Creatief zijn helpt mensen omgaan met veranderingen in de omgeving. Creativiteit heeft ook andere voordelen; het helpt mensen te overleven, zich aan te passen en te gedijen.
Er lijkt een klein verschil te zijn tussen de begrippen creativiteit en innovatie, al worden ze vaak door elkaar gebruikt. In deze tekst worden de begrippen als volgt beschouwd:
Creativiteit:
- Het ontstaan nieuwe, originele ideeën.
- Het idee moet kloppen.
Innovatie:
- Creëren van creatieve resultaten die anderen ten goede komen, hetzij op individueel, hetzij op groepsniveau/organisatieniveau.
- Voordat een nieuw idee wordt geïmplementeerd, moeten er enkele gevechten worden gewonnen (bijvoorbeeld: anderen ervan overtuigen dat de nieuwe manier beter is dan de oude).
- Het idee moet nieuw zijn voor de uitvoeringseenheid.
Of iets creatief of innovatief is, kan op twee manieren worden bepaald:
- Procesperspectief: focus op de processen die nodig zijn om nieuwe ideeën te ontwikkelen of te implementeren
- End-state: het eindproduct wordt beoordeeld. Is het nieuw en passend, of nuttig?
Om te beoordelen of iets als creatief kan worden beschouwd, worden meestal drie dimensies in aanmerking genomen:
- Vloeiendheid: hoeveel goede ideeën zijn er gemaakt?
- Originaliteit: hoe ongewoon is het idee?
- Flexibiliteit: b.v. Antwoorden op "wat kun je doen met een baksteen?"
Creatieve prestaties hebben zowel cognitieve flexibiliteit (divergent denken) als cognitieve volharding nodig.
Het Dual Pathway to Creativity Model (DPCM) geeft een betere kijk op creatieve prestaties. De dimensies vloeiendheid en originaliteit kunnen volgens dit model worden bereikt door flexibel te denken en informatie op een divergente manier te verwerken, door mogelijkheden systematisch te koppelen, of door de combinatie van cognitieve flexibiliteit en doorzettingsvermogen. Cognitieve flexibiliteit kan worden bereikt door sets te breken en associatieve hiërarchieën te gebruiken, terwijl cognitieve persistentie kan worden bereikt door te weten dat je hard moet werken.
Om zowel cognitieve flexibiliteit als doorzettingsvermogen te bereiken, moet men cognitief geactiveerd zijn. Wanneer deze activering matig is en het individu ook matig opgewonden is, zijn de cognitieve flexibiliteit en doorzettingsvermogen op hun best (vergeleken met hoge of lage activering en opwinding). De verklaring hiervoor is tweeledig: ten eerste heeft men een beetje activering nodig om gemotiveerd te zijn en betrokken te zijn bij de taak, en ten tweede wanneer men matig sterk opgewonden is, b.v. dopamine en noradrenaline worden vrijgegeven, de cognitieve functie wordt verbeterd.
Een individu kan meer of minder cognitief geactiveerd zijn vanwege verschillende persoonlijke kenmerken. Studies tonen bijvoorbeeld aan dat creativiteit kan worden bevorderd door een positieve stemming. Helaas is deze bevinding niet altijd herhaald. Als we kijken naar een negatieve stemming, lopen de resultaten nog meer uiteen: sommige studies stellen dat de invloed op creativiteit ook negatief is, terwijl andere studies geen verband zien of zelfs aantonen dat een negatieve stemming positieve effecten heeft op creativiteit. Om deze verwarrende resultaten te verklaren, zou men rekening kunnen houden met de concepten van activerende en deactiverende effecten. Activerende stemmingen kunnen positief of negatief getint zijn, en deactiverende stemmingen kunnen ook positieve of negatieve hedonistische tonen hebben. Het maakt niet uit of de geactiveerde stemming positief of negatief is, het stimuleert de creativiteit meer dan het deactiveren van stemmingen. Dit komt omdat positieve activerende stemmingen leiden tot flexibiliteit, terwijl negatieve activerende stemmingen leiden tot doorzettingsvermogen. Hoewel verschillende studies deze hypothese hebben bewezen, zijn er meer studies nodig.
De value-from-fit-theorie stelt dat mensen meer taakgericht zijn wanneer de vereisten voor de taak overeenkomen met hun kenmerken, of wanneer taakactiviteit hen dichter bij hun doelen brengt. Wanneer een denkstrategie die nodig is voor een bepaalde taak compatibel is met iemands stemming, is het individu meer tevreden met de taak die voorhanden is. Dit is ook enorm belangrijk voor de doorstroming. Het concept van flow kan worden gedefinieerd als een zeer gefocuste bewustzijnsstaat, die bijna geen kosten met zich meebrengt voor het individu. Verschillende onderzoeken hebben bewezen dat flow zowel cognitieve flexibiliteit als doorzettingsvermogen combineert om betere creatieve resultaten te bereiken. Het lijkt de match te zijn tussen de kenmerken van het individu en de taak die het doet.
In de voorgaande paragrafen is rekening gehouden met de verschillende aspecten die individuen nodig hebben om creatief te worden. In deze paragraaf staat centraal hoe groepsprocessen hierdoor kunnen worden beïnvloed.
Het Motivated Information Processing in Groups Model (MIP-G) is gebaseerd op het idee van groepen als informatieverwerkers. Er is een cyclus tussen individuen en de groep: groepsleden zoeken individueel informatie, delen dit met de groepsleden, die door deze informatie worden beïnvloed. Dit zorgt ervoor dat ze op zoek gaan naar andere informatie, die zal worden gedeeld... enzovoort, totdat er een beslissing is genomen. De informatieverwerking die hiervoor nodig is, kan oppervlakkig en heuristisch zijn, of opzettelijk en systematisch. Wanneer dat laatste het geval is, krijgt nieuwe informatie aandacht en wordt deze onderzocht en geïntegreerd. De epistemische motivatie (hoeveel moeite men bereid is te steken in een juist begrip van het groepsprobleem of de groepstaak) van groepsleden bepaalt hoe systematisch de informatieverwerking zal zijn. De epistemische motivatie lijkt hoger te zijn wanneer:
- Men hoog scoort op de Big Five dimensie openheid om te ervaren.
- Men hoog scoort op behoefte aan cognitie.
- Men laag scoort op behoefte aan structuur.
- Men laag scoort op afkeer van ambiguïteit.
Zowel activeren in DPCM als epistemische motivatie in MIP-G functioneren als een activator en stimuleren de cognitieve processen en informatieverwerking.
De epistemische motivatie kan worden onderdrukt of onderdrukt door tijdelijke invloeden (tijd zou bijvoorbeeld de epistemische motivatie kunnen verlagen, terwijl de epistemische motivatie er baat bij zou kunnen hebben om mensen verantwoordelijk te maken voor het besluitvormingsproces). Ook wanneer de groep heterogeen denkt en een lid de indruk heeft dat andere groepsleden anders denken, neemt hun epistemische motivatie toe, omdat ze onzekerder worden over hun gedachten, wat leidt tot een grotere behoefte aan systematische informatieverwerking.
Een ander belangrijk begrip binnen de MIP-G is sociale motivatie. Dit type motivatie kan pro-zelf of prosociaal zijn. In het eerste geval willen mensen individueel profiteren van de uitkomsten, terwijl in het laatste geval mensen willen dat de groep profiteert van de uitkomsten. Mensen die kunnen worden gekarakteriseerd met termen als empathie en samenwerking, zijn over het algemeen meer prosociaal. Ook de huidige situatie kan een belangrijke rol spelen. Wanneer de stemmingen van mensen bijvoorbeeld positiever zijn, hebben ze de neiging tot prosociaal gedrag. Afgezien hiervan, wanneer mensen meer collectivistisch denken (vergeleken met individualistisch), zullen ze eerder prosociaal gedrag aannemen.
Zowel sociale als epistemische motivatie spelen een belangrijke rol bij informatieverwerking, oordelen en beslissingen op groepsniveau. Wanneer epistemische motivatie hoog is, zullen er grotere verschillen zijn tussen pro-zelf en prosociale motivatie. De kans op een gezamenlijk positief resultaat is het grootst wanneer groepen zowel zeer epistemisch als prosociaal gemotiveerd zijn.
Het meeste onderzoek op het gebied van MIP-G heeft zich gericht op de hierboven besproken informatie. Er zijn echter aanwijzingen dat groepscreativiteit baat zou kunnen hebben bij epistemische en sociale motivatie. Wanneer er weinig behoefte is aan afsluiting en weinig tijdsdruk, lijken zowel individuen als groepen hoger te scoren op epistemische motivatie en creativiteit. Wanneer de epistemische motivatie van de groepsleden hoger is, stijgt ook het creativiteitsniveau. Er zijn echter enkele problemen. Wanneer groepsleden bijvoorbeeld bang zijn om fouten te maken, veroorzaakt epistemische motivatie lagere creativiteitsniveaus. Hetzelfde gebeurt wanneer groepsleden bang zijn hun reputatie te verliezen. Dit geeft aan dat epistemische motivatie alleen positieve effecten heeft als de groep een prosociale motivatie heeft. Wanneer de combinatie van hoge epistemische motivatie en pro-zelfmotivatie aanwezig is, wordt de groepscreativiteit negatief beïnvloed.
Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen groepscreativiteit en groepslidcreativiteit. Wanneer creativiteit van groepsleden wordt verwacht, wordt de creativiteit beïnvloed door groepsprocessen, aangezien deze het individu beïnvloeden. Wanneer groepscreativiteit wordt verwacht, hangt de creativiteit af van de groep als geheel, in plaats van van de verschillende leden. In dit geval is het probleem opgelost zodra het meest creatieve groepslid met een oplossing komt. Aan de andere kant, bij het samenstellen van een product heeft de input van het minst creatieve lid, in ieder geval gedeeltelijk, invloed op dit product.
Creativiteit kan leiden tot innovatie, maar dat is niet altijd het geval. Het een heeft het ander niet per se nodig. Toch profiteert groepsinnovatie ook van een hoge epistemische en prosociale motivatie. Zoals eerder besproken, kan onzekerheid over de eigen gedachten epistemische motivatie opwekken. Een bijzondere manier waarop dit gebeurt, is wanneer de groepsmeerderheid en de groepsminderheid tegengestelde gedachten hebben. Dit zorgt ervoor dat de minderheid met de meest creatieve ideeën komt, vooral wanneer het groepsklimaat prosociaal en psychologisch veilig is. Studies tonen aan dat groepen als deze hoger scoren op innovatietaken.