Scripties, papers en essays schrijven: vragen en antwoorden
Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?
- Een scriptie is een verslag van een onderzoek of stage. Met de scriptie sluit je je opleiding af. Elke hbo of universiteit stelt zo zijn eigen eisen aan dit verslag. Zo richt een hbo-scriptie zich vaak op advies bij een praktijkprobleem. Een universitaire scriptie is in het algemeen een verslag van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek.
Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?
Hoe kies een onderwerp voor je scriptie en hoe start je een afstudeeronderzoek?
- De oriëntatiefase is de eerste stap en is al gaande voordat je daadwerkelijk met je afstudeeronderzoek start. In deze fase zoek je uit wat de eisen en richtlijnen zijn voor je onderzoek en scriptie, denk je na over een onderwerp en begin je met het afbakenen van je onderwerp en onderzoeksvragen.
Wat zijn de richtlijnen voor een scriptie of afstudeeronderzoek?
- Voordat je aan je afstudeeronderzoek en scriptie begint is het van groot belang dat je weet wat er van je verwacht wordt. Informeer over de richtlijnen en vereisten aan een scriptie om op de hoogte te zijn voordat je begint aan je onderzoek. Achterhaal bijvoorbeeld hoeveel tijd en studiepunten er staan voor je afstudeertraject en scriptie. Dit heeft consequenties voor de omvang van je onderzoek, de afbakening van je onderwerp en je tijdsplanning.
- Zoek uit of er richtlijnen zijn voor de omvang van je scriptie, voor de hoeveelheid literatuur die je dient te gebruiken en welke typen onderzoek relevant zijn en zijn toegestaan.
- Daarnaast kun je ook alvast uitzoeken of het mogelijk is je onderzoek en scriptie te combineren met een stage, of je het onderzoek in opdracht van een bedrijf kunt uitvoeren, of dat het toegestaan is in het buitenland onderzoek te doen. In deze fase is het belangrijk uit te vinden wat je mogelijkheden zijn, zodat je deze kennis mee kunt nemen in het kiezen van een onderwerp en bij de vormgeving van je afstudeertraject.
- In de meeste gevallen brengt een vakgroep, faculteit en/of universiteit een document uit waarin alle richtlijnen en vereisten voor een afstudeeronderzoek beschreven staan.
- Het is aan te raden om dit document al voor je aan je afstudeeronderzoek begint door te lezen en indien deze informatie niet beschikbaar is de richtlijnen en vereisten na te vragen bij je toekomstige begeleider of studieadviseur.
Hoe kies je een onderwerp voor je scriptie of afstudeeronderzoek
- Laten we beginnen met het goede nieuws: voor je grootste onderzoek tot nu heb je de vrijheid om je eigen onderwerp te kiezen, dus maak daar ook gebruik van! Tegenslagen tijdens je scriptie zullen er altijd zijn, maar je maakt het jezelf een stuk makkelijker als je een onderwerp kiest wat je leuk en interessant vindt.
- Begin al een paar maanden voor de aanvang van je scriptie traject met nadenken over onderwerpen. Houd je ogen en oren open voor interessante krantenartikelen, tijdens discussies in de kroeg en colleges van die bevlogen docent. In wetenschappelijke artikelen en boeken worden vaak aanwijzingen gegeven voor interessante vragen om het onderzoek te vervolgen. Bevraag vrienden en ouderejaars over hoe zij een keuze hebben gemaakt en wat wel en niet goed is gegaan, zodat je van hun goede tips (maar ook van hun fouten!) kunt leren.
- Maak voor jezelf een lijstje met een top 3 van onderwerpen. Houd bij de keuze van een onderwerp altijd de volgende punten in gedachten:
- je persoonlijke interesse
- maatschappelijke relevantie
- wetenschappelijke relevantie
- passend binnen het onderzoek van je vakgroep of werkgebied van je (potentiële) begeleider
- Op het moment dat je een lijstje met een aantal interessante onderwerpen hebt is het tijd om je plannen eens door te spreken met een docent die onderzoek doet in dat vakgebied en/of je (potentiële) begeleider.
- Neem een middag de tijd om te brainstormen; schrijf een onderwerp dat je aanspreekt op een groot vel papier en schrijf daaromheen begrippen die bij dat onderwerp passen. Op deze manier kun je snel ideeën verzamelen en uitzoeken welke begrippen met het onderwerp te maken hebben en misschien interessant zijn als insteek voor het exacte onderwerp van je scriptie. Deze brainstorm kan als input dienen voor de meer gestructureerde versie van een brainstorm
- Als je eenmaal een onderwerp hebt gekozen is het tijd om dat onderwerp ook voldoende af te bakenen, zodat je duidelijkheid krijgt over wat je precies gaat onderzoeken en je probleemstelling en onderzoeksvraag vorm kunnen krijgen.
Hoe kan je een scriptie of afstudeeronderzoek afbakenen?
- Om je onderwerp af te bakenen begin je met het verzamelen en doorlezen van relevante literatuur en achtergrondinformatie. In deze fase brainstorm je over je gekozen onderwerp; je zoekt naar mogelijke invalshoeken en leert de literatuur rond dit onderwerp kennen. Het is aan te raden om voor jezelf een overzicht te houden van interessante inzichten en belangrijke thema’s binnen je gekozen onderwerp. Dit kun je doen door middel van aantekeningen of het maken van een mindmap (zie Figuur 1). In een mindmap ga je vanuit het centrale onderwerp brainstormen en zet je alles wat in je opkomt, of wat je in de literatuur tegenkomt op papier. Nadien kun je deze termen gaan categoriseren en deel je je onderwerp op in sub-onderwerpen. Een overzicht van het onderzoek dat is gedaan naar het onderwerp dat je hebt gekozen helpt je om uit te vinden welke kennislacunes er zijn en welke actuele kwesties gerelateerd zijn aan het onderwerp. Door een globaal literatuuronderzoek weet je welke vragen er spelen en waar je relevante literatuur kunt vinden. Dit inzicht heb je nodig om toe te werken naar een scherpe probleemstelling en onderzoeksvraag.
- Vraag jezelf tijdens het afbakenen van je onderzoek kritisch af of je plannen realistisch en haalbaar zijn in relatie tot de tijd die beschikbaar is voor je afstudeeronderzoek. Je zult niet de eerste student zijn die met té grote ambities aan een afstudeeronderzoek begint, om later teleurgesteld tot het inzicht te komen dat je scriptie niet het Nobelprijs-winnende materiaal is dat je gehoopt had. Het is belangrijk om met je begeleider en mede-studenten te overleggen over de haalbaarheid van je plannen. Daarnaast kan het helpen om in je tijdsplanning verschillende deeltaken met een eigen deadline op te nemen, zodat je gaandeweg je tijdsplanning in de gaten houdt en op tijd vertraging of andere problemen opmerkt.
Wat zijn de SMART doelen en hoe kan je die inzetten?
- Een hulpmiddel kan zijn om SMART doelen te stellen. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:
- Specifiek: met duidelijke doel- en probleemstelling.
- Wat wil je bereiken? Wie zijn erbij betrokken? Waar ga je het doen? Wanneer gebeurt het? Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? Waarom wil je dit doel bereiken?
- Meetbaar: met duidelijkheid over de voorwaarden en uiteindelijke vorm van je scriptie.
- Hoeveel ga je doen? Hoe kun je dat meten? Welke methode en procedure kies je om te bepalen of, en in welke mate, het doel op een bepaald moment bereikt is? Welke vorm krijgt je scriptie?
- Aanvaardbaar: volgens de regels die zijn afgesproken met je docent/begeleider.
- Wat zijn de regels en richtlijnen? Welke afspraken maak je met je begeleider? Hoe zorg je dat je je aan deze afspraken houdt? Wat gebeurt er als je je niet aan de afspraken houdt?
- Realistisch: haalbaar binnen de beschikbare tijd.
- Hoeveel tijd staat er voor je afstudeeronderzoek? Wat ga je wanneer doen? Wat doe je als je planning niet blijkt te kloppen?
- Tijdgebonden: duidelijkheid over wat wanneer af moet zijn.
- Wanneer moet je je scriptie inleveren? Welke afspraken maak je met je begeleider? Wat gebeurt er als je je scriptie niet op tijd inlevert?
Hoe schrijf je een scriptie uit, of stel je een studie-opdracht op?
Algemene schrijftips en regels
Structuur. Breng structuur aan in je tekst aan de hand van een uitgebreide inhoudsopgave. Door structuur aan te brengen door middel van het benoemen van hoofdstukken en paragrafen, creëer je snel duidelijkheid over welke informatie waar thuishoort. Begin vanuit je geannoteerde inhoudsopgave en werk van daaruit verder: schrijf in steekwoorden de belangrijkste onderdelen van de hoofdstukken en paragrafen alvast op. Hierdoor creëer je duidelijkheid over wat waar thuis hoort.
Beginnen met schrijven. Als je een scriptie schrijft begin je meestal niet bij de inleiding, al is dat wel het eerste hoofdstuk volgens je inhoudsopgave. Je inleiding kun je nu eenmaal het makkelijkst schrijven als alle andere tekst al compleet is, dan weet je immers pas precies wat je in moet leiden. Uiteraard zullen er bepaalde delen tekst uit je onderzoeksvoorstel bruikbaar zijn in je inleiding, en kun je die daar ‘in de wacht zetten’. Het is echter aan te raden om ergens anders te beginnen met schrijven: bij de beschrijving van je onderzoeksmethoden, theoretisch kader en onderzoeksresultaten.
Schrijven is een creatief proces. Je zult merken dat het de ene dag een stuk makkelijker gaat dan de andere dag. Probeer te accepteren dat het schrijfproces niet altijd even soepel verloopt, maar pas ook op dat je niet te snel opgeeft. Menig student loopt vast in de schrijffase door té streng te oordelen over zojuist geschreven tekst. Wees in eerste instantie niet te kritisch op de tekst die je neerschrijft, je hebt later nog de mogelijkheid om zinnen netjes te herschrijven en op de juiste plaats te zetten. Begin gewoon met schrijven, zet je ideeën en gevonden inzichten op de (voorlopig) juiste plaats in de tekst neer, en zie hoe je scriptie langzaam vorm krijgt.
Figuren en tabellen. Naast tekst zullen er ook figuren en tabellen voorkomen in je scriptie. Er zijn speciale regels voor het opstellen en verwijzen naar zulke elementen. Op de volgende pagina worden ze kort aan de hand van een voorbeeld behandeld. In de meeste tekstverwerkings-programma’s is het mogelijk een kruisverwijzing te gebruiken voor het label van de figuur of tabel, en deze te koppelen aan verwijzingen in de lopende tekst en een lijst van figuren en tabellen aan het begin van je scriptie.
Inlevermomenten. Spreek met je begeleider en/of mede-studenten af om een aantal keer een inlevermoment vast te stellen, waarop je je concept verslag laat doorlezen en feedback ontvangt op je voortgang. Afhankelijk van je onderwijsinstelling en vakgroep, en de tijd die je begeleider voor je beschikbaar heeft, kun je de frequentie en hoeveelheid inlevermomenten vaststellen in overleg met je begeleider. Je kunt afspreken om van ieder hoofdstuk een conceptversie toe te sturen voor feedback, zodat je begeleider een vinger aan de pols houdt, en jij tijdig hoort of je de juiste kant op gaat. Soms is er echter ook sprake van minder toezicht, en stuur je alleen tegen het einde van je afstudeertraject een conceptversie op, waar je feedback op krijgt. Bekijk voor jezelf hoeveel feedback je nodig hebt en zoek contact met iemand die je kan adviseren over je voortgang of je kan helpen bij problemen waar je tegenaan loopt. Als je begeleider niet voldoende tijd heeft om je hierbij te helpen, schroom dan niet om aan te kloppen bij iemand anders: een andere docent, een mede-student die ook een scriptie aan het schrijven is, of een goede vriend(in).
Aansluiting tussen hoofdstukken. Zorg ervoor dat hoofdstukken goed op elkaar aansluiten, door hoofdstukken in en uit te leiden: geef ze een kop en een staart. Een hoofdstuk begint met een korte inleiding op het onderwerp van dat hoofdstuk en geeft aan waar de verschillende paragrafen over zullen gaan. Aan het eind van een hoofdstuk besluit je het hoofdstuk en maak je indien mogelijk een bruggetje naar het volgende hoofdstuk, zodat de tekst als een vloeiend stuk leest.
Taalgebruik en schrijfstijl. Let tijdens het schrijven op je taalgebruik en probeer consistent te zijn in je schrijfstijl. Schrijf zo veel mogelijk actief; vermijd passieve en lijdende vormen. Probeer je zinnen niet te lang te maken: splits een zin op in twee zinnen als de zin niet na één keer lezen duidelijk is.Schrijf concrete, duidelijke zinnen op en vermijd te ingewikkeld of ambtelijk taalgebruik. Let ook op grammatica- en spelfouten: zet de spellingscontrole van je tekstverwerkingsprogramma aan, lees je conceptversie zelf grondig door en laat zo nodig iemand anders je tekst controleren op grammatica- en spelfouten.
Schrijfwijzer per hoofdstuk
Inleiding
In je inleiding behandel je de volgende onderdelen:
-
Inleiding op het onderwerp (Wat?)
-
Aanleiding voor onderzoek (Waarom?)
-
Doelstelling / probleemstelling (Wat is het probleem?)
-
Hoofdvraag en eventuele deelvragen (Wat is de vraag?)
-
Relevantie van het onderzoek (Voor wie? Waarom?)
-
Leeswijzer voor scriptie (Wat volgt er?)
In de inleiding gebruik je meestal het trechtermodel om je tekst vorm te geven. Het trechtermodel loopt, zoals een trechter, van breed naar smal. Je leidt het onderwerp van je onderzoek langzaam in en fundeert je stellingen met bronnen, zodat de lezer kan zien op wiens werk je voortbouwt. Vanuit een algemene introductie op het onderwerp zoom je langzaam in op de kern van jouw onderzoek, die in de probleemstelling en onderzoeksvragen naar voren komt. De leeswijzer is van groot belang, zodat je lezer zich een beeld kan vormen bij de rest van je scriptie en weet wat waar te vinden is.
Theoretisch kader
In je theoretisch kader presenteer en definieer je de begrippen die in je onderzoek centraal staan, en laat je zien op welke theorie(ën) je verder bouwt. Na de behandeling van relevante begrippen en theorieën besluit je je theoretisch kader met een conceptueel model dat aangeeft hoe jij de relatie tussen de begrippen ziet en welke plaats deze innemen in de beantwoording van je onderzoeksvragen.
Onderzoeksmethoden
Je beschrijft je onderzoeksmethoden en hoe je deze toegepast hebt. Je beschrijft zo gedetailleerd mogelijk hoe je de onderzoeksmethode hebt toegepast, inclusief praktische informatie over de populatie en steekproef, aantal respondenten, de operationalisatie van begrippen, je dataverzamelingsmethode, het verloop van de dataverzameling en de gebruikte analysemethoden. Documenten als je vragenlijst, topiclijst, uitgewerkte interviews en codeboek kunnen worden opgenomen in de bijlagen.
Resultaten en analyse
In je resultatenhoofdstuk beschrijf je je kwantitatieve en kwalitatieve resultaten, en presenteer je deze in tekst, tabellen en grafieken. Het is belangrijk om feiten en meningen apart van elkaar te presenteren. Daarom is het aan te raden eerste de feiten (de resultaten van je onderzoek) te presenteren, en pas daarna jouw interpretatie van de feiten (de analyse van de resultaten). In de analyse van de resultaten maak je een eerste interpretatieslag. Je presenteert nog geen conclusies, maar brengt resultaten met elkaar in verband, kopppelt je resultaten terug naar je theoretisch kader en geeft inzicht in wat de resultaten volgens jou laten zien.
Discussie
In de discussie plaats je je resultaten in een bredere context. De naam zegt het al: je bediscussieert je resultaten en plaats kanttekeningen bij gedane zaken. Als bepaalde resultaten niet zoals verwacht waren kun je hier mogelijke verklaringen geven voor deze afwijkingen. Je geeft aan wat jouw onderzoek bijdraagt aan het wetenschappelijke vakgebied en/of aan de praktijk. Als laatste geef je suggesties voor mogelijk vervolgonderzoek.
Conclusie
In je conclusie beantwoord je je deelvragen en hoofdvraag. De conclusie mag geen nieuwe informatie bevatten. Je herhaalt je onderzoeksvragen en beantwoordt deze met behulp van de resultaten die je in je resultaten- en analysehoofdstuk(ken) hebt gepresenteerd. Wees duidelijk en beargumenteer je conclusies goed. Zorg voor een sterk einde aan je scriptie; je wilt lezers met een duidelijke boodschap achterlaten.
Aanbevelingen
Een hoofdstuk aanbevelingen is geen onderdeel van iedere scriptie, maar is relevant als je onderzoeksvraag een specifieke vraag uit de praktijk of uit de wetenschap beantwoordt. Als dit het geval is kun je je conclusies ombuigen in aanbevelingen, waarin je uiteenzet hoe de resultaten en conclusies uit je onderzoek bruikbaar zijn in de praktijk.
Literatuurlijst en referenties
Zorg dat je literatuurlijst er netjes uitziet, op alfabetische volgorde geordend is en volgens de richtlijnen die gebruikt worden in jouw studie gepresenteerd is (bijvoorbeeld de APA richtlijnen voor Psychologie). Zorg dat alle referenties in de tekst ook in je literatuurlijst voorkomen, en andersom. Eventueel kun je gebruikmaken van een programma om je bronverwijzingen te beheren, zoals RefWorks, EndNote of EndNote Web (gratis).
Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?
Wat is de afrondingsfase van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- In de afrondingsfase schrijf je de laatste onderdelen van je scriptie, voeg je alle stukken tekst samen, zorg je dat de tekst lekker loop, en maak je de lay-out voor je scriptie.
- De onderdelen van je scriptie die dan nog missen zijn: een titelpagina, voorwoord en een samenvatting.
- Ook moeten je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen, je bronnen, literatuurlijst en bijlagen compleet zijn en netjes opgemaakt worden.
Titelpagina maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Specifieke richtlijnen voor de titelpagina verschillen vaak per universiteit en faculteit, dus vraag na wat de regels daarvoor zijn. Over het algemeen bestaat een titelpagina uit een pakkende titel, een ondertitel waarin wat meer over het onderwerp duidelijk wordt, je naam en studentnummer, de datum van inleveren, naam van je opleiding, faculteit en universiteit, en de naam van je begeleider(s) en/of opdrachtgever(s). Probeer een aansprekende titelpagina te maken, door middel van gebruik van een foto of kleurgebruik.
Voorwoord schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Het voorwoord is de plek voor persoonlijke bespiegelingen. Hier is ruimte voor wat informatie over jezelf en je studie. Ook kun je beschrijven hoe je afstudeerproces is verlopen en is er ruimte voor een dankwoord aan het adres van je begeleider(s), respondenten binnen je onderzoek en eventueel vrienden en familie.
Samenvatting schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- In een samenvatting presenteer je in 1 of 2 pagina’s je onderzoeksopzet, de belangrijkste resultaten en je conclusies. Het is belangrijk om hier aandacht aan te besteden, lezers zullen hun beslissingen om wel of niet verder te lezen vaak baseren op de kracht van de samenvatting.
Lay out maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Een andere belangrijke taak tijdens de afronding van je scriptie is het maken van een aansprekende, nette en consistente lay-out. Let hierbij op de opmaak en nummering van hoofdstukken en paragrafen en op consistentie in het gebruik van lettertype, lettergrootte, regelafstand en witregels. Daarnaast loop je nog eens je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen en je bronnen en literatuurlijst door om zeker te weten dat alles klopt.
Puntje op de i zetten van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- De allerlaatste stap voor het inleveren is het nogmaals doorlezen van je scriptie en de puntjes op de i zetten. Je kunt je scriptie eventueel ook nog door iemand anders laten doorlezen. Let goed op grammatica- en spelfouten, of zinnen lekker lopen en of de informatie duidelijk en compleet is.
Inleveren van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Dan is eindelijk het magische moment aangebroken. Het moment waar je al maanden naar smacht. Je scriptie is af en klaar om ingeleverd te worden!
- Laat je scriptie uitprinten en inbinden bij een copyshop; maanden hard werk lever je niet in een plastic hoesje in.
- Lever je scriptie zowel hardcopy als electronisch in en maak een afspraak met je begeleider voor een evaluatiegesprek.
- En bovenal: geniet van je vrijheid!
Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?
Onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uitvoeren
In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.
- Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
- Hoe verzamel je gegevens
- Wat houdt data-analyse in?
- Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?
Onderzoeksontwerp opstellen?
- Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
- Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
- Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
-
Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
-
Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
-
Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?
Data verzamelen?
- De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
- In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
- Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
- Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
- Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
- Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
- Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
- Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.
Data analyseren?
- Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
- Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
- Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
- Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.
Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?
- Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
- Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
- Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
- Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
- Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
- Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
- Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
- Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
- Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
- Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.
Codeboek maken
- Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:
Geslacht:
-
Vrouw: 0
-
Man: 1
Geboortejaar:
-
Getal kan worden ingevuld, bv. 1988
Provincies waarin respondent gewoond heeft:
-
Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
etc.
Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.
Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.
Een codeboek ziet er als volgt uit:
Respondent nummer |
Geslacht |
Geboortejaar |
Provincies |
|||
N-H |
Z-H |
Zeeland |
etc. |
|||
1 |
0 |
1956 |
0 |
1 |
1 |
|
2 |
0 |
1977 |
1 |
0 |
0 |
|
3 |
1 |
999 |
0 |
1 |
0 |
|
4 |
0 |
1985 |
1 |
0 |
1 |
|
5 |
1 |
1967 |
0 |
0 |
1 |
|
etc. |
|
|
|
|
|
|
Vragenlijst uitzetten
- Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.
Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:
- De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
- De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
- De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.
Kwantitatief onderzoek
- Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
- Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.
Gegevens verzamelen in codeboek
- Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
- Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
- Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.
Gegevens analyseren
- In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
- Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
- Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
- Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
- Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
- Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
- Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
- Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
- Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
- Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
- Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
- Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.
Resultaten
- Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
- Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
- Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview
- Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
- Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
- Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.
Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:
- Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
- Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
- Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
- Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
- Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.
interviews afnemen
- Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
- Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
- Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.
Analyseren van kwalitatieve gegevens
- Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
- Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
- Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
- Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
- Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
- Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
- Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?
Begeleiding
Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.
Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.
Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.
Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.
Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.
Planning, motivatie en concentratie
Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:
-
Doelen stellen: scriptie schrijven
-
Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven
-
Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei
-
Concrete taken koppelen aan subdoelen:
-
Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen
-
Artikel Y lezen
-
Conceptueel model tekenen
-
Hoofdstuk 3 scriptie schrijven
-
-
Taken koppelen aan tijdsbesteding:
-
Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur
-
Artikel Y lezen 1 uur
-
Conceptueel model tekenen 1 uur
-
Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur
-
Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben
-
Pagina 76-88 lezen 1 uur
-
Pagina 89-101 lezen 1 uur
-
Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:
-
Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen
-
Actiepunten uitvoeren
Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.
Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.
Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.
Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.
Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.
Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!
Succes met afstuderen!