

De reductie van alle betekenisvolle uitspraken tot uitspraken tot over zuivere waarnemingen of elementaire ervaringen.

Filologie

 

 

 

 

Stemmatologie (stemmatische methode)

Filologie is de methode of techniek die is gericht op het achterhalen van culturele leven van bepaalde perioden. In het licht van Hegel’s gedachtegoed gaat de filologie er vanuit dat taal, literatuur, religie, wetten etc. aspecten zijn van nationale geesteslevens, die specifiek aan een bepaalde periode kunnen worden toegeschreven.

Karl Lachmann: een typisch tekstkritiek waar de wetenschappelijkheid van de filologie op is gefundeerd. Teksten worden geordend in een stamboom, geworteld in een bepaalde oertekst (‘archetype). De originele, authentieke tekst kan worden gevonden vanuit het idee dat schrijffouten hereditair (erfelijk) zijn. Als een manuscript een bepaalde fout bevat, dan zullen alle kopieën van dat manuscript dezelfde fout bevatten; heeft een latere kopie die verschijning niet, dan gaat dus terug op een andere voorouder. Zo kunnen handschriften worden gerangschikt en het ‘origineel’ worden gereconstrueerd.

Filosofische adequaatheid

Het criterium dat eist dat een wetenschapstheorie in overeenstemming is met filosofische ideeën en opvattingen.

Frankfurter Schule

Stroming die aan de sociale wetenschappen aan een wezenlijke maatschappijkritische functie toekent, daarom ook wel ‘kritische theorie’ genoemd.

Functionalisme

De modernistische binnen de architectuur dat woon-,werk- en recreatieruimtes strikt van elkaar gescheiden moeten worden. In het postmodernisme wordt dit idee losgelaten en worden element uit eerdere tradities onbevreesd met elkaar vermengd.

Fysicalisme

De reductie van alle betekenisvolle uitspraken tot uitspraken over zuivere waarneembare feiten.

Gegevene

Mythe van het gegevene

Datgene wat onmiddellijk aan de zintuigen gegeven is, ook wel ‘zuivere waarneming.

 

Sellar’s:mythe van het gegevene’ stelt dat onbemiddelde kennis van de buitenwereld niet mogelijk is. Voor de logisch empiristen vormt het toetsen van waarnemingen één van de belangrijkste fundamenten. Maar volgens Sellars bestaat er niet zoiets als de onbemiddelde ervaring. Quine laat dit ook zien, aangezien hij uiteenzet dat uitspraken gelegen zijn in theorie. Sellars heeft andere uitleg. Volgens hem komt er meer dan alleen een zuivere zintuiglijke indruk kijken. Hij richt zich met name op het empiristische begrip van ‘sense data’ ofwel gezond verstand. Deze is niet biologisch, maar logisch van aard. Zij is niet primair maar aangeleerd en talig. Zintuiglijke prikkels kunnen slechts in een causale rol van veroorzaken staan tot onze kennis, niet in een logische relatie van rechtvaardiging of gevolgtrekking.

Geist

Hegel: kritiek en aanvulling op Kant’s notie van ‘vernuft’ (de rede). Waar Kant de rede beschrijft als het individueel bewustzijn, is de Geist voor Hegel een brede vorm van cognitieve, en morele zelfontplooiing die ontstaat in het sociale en culturele contact tussen mensen. De geest is voor Hegel veel meer dan de rede van Kant. Hij benadert de geest niet als louter individuele (subjectieve) geest, maar de geest als groter cultureel geheel. Deze is niet universeel, maar historisch veranderlijk. Waar Kant de rede zag als universeel en tijdloos, beschrijft Hegel de Geist vanuit een ontwikkelingsperspectief: de Geist wordt in de loop van de geschiedenis ontwikkeld en beweegt zich in de richting van vrijheid.

Genealogie

Een niet dialectische of teleologische benadering van verschijnselen. Het idee dat verschijnselen geen oorsprong hebben, maar zijn ontstaan via meerdere begint punten die in eerste instantie niet noodzakelijk het effect wilden hebben zoals ze dat hebben. Zij ontstaan door de toevallige samenloop van zaken.

Gender
 

 

Gender performativiteit

Het geheel van culturele betekenissen die op een specifieke tijd en plaats aan biologisch geslacht worden gegeven.

Butler: Volgens Butler is gender performatief. Al bij de geboorte worden er bij het uitspreken van de woorden ‘’het is een jongen’’ of ‘’het is een meisje’’ bepaalde verwachtingspatronen in gang gezet. Het is het begin van het genderproces dat het gehele leven zal voortduren. Het geboortekaartje van een meisje is roze, die van een jongen blauw. Het zijn kleuren die impliciet toebehoren aan bepaalde karakteristieken; het meisje is lief en snoezig, de jongen stoer. Deze karakteristieke worden impliciet gekoppeld aan gedragingen; het meisje speelt met poppen en gaat naar ballet, de jongen zit op voetbal en klimt in bomen. De wereld om het kind heen herhalen deze ‘speech acts’ op een consistente en standvastige manier, waardoor het kind een idee heeft wat er van hem of haar verwacht wordt. Dit wordt vooral vormgegeven via instituties als familie, onderwijs en media. We kunnen hier niet ontkomen en boetseren onze identiteit naar de culturele codes om heen.

Performatief handelen is niet effectief dankzij sprekersintenties of vooraf gegeven machtsverhoudingen, maar dankzij de herhaalbaarheid of ‘iterabiliteit’ van tekens. Performatief gedrag is een ritueel dat door herhaling genaturaliseerd wordt en waarop vervolgens de norm wordt bepaald. De vraag van Butler is wie er de macht over heeft.

Gestalt Switch

Men ziet opeens iets geheel anders, op basis van dezelfde visuele gegevens. De wereld wordt door een geheel ander conceptueel kader beschreven. Dit was bijvoorbeeld het geval na de ‘wetenschappelijke revolutie’: De Copernicaanse revolutie,de mathematisering van de wetenschap (waar Galilei een belangrijk aandeel in had) en de opkomst van de bociniaanse traditie (waar onder andere Boyle en Bacon toebehoorden) van experimenten hebben hier een belangrijke bijdrage aan geleverd. Zo zou Aristoteles een vallende appel zou omschrijven in termen van een kwalitatieve toestand (het bereiken van zijn potentie), zou Galilei dat in kwantitatieve termen doen (snelheid etc.).

Habitus
 

 

 

 

 

 

Velden

Bourdieu: het feitelijk sociaal handelen wordt niet alleen gedreven door (bewust) rationele mentale toestanden, maar derhalve door onbewuste
geïnternaliseerde waarden die staan voor de neiging tot specifiek gedrag. De ‘habitus’ is het geheel van belichaamde neigingen tot bepaald gedrag in bepaalde omgevingen, conform de normen in die omgeving (aangeleerd via ouders, school en andere bronnen) die voelen als een tweede natuur (‘le sense commun’) en medieert tussen structuur en praktijk. Aangezien ook de onderzoeker een eigen ‘habitus’ heeft en uitmaakt van historische constellatie, komt Bourdieu tot te conclusie dat objectieve kennis onmogelijk is.

Bourdieu: velden van wetenschap, economie, religie en kunst. Ieder veld heeft zijn eigen ‘kapitaal’ ofwel logica en principes, belangen, doelen en waarden. Daarbij zijn er verschillende schaarse goederen waar om gestreden wordt (‘symbolisch kapitaal’). Je neemt een bepaalde positie in binnen de hiërarchie van het veld op basis van kapitaal. Niet alleen financieel economisch kapitaal doet er daarbij toe, maar ook ‘symbolisch’ en ‘cultureel kapitaal’.Dit kapitaal is dus specifiek per veld en zijn van waarden binnen dat veld.

 

Hegemonie

Gramsci: Culturele of ideologische overheersing. Hierbij ligt de nadruk op de rol van de ondergeschikte of ‘subalterne’ klassen en van intellectuelen in het culturele leven.

 

Volgens Gramsci is het mislukken van revoluties in Italië toe te schrijven aan het idee dat arbeiders niet in het bezit van een ‘revolutionair bewustzijn’ zijn. Hun denken wordt nog altijd beheerst door de cultuur en ideologie van de burgerij. Zijn begrip van ‘hegemonie’ staat dan ook voor culturele (of ideologische) overheersing. Macht wordt niet uitgeoefend door dwang, maar door consensus. Arbeiders aanvaarden vrijwillig de denkbeelden van het systeem. Wanneer hij over ‘subalterne’ groepen spreekt, bedoelt hij dan ook niet perse het proletariaat ofwel de arbeidsklasse, maar degene die cultureel minder ontwikkeld zijn.

Hermeneutiek

Verstehen

De studie van het proces van interpreteren (‘verstehen’) inclusief het achterhalen en expliciet maken van de achtergrond of context die een tekst begrijpelijker maken.

Schleiermacher: plaatst teksten dan ook in de context van hun tijd, om zo tot een historisch adequaat en wetenschappelijk begrip ervan te komen. Naarmate het besef van de kloof tussen de huidige tijdsgeest en die van het verleden doordringt, ontstaat hermeneutiek als wetenschappelijk probleemgebied. Deze kloof kan met de hulpmiddelen van de hermeneutiek worden overbrugd.

Verstehen’ is niet alleen het inleven in de gedachten en bedoelingen van de auteur, maar een rigoureuze (zo men wil ‘objectieve’) historische methode die zich richt op de kenmerken van de tekst en context’’. Deze methode wordt door Schleiermacher als de ‘hermeneutische cirkel’ benoemd. Als hermeneuticus moet je de verhouding onderzoeken tussen de tekst als geheel en de delen waaruit die tekst opgebouwd is aan de andere kant.

 

Dilthey: werkt Schleiermacher’s hermeneutiek systematisch uit. Deze ‘verstehende’ methode onderscheidt de geesteswetenschappen wezenlijk van de meer empirisch observerende natuurwetenschappen volgens Dilthey. Volgens hem is het niet mogelijk mensen alleen empirisch waar te nemen, zoals dat bij levenloze objecten wel het geval is. We benaderen hen anders. Op het moment dat we de uiterlijke handelingen van een mens waarnemen, ervaren we die ook altijd vanuit hun innerlijke drijfveren. Hermeneutiek neemt niet slechts uiterlijke handelingen waar, maar leeft zich ook in motieven en gedachten. De geesteswetenschappen hebben niet perse een ander object van studie, ze onderscheiden zich doordat zij via de‘verstehende’ methode voorbijgaan aan de empiristische beperking tot het zintuiglijk waarneembare. ‘Verstehen’ behelst dus volgens Dilthey het achterhalen van de innerlijke drijfveren aan de hand van de uiterlijke, waarneembaar expressie in taal, kunst of handelen in het algemeen. Daarbij is ‘verstehen’ meer dan louter inleven, het gaat om het herbeleven (‘erleben’) en als het ware reproduceren van tekst en de context waar het in is gemaakt.

 

Rorty: hermeneutiek is de manier waarop men vanuit het eigen perspectief, horizon of paradigma, onvergelijkbare uitspraken probeert te vergelijken (zie ook ‘edifying conversation’)

Heteroglossie

Bakthin: De roman is volgens hem op geen enkele manier te herleiden aan klasse en klassenstrijd. Hij concentreert zich op wat hij kenmerkend noemt voor de moderne roman, namelijk de veelvoud aan stijlen en de verscheidenheid aan stemmen en sociale spreekstijlen (jargon, bekakt, dialect etc. in één verhaal). Dit noemt hij ‘heteroglossie’.

Heuristiek

Heuristische rol

Een hulpmiddel bij het vinden van wetenschappelijke waarheden en verklaringen.

Lakatos: het geheel van regels of aanbevelingen over welke stappen een wetenschapper in zijn onderzoek moet volgen.

Weber’s theorie van ‘verstehen is zeer omstreden geweest. Zij zou alleen een heuristische rol in de sociologie hebben. Ofwel een voorbereiding op een werkelijke verklaring die uiteindelijk in termen van algemene wetten moet worden geformuleerd, nadat deze is getoetst volgens natuurwetenschappelijke eisen. Daarom wordt Weber’s opvatting ook wel een ‘een kopje-koffie-theorie van het ‘verstehen’ genoemd: ‘’De beeldvorming van de subjectieve betekenis die een actor geeft aan zijn handelen is net zo nuttig als het drinken van sterke kop koffie: het kan onze geest rijp maken voor een goed idee, of de hypothesevorming bespoedigen’’.

Historicisme

Voor Popper: het geloof dat het verloop van de geschiedenis vaste wetten heeft en dus te voorspellen valt.

Historiciteit

Historische bepaaldheid of veranderlijkheid van bijvoorbeeld de menselijke rede.

Historische a priori

Onze schijnbaar vanzelfsprekende a-priori-overtuigingen zijn niet universeel maar historisch veranderlijk. Voor Foucault zijn dit epistemes.

Hume’s probleem

Popper houdt zich bezig met dit probleem van inductie; respectievelijk het generaliseren van waarnemingen in wetten of universele uitspraken. Inductie is volgens Hume psychologisch te rechtvaardigen. We zijn geneigd om op basis van herhaaldelijke ervaring algemene uitspraken te doen. Inductie is daarmee de macht van de gewoonte, niet de kracht van de logica volgens Hume. Popper is het niet met hem eens. Concluderen dat iets universeel is op basis van enkele gevallen, is volgens hem niet toegestaan. We moeten af van het idee van inductie in de wetenschap. Waarnemingen uit het verleden bieden nooit garantie van de toekomst.

Hybriditeit

De vermenging van strijdige tradities die volgens Bhabha kenmerkend zijn voor koloniale culturele verhoudingen.

Hypothetisch deductief verklaren

Causale verklaring vindt bij Popper niet plaats in metafysische termen, maar als de logische afleiding van E (een singuliere uitspraak), uit T (een theorie of hypothese), plus IC (een singuliere uitspraak, die de initiële condities aangeeft). E wordt verklaard uit T en IC en IC is de oorzaak van het effect (E).
Dit wordt het ‘ hypothetisch-deductieve-model’ van verklaren genoemd. Deze is op basis van structuur sterk gerelateerd aan het ‘covering law model’. Causaliteit wordt hiermee een logische voorspelling.

Ideografische wetenschap

 

Nomothetische wetenschap

Rickert: De cultuurwetenschap is een ideografische wetenschap. Zij hebben oog voor unieke gebeurtenissen, waarbij begripsvorming langs de weg van ‘individuatie’ plaatsvindt (vanuit het individu en soms zelfs vanuit een uniek geval). De nadruk ligt op hetgeen dat iets uniek maakt. De natuurwetenschap daarentegen is een ‘nomothetische’ wetenschap. Zij zijn op zoek naar wetmatigheid, naar uitspraken over klasse van gebeurtenissen, waarbij begripsvorming plaatsvindt langs de weg van generalisatie en de nadruk ligt op algemene wetten.

Illocutionair

Locutionair

 

Perlocutionair effect

Austin: maakt onderscheid tussen drie soorten handelingen, of aspecten van taal. Ten eerste onderscheidt hij de ‘locutionaire’ handeling: het uitspreken van woorden (ofwel de propositionele inhoud); ten tweede de ‘illuctionaire handeling’: de bedoeling van een uitspraak; ten derde ‘perlocutionaire’ handelingen: deze staan los van de eerste twee, maar is wel een causaal effect van de taalhandeling. Bijvoorbeeld door iemand te laten schrikken door te schreeuwen. Het is het effect op de hoorder, maar heeft niets met de inhoud van een taaluiting zelf te maken.

Imaginaire

 

Reële

 

Symbolische

Lacan : de sfeer waarin het ego ontstaat uit een vervreemde identificatie met een beeld buiten zichzelf.
Lacan: de sfeer van de niet gesymboliseerde werkelijkheid.

Lacan: het geheel van talige en sociale regels en wetten waarin het kind vanaf zijn geboorte in gevangen is.

Imperialisme

Het moderne streven naar de verwerving of overheersing van overzeese gebieden als bronnen van grondstoffen en/of afzetmarkten voor een kapitalistische economie.

Incommensurabili-teit

Kuhn’s stelling dat mensen die in verschillende paradigma’s werken, letterlijk over andere dingen spreken. Sommige paradigma’s lijken onverenigbaar. Maar volgens Kuhn kunnen ze niet neutraal met elkaar vergeleken worden omdat hun ontologie niet overeenkomt. Er kan wel gecommuniceerd worden tussen paradigma’s, zolang men dit zich maar beseft. Ook zijn paradigma’s wel degelijk met elkaar te vergelijken op basis van allerlei aspecten, maar niet in termen van ‘waarheid’. Er is geen neutrale positie. Er is dus geen werkelijke betekenis van uitdrukkingen buiten paradigma’s. Hierdoor wordt het onmogelijk, zoals Popper eist, een logische dwingende reden te geven welke van twee theorieën verkozen moeten worden. Hierdoor komt het onderscheid tussen de ‘context of discovery’ en de ‘context of justification’ op losse schroeven te staan. Wat geldt als rechtvaardiging verschilt per paradigma.

Instrumentalisme

Realisme

Opvatting die wetenschappelijke theorieën beschouwt als nuttige instrumenten voor het doen van waarnemingen en voorspellingen en niet de vraag stelt of ze waar zijn.

De modellen van Ptolemaeus hadden geen pretentie realistisch en fysiek correct te zijn. Zijn geocentrische wereldbeeld bijvoorbeeld (dat de wereld het middelpunt van het universum is) was een puur instrumentalistisch model van verklaren. Galilei doet afstand van het instrumentalisme. Hij vat zijn heliocentrische wereld op als een correcte theorie die de wereld beschrijft zoals hij is (realisme).

Internalisme

Gaat uit van een uitputtende verklaring door zuiver en alleen te wijzen op interne ontwikkeling van ideeën en de manier waarop ideeën elkaar opvolgen (zuiver wetenschappelijk)
Koyre: omschrijft de wetenschappelijke revolutie toe aan een aantal geniale individuen. Hij beantwoordt niet het ‘waarom’ op de vraag naar de wetenschappelijke revolutie, maar benadert wetenschappelijke ideeën en hun verandering als geheel onafhankelijk van de tijd, plaats en omstandigheden waar zij in zijn ontstaan.

Iterabiliteit

Derrida wil af van ‘stabiliteit’ van betekenis: (juist heel belangrijk voor structuralisten) naar het idee van instabiliteit. ‘Iterabiliteit’ (herhaalbaarheid) maakt tekens inherent instabiel. De betekenis van een term verschuift in iedere herhaling. Wanneer een term van de ene naar de andere tekst schuift, naar andere contexten verandert de betekenis. Er is geen stabiele referent buiten de tekst is, de betekenis wordt geproduceerd in de tekst en verschuift mee binnen de nieuwe tekst. Iedere herhaling zorgt voor een nieuwe betekenis.

Kant’s probleem

Popper houdt zich bezig met dit probleem, ofwel het probleem van demarcatie. Popper is het niet eens met de manier waarop Kant demarqueert. Namelijk, net als de Wiener Kreis dat doet, via het verificatiecriterium van betekenis.

Kentheorie

Filosofisch vakgebied dat de vraag bekijkt wat kennis en hoe kennisaanspraken gerechtvaardigd kunnen worden.

Klassieke natuurwetenschap

Natuurwetenschap die vanaf de 17e is ontstaan, doorgaans opgevat als het resultaat van het combineren van experimenten en wiskundige methoden.

Kolonisering

Habermas: de leefwereld wordt door het systeem ‘gekoloniseerd’. Bepaalde aanspraken kunnen niet meer ter discussie worden gesteld. Dit noemt Habermas ‘structureel geweld’. Habermas maakt hiermee een winst- en verliesrekening op van de rationalisering van de wereld, waar Max Weber over schreef.

Langue

 

Parole

 

De Saussure onderscheidt tussen twee aspecten van taal.

Enerzijds ’parole’ ofwel het individuele taalgebruik, dat verschilt van persoon tot persoon. Anderzijds ‘langue’ ofwel het taalsysteem waarin tekens zich op een bepaalde manier verhouden. Dit systeem is een sociaal feit aangezien zij een dwingende macht uitoefent op haar sprekers (het individuele taalgebruik). Het gaat niet om individuele verschillen maar om het achterhalen van de aard van het taalsysteem, ofwel om de structuren van de verhoudingen die los staan van de invulling in het ‘parole’.

Leefwereld

 

Systeemmecha-nisme

Habermas: de gedeelde en gemeenschappelijke aanvaarde achtergrond van communicatief handelen.
Habermas: Het mechanisme dat de coördinatie van sociale handeling bewerkstelligt via effecten van die handelingen.

Linguistic turn (talige wending)

Wending in de filosofie waardoor niet langer gekeken wordt naar de rechtvaardiging van oordelen, maar nar de betekenisvolheid van uitspraken.

Manicheïsche

Kolonialisme berust volgens Fanon op een ‘manicheïsche’ indeling van de wereld, waarin in een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen de beschaafde moreel van de blanke koloniale heerser en de primitief en onbeschaafde moreel van de ‘cultuurloze natuurmens’, ofwel de gekoloniseerde bevolking. Het westerse humanisme neemt in koloniale context onmenselijke vormen aan. Door de cultuur van gekoloniseerde volkeren als zodoende te bestempelen, wordt de eigen cultuur van deze volkeren verwoest. Hierdoor is er geen basis om verzet te bieden tegen koloniale overheersing uit naam van een prekoloniale cultuur.

Mechanistische visie

De teleologische opvatting van Aristoteles maakt plaats voor Galilei’s mechanistische opvatting van de natuur; als klok die volgens een vast patroon beweegt. Zij kan dan ook in kwantitatieve termen worden beschreven.

Metavertelling

Wetenschappelijk kennis is voor Lyotard een geheel aan uitspraken, ofwel een ‘discours’, wiens nut gelegitimeerd wordt van bovenaf. Dit gebeurt vanuit een ‘metavertelling’ of ‘metadiscours’, dat hij ook wel een ‘groot verhaal’ noemt. Zo rechtvaardigt het grote ‘verlichtingsverhaal’ wetenschap als instrument voor vrijheid en emancipatie van de mens. En is het ‘bildungsverhaal’ speculatieve kennis die de zelfverwezenlijking van de Geist en het idee dat kennis bijdraagt aan de morele ontwikkeling van het volk legitimeert. Alle bekende politieke stromingen worden gerechtvaardigd op basis van één van deze verhalen. Binnen de postmoderne toestand zijn zij hun aanzien en geloofwaardigheid echter verloren door onder andere het nazisme, stalinisme, technologische ontwikkelingen en de massamedia. Dit noemt hij ‘het einde van de grote verhalen’.

Microkosmos

 

Macrokosmos

Galaneus maakt geen categorisch verschil tussen de mens en het universum en gaat uit van volledige eenheid van lichaam en ziel. De mens is, als microkosmos, een afspiegeling van de macrokosmos (het universum). De gezondheid van de ziel correspondeert met de balans tussen de humeuren en de elementen van de materie vuur, water, aarde, lucht. Dit staat nauw in verband met de astrologie van Ptolemaeus, die stelde dat de aarde opgebouwd is uit deze elementen en dat de stand van de sterren en planeten invloed hebben op het karakter en het gedrag van de mens.

Modernisme

Stroming in de kunst en wetenschap die zichzelf beschouwt als culturele voorhoede die welbewust wil breken met het verleden en gelooft dat vooruitgang kan worden bewerkstelligd via nieuwe technologie.

Modernization theory

Maakt een onderscheid tussen ‘moderne samenlevingen’ als de Verenigde staten, die rationeel geordend en nationaal geïntegreerd zijn en daarbij politiek liberaal, seculier en kapitalistisch. Iedere afwijking van dit Amerikaanse ideaal wordt negatief geïndiceerd als ‘stagnatie’ of ‘onderontwikkeld’ en zou karakteristiek zijn voor ‘traditionele samenlevingen’. Alleen door Amerikaanse idealen over te nemen kunnen zij moderniseren. Er wordt echter geen rekening gehouden met het contact tussen samenlevingen.

Monografie

Wetenschappelijk boek of verhandeling over een onderwerp. Traditionele vorm van publiceren binnen de geesteswetenschappen.

Naturalisme

Quine: de opvatting dat het kennend subject een natuurlijk wezen is, en dat kentheoretische vragen te vertalen of herleiden zijn tot vragen uit de psychologie.

Neonkantianisme

Net als Kant verrichten Neo-kantianen empirisch onderzoek naar de mogelijkheidsvoorwaarden voor kennis. Anders dan Kant, beklemtonen zij echter dat kennis historisch veranderlijk. Het is geen tijdloos aspect van de formele en universele zuivere rede. Dientengevolge ontstaat er een ander beeld van wetenschap. Het ‘standaardbeeld van wetenschap’ werd tot nu toe beschreven als een continue accumulatie van kennis en kennisontwikkeling als een rechte weg, waarbij onwaarheden worden verlaten en heerst het idee dat we steeds meer weten. Het nieuwe beeld van wetenschap gaat er niet van uit dat we steeds meer weten van hetzelfde, maar dat we steeds andere dingen komen te weten. Daardoor is er alleen binnen verschillende wetenschappelijk paden sprake van kennisgroei. Vooral de studies van Kuhn en Foucault uit de jaren ‘60 zijn hier toe te rekenen. Zij radicaliseren allebei Koyré’s idee van de wetenschappelijke revolutie als een ‘discontinue ontwikkeling’.

Nomadisch

Deleuze is niet op zoek naar fundamentele principes zoals ‘de rede’. Hij noemt zichzelf ‘nomadisch’ aangezien hij de zoektocht naar eenheid, identiteit en funderende principes heeft op gegeven.

Normale wetenschap

Periode waarin wetenschappers binnen een bepaald paradigma werken zonder de uitgangspunten ervan ter discussie te stellen.

Objectivisme

Subjectivisme

Verklaring in termen van objectieve gegevenheden buiten het subject.

Verklaring in termen van subjectieve mentale toestanden.

Onderbewuste

Freud: de verborgen drijfveer van veel voor ons handelen. Het onderbewuste is niet waarneembaar, maar kan volgens hem verschijnen in allerlei vormen van gedrag. Een van de belangrijkste sporen naar het onderbewuste zijn volgens hem dromen waarin onvervulde wensen worden vormgegeven. Dit zijn vooral seksuele driften en seksuele verlangens, die niet alleen volwassenen maar ook kinderen hebben. In verschillende stadia (respectievelijk de orale, de anale, de fallische, de oedipale en de latentiefase) binnen de ontwikkeling van het driftleven van het kind kan van alles fout gaan.

Deze onbewuste gevoelens kunnen zich later uiten in de vorm van bijvoorbeeld neuroses die gericht zijn op de regressie naar dat stadium.

Ontologie

‘Zijnsleer’: leer van wat er bestaat.

Quine: het soort objecten waarover een theorie uitspraken doet.

Oorzaken

Aristoteles: onderliggende aspecten die volledige kennis van een ding (objecten, maar ook dieren en mensen) opleveren:

* Materiële oorzaak: de materie waaruit iets gemaakt is

* Bewerkingsoorzaak: de maker van het ding
* Doeloorzaak: hetgeen wat een ding wil uitdrukken
* Vormoorzaak: het principe dat het ding maakt tot wat het is.

Opposities

Tegenstellingen in bijvoorbeeld klant of betekenis tussen tekens.

Straus: richt zich op de ontleding van literaire teksten. Hij ziet teksten als opgebouwd uit ‘equivalenties’ en ‘opposities’, zowel op fonologisch als semantisch niveau.

De Sausurre: betekenaars krijgen betekenis door een verschil met andere betekenaars.

Derrida: begrippenparen vormen opposities die niet neutraal van aard zijn maar hiërarchische ordening suggereren.

Organon

In Aristoteles’ indeling van wetenschap hulpvakken als logica en retorica.

Paradigma

Kuhn: er zijn meerdere fenomenale werelden, ofwel paradigma’s, om de waarheid te beschrijven. Zijn focus ligt op de wetenschap en verschillende episodes binnen de wetenschap. Hij heeft een tweezijdige definitie van paradigma:
* ‘Schoolboekvoorbeeld’: een model van goed wetenschappelijk gedrag dat aan de studenten in een vakgebied wordt aangeboden voor oefening en navolging.
* ‘Disciplinaire matrix’: een maatgevend, conceptueel kader (ook wel ‘exemplar’) dat staat voor de opvatting over goede wetenschap binnen een gemeenschap, dus niet voor de wetenschap in zijn geheel.

Positivisme

In de sociale wetenschappen de opvatting dat alleen empirische wetenschappen geldige kennis opleveren.

In de geschiedschrijving de opvatting dat de historicus alleen de historische feiten dient te achterhalen en zich verre moet houden van interpretaties.

Postkolonialisme

Een ambigue notie. Enerzijds duidt zij op de politieke samenstelling na de Tweede Wereldoorlog, anderzijds op de theoretische zienswijze die zich bezighoudt met de manier waarop koloniale overheersing en effecten ervan doorwerken in hedendaagse politieke, sociaaleconomische en culturele ontwikkelingen.

Postmodernisme

Een stroming die is gegrondvest op de kritiek die zij leveren op het modernisme en krijgt vorm in de kunst, architectuur, wetenschap en politiek. Zij verwerpt het modernistische idee van vooruitgang. Postmodernisme staat voor het lokale, het fragmentarische en contingente; zij geloven niet dat heterogene onderdelen van de maatschappij in overeenstemming kunnen worden gebracht.

Praktisch holisme

De opvatting dat het begrijpen van een individuele uitspraak of handeling een geheel van handelingen (‘horizon’) veronderstelt.

Presentisme (Whig History)

Het idee van geschiedenis als onvolmaakte voorbereiding op het heden.

Kuhn: wil dit vermijden. Dit is dan ook van de belangrijkste doelen van zijn ‘incommensurabiliteitsthese’. De wetenschap dient volgens hem rekening te houden met de status die doctrines in hun eigen tijd hadden. Niet alleen het resultaat van onderzoek en discussie moet beschreven worden, ook alternatieve denkbeelden uit het verleden dienen te worden uitgelicht.

Primaire kwaliteiten

 

Secundaire kwaliteiten

Galilei formuleert als eerste een kloof tussen wetenschappelijk en alledaagse kennis, door het onderscheid tussen enerzijds ‘primaire kwaliteiten’ en anderzijds ‘secundaire kwaliteiten’ te maken. Primaire kwaliteiten zijn de eigenschappen die essentieel zijn voor het object, zoals vorm, omvang en massa. Secundaire kwaliteiten als kleur, geur, en smaak zijn een illusie en bestaan volgens Galilei alleen in de geest die ze waarneemt. Hij verwerpt hiermee Aristoteles’ doeloorzaak. Objecten hebben geen essentie of oorzaak volgens Galilei. Alleen de primaire kwaliteiten dienen te worden bestudeerd door de wetenschap.

Pseudo-uitspraak

De ‘logica’ stelt dat een uitspraak een logisch of deductief gevolg van één of meerdere premissen moet zijn. Carnap vindt dat één van de taken van de logica het construeren van een kunstmatige logische of formele taal met een volledige precieze grammatica is. Hierdoor voorkom je namelijk misverstanden of misbruik. Veel uitspraken binnen de metafysica bijvoorbeeld lijken betekenisvol doordat er gespeeld wordt met grammaticale conventies. Zij zijn niet deductief geconstrueerd en voldoen dus niet aan de regels van de logica, en zijn daarmee ‘pseudo-uitspraken’.

Pseudowetenschap

Popper: een kennissysteem dat aanspraak maakt op de titel ‘wetenschappelijk’, maar niet voldoet aan het falsificatiecriterium (bijvoorbeeld astrologie en het marxisme.

Quadrivium

 

Trivium

Het curriculum van het hoger onderwijs in de middeleeuwen had nog geen duidelijke afgebakend gebied voor de geesteswetenschappen. Zij onderscheidden fases van studie; ‘het trivium’, dat bestond uit retorica, dialectica en grammatica. Gevolgd door het ‘quadrivium’, waar astronomie, geometrie en aritmetica in waren opgenomen. Interpreterende wetenschap is in geen enkele vorm terug te vinden.

Queerstudies

Stroming die de natuurlijkheid van gender bevraagt.

Rationalisme

De opvatting dat de menselijke geest zijn kennis niet passief aan de waarneming ontleent, maar zelf een actieve rol in de vorming van kennis speelt.

Relativisme

Opvatting dat de waarheid, rationaliteit etc., niet absoluut of objectief zijn, maar relatief aan een cultuur of paradigma.

Schematisme

Kant: de toepassing van de begrippen van het verstand op de waarnemingen in het oordeel.

Secularisering
 

Seculariseringthese

De veronderstelling dat er een proces van ontkerkelijking plaatsvindt.

Ten eerste is er de feitelijke opvatting over secularisering; het idee dat de moderne wereld steeds minder behoefte heeft aan religie, waardoor ontkerkelijking plaatsvindt. En ten tweede de normatieve opvatting, waar volgens religie in de politiek een beperkte plaats heeft en is toebedeeld aan de privésfeer.

De feitelijke seculariseringthese is empirisch onhoudbaar gebleken. Wereldwijd is er een opleving van religie te signaleren en sommige landen zijn überhaupt nog minder religieus geweest. Habermas daarentegen stelt via zijn notie van de ‘post-seculiere samenleving’, dat er wel degelijke secularisering (ontkerkelijking) heeft plaatsgevonden.

Seksisme

Ideologie die vrouwen als onbelangrijk of minderwaardig voorstelt.

Harding stelt dat feministische wetenschapskritiek zich niet bezig moet houden met seksisme, maar zich moet richten op het theoretiseren van het begrip gender; het systematisch onderzoeken van de effecten van sekse-identiteit en gedrag op de feitelijke beoefening van wetenschap. Zoals het veronderstellen van emotie en rationaliteit als respectievelijke mannelijk dan wel vrouwelijk. Dit wordt aannemelijk gemaakt door het idee van verborgen vormen van machtsuitoefening in schijnbare neutrale domeinen.

 

Harraway: heeft vanuit dit idee onderzocht in welke mate primatenonderzoek is doordrenkt van cultuur specifieke vooroordelen over de relatie tussen mannen en vrouwen. Wanneer maatschappelijke beelden over gender veranderen, is dit terug te vinden in hoe er over mensapen geschreven wordt door primaatonderzoekers. Ook in de biologie en de beschrijving van reproductie worden stereotyperende beelden over mannen en vrouwen gereflecteerd; zaadcellen worden verondersteld als actief en krachtig, de eicel is passief en wordt gepenetreerd. Binnen de geesteswetenschappen ligt de nadruk meer op aspecten van gender in fenomenen buiten de wetenschap zelf.

Semantische waarheidsdefinitie

Tarski: de karakterisering van het waarheidsbegrip in zuiver semanische noties van woord betekenis, die geen metafysische implicaties hebben. Hij neemt hiermee de twijfels van de twijfels van de logisch empiristen rondom het waarheidsbegrip. Ook dienen uitspraken ‘materieel adequaat’ (waar volgens onze intuïtie) en ‘formeel correct’ (expliciet en niet tot tegen spraken leidend) te zijn. Waarheid is niet langer een mysterieuze metafysische entiteit of relatie, maar een semantische eigenschap van zinnen. Zoals een verwijzing een eigenschap van namen is.

Sociaal feit

Durkheim: de waarneembare sociale verschijnselen die het basismateriaal voor de socioloog vormen.

Sociaal handelen

Durkheim: gedrag dat een subjectieve betekenis heeft en is gericht op ander.

Structuralisme

Verdedigt de stelling dat het menselijk handelen verklaard kan worden via (objectieve) structuren die zich onttrekken aan het subjectieve denken en de individuele wil. De structuralistische benadering ziet geesteswetenschappelijk producten als objectief gegeven, niet als bedoelingen van sociaal handelende wezens, deze behoren dan ook niet toe aan de wetenschap.

Subaltern

In cultureel of ideologisch opzicht onderdrukt of voor minderwaardig gehouden ofwel niet-hegemonisch (zie hegemonie).

 

Spivak: het subalterne subject is geen autonome, authentieke, zelfbewuste actor, maar een effect van koloniale en andere machtsmechanismen.

Bhabha Subalterne groepen bestaan niet uit niet homogene subjecten. Ter aanvulling betoogt hij dat hegemonie (vanuit Derrida’s theorie) alleen kan bestaan door ‘herhaling’ en het constant herbevestigen van de ‘Ander’ tegenover subalterne groepen.

Bayly: verzet zich tegen de eenzijdige emfase op subalterne groepen en de rigide dichotomie tussen boeren en elites, die volgens hem het werk van de Subaltern Studies Group kenmerken. Hij stelt voor om de autonomie en het politieke bewustzijn van subalterne groepen niet alleen te poneren, maar juist de precieze rol van lokale agentiviteit als bron van historische verandering tot object van onderzoek te maken

Subject-objectschema

Kant: het idee dat kennis bestaat uit een relatie van afbeelding of representatie tussen een kennen subject en een gekend object.

Symbolische vorm

Cassiser: een symbooldomein (taal, wetenschap, mythe) dat kennis en betekenis van specifieke symbolen mogelijk maakt.

Syntaxis

Tak van de taalkunde; theorie van de grammaticaal correcte samenvoeging van woorden en zinnen.

Synthetische a-priori-oordelen

Oordeel dat niet op de ervaring berust, maar toch nieuwe kennis uitdrukt.

Taalspel

Wittgenstein: de voorstelling van taal als een concrete en begrensde praktijk in plaats van als abstract of formeel regelsysteem. Hij legt hierbij de nadruk op ‘’betekenis als gebruik’: de manier waarop taal (woorden) niet alleen labels zijn voor vooraf gegeven dingen, maar ook een middel is om van alles mee te doen (beschrijven, bevelen, grappen maken etc.).

Tactic dimension

Stilzwijgende, vaak praktische kennis die vereist is op goede wetenschap te beoefenen.

Kritiek op Kuhn is met name geformuleerd door Lakatos. Kuhn is volgens hem een elitist, aangezien alleen wetenschappers over wetenschap zouden kunnen oordelen. Algemene rationele standaarden maken kritiek van buiten onmogelijk. Alleen de wetenschappelijke elite kan zich de ‘tactic dimension’ binnen een paradigma eigen gemaakt. De waarheidsvraag wordt een vraag over macht volgens Lakatos. Vooruitgang in wetenschap is voor hem gefalsificeerde empirische inhoud, maar anders dan bij Poppers, toegepast op ketens en niet op afzonderlijke theorieën. Daarmee is wetenschap ten eerste theoretisch progressief: een nieuwe, onverwachte voorspelling van feiten.

Ten tweede empirisch progressief: zij bevestigt voorspellingen. En ten derde degenererend.

Teleologisch verklaren

Verklaring van een ding of proces in termen van zijn functie of van het doel waar het op gericht is.

Aristoteles: alle kennis kan herleid worden naar het principe dat zaken zich ontwikkelen van ‘potentie naar actualiteit’.
Cassirer menselijke primitieve culturen ondergaan een lineaire beweging naar een moderne cultuur, waarbij wetenschappelijke kennis het hoogst haalbare (eindstadium) is.
Hegel: De ontwikkeling van de geest richting vrijheid.

Marx: In het historisch proces komt een kiem tot ontwikkeling; in de schoot van de oude maatschappij wordt een nieuwe geboren.

Theoretisch holisme

De opvatting dat betekenis of inhoud niet zin voor zin toe te wijzen valt, maar over een theorie als geheel verspreid is.

Quine: radicaliseert Duhem’s stelling wat betreft de relatie tussen experimenten en wetenschap en extrapoleert dit naar alle uitspraken in het algemeen. Je kunt niet alleen hypotheses niet los van elkaar onderwerpen aan een cruciale test, je kunt niet weten waar een hypothese in isolatie over gaat. Onze uitspraken over de buitenwereld worden niet individueel met het tribunaal van de zintuiglijke ervaring geconfronteerd, maar als samenhangend geheel. De betekenis van empirische inhoud vloeit voort uit een netwerk van uitspraken die samen een theorie vormen.

Transcendentaal

Datgene wat empirische kennis mogelijk maakt.

Transcendentale voorwaarden

Kant: de a priori epistemologische condities die empirische kennis mogelijk maken.

Verificatiecriterum van betekenis

Het hoofdinstrument voor de logische analyse van uitspraken. Een uitspraak heeft betekenis wanneer er een methode kan worden aangeven om te bepalen of deze waar dan wel onwaar is. Uitspraken zijn zo ‘empirische waarheidscondities’. Wanneer een uitspraak niet empirisch verifieerbaar is, is zij betekenisloos. Later blijkt het verificatiecriterium te ambitieus en wordt deze vervangen door het ‘criterium van observatie’, ofwel de mate waarin iets wordt bevestigd door observatie. Bij dit criterium is dan de logische relatie tussen individuele observatie-uitspraken en algemene theorieën niet meer deductief maar inductief. Je spreekt nu in termen van waarschijnlijkheid en de manier waarop deze door observatie worden bevestigd.


Bronnen en verder lezen

Relaties

Samenvattingen en stage: 

  Chapters 

Teksten & Informatie

JoHo: paginawijzer

JoHo 'chapter 'pagina

 

Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?

  •   JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke  lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.

Abonnement: checken

  • Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee

Prints: maken

  • Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.
JoHo: footprint achterlaten