Contactueel zijn en voelen
Wat kan je doen om je betrokkenheid te versterken of verbondenheid te ontwikkelen: vragen en antwoorden
Hoe kun je de competentie ‘betrokkenheid’ en 'verbondenheid' herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?
Betrokkenheid en verbondenheid tijdens je reis
- Om een betrokken reiziger te zijn, kun je je bijvoorbeeld verdiepen in de geschiedenis, cultuur en gebruiken van de plek die je gaat bezoeken. Zo kom je makkelijker in contact met de lokale gemeenschap en kun je beter rekening houden met de samenleving. Op die manier haal je meer uit je reis en kunnen jij en de mensen die je op je reis ontmoet wie weet iets van elkaar leren.
- Naast betrokkenheid wat betreft de omgeving en de samenleving, kun je je verdiepen in duurzaam reizen om het milieu en de natuur zo min mogelijk te belasten.
- Als je op deze manieren een betrokken houding aanneemt tijdens je reis, kun je veel over jezelf en de wereld leren.
Betrokkenheid en verbondenheid tijdens je studie
- Tijdens je studie kun je op verschillende manieren betrokkenheid tonen, bijvoorbeeld op academisch of sociaal gebied.
- Als je academisch betrokken bent, bereid je je goed voor op colleges, verdiep je je in de stof en doe je actief mee in werkgroepen en eventuele extracurriculaire activiteiten. Academische betrokkenheid kan ook betekenen dat je bijvoorbeeld naar de verantwoordelijke(n) op de faculteit gaat, als je denkt dat een college niet goed verloopt.
- Sociale betrokkenheid kun je tonen door contact te zoeken met je medestudenten, hulp te bieden als dat nodig is en open te staan voor samenwerkingen binnen studieprojecten. Je kunt ook lid worden van een studie- of studentenvereniging.
- Om betrokkenheid al aan het begin van de studie op gang te brengen kun je tijdens de introductieweken deelnemen aan rondleidingen, introductiepraatjes, etc. Zo kweek je een samenhorigheidsgevoel met andere medestudenten en maak je ook kennis met docenten.
Betrokkenheid en verbondenheid tijdens je werk
- In de eerste plaats is het van belang dat je je verdiept in je werkplek en de organisatie. Dat zorgt ervoor dat je tijdens je daadwerkelijke werkzaamheden beter voor ogen hebt waar de organisatie naartoe werkt, op zowel korte - als lange termijn.
- Je kunt tijdens je werk ook betrokkenheid tonen door naast je reguliere werkzaamheden in de gaten te houden of er andere zaken zijn, waarbij je iets kunt betekenen. Dit kan gaan om zowel taken die moeten gebeuren of het in de gaten houden van de wensen en behoeftes van je collega's. Het is natuurlijk van belang dat je hierbij jezelf niet uit het oog verliest.
- Duidelijke communicatie en het stellen van vragen tonen betrokkenheid bij de organistatie en het werk dat je doet.
Betrokkenheid en verbondenheid tijdens je vrijwilligerswerk of stage
- Vrijwilligers of stagiairs krijgen vaak (vrijwel) geen vergoeding voor het werk dat zij doen. Daarom is het essentieel dat je je als vrijwilliger of stagiair betrokken voelt bij de organisatie waar je werk voor doet en de taken die je uitvoert. Zo haal je voor jezelf voldoening uit je bezigheden.
- Veel vrijwilligerswerk draait daarnaast om sociale of maatschappelijke bezigheden. Des te meer je betrokken bent bij het werk dat je doet, des te beter kun je de doelgroepen waarmee je werkt helpen. Je verdiepen in de organisatie waarbij je vrijwilligerswerk (of een stage) doet is in die context een een praktische en essentiële stap.
- Als je tijdens je vrijwilligerswerk of stage ruimte voor verbetering ziet, kun je altijd betrokkenheid tonen door dit met een leidinggevende te bespreken.
Wat kan je doen als je weerzin, leegte of zinloosheid ervaart?
oefeningen voor als je weerzin, leegte of zinloosheid ervaart.. en daar vanaf wil
Oefeningen bij een gevoel van zinloosheid
-
Word je bewust van je ‘self-talk’. Wat zijn momenten dat je jezelf zinloosheid aanpraat? Je kunt die beweringen, die verhalen die je jezelf bevragen. Zijn ze waar? Kloppen die gedachten wel? Welke gedachten zijn wel waar? Welke verhalen zijn helpend?
-
Neem jezelf en het leven niet te serieus.
-
Zie zingeving als een verhaal dat jouw helpt. Zingeving is iets dat je jezelf kunt geven. Bijvoorbeeld door de oefening van een persoonlijke mission statement. Maar blijf jezelf ook herinneren – it’s a story you tell yourself – en tegelijkertijd is de kracht van verhalen heel sterk. Het is voeding voor je geest. Het helpt je doelen stellen, het geeft je een kompas.
Oefening bij het ervaren van weerzin
- Onderzoek je weerzin eens. Wanneer ervaar je weerzin? Kun je dat ook fysiek ervaren? Wat gebeurt er bij je? Welke gedachten komen er bij je op? Wat ga je doen (bijvoorbeeld: uitstellen, met tegenzin doen, afraffelen of doorgeven aan een ander)?
Oefeningen bij leegte
-
Mindfulness oefeningen kunnen helpen om ook in de leegte (in de stilte van het zitten) te ervaren dat er van alles is. Specifiek de Metta meditatie waarin je bewust liefdevolle aandacht opwekt en uitzendt, kan helpen om in de afwezigheid van enige doel of actie toch energie te doen stromen.
-
Kom letterlijk in beweging en zorg voor je fysieke lichaam. Ga regelmatig een kort rondje wandelen en voed je zelf met smaakvol en gezond eten. Door met aandacht de basale levensbehoeften te vervullen, zul je merken dat ook in deze basale zorg veel zin zit.
-
Lees inspirerende boeken over hoe andere mensen zin geven en hun levensmissie inhoud geven. Leg jezelf niet een vergelijkbare lat op, maar merk hoe je wellicht ook zelf weer geïnspireerd kan raken om in beweging te komen.
Contactrijk versus eenzaamheid: begrippen, definities en inzichten
Wat is verbonden zijn, en wat betekent verbondenheid?
Wat wil verbondenheid zeggen?
- Verbinding gaat over onderdeel zijn van.
- Je verbonden voelen, gaat vaak samen met herkenning, het ervaren van een bepaalde gezamenlijkheid.
- Je kan een connectie ervaren in allerlei situaties, bijvoorbeeld met een ander persoon, met de organisatie, met de missie, met de wereld.
- Verbondenheid gaat - in de relatie tussen personen - over het algemeen twee kanten op. Je zou kunnen zeggen dat je je verbonden voelt, wanneer je gezien, gehoort en gewaardeerd voelt, en wanneer de ander zich ook gezien, gehoort en gewaardeert voelt.
- Het voelen van verbondenheid vanuit evolutionair oogpunt een heel belangrijke emotie. In de zin in de perioden dat de mens als jager/verzamelaar leefde, het uitgesloten worden van de groep gewoonlijk je dood betekende.
- Een gevoel van onderdeel zijn van een groep, brengt bij veel mensen dan ook een bepaalde rust en geborgenheid met zich mee.
Wat houdt sociaal actief zijn in, en wat betekent contactrijk?
Wat wil sociaal en contactrijk zeggen?
- Contactrijk zijn kan gaan over het hebben van veel contacten of het hebben van diepgaande, kwalitatief rijke contacten.
- Een contactrijk mens zal vaak een groep mensen om zich heen hebben - van familie, vrienden, kennissen - waarmee men kan afspreken, over het leven kan spreken, die steun kunnen bieden wanneer dat nodig is.
- Soms kan iemand van nature veel contacten hebben (denk aan een grote familie hebben) of veel teamsporten doen waardoor er veel sociale verbindingen zijn.
- Netwerken is een manier om heel bewust je professionele contacten uit te breiden.
Wat is netwerken?
Wat is netwerken?
-
Netwerken is het zoeken, opbouwen en onderhouden van contacten en samenwerkingen met collega's, klanten en overige potentiële relaties die van belang zijn voor de doelen van een organisatie of jou als persoon
Wat zijn de competenties die aan netwerken zijn verbonden: o.a
- obouwen en onderhouden van relaties.
-
overtuigingskracht hebben
-
over sociale vaardigheden beschikken
-
over culturele sensitiviteit beschikken
Via welke kanalalen kan je netwerken: o.a
-
persoonlijke contacten: vrienden, familie, kennissen
-
zakelijke contacten: collega’s, relaties, studiegenoten
-
digitale kanalen: social media, jobboards, etc.
Wat is netwerken en contacten onderhouden, als competentie?
Wat is het nivo waarop je kan netwerken
De mate waarin je de competentie 'netwerken' kan beheersen, is oplopend:
- het onderhouden van contacten
- het leggen van contacten
- het opbouwen van een netwerk
Wat is het onderhouden van contacten?
- Je houdt belangrijke ontwikkelingen in het netwerk bij.
- Je toont interesse voor de zakelijke en persoonlijke omstandigheden van je gesprekspartner, je luistert actief en je gaat het gesprek aan.
- Je kunt makkelijk contacten onderhouden in uiteenlopende situaties.
- Je neemt regelmatig opnieuw contact op met anderen om bestaande netwerk te onderhouden.
- Je bezoekt gelegenheden waar hij kans heeft zijn netwerk te onderhouden.
Wat is het leggen van nieuwe contacten?
- Je kunt goed inspelen op belangrijke ontwikkelingen in het netwerk.
- Je spreekt je eigen netwerk aan als je specifieke kennis of informatie nodig hebt.
- Je brengt mensen met elkaar in contact, je stelt hen aan elkaar voor en je stimuleert informatie-uitwisseling.
- Je voelt je op je gemak tussen (on)bekenden, je kunt achtergronden en relaties inschatten en zelf afstappen op mensen waarbij je afspraken kunt maken voor nieuwe contactmomenten.
- Je zoekt samenwerking met interne en externe partners uit wederzijds belang.
Wat is het uitbouwen van een professioneel en invloedrijk netwerk?
- Je kunt anticiperen op belangrijke ontwikkelingen in het netwerk.
- Je gaat samenwerkingsverbanden aan waardoor de organisatie haar doelen beter kan waarmaken
- Je wendt het eigen netwerk aan om anderen te ondersteunen.
- Je stimuleert anderen hun interne en externe contacten te onderhouden en nieuwe contacten te leggen, je geeft hierbij tips.
Wat is verlegenheid, en wat betekent verlegen zijn?
Wat wil verlegenheid zeggen?
- Verlegenheid wordt vaak gezien als het niet durven maken van contact.
- Bij verlegenheid past het stereotypische beeld van het kind dat achter de benen van de ouders zich verschuilt als er andere mensen bij zijn.
- Verlegenheid wordt zichtbaar in een groep, waarbij verlegen mensen zich over het algemeen teruggetrokken opstellen.
- Bij verlegenheid past ook het niet zo zichtbaar willen zijn, waardoor iemand op ziet tegen presentaties, grote groepen, festiviteiten etc.
- Onder verlegen gedrag zit vaak onzekerheid, het gevoel beoordeeld te worden door de ander of zich niet goed genoeg voelen. Deze overtuigingen zorgen weer voor fysieke kenmerken zoals blozen (wat dan ook vaak weer de verlegenheid versterkt).
Wat is schuw zijn en wat betekent contactarm?
Wat wil contactarm zijn zeggen?
- Contactarm zijn gaat over weinig contacten.
- Je bent niet gericht op anderen en hebt moeite met het maken van een verbinding met de ander.
- Het kan zijn dat je bewust weinig contacten hebt. Het kan ook zijn dat je meer contacten wenst, maar niet weet hoe die connectie te maken.
Wat wil schuw zijn zeggen?
- Schuw zijn betekent heel actief mensen uit de weg gaan.
- Er zit een angst voor mensen, voor groepen, voor de ontmoeting in.
- Aanleiding kan een gekwetstheid zijn. Als men als kind veel negatieve ervaringen heeft opgedaan en er reden is tot (sociale) angst.
- Het kan ook zijn dat er een grote mate van onzekerheid schuilt - verlegenheid die continu bevestigt is - waardoor uiteindelijk een mate van schuwheid is ontwikkeld.
- Als het je dagelijks leven nadelig beïnvloedt dan wordt vaak naar hulp gezocht in het kader van 'sociale angst/sociale fobie'
Wat is eenzaamheid en je betekent je alleen voelen?
Wat wil alleen zijn, en je alleen voelen zeggen?
- Alleen kan gaan over je alleen voelen of alleen zijn.
- Je alleen voelen kan - juist - ook in een grote groep, bijvoorbeeld omdat je je onbegrepen of niet gezien voelt.
- Alleen zijn is wanneer je in je eentje bent, er geen andere mensen om je heen zijn.
- De een vind alleen zijn heerlijk - bevrijdend zelfs - en laadt er van op. Een ander wordt er onrustig van en heeft het liefst mensen om zich heen.
- Wanneer je je alleen voelt terwijl je dit niet wilt, en je juist contact zoekt met anderen, maar de connectie niet kan maken, kan dit gevoel van alleen zijn zich uitvergroten tot eenzaamheid.
Wat wil eenzaamheid en je eenzaam voelen ?
- Eenzaamheid is een van de diepste angsten van mensen. Verstoten zijn door de groep. Geen (echte) verbinding kunnen maken.
- De mens is in de kern een sociaal wezen.
- Contactloosheid gaat over het niet hebben van contacten. Dat kan heel praktisch zijn: denk maar aan oudere mensen die in een verzorgingshuis geen bezoek ontvangen.
- Eenzaamheid kan ook gaan over geen sociale of emotionele verbinding maken met mensen - geen vriendschappen hebben.
Verbondenheid & Eenzaamheid: leg en onderhoud sociale contacten
Verbondenheid: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen over verbinding en ontwikkeling van sociaal gedrag
Hoe ontstaan prosociale neigingen, antisociaal gedrag en moraliteit?
Wat betekent prosociaal en antisociaal?
Sociale interacties hebben meerdere doelen. Veel sociale interacties lijken voordelig te zijn voor anderen en niet voor de persoon die sociaal is. Denk hierbij aan donaties aan het goede doel of het helpen van een vreemde. Zonder deze prosociale gedragingen zou een samenleving niet kunnen overleven.
Het is lastig om aan te geven welke gedragingen prosociaal of antisociaal zijn. Dit kan namelijk per cultuur en ook binnen een cultuur verschillen. Denk aan het openhouden van de deur voor een vrouw (door een man). Dit kan aardig bedoeld zijn van de man, maar het kan ook zijn bedoeling zijn om hiërarchie te benadrukken.
Daarom is het bij de beschrijving van antisociaal en prosociaal handig om te kijken naar de bedoeling achter gedragingen.
-
Prosociaal: gedrag dat is bedoeld om het welzijn van anderen te bevorderen en dit gedrag heeft geen instrumentele voordelen voor degene die het gedrag vertoont.
-
Antisociaal: acties die schadelijk zijn voor anderen en dit gedrag was zo bedoeld of de negatieve gevolgen worden als niet relevant ervaren door degene die het gedrag vertoont.
Antisociale en prosociale gedragingen kunnen ook onbewust gebeuren.
Gedachten en emoties zijn constructen die worden gebruikt om te verklaren waarom sociale ontwikkeling gekenmerkt wordt door continuïteit en transformatie. Continuïteit in gedragingen wordt duidelijk als we kijken naar een kind dat veel vecht met andere kinderen. Dit kind zal later vaak ook als agressief worden beoordeeld. Er zit dus continuïteit in bepaalde gedragingen en dit komt doordat er karakteristieke patronen zijn van emotie, emotie regulatie en cognitie die relatief stabiel zijn.
Transformatie is duidelijk als je kijkt naar de redenatie van een vijfjarige en een volwassene. De cognities veranderen, dus ook veel sociale gedragingen.
Zijn prosociale gedragingen en antisociale gedragingen tegenpolen?
Veel factoren die leiden tot prosociaal gedrag worden ook geassocieerd met antisociaal gedrag, wanneer ze tegenovergesteld worden uitgevoerd.
Toch kan niet elk antisociaal en prosociaal gedrag verklaard worden met dezelfde processen. Prosociaal gedrag en antisociaal gedrag hebben beide specifieke psychologische processen.
Onderzoek toont ook aan dat antisociaal gedrag diepere genetische wortels heeft.
Het ontwikkelingstraject van prosociale en antisociale gedragingen en gedachten
Peuters
De sociale wereld van kinderen wordt steeds groter. Ook komen jonge kinderen in contact met bronnen van sociale informatie. Cultureel relevante informatie over prosociaal en antisociaal gedrag wordt bijvoorbeeld op school overgedragen of via de televisie.
Kinderen tussen de twee en drie jaar hebben duidelijk al karaktereigenschappen. Deze karaktereigenschappen zijn stabiel. Enkele bevindingen uit onderzoek zijn voor ons interessant:
Kinderen die hoog scoorden op open en relationele agressie, scoorden laag op prosociaal gedrag. Deze vinding komt overeen met het dimensionale perspectief, waarbij hoog scoren op de ene antisociale gedraging, betekent dat je automatisch laag scoort op de andere prosociale gedraging.
-
Volwassenen en kinderen kunnen beide zien dat er individuele verschillen zijn in antisociaal gedrag.
-
Kinderen die hoog werden beoordeeld op negatieve emoties (zoals depressie), scoorden hoog op agressie. Dit kan betekenen dat emoties en emotieregulatie belangrijke factoren zijn voor het begrijpen van antisociaal gedrag.
-
Ander onderzoek wijst uit dat antisociaal gedrag in verbinding staat met persoonlijkheid. Kinderen die op driejarige leeftijd een gebrek hadden aan controle, hadden een grotere kans om als adolescent antisociaal gedrag te vertonen.
Ook blijkt uit onderzoek dat kinderen die op driejarige leeftijd slecht beheerst overkwamen, op 26-jarige leeftijd hoog scoorden op metingen van stressreacties en laag op het ontwijken van nadelige factoren. Ook scoorden ze hoog op agressiviteit en op negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek keek naar de Big Five Inventory (BFI): Met de BFI is het mogelijk een persoonlijkheidsmeting te doen aan de hand van vijf persoonlijkheidsdimensies. De BFI beoordeelt op extraversie (extraversion), mildheid (agreeableness), orderlijkheid (conscientiousness), emotionele stabiliteit (emotional stability) en openstaan voor ervaringen (openness to experience).
Bovenstaande onderzoeken stellen dat antisociale en prosociale gedragingen tegenpolen zijn van dezelfde dimensie. Het proces dat daaraan gerelateerd is, is emotieregulatie.
De studie van Moffitt et al. (1996) toont echter aan dat consistent antisociaal gedrag bouwstenen nodig heeft die niet een deel zijn van het proces dat kan leiden tot prosociaal gedrag.
Dit onderzoek onderscheidde twee groepen van elkaar. In de eerste groep vertoonde jongens antisociaal gedrag in hun kindertijd en tijdens de adolescentie (chronisch). In de tweede groep vertoonden jongens alleen antisociaal gedrag in de adolescentie. Het verschil tussen de groepen was een neuropsychologische tekort. De eerste groep had dus neuropsychologische problemen, wat betekent dat ze stoornissen hebben in het brein. Deze stoornissen tasten iemands gedrag of cognitieve functioneren aan.
Extreem antisociaal gedrag in de kindertijd en de adolescentie wordt geassocieerd met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Bij ADHD is er geen sprake van hersenschade, maar er zijn mogelijk andere neurochemische onevenwichtigheden. Neurologische tekorten zouden dus de oorzaak kunnen zijn van antisociaal gedrag.
Deze neurologische tekorten zijn niet in te passen in een dimensie met tegenpolen. Stel je voor: dan staat aan de ene kant van de dimensie neurologische tekorten wat resulteert in antisociaal gedrag en aan de andere kant van de dimensie staat: afwezigheid van neurologische tekorten. Maar die tweede pool zou bijna iedereen kunnen zijn. Neurologische tekorten zijn dus niet bruikbaar in deze dimensie, er is een aparte categorie nodig voor mensen met neurologische tekorten.
Onderzoek toont de volgende overeenkomende resultaten:
-
Er is continuïteit in prosociaal en antisociaal gedrag, vooral in agressief gedrag.
-
Antisociaal gedrag lijkt gerelateerd aan moeilijkheden in het reguleren van emotie, impulsiviteit en hoge niveaus van negatieve affect/invloed.
-
Een klein percentage jongens dat consistent antisociaal is kunnen extreem moeilijke temperamenten hebben en neurologische tekorten.
Halverwege de kindertijd
Wanneer er gesproken wordt over de ontwikkeling van antisociaal en prosociaal gedrag, dan moet het werk van Piaget en Kohlberg behandeld worden.
Piaget was de eerste die het moreel beoordelen van kinderen op een systematische wijze onderzocht. Hij liet kinderen morele dilemma's beoordelen. Het moreel denken van kinderen bleek bepaald te worden door een unilateraal respect voor volwassenen en de volwassen regels, zonder dat ze wederkerigheid of de intenties begrepen. Door het ouder worden en gedeeltelijk door interacties met leeftijdsgenoten, wordt er een moraliteit ontwikkeld van samenwerking en sociale uitwisseling. Zo leren kinderen dat de intenties wel belangrijk zijn, dat rollen omgedraaid kunnen worden en dat morele conflicten opgelost moeten worden door middel van discussie en het sluiten van compromissen. Dit gebeurt rond de 10 jaar.
Het werk van Piaget was het startpunt voor het onderzoek van Kohlberg over morele beoordeling. Hij gebruikte ook morele dilemma's om het moreel redeneren te onderzoeken. Hij vond 5 stadia (met een voorstel over een zesde stadia):
-
Heteronomous morality: goed en kwaad wordt bepaald door machtige volwassenen (autoriteitsfiguren, zoals de politie). De intenties worden niet betrokken in de redenatie.
-
Instrumental morality: kinderen worden zich ervan bewust dat anderen intenties en wensen hebben en dat er altijd twee kanten zijn aan een argument.
-
Interpersonal normative morality: wordt gekarakteriseerd door opkomende zorgen over de perspectieven van anderen over henzelf. In dit stadium willen mensen gezien worden als goed en ze voelen zich schuldig als dit niet zo is.
-
Social system morality: in dit stadium herkennen individuen dat alle leden van een samenleving intenties hebben en doelen nastreven, maar ze begrijpen dat regels en wetten nodig zijn om ervoor te zorgen dat de maatschappij kan functioneren.
-
Human rights and social welfare morality: individuen maken gebruik van ethische principes om te helpen bij de morele beoordeling.
Stadia 1 en 2 zijn kenmerkend voor kinderen, stadium 3 is kenmerkend voor adolescenten en de moraliteit uit stadium 4 wordt voor een deel in de adolescentie gevormd. Stadium 5 verschijnt in de volwassenheid, hoewel het daar ook zelden voorkomt.
Uit onderzoek blijkt dat het niet voorkomt dat mensen 2 stadia vooruitgaan, dus mensen gaan sequentieel door de stadia heen. Regressie komt maar heel zelden voor, dus mensen gaan niet van stadium 3 naar 2.
Veelgehoorde kritiek richting het werk van Piaget en Kohlberg is dat de manier waarop ze testen niet de juiste resultaten geeft, want mensen die antwoord moeten geven op een moreel dilemma, zullen in het echt heel ander gedrag vertonen. De antwoorden kunnen dus niet geassocieerd worden met acties. Mensen weten vaak in situaties dat ze moreel onjuist hebben gehandeld, maar ze hebben zich er niet naar gedragen. Hoe iemand handelt in een bepaalde situatie heeft veel te maken met psychologische en contextuele factoren en niet met 1 factor zoals het morele stadium.
Bovendien zegt een moreel stadia meer over bepaalde manieren van denken, dan dat het iets over gedragsneigingen zegt.
Veel onderzoek van de afgelopen 20 jaar heeft laten zien dat de stadia van Kohlberg geen goede weergave is van sociaal-cognitieve ontwikkeling.
Ook blijken kinderen veel verder te komen in moreel redeneren dan stadia 1, als je ze morele dilemma's voorschotelt die enigszins bekend zijn voor ze (dus niet de morele dilemma's over winkeldiefstal enzovoort die Piaget en Kohlberg gebruikten).
Recent onderzoek naar moreel redeneren van kinderen laat 2 trends zien:
-
Morele cognitie is onbewust, automatisch geactiveerd, dus er zijn geen consistente regels in te vinden
-
Deze intuïties ontstaan vroeg en laten weinig transformatie zien in de ontwikkeling.
Veel theoretici stellen nu dat morele cognitie een evolutionaire aanpassing is aan de problemen die het leven in een sociale groep opleveren.
Verder laat recent onderzoek zien dat niet alle sociale problemen moreel worden beredeneerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen morele en niet-morele domeinen.
En agressie, een vorm van antisociaal gedrag, zou juist het best begrepen kunnen worden in termen van attributie. Agressieve kinderen hebben vaak verkeerde vijandige attributies.
Kohlberg stelde dat zijn stadia universeel toepasbaar waren, dus niet alleen in de VS, maar ook in anderen culturen. Uit onderzoek blijkt dat dit niet klopt. Zo kijken ze bijvoorbeeld in India meer naar hogere machten tijdens het moreel redeneren.
Ook laat recent onderzoek zien dat moreel redeneren geassocieerd wordt met persoonlijkheid. Zo kunnen sommige kinderen hun emoties goed reguleren en gaan zij sneller door de stadia heen en laten minder antisociaal gedrag zien. Emotieregulatie heeft dus veel te maken met moreel redeneren.
Sociale invloeden op prosociale en antisociale ontwikkeling
Tot nu toe lag de focus van dit hoofdstuk bij psychologische eigenschappen van kinderen, zoals persoonlijkheidskenmerken, emotieregulatie, moreel redeneren enz. Deze eigenschappen worden echter gevormd door sociale invloeden.
Ontwikkeling binnen relaties: ouders en leeftijdsgenoten
Ouders
Kinderen laten veel psychologische overeenkomsten zien met ouders en broertjes of zusjes.
Ouders vormen hun kinderen door middel van sociale interacties. Ouders stellen een voorbeeld en kinderen gaan dit imiteren. Het zou ook kunnen dat er een genetische invloed is, maar voorzichtigheid is geboden met conclusies omtrent dit onderwerp.
Er is een duidelijke relatie tussen emotieregulatie van ouders en hun kinderen. Zo blijkt uit onderzoek dat sympathieke ouders ook sympathieke kinderen hadden.
Democratische warme en ondersteunende ouders hebben kinderen die prosociaal zijn.
Leeftijdsgenoten
Leeftijdsgenoten zijn belangrijke invloeden op de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Vrienden trekken kinderen naar delinquente activiteiten toe. Veel agressieve kinderen worden afgewezen door leeftijdsgenoten en afwijzing schijnt agressie te vergroten.
Er is weinig bekend over de invloed van leeftijdsgenoten op prosociaal gedrag. Relaties met leeftijdsgenoten zorgen ervoor dat er gelijkwaardige discussie is over de oplossingen van morele problemen. Dit is beter dan de ouder-kind relatie die niet gelijkwaardige discussie oplevert. Het onderhandelen en observeren van prosociale leeftijdsgenoten heeft een positieve invloed.
Cultuur en ontwikkeling
Culturele context is erg belangrijk voor het begrijpen van prosociaal en antisociaal gedrag. Adolescenten in de VS hebben een 2 keer grotere kans om gewelddadige moorden mee te maken dan adolescenten in Europa. Echter, in de VS is de bijdrage aan vrijwilligerswerk veel groter. Dit is dus een cultureel verschil en heeft te maken met culturele normen en de sociale context.
De media (televisie in het bijzonder) is een vorm van culturele invloed die veel aandacht heeft gekregen. Kinderen in de VS kijken veel tv, gemiddeld 3 uur per dag. En er is veel antisociaal gedrag op tv te zien. Kinderen die veel tv kijken zijn agressiever. Dit heeft 3 redenen
-
Tv-modellen worden door kinderen geïmiteerd.
-
Geweld op tv maakt kinderen ongevoelig voor het gevaar van agressie, omdat veel gevaar op tv geen negatieve effecten lijkt te hebben op onschuldige mensen.
-
Geweld op tv vergroot de angst van kinderen dat de wereld gevaarlijk is.
Tv kan ook een prosociale invloed hebben, wanneer er samenwerking enzovoort wordt laten zien.
Hoe verloopt de morele ontwikkeling?
Onze moraliteit is een van de dingen die ons een mens maken. Veel culturen delen veel morele codes, maar er zijn ook verschillen tussen culturen. Of iemand vindt dat we in een morele wereld leven of niet, heeft te maken met zijn of haar definitie van moreel. We hebben allemaal wel een idee van wat goed en slecht is en we vertonen allemaal wel eens pro-sociaal gedrag en doen iets wat niet per se in onze zelfinteresse ligt, maar in dat van anderen. Enkele voorbeelden hiervan zijn vrijwilligerswerk doen, geld doneren aan een goed doel en het kopen van producten voorzien van een Max Havelaar sticker. Soms gedragen mensen zich op een morele of juist immorele manier op grote schaal en dit brengt veel emoties naar boven.
Waaruit bestaat Piaget’s theorie?
Overal ter wereld heeft de mens de capaciteit om moreel van immoreel gedrag te onderscheiden. Er is een krachtige mechanisme nodig om het universele leren uit te leggen. Een manier om dit uit te leggen, is om te stellen dat altruïstisch gedrag en pro-sociaal gedrag van de ouders, vrienden en televisie geleerd zijn. Overtuigingen en attitudes besturen het gedrag in mensen. Om altruïstisch gedrag te begrijpen, is het belangrijk om de gedachteprocessen die hier ter grondslag liggen te begrijpen. Zoals eerder vermeld, zijn kinderen tot zes jaar egocentrisch volgens Piaget. Deze kinderen kunnen daarom ook geen empathie of sympathie voelen. Wanneer het kind empathie kan voelen, zal altruïsme al snel volgen en er hoeft niet veel gedaan worden hiervoor. Een tekort aan altruïsme kan het resultaat zijn van een slechte cognitieve ontwikkeling. Volgens Piaget kunnen kinderen tijdens spelletjes regels en moralen leren. Piaget heeft jonge kinderen aan de hand van verhaaltjes getest. Zo heeft hij ze een verhaaltje verteld over een jonge die de inktpot van zijn vader wilde bijvullen, maar het potje per ongeluk omgooide en een grote inktvlek maakte op de tafel en een ander jongetje dat met de inktpot wilde spelen, terwijl dat niet mocht, en een kleine vlek maakte. Piaget vroeg de kinderen welke jongen het stoutst was. Kinderen van zes en zeven jaar zeiden vaak dat de eerste jongen het stoutst was, omdat hij een grotere vlek had veroorzaakt. Oudere kinderen zeiden dat de tweede jongen het stoutst was, omdat de eerste goede en de tweede slechte intenties had. Het lijkt er op dat jonge kinderen niet kijken naar intenties en eerder kijken naar hoe groot de schade is. Piaget noemde de oudere kinderen morele subjectivisten, omdat ze naar subjectieve factoren (goede bedoelingen of slechte bedoelingen) keken en de jongere kinderen morele realisten, omdat zij niet naar de intenties kijken maar naar de schade. Deze kinderen kijken naar dingen die in de echte wereld zijn gebeurd, in plaats van naar de psychologische factoren.
Jonge kinderen zullen vast morele realisten zijn, maar Piaget is niet echt duidelijk vanaf welke leeftijd dit volgens hem afneemt. Dit heeft te maken met de manier waarop ouders hun kinderen bestraffen. Sommige ouders kijken ook alleen maar naar de schade en niet de intentie. De kinderen die ouders hebben die hun straffen baseren op de schade die is aangericht, zullen eerder een moraal realistische visie hebben dan kinderen van ouders die kijken naar de intenties. Ook al hebben de kinderen de capaciteit om te kijken naar de intensiteit van anderen, dan kan het nog even duren voordat deze manier van redeneren naar voren komt in verband met hoe gerechtigheid thuis is behandeld.
De evaluatie van Piaget’s theorie
Er is heel wat kritiek geweest op de verschillende beweringen van Piaget. Zo houdt hij bijvoorbeeld geen rekening met het feit dat kleine kinderen niet echt een heel goed geheugen hebben. Aan het begin van zijn verhaal vertelde hij over de intentie van de jongen die zijn vader wilde helpen door de inktpot bij te vullen, maar het kan zijn dat de kinderen aan het eind van het verhaal al vergeten zijn wat de intentie van die jongen was. Door een limiet aan geheugen, zouden kinderen zich misschien alleen maar de meest recente informatie kunnen herinneren en dat was in het geval van het verhaal van Piaget de hoeveelheid schade dat er veroorzaakt werd. Onderzoekers besloten daarom om de vragen anders te stellen. Ze vertelden de kinderen weer een verhaal. Ze vertelden over een jongen die lui was en het hek niet wilde schilderen, maar het toch deed. Ondanks dat hij lui was, heeft hij best een groot deel geschilderd, omdat hij groot was en een groot borstel vasthad. Er schilderde ook een andere jongen mee. Deze jongen deed heel erg zijn best, maar had niet zo veel kunnen schilderen omdat hij klein was en een kleine borstel had. De belangrijkste kenmerken van het verhaal werden ook met plaatjes afgebeeld en zo konden de kinderen niet vergeten wat er verteld was. Kinderen moesten beoordelen aan wie ze koekjes wilden geven. De resultaten steunden de beweringen van Piaget. Kinderen van vier tot zes jaar gaven meer om het eindresultaat en gaven dus meer koekjes aan de jongen die het meest geverfd had. Deze keer kon dit niet toegeschreven worden aan het falen van het geheugen en Piaget bleek gelijk te krijgen.
Waaruit bestaan Kohlberg’s levels van moreel redeneren?
Kohlberg was beïnvloed door Piaget toen hij zijn theorie opstelde. Vele eeuwen lang werd de deugd van een individu beoordeeld op de mate waarin dit individu regels van een hogere autoriteit observeert en er naar leeft. Toch zijn er soms gevallen waarin moreel gedrag juist het niet opvolgen van regels is. Denk maar aan de Apartheid in Zuid-Afrika. Een morele dilemma is als er een conflict is tussen twee codes. Dit is bijvoorbeeld het handelen volgens de wet en het handelen volgens iemands bewustzijn. Meestal accepteren we de regels wel, maar soms denken we dat de wetten verkeerd zijn en besluiten we om volgens een andere morele code te handelen. Dit zorgt voor een moeilijke situatie. Kohlberg heeft een theorie van fasen opgesteld waarin drie levels van morele ontwikkeling in voor komen. Elke level is onderverdeeld in twee fases.
De levels vallen samen met de fasen van Piaget:
-
Level 1: pre-conventionele moraliteit, dit valt samen met Piaget’s fase van pre-operationele intelligentie.
-
Level 2: conventionele moraliteit, dit valt samen met Piaget’s fase van concrete operaties.
-
Level 3: post-conventionele moraliteit, dit valt samen met Piaget’s fase van formele operaties.
Kohlberg gaf mensen een aantal verhalen en stelde ze een aantal vragen om hun moreel redeneren te onderzoeken. Hij was niet geïnteresseerd in het goede of foute antwoord van proefpersonen, want wie bepaalt wat goed of fout is? Hij vroeg zich het meest af of mensen achter de regels van de samenleving zouden staan, of achter hun persoonlijke gevoel bij wat goed of fout is, ook al gaat dit tegen de samenleving in. Kohlberg heeft een longitudinaal onderzoek uitgevoerd en hiermee heeft hij de verschillende fasen van moraal redeneren opgesteld:
-
Level 1, fase 1: tijdens deze fase steelt het kind niet, omdat ze bang is om straf te krijgen. Acties worden beoordeeld aan de hand van de fysieke consequenties die ze hebben en de intentie achter de acties speelt geen rol in morele evaluatie. Jonge kinderen zijn morele realisten.
-
Level 1, fase 2: tijdens deze fase ziet het kind dat correct gedrag het gedrag is dat zijn/haar behoeften bevredigd. Kinderen keuren in deze fase het gedrag van anderen goed of niet goed alleen op het feit of het gedrag in hun voordeel is.
-
Level 2, fase 3: kinderen groeien naar dit level toe, wanneer ze zich steeds meer bewust worden van de visie van anderen. De moraliteit van het kind is gebaseerd op het zoeken van goedkeuring door personen die macht hebben en de autoriteit representeren. Een kind is in deze fase erg conformistisch.
-
Level 2, fase 4: in deze fase probeert het kind sociale normen hoog te houden en te rechtvaardigen. Een kind identificeert zich met individuen of groepen die belangrijke posities houden in het handhaven van de sociale orde. Een kind ziet de regels als vast en niemand mag van deze regels afstappen. Moreel handelen wordt beoordeeld op het al dan niet volgen van deze regels.
-
Level 3, fase 5: de persoon ziet de regels en wetten niet meer als vast en ziet de regels als relatief en opgesteld door een bepaalde groep. De persoon kan nu een bepaalde attitude aannemen. Als een wet fout lijkt, dan zou die wet aangepast moeten worden. De persoon kan wel herkennen dat bepaalde regels onjuist zijn, maar hij of zij ziet toch in dat regels moreel bindend zijn en dat het immoreel is voor individuen om van deze wetten af te wijken.
-
Level 3, fase 6: dit is volgens Kohlberg de hoogste fase van morele ontwikkeling. De persoon handelt vaak volgens de wetten, maar kan ook gedrag baseren op haar of zijn eigen morele principes, onafhankelijk van de regels die opgesteld zijn door een externe bron. Rechtvaardigheid, gelijkheid van mensen en respect voor de waardigheid van andere mensen horen hierbij.
Volgens Kohlberg komt niet iedereen in fase 6 terecht. Niemand kan een fase omlaag gaan, maar soms kunnen mensen ook geen fase omhoog gaan. Elke fase moet ook belopen worden.
Evaluatie van Kohlberg’s theorie
Er zijn veel studies uitgevoerd om de betrouwbaarheid van Kohlberg’s theorie te onderzoeken. Volgens enkele onderzoeken klopt de theorie van Kohlberg en is het zelfs van toepassing op vele andere culturen. Toch zijn er sommigen bezorgd dat de definitie van de fases een cultureel bias vertoont naar de Westerse samenleving. In Westerse samenlevingen worden de rechten, vrijheid en onafhankelijkheid van de mens erg gewaardeerd. Dit is niet helemaal zo het geval in inter-afhankelijke culturen die gericht zijn op de samenleving. Alhoewel sommige basis moralen gedeeld worden tussen culturen, zijn er ook verschillen.
Wat wordt bedoeld met pro-sociaal gedrag?
Gelukkig komen we niet vaak in situaties terecht waar niemand weet wat goed en fout gedrag is. Vaak moeten we een beslissing maken tussen iets wat goed voor ons is en iets wat goed voor iemand anders is. Hiermee wordt ook wel pro-sociaal gedrag bedoeld. Empathie komt al vrij vroeg in het leven van het kind. De fundaties van een moreel bewustzijn worden al gelegd tijdens het eerste jaar van het leven. Jonge kinderen vinden lachen en huilen aanstekelijk: ze huilen wanneer een ander huilt en lachen wanneer een ander lacht. Volgens Hoffman vormt dit een basis voor empathie en empatische zorgen zijn een grote bron achter pro-sociaal gedrag en moraliteit.
In het eerste jaar van het leven van een zuigeling vinden er veranderingen plaats wanneer het kind doorheeft dat mensen een onafhankelijke existentie hebben. Nu weten kinderen dat wanneer andere kinderen huilen, het kind in stress verkeert, zelfs als het kind (dat naar het huilende kind kijkt) zich zelf niet slecht voelt. Het kind heeft empathie ontwikkeld. Dit kan al zo vroeg als acht maanden ontstaan, maar dan is het nog steeds geconcentreerd op de zelf, omdat het geluid van de stress van iemand anders een soortgelijke emotie veroorzaakt in het kind. Ze ervaren dus empatische stress. Pas in het tweede jaar van het leven zien we een verandering van de empatische zorgen naar de empathie voor een ander. Dit noemen we ook wel sympathie. Kinderen proberen wel iemand op te vrolijken die verdrietig is, maar dit doen ze soms wel op een egocentrische manier. Zo proberen ze iemand op te vrolijken op de manier waarop ze zelf opgevrolijkt kunnen worden.
Jonge kinderen zijn gevoelig voor de schending van morele codes en andere normen. Wanneer kinderen tien jaar zijn, begrijpen de kinderen niet alleen de plichten van individuen, maar ook van groepen mensen. Dit begrip verandert nog meer tijdens de tienerjaren en volwassenheid, als de persoon een coherente set van attitudes en gedragingen volgens een morele of politieke beweging inneemt.
Volgens een onderzoek helpen kinderen van 12 maanden al een volwassene, als ze zien dat deze hulp nodig heeft en als ze zich met hem willen associëren. Kinderen van 12 maanden helpen dus alleen maar iemand als die persoon aardig is. Kinderen hebben een voorkeur voor mensen die pro-sociaal gedrag vertonen. Het lijkt er dus op dat kinderen op jonge leeftijd al sociale beoordelingen maken en dat deze beoordelingen hun eigen pro-sociale gedrag beïnvloeden.
Volgens Haidt en Joseph bestaat moraliteit uit vijf fundaties die geëvolueerd zijn als aanpassingen voor uitdagingen in onze vroege evolutionaire geschiedenis. Deze principes zijn verzorging (bescherming en verzorging voor kinderen/familieleden), eerlijkheid (het verkrijgen van voordelen door interactie met mensen die geen familie zijn), ingroep loyaliteit (voordelen krijgen door samenwerking met de groep), autoriteit en respect (overleggen over hiërarchie) en puurheid en verzorging (het vermijden van parasieten). Deze dingen geven een grote rol aan emotie en emotie speelt een grote rol bij morele beslissingen. Door emotionele contact zijn veel van onze morele gedachten veranderd. Vroeger werd slavernij door de meerderheid niet als iets ernstigs gezien, maar tegenwoordig vinden de meeste mensen het erg. Morele emoties, intuïtie, goed nadenken en contact met anderen moeten allen een rol spelen bij een raamwerk van moraliteit. Vandaag de dag bestaat er helaas niet zo’n raamwerk en er moet meer onderzoek gedaan worden hiernaar.
Wat zorgt voor verstoring van de sociaal-emotionele ontwikkeling?
Men denkt dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij stoornissen van sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is een andere vorm van onderwijs nodig voor mensen met een stoornis, die rekening kan houden met de beperkingen en mogelijkheden van een persoon, veroorzaakt door de stoornis. Het onderwijs kan de problemen waarschijnlijk niet verhelpen, maar het kan de omstandigheden en vaardigheden waarin de persoon met de stoornis leert wel verbeteren.
Hoe leer je een kind omgaan met leeftijdsgenoten?
- Dagelijks oefenen in speelmomenten
- Oefenen om een groep te benaderen
- Plannen van afspraken met vriendjes thuis
- Samenwerken met leerkrachten
- Leren praten met leeftijdgenoten
- Leren conflicten oplossen en omgaan met boosheid
- Aanmoediging van positieve contacten en prijzen van sociale vaardigheden
- Oefenen met het inleven in anderen en positieve zelfspraak
Sommige kinderen hebben meer moeite met het aangaan van relaties met leeftijdgenoten. Zo blijkt uit onderzoek dat kinderen met een moeilijk temperament (hyperactiviteit, impulsiviteit, aandachtsproblemen) en zwakke gespreksvaardigheden meer moeite hebben om vriendschappen aan te gaan en relaties te onderhouden. Vriendschappen zijn belangrijk voor kinderen doordat zij sociale vaardigheden (samenwerken, delen, omgaan met conflicten, inlevingsvermogen) leren. Ook blijkt uit onderzoek dat problemen met leeftijdgenoten een voorspeller zijn van psychiatrische problemen en schooluitval in de puberteit en volwassenheid. Door vriendschappen krijgen kinderen het gevoel bij de groep te horen. Kinderen die weinig aansluiting vinden bij een groep worden vaak buitengesloten, afgewezen of belachelijk gemaakt. Hierdoor kunnen deze kinderen geïsoleerd raken en minder kansen krijgen om sociale vaardigheden te leren.
Voor ouders is het lastig om te zien dat het kind wordt afgewezen door leeftijdgenoten. Dit kan hen emotioneel erg aangrijpen. Ouders kunnen echter wel een belangrijke rol spelen in het leren van de vaardigheden aan kinderen door thuis veel te oefenen. De volgende stap is dan het kind te stimuleren deze vaardigheden te gebruiken bij leeftijdgenoten. Ook is samenwerking met de leerkracht nuttig. Ouders kunnen de hieronder genoemde tips gebruiken om het kind te helpen bij het leren omgaan met leeftijdgenoten.
Dagelijks oefenen in speelmomenten
Ouders kunnen tijdens speelmomenten het kind laten zien hoe zij op hun beurt kunnen wachten, delen en een compliment geven. Dit is vooral belangrijk voor kinderen met moeilijk gedrag en kinderen die een vertraagde ontwikkeling laten zien, zoals bij autisme en syndroom van Asperger. Maar ook voor kinderen die zijn geïsoleerd of afgewezen door bijvoorbeeld klasgenoten is dit belangrijk. Deze kinderen hebben minder ontwikkelde sociale- en spelvaardigheden.
Oefenen om een groep te benaderen
Ouders kunnen met het kind gaan oefenen hoe zij een groep kunnen benaderen. Sommige kinderen vinden het lastig om aan een groep spelende kinderen te vragen of zij mee mogen doen doordat zij verlegen zijn. Andere kinderen mengen zich echter zonder te vragen in het spel van een groep waardoor ze een vervelende reactie krijgen. Door te oefenen leren kinderen om te wachten op een geschikt moment. Tijdens oefeningen doet de ouder het steeds voor zodat het kind de ouder als voorbeeld kan nemen.
Plannen van afspraken met vriendjes thuis
Kinderen kunnen gestimuleerd worden om vriendjes thuis uit te nodigen na schooltijd of in het weekend. De ouder kan van te voren met het kind oefenen wat het tegen de klasgenoot kan zeggen om het uit te nodigen. Wanneer de kinderen thuis zijn, kan de ouder ervoor zorgen dat het speelmoment zo gestructureerd mogelijk verloopt. Zo kan de ouder spelletjes kiezen waarbij de kinderen moeten samenwerken. Op die manier kan in de gaten worden gehouden hoe het kind samenwerkt met de vrienden. Wel is het handig om ook rekening te houden wat de andere kinderen leuk vinden om te doen.
Samenwerken met leerkrachten
Samenwerking met de leerkracht is erg van belang. Op die manier kan de ouder te weten komen hoe het kind op school functioneert. De leerkracht speelt een belangrijke rol in de klas om het kind te stimuleren positieve relaties op te bouwen met leeftijdgenoten. Zo kan de leerkracht in de klas het kind taken geven. De klasgenoten krijgen hierdoor een positievere blik op het kind. Ook helpt het om kinderen in kleinere groepjes samen te laten werken. De kinderen zijn van elkaar afhankelijk doordat zij als groep moeten presteren. Dit bevordert het saamhorigheidsgevoel onder de leerlingen. De ouder kan ook elke dag een schriftje meegeven aan het kind, zodat de ouder en de leerkracht op de hoogte zijn van de situatie thuis en op school. Beide partijen kunnen ook communiceren over een beloningsprogramma. Het schept voor het kind duidelijkheid als hetzelfde beloningsprogramma ook op school wordt gehanteerd. Ook kan overlegd worden of het kind ondersteuning kan krijgen van een intern begeleider of remedial teacher.
Leren praten met leeftijdgenoten
Uit onderzoek blijkt dat het oefenen met gespreksvaardigheden kinderen helpt om aansluiting te vinden bij leeftijdgenoten. Eerst dient het kind deze vaardigheden met de ouder te oefenen. Vervolgens dient de ouder het kind te belonen en te prijzen wanneer het kind deze vaardigheden toepast in de thuissituatie. De ouder en het kind kunnen oefenen met onder andere de volgende gespreksvaardigheden; voorstellen, interesse tonen, luisteren, praten, complimenten geven, beurten nemen, de ander bedanken en excuses aanbieden.
Leren conflicten oplossen en omgaan met boosheid
Elk kind heeft wel eens een conflict met een vriend of klasgenoot. Kinderen behouden hun vriendschappen wanneer zij leren om te gaan met een conflict. Wanneer de ouder ziet dat de leerlingen een conflict hebben tijdens een speelmoment kan het de rol vervullen van coach langs de leerlijn. De ouder kan op zo’n moment met de kinderen bespreken wat het probleem is en oplossingen bedenken om het probleem op te lossen. Een andere manier om kinderen te leren om met conflicten om te gaan is in de vorm van een spel.
Zo kunnen kinderen grabbelen in een doos met papiertjes over conflictsituaties. Vervolgens vertellen zij hoe zij zouden omgaan met de situatie die op het papiertje staat. Voorbeelden van situaties zijn ‘een vriendje dat wordt gepest’ of ‘een vriendje is zijn jas verloren’.
Kinderen kunnen geholpen worden om met hun boosheid om te gaan door hen de schildpadtechniek te leren. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met agressief gedrag en aandachtsproblemen situaties eerder als bedreigend ervaren. Wanneer kinderen door een situatie angstig, boos, verdrietig of agressief worden zijn zij minder goed in staat om probleemoplossende vaardigheden te gebruiken om met de situatie om te gaan. Om die reden is het nuttig om kinderen te leren om met hun gevoelens om te gaan. Ook voor leerkrachten kan het handig zijn om de schildpadtechniek in de klassensituatie te gebruiken.
Aanmoediging van positieve contacten en prijzen van sociale vaardigheden
Het kind kan worden aangemoedigd om contacten te maken door een inschrijving bij bijvoorbeeld een kamp waar activiteiten worden aangeboden. Wel dient de ouder rekening te houden met wat het kind leuk vindt en zijn of haar mogelijkheden. Zo is het voor kinderen met aandachtsproblemen lastiger om gedurende de gehele dag zich te concentreren op taken waarbij er samengewerkt moet worden. Deze kinderen hebben meer baat bij gestructureerde activiteiten met veel begeleiding vanuit volwassenen. Daarnaast kunnen competitieve taken frustrerend zijn voor kinderen. Het zelfvertrouwen van het kind wordt vergroot wanneer het deelneemt aan activiteiten waar het ook goed in is.
Bij het oefenen van sociale vaardigheden kan het nuttig zijn om na te denken welke vaardigheid het meest belangrijk is om mee te beginnen. Nadat het kind deze vaardigheid met de ouder heeft geoefend kan het kind dit ook tijdens speelmomenten doen. De ouder dient dan alert te zijn en het kind te prijzen wanneer het gedrag zich voordoet. Belangrijk is om ook het kind te herinneren aan de vaardigheid als het kind gaat spelen met leeftijdgenoten. Dit kan door bijvoorbeeld een kaart te maken en deze op te hangen op een plek waar het kind dit kan zien. Wanneer het prijzen zo specifiek mogelijk wordt gedaan, wordt het kind zich hier ook bewust van. Als het kind de vaardigheid onder de knie heeft, kan weer iets nieuws worden geleerd.
Oefenen met het inleven in anderen en positieve zelfspraak
Kinderen kunnen het gezichtspunt van een ander niet begrijpen als zij sociale situaties verkeerd inschatten of als zij niet weten hoe zij moeten reageren. Een goede relatie met de ouders helpt het kind om een goede relatie met leeftijdgenoten op te bouwen. Kinderen hebben meer zelfvertrouwen in zichzelf als zij een goede relatie met de ouders hebben. Dit is weer bevorderlijk voor het gevoel dat het kind zich als een waardevol persoon kan zien. Zelfacceptatie en zelfvertrouwen bij het kind zijn bepalend om relaties aan te gaan met leeftijdgenoten. Door een goed voorbeeld te zijn kan het kind leren hoe het zich kan inleveren in een ander.
Ook kan het kind geleerd worden om positieve zelfspraak toe te passen. Door positieve zelfspraak houden kinderen hun emoties onder controle. Ouders die positieve zelfspraak toepassen, zijn een goed voorbeeld voor het kind. Zo kan een ouder hardop zeggen: ‘Ik hoef niet boos te zijn. Ik kan de situatie beter oplossen als ik niet boos ben’. Op die manier leert het kind hoe het tegen zichzelf kan praten tijdens frustrerende situaties. Ouders kunnen het kind ook ondersteunen met het herkennen van negatieve zelfspraak. Het kind kan op die manier negatieve zelfspraak vervangen door positieve zelfspraak.
bron: The incredible years: A trouble-shooting guide for parents of children aged 2-8 years van Webster-Stratton
Behulpzaamheid & Onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen
Betrokkenheid: uitgelichte chapter- boeksamenvattingen over betrokkenheid, verbondenheid, normen en waarden
Hoe beïnvloeden normen en gedrag elkaar?
Normen
We hebben inmiddels geleerd dat normen niet de enige mentale representaties zijn die ons gedrag beïnvloeden (attitudes doen dat ook). Meestal werken normen en attitudes samen om gedrag te sturen (dit wordt verderop in dit hoofdstuk uitgelegd). Aangezien veel van onze attitudes ook een product zijn van ons lidmaatschap tot een groep, conflicteren deze bijna nooit met onze normen.
Lewin (1943) was één van de eerste sociaal psychologen die het krachtige effect van groepsnormen op gedrag demonstreerde. Net als bij attitudes moeten er ook bij normen echter aan een aantal voorwaarden worden voldaan, voordat deze het gedrag beïnvloeden.
Alvorens normen invloed kunnen hebben op het gedrag, moeten zij (net als attitudes of elke andere mentale representatie) geactiveerd zijn. Deze activering, ofwel het toegankelijk maken, van (groeps)normen kan veroorzaakt worden door verschillende cues:
-
Directe reminders (zoals het bordje “stilte graag” in de bibliotheek)
-
Omgeving cues (zoals de heersende stilte zelf in de bibliotheek)
-
Observaties van andermans gedrag (doordat we zien dat anderen zich stilhouden)
De meest dramatische manier waarop een groepsnorm toegankelijk kan worden is wanneer we ons als volledig één zien met de groep, in zoverre dat we onszelf niet eens meer zien als een individu. Deindividualisatie refereert naar de psychologische staat waarin de groepsidentiteit of sociale identiteit domineert over de persoonlijke identiteit. De persoon raakt zichzelf kwijt in de massa. Dit heeft wel tot gevolg dat de groepsnormen optimaal toegankelijk worden. Gevolgen hiervan lopen, afhankelijk van de geactiveerde norm, uiteen van sociaal tot asociaal gedrag.
Welke normen beïnvloeden het gedrag?
Wat anderen mensen doen (descriptieve normen) beïnvloedt regelmatig wat we zelf doen. Gedeelde overtuigingen over wat gedaan zou moeten worden (“injunctive” normen) kunnen ook ons gedrag beïnvloeden. Net als met descriptieve normen is er wel de kans dat we de normen verkeerd interpreteren. Zowel descriptieve normen als “injunctive” normen beïnvloeden dus onze intenties en gedragingen, en deze normen kunnen ook invloed op elkaar uitoefenen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer de typen normen elkaar tegenspreken? De meeste studenten vinden dat plagiaat plegen slecht is (“injunctive”), maar de meesten doen het wel (descriptief). Uit onderzoek van Smith en collega’s (2012) blijkt dat, wanneer descriptieve normen en “injunctive” normen elkaar tegenspreken (mismatch), de intentie van het gedrag even laag is als wanneer er geen support zou bestaan voor elk van de normen. Wanneer mensen informatie krijgen over slechts één type norm, nemen ze automatisch aan dat de andere norm in overeenstemming is met de verkregen informatie. Hierdoor kan ook één type norm al zorgen voor een verandering in het gedrag.
Het ene type normatieve informatie kan belangrijker zijn dan het andere, dit is afhankelijk van onze motivatie en vaardigheid om dit zorgvuldig in overweging te nemen.
Waarom zijn normen zo effectief in het sturen van gedrag?
Soms wordt het gedragen naar (sociale) normen afgedwongen met behulp van beloningen of straffen. Dergelijk gebruik van dwang is echter een ineffectieve manier om normatief gedrag te laten optreden, omdat er geen sprake is van persoonlijke acceptatie. In de meeste gevallen volgen mensen echter normen, simpelweg omdat ze denken dat die normen goed en fatsoenlijk zijn. Dit heet internalisatie van normen en wordt als zeer functioneel gezien. Het handelen in overeenstemming met de norm gaat gepaard met veel positieve consequenties (o.a. een behoud aan een gedeelde realiteit, goed voor zelfrespect en eigenwaarde, groepsidentiteit, wat goed is voor de groep is ook goed voor het individu, respect van anderen, etc.).
Het volgen van normen kan ook al deels vastliggen in onze genetica!
De wederkerigheidnorm
Een belangrijke sociale norm is dat gunsten moeten worden uitgewisseld. Deze uitwisseling van gunsten duidt op de norm van sociale wederkerigheid, ofwel “voor wat hoort wat”. Dit principe geldt zelfs wanneer we de persoon aan wie we concessies doen niet eens mogen. Bij het doen van concessies wordt vaak aangenomen dat deze wederkerig zijn. Het kan ons beperken dat er een gevoel van wederkerigheid plaats vindt. Een voorbeeld hiervan zijn verkooptechnieken. De “door-in-the-face” techniek is een bekende techniek waarbij er eerst een voorstel gedaan wordt dat zo veeleisend is dat het afgewezen zal worden, waarna een kleiner verzoek gedaan wordt dat de indruk van een concessie wekt. Dit maakt het waarschijnlijker dat de persoon zal toegeven aan het kleine verzoek.
Om deze techniek te laten werken moet er voldaan worden aan drie voorwaarden:
-
Het eerste verzoek moet het juiste formaat hebben. Het verzoek moet zo groot zijn dat het zeker is dat het wordt afgewezen, maar als het een te groot verzoek is worden mensen achterdochtig. Als het een te klein verzoek is, wordt het tweede (kleinere) verzoek niet als concessie gezien.
-
Het kleinere verzoek moet wel gerelateerd zijn aan het grotere voorafgaande verzoek en dient te komen van dezelfde persoon (zodat het gezien wordt als persoonlijke concessie).
-
De persoon die beïnvloed wordt moet de kans krijgen om tot een compromis te komen door het eerste verzoek af te slaan en in te gaan op het tweede verzoek.
Norm van de sociale verbintenis
De norm van sociale verbintenis is de norm waarin men verplicht is afspraken en verplichtingen na te komen. Deze verplichting kan nadelig zijn als iemand een overeenkomst afsluit waarna er toch verborgen kosten blijken te zijn. Toch houdt men zich vaak aan de overeenkomst.
De “low-ball”-techniek is een techniek waarbij degene die beïnvloedt wordt, zich al van een overeenkomst met de beïnvloede heeft verzekerd en daarna het verzoek pas vergroot door verborgen kosten te laten zien.
Er zijn een aantal redenen waarom men zich toch aan dergelijke overeenkomsten houdt. Ten eerste wil men een positief zelfbeeld behouden. Men wil geen risico lopen op cognitieve dissonantie en het ongemakkelijke gevoel dat dit geeft. Ten tweede omdat de oorspronkelijke afspraak versterkt wordt en er cognitieve bolstering plaats vindt. Dit is de versterking van de oorspronkelijke overeenkomst door aanvullende ondersteunende gedachten, gevoelens en gedragingen. Ten slotte voelt men zich verplicht zich aan de overeenkomst te houden omdat ze de overeenkomst zijn aangegaan.
Hoewel de normen van wederkerigheid en sociale verbintenis belangrijk zijn in alle culturen, hebben ze sterkere effecten in collectivistische culturen, aangezien de leden van een dergelijke cultuur hiervoor gevoeliger zijn.
De norm van gehoorzaamheid aan autoriteit
Milgram deed 50 jaar geleden (1963) onderzoek naar gehoorzaamheid aan autoriteit. In dit alom bekende experiment moesten de deelnemers elektrische schokken toedienen aan een gespeelde deelnemer die hoorbaar leed aan de harde schokken. Er waren echter geen mensen die schokken kregen; er werd gebruik gemaakt van een bandje waarop werd geschreeuwd. De proefpersonen die de schokken uit moesten delen werden hiertoe niet gedwongen, maar toch gingen de meesten door met het toedienen van de schokken. Hieruit bleek dat de gehoorzaamheid niet te wijten viel aan de persoonlijke tekorten, onverschilligheid ten opzichte van de slachtoffers of achterdocht over het experiment en dat dit effect niet weggeredeneerd kon worden over tijd, plaats of mensen die eraan mee deden. Ook blijkt uit het experiment dat mensen tot veel meer in staat zijn wanneer de verantwoordelijkheid bij iemand anders ligt (in dit geval bij de onderzoeksleider).
De norm van gehoorzaamheid aan autoriteit schrijft voor dat men moet gehoorzamen aan de bevelen van personen met gezag. Hier zitten vier voorwaarden aan: 1) de norm van gehoorzaamheid moet toegankelijk zijn, 2) de andere normen moeten minder toegankelijk zijn, 3) de autoriteit moet geloofwaardig en/of wettig erkend zijn, en 4) de autoriteit moet de verantwoordelijkheid accepteren. Gezien dit allemaal het geval is bij Milgram’s experiment, worden de resultaten door veel mensen toegeschreven aan deze norm.
Ook buiten het laboratorium vindt gehoorzaamheid aan buitenproportionele acties en bevelen plaats. Denk bijvoorbeeld aan de wreedheden in Abu Graib (beruchte gevangenis bij Bagdad) waar (Irakese) gevangenen misbruikt en vernederd werden door Amerikaanse soldaten. Een verklaring hiervoor zou “organisational obedience” kunnen zijn. Dit is de onderdanigheid die plaatsvindt in bureaucratische organisaties, zoals Abu Graib.
De verplichting tot het gehoorzamen van bepaalde bevelen wordt vaak door verschillende processen bekrachtigd. Bijvoorbeeld door escalatie, zelfrechtvaardiging en vijandigheid tussen verschillende groepen.
Voor- en nadelen van gehoorzaamheid
Naast het gebruik van de verplichting tot gehoorzamen van gezag voor negatieve doeleinden, kan deze ook voor positieve doeleinden gebruikt worden. Het opvolgen van autoriteit is heel belangrijk in het goed functioneren van een maatschappij (denk hierbij aan het opvolgen van bepaalde regels, bijvoorbeeld in het verkeer).
Weerstand bieden
Weerstand bieden aan autoriteiten kan op verschillende manieren. “Reactance” is een motief om een gevoel van vrijheid te beschermen of herstellen, bijvoorbeeld als normen privé niet geaccepteerd worden. Een aanleiding voor reactance is bijvoorbeeld als er normatieve druk (zie vorig hoofdstuk) waargenomen wordt en als onfatsoenlijk bestempeld wordt. Een goede verdediging tegen normatieve druk op gedrag is systematische verwerking. Hiermee wordt in dit geval bedoeld dat er ervoor gezorgd moet worden dat elke norm die eventueel toepasbaar zou kunnen zijn, toegankelijk moet worden gemaakt. Er zijn meerdere strategieën die kunnen helpen in het afweren van onfatsoenlijke normatieve druk:
De manier waarop normen gebruikt worden analyseren. Hoe werken normen en hoe kunnen ze tegen je gebruikt worden? Zodra je je realiseert dat een norm tegen je gebruikt wordt, verliest het kracht (Cialdini, 1993).
Claims aangaande relaties onderzoeken. Normen zijn sterk vanwege de relaties tussen mensen. Is de persoon die jou deze norm oplegt wel in de positie om dat te doen? Een goede manier om dit te doen is om na te denken over je eigen persoonlijke waarden (herevalueer de eigen identiteit). Wanneer je dit zal doen is het volgens Binning en collega’s (2010) in het vervolg minder waarschijnlijk dat je de groepsnorm volgt.
Bekijk de situatie vanuit andere zienswijzen (kijk door andermans ogen).
Het gebruik van normen tegen normen is de beste verdedigingstactiek. Hierbij wordt een andere richting van gedrag aan de hand van andere normen bekeken. Consensus binnen een groep en sociale steun zijn heel belangrijk voor een succesvolle opstand.
Meerdere leidraden voor bepaald gedrag
De meeste van onze gedragingen zijn vrijwillig. In deze gevallen is het gedrag vaak een product van de manier waarop mensen situaties definiëren alsmede de sociale invloed van anderen. Hoe situaties waargenomen worden – door zowel het individu als door zijn/haar groep – heeft een enorme invloed op welk gedrag geuit wordt. Hier komen normen en attitudes in beeld. Normen en attitudes kunnen (meestal in goede samenwerking met elkaar) ons gedrag op directe en indirecte manieren beïnvloeden. Bij de directe manier wordt gedrag direct in beweging gebracht. Bij de indirecte manier probeert men zich conform naar zijn of haar bedoelingen te gedragen. Volgens de “theory of planned behavior” wordt gedrag gezamenlijk beïnvloed door attitudes, normen en het waarnemen van beheersbaarheid. Normen zijn vaak de oorzaak van onbegrip tussen culturen, echter sommige normen zijn universeel, dit is evolutionair nuttig, faciliterend (zorgt voor beter begrip) en deze normen kunnen regelmatig geactiveerd worden.
Wanneer attitudes en normen contrasteren bepaalt de relatieve toegankelijkheid het gedrag. De relatieve toegankelijkheid van attitudes en normen wordt beïnvloed door de situatie, de persoon en het gedrag. Zo hebben individuele attitudes meer invloed op individueel gedrag en wordt het gedrag bij verschillende mensen in verschillende mate beïnvloed door hun eigen attitudes.
Wat is recht, wat zijn normen, wat zijn waarde, wat zijn de belangrijkste juridische definities en omschrijvingen?
Wat is recht?
- "Het recht ontstaat in de samenleving. Je komt het tegen in het dagelijks leven, als je bijvoorbeeld studieboeken koopt in de boekhandel is er al sprake van een juridische betrekking. In de maatschappij zijn er ontelbaar veel van deze onderlinge interacties tussen mensen, daarom moeten er regels zijn. En dan nu het antwoord op de vraag wat recht is. Recht is een gehele eenheid van regels die wettelijk zijn vastgesteld. Het recht zorgt ervoor dat de betrekkingen tussen mensen zo soepel en eerlijk mogelijk verlopen. Als je bijvoorbeeld een bijbaantje hebt, bepaalt het arbeidsrecht de rechten en plichten van jou als werknemer en de rechten en plichten van jouw werkgever"
- Ook zorgt het recht voor de beste oplossing als er onderlinge problemen zijn. Het recht stelt bijvoorbeeld regels vast over geluidsoverlast van de buren.
Wat zijn rechtsnormen en andere waarden en normen?
- Behalve recht zijn er ook andere waarden en normen, denk bijvoorbeeld aan de godsdienstige normen. De vraag is of de definitie van recht ook geldt voor deze normen. Gedeeltelijk wel, maar toch zijn er verschillen.
- In de eerste plaats zijn rechtsnormen bedoeld om niet gewenste resultaten van bijvoorbeeld diefstal te voorkomen. Rechtsnormen richten zich dus op het externe gedrag van mensen. Ook bij godsdienst geldt de norm dat je niet mag stelen. Het druist in tegen de moraal dat je iets van iemand anders steelt. Bij de godsdienst gaat het er echter wel om wat iemand van plan is, terwijl het bij het recht juist om de daad gaat. Anders gezegd: het recht is bedoeld om diefstal te voorkomen zonder dat de moraal van belang is. Het recht bemoeit zich dus niet met gedachten van mensen, maar het wordt pas gebruikt als mensen hun (slechte) gedachten daadwerkelijk uitvoeren.
- In de tweede plaats is er een verschil wat betreft een eventuele sanctie. Bij het overtreden van een rechtsnorm is er meestal een wettelijke sanctie. Iedereen kent wel het bordje met ‘verboden toegang voor onbevoegden’. In artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht staat dat je bij overtreding van deze regel een boete krijgt. Je wordt als het ware gedwongen om deze regels na te leven. Het is de taak van de overheid, dus de staat, om deze regels te handhaven. Bij ethische normen zijn er geen officiële sancties. Wel bestaat er bijvoorbeeld uitsluiting door de gemeenschap. Deze sanctie raakt echter niet het wezen van een overtreding, terwijl dat bij het recht wel zo is. Verder is er bij het overtreden van een morele norm geen dwang, hooguit is er sprake van gewetensnood.
Bronnen
Wat is het verband tussen verveling, burn-out en betrokkenheid?
- Hoe is de studie naar burn-outs ontstaan?
- Hoe definieer je burn-out, verveling en betrokkenheid en hoe stel je de mate ervan vast?
- Hoe ziet een taxonomie van het welzijn van werknemers eruit?
- Wat zijn de antecedenten en consequenties van burn-out, verveling en betrokkenheid?
- Welke invloed hebben individuele verschillen op het welzijn van werknemers?
- Wat zijn mogelijke verklaringen van burn-out, verveling en betrokkenheid?
Hoe is de studie naar burn-outs ontstaan?
De twee wereldoorlogen hebben een belangrijke rol gespeeld in de start van het onderzoek naar het welzijn van werknemers. Vaak werd stress hierbij als belangrijke factor betrokken. Zo werd er door Engeland in de Eerste Wereldoorlog onderzoek gedaan naar vermoeidheid. In de Tweede Wereldoorlog kwam er voor het eerst kwantitatief onderzoek naar het effect van oorlogen op de mentale en emotionele gezondheid van individuen.
In de jaren zeventig en tachtig was het onderzoek naar werkstress van Karasek en Theorell populair. In deze tijd waren er nog geen specifieke definities. Dit veranderde eind jaren ‘70 doordat burn-out opkwam als concept. Dit is mentale uitputting, het wordt bekeken vanuit twee verschillende perspectieven. Het eerste perspectief is meer praktisch en richt zich op de behandeling, preventie en evaluatie van burn-out. Het tweede perspectief is meer academisch en richt zich op het ontdekken van de oorzaken en gevolgen van burn-out. Het tegenovergestelde van burn-out is betrokkenheid op het werk; mentale energie. Verveling op het werk gaat over lage geprikkeldheid en ontevredenheid, omdat het werk niet uitdagend is. Er wordt veel meer onderzoek gedaan naar burn-out dan naar verveling.
Hoe definieer je burn-out, verveling en betrokkenheid en hoe stel je de mate ervan vast?
Hoe definieer en beoordeel je burn-out?
De meest gebruikte definitie van burn-out is van Maslach, Jackson en Leiter. Zij beschrijven burn-out als een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke prestatie. Er spelen hierbij drie dingen een rol:
- Ten eerste emotionele uitputting, waarbij het gaat over uitdunning van de emotionele bronnen door interpersoonlijke eisen te stellen.
- Ten tweede depersonalisatie; dit betekent in deze definitie de onpersoonlijke perceptie van ontvangers. Het gaat dus niet over depersonalisatie van het individu zelf.
- Als laatste is er verminderde persoonlijke prestatie, dit betekent de negatieve vergelijking van het eigen werk ten opzichte van het werk van anderen.
Er werd altijd gedacht dat burn-out alleen maar gold voor mensen die met mensen werkten. Deze zienswijze bleek niet te kloppen, waarna ook de definitie aangepast werd. Burn-out wordt nu gedefinieerd als een multidimensioneel construct waarbij stressreactie, mentale afstand en een negatieve overtuiging een rol spelen. De drie dimensies (uitputting, cynisme en het missen van professionele doeltreffendheid) staan sterk met elkaar in verband. Een copingsmechanisme om met mentale uitputting om te gaan is zich mentaal terugtrekken, wat invloed heeft op de professionele effectiviteit. Deze drie dimensies versterken elkaar.
Het meest gebruikte instrument is de Maslach Burn-out Inventory (MBI). Deze vragenlijst is opgedeeld in de drie dimensies. Uit onderzoek is gekomen dat burn-outsymptomen zo’n 2.5 jaar voortduren. Er zijn geen systematische geslachtsverschillen gevonden, maar vrouwen tussen de 35 en 45 rapporteren wel meer burn-outgevoelens dan mannen.
Hoe definieer en beoordeel je verveling?
Er zijn veel verschillende definities van verveling, maar deze zijn niet allemaal even toereikend. Mikulas en Vodanovich beschreven verveling als een onaangename staat van relatief lage arousal en ontevredenheid. Dit komt vooral door weinig stimulatie in het werk. Er zijn twee benaderingen op het gebied van verveling, namelijk de benadering dat verveling komt door monotone en herhaalde taken en de benadering dat verveling komt doordat bepaalde mensen meer behoefte hebben aan veel stimulatie. Hoe hoger deze behoefte, hoe gevoeliger iemand wordt voor verveling. Er wordt sinds kort gebruik gemaakt van de Dutch Boredom Scale (DUBS) om verveling te meten.
Hoe definieer en beoordeel je betrokkenheid?
Betrokkenheid op het werk kan worden gezien als het tegenovergestelde van burn-out of als een losstaand concept. Dit zijn twee verschillende benaderingen. Bij de eerste benadering spelen drie dimensies een rol, die ook als het tegenovergestelde gezien kunnen worden van de drie dimensies van burn-out. Deze dimensies zijn: energie, geëngageerdheid en de ervaring dat men doeltreffend is.
Bij de benadering van betrokkenheid als losstaand concept, wordt het gezien als een positieve, voldoening verschaffende werkgerelateerde stemming. Dit wordt gekenmerkt door doortastendheid (het moeite willen doen om te werken, vasthouden bij moeilijkheden), toewijding (erg betrokken zijn bij het werk) en absorptie (geconcentreerde aandacht). Om betrokkenheid te onderzoeken, is er de Utrecht Work Engagement Scale (UWES).
Hoe ziet een taxonomie van het welzijn van werknemers eruit?
Het welzijn van werknemers kan geplot worden in circumplex model van emoties; twee assen met een cirkel eromheen. Er zijn twee assen. De x-as loopt van onplezierig tot plezierig en de y-as loopt van deactivatie tot activatie. Elke emotie heeft een bepaalde plek op beide assen. De vijf typen van het welzijn van werknemers zijn: tevredenheid, verveling, burn-out, workaholic en betrokkenheid.
Door dit model kunnen de verschillende staten van het welzijn van werknemers beter en specifieker bekeken worden. Betrokkenheid en tevredenheid zijn positief met elkaar verbonden. Burn-out en workaholisme zijn ook positief met elkaar verbonden. Burn-out en betrokkenheid zijn daarentegen negatief verbonden. Betrokkenheid (geëngageerdheid) is geassocieerd met een slechte fit tussen de persoon en de baan, mensen willen meer dan ze krijgen. Tevreden werknemers hebben een goede fit tussen baan en persoon. Een workaholic zijn is een negatieve staat. Deze mensen werken hard, maar niet omdat ze het werk zo leuk vinden, maar omdat ze anders falen als ze niet voldoen aan hun eigen hoge eisen.
Wat zijn de antecedenten en consequenties van burn-out, verveling en betrokkenheid?
Er is veel onderzoek gedaan naar antecedenten en consequenties, maar dit is vaak correlationeel onderzoek waarbij alle variabelen tegelijkertijd worden gemeten. Hierdoor kunnen er geen oorzaak-gevolgrelaties gegeven worden. Daarnaast is het zo dat de antecedenten kunnen interacteren met elkaar.
Wat zijn de antecedenten en consequenties van burn-out?
Uit onderzoek is gebleken dat kwantitatieve en kwalitatieve werkgerelateerde eisen kunnen leiden tot een burn-out. Kwantitatieve eisen zijn teveel werk, tijdsdruk, lange uren en veel klantcontact. Kwalitatieve eisen zijn conflicterende rollen, te weinig informatie, emotioneel geladen situaties en een gebrek aan balans tussen werk en privé. Deze eisen zorgen voor een vermindering van energie, waardoor werknemers meer moeite moeten doen om toch aan deze eisen te voldoen, wat uiteindelijk voor spanning zorgt in de opslag van energie. Wat ook een rol speelt, is het ontbreken van interpersoonlijke bronnen (zoals sociale ondersteuning van collega’s en leidinggevenden) en andere bronnen (feedback, controle en deelneming aan het besluitvormingsproces).
De consequenties van een burn-out komen voor op persoonlijk en op organisationeel gebied. Op persoonlijk gebied gaat het om de mentale en fysieke gezondheid van een werknemer, bijvoorbeeld om angst en depressie, psychosomatische en cardiovasculaire klachten, slaapproblemen en infecties. Voor de organisatie gaat het om de terugtrekking van de werknemer, op mentaal en fysiek gebied, bijvoorbeeld beperkte betrokkenheid, personeelswisseling (of de intentie daartoe), afwezigheid door ziekte en gevolgen voor de prestaties.
Wat zijn de antecedenten en consequenties van verveling?
De antecedenten van verveling zijn het ontbreken van stimulatie of uitdagingen op het werk. Een van de belangrijkste is dan natuurlijk het hebben van monotone en herhaalde taken. Daarnaast kan er sprake zijn van een te lichte mentale belasting, restricties door bureaucratie en standaardisatie en betekenisloos werk. De consequenties van verveling komen erg overeen met die van een burn-out. Een belangrijk verschil is dat verveling leidt tot contraproductief gedrag. Daarnaast kan er sprake zijn van alcohol- en drugsgebruik en ongelukken.
Wat zijn de antecedenten en consequenties van betrokkenheid?
Voor antecedenten van betrokkenheid speelt uitdaging een belangrijke rol. Dit houdt werklast in, urgentie, eisen aan de mentale gesteldheid en verantwoordelijkheid. Daarnaast spelen werkbronnen een belangrijke rol. Zij zorgen voor motivatie op taakniveau (controle, feedback en variatie), interpersoonlijk niveau (sociale support) en organisatieniveau (ontwikkelingsmogelijkheden, transformationeel leiderschap). Transformationeel leiderschap is het tegenovergestelde van transactioneel leiderschap; terwijl bij transactioneel leiderschap er simpelweg wordt uitgegaan van beloningen en sancties, worden bij transformationeel leiderschap werknemers nog meer geïnspireerd door hun intrinsieke motivatie aan te boren.
Betrokkenheid in het werk lijdt tot een positieve houding en meer positief gedrag, dus een uiting van meer motivatie. Daarnaast zorgt het voor betere prestaties, servicekwaliteit, innovatie en teamprestaties. Ook organisaties zelf profiteren van meer betrokken werknemers.
Welke invloed hebben individuele verschillen op het welzijn van werknemers?
Individuele verschillen kunnen op vier manieren een rol spelen met betrekking tot het welzijn. Ten eerste kunnen persoonlijkheidskenmerken zorgen voor gevoeligheid voor het ontwikkelen van een burn-out, dit is een direct effect. Ten tweede kan er een indirect effect zijn, bijvoorbeeld wanneer mensen banen zoeken die matchen met hun persoonlijkheid, maar die het welzijn van die personen negatief beïnvloeden. Ten derde kunnen de individuele verschillen als derde variabele een simultaan effect hebben op de baankenmerken en het welzijn van de werknemer. Als laatste kunnen de individuele verschillen ook als moderator fungeren voor de relatie tussen werkkenmerken en welzijn.
Het is logisch dat voor burn-out en betrokkenheid tegengestelde individuele verschillen gevonden worden. Burn-out is gekoppeld aan emotionele instabiliteit, lage niveaus van extraversie en een negatief dispositioneel affect. Daarnaast worden er lage niveaus van zelfeffectiviteit, eigenwaarde en optimisme waargenomen.
Er zijn ook specifiekere relaties gevonden tussen de drie kenmerken van welzijn. Zo staat burn-out in verband met dispositionele factoren met betrekking tot inactiviteit, zoals een externe locus of control, gebrekkige taaiheid en passieve copingsstijl. Verveling wordt geassocieerd met de behoefte tot externe of interne stimulatie. Individuen verschillen in de behoefte voor stimulatie, omdat ze verschillen in het optimale niveau van arousal. Als laatste is betrokkenheid gekoppeld aan de sterke drive die werknemers kunnen hebben, dit wordt ook wel ambitie genoemd; de behoefte om doelen te bereiken. Het zou kunnen dat consciëntieus zijn een derde variabele is die een simultaan effect heeft op betrokkenheid en prestaties.
Wat zijn mogelijke verklaringen van burn-out, verveling en betrokkenheid?
Wat zijn mogelijke verklaringen van burn-out?
Psychologische verklaringen van burn-out op individueel niveau zijn bijvoorbeeld te vinden in de wisselwerking tussen de verwachtingen van het individu en de ‘harde’ werkelijkheid. Hieruit komt het fasemodel van desillusie (Edelwich en Brodsky). De eerste fase is enthousiasme, de tweede fase stagnatie, de derde fase frustratie en de laatste fase is apathie. Voor dit model is weinig empirisch bewijs gevonden.
Er is veel bewijs gevonden voor de interpersoonlijke verklaring van een burn-out. Volgens dit model van Maslach, Schaufeli en Leiter is burn-out een negatieve ervaring die ontstaat door emotionele overbelasting en die sterk afhankelijk is van de interpersoonlijke relaties op het werk. Volgens dit model is er dan sprake van stresvolle interacties met leidinggevenden en een gebrek aan sociale support van collega’s. Er ontstaat uitputting, wat leidt tot cynisme en depersonalisatie. Dit samen leidt uiteindelijk tot inefficiëntie.
Waarom interpersoonlijke relaties zo stresvol kunnen zijn, valt te verklaren vanuit de evolutionaire psychologie. Mensen hebben namelijk gebalanceerde sociale interacties nodig. Op het moment dat dit in gevaar komt, ontstaat er emotionele en psychologische stress, wat uiteindelijk kan zorgen voor een burn-out. Daarom hebben mensen die (veel) met mensen werken, ook eerder last van een burn-out.
Uit de evolutionaire psychologie is het sociale uitwisselingsmodel ontstaan van Schaufeli. Hij stelt dat een burn-out komt door onbalans tussen investeringen en uitkomsten op interpersoonlijk, organisatie- en teamniveau.
Wat zijn mogelijke verklaringen van verveling?
Er zijn twee tegengestelde perspectieven die een verklaring geven voor verveling. Wel concluderen beide perspectieven dat monotone taken een effect hebben op aandacht en dat dit prestaties zal verminderen. Het ene perspectief stelt dat lage externe arousal zorgt voor hoge niveaus van interne arousal. Dit zorgt ervoor dat de werknemer rusteloos wordt en steeds moet zorgen dat hij/zij actief blijft om te compenseren voor de niet aanwezige externe stimulatie. Het andere perspectief stelt dat lage externe stimulatie zorgt voor lage interne arousal. Dit zorgt dan voor afwezigheid, ergeren, dagdromen en slaperigheid.
Wat zijn mogelijke verklaringen van betrokkenheid?
Betrokkenheid wordt sterk geassocieerd met de motivationele aard van bronnen. Dit heeft geleid tot het model van betrokkenheid bedacht door Bakker en Demerouti. Werk- en persoonlijke bronnen zijn vooral erg belangrijk als de werklast hoog is. Dit model heeft een terugkoppeling. Dit betekent dat als de werklast hoog is en de doelen met behulp van werkbronnen en persoonlijke bronnen toch behaald worden, dit positief uitstraalt naar de bronnen. De bronnen zullen vermeerderen op het moment dat taken succesvol uitgevoerd worden.
Betrokkenheid versus onverschilligheid: geef niet op maar ergens om
Titel | ||
---|---|---|
Vrijwilligerswerk in het buitenland doen en vacatures voor vrijwilligerswerk | ||
Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil |
Titel | ||
---|---|---|
Wat is je gelukkig voelen, wat is tevreden zijn en wat zijn contenties? |
Titel | ||
---|---|---|
Vrijwillig Wereldwijd | ||
Wereldstap Curaçao: voor carrière switch, sabbaticals en tussenjaar |
Titel | ||
---|---|---|
Hoe word je gelukkig, maak je de juiste keuzes en ben je er content mee? |
Backpacking and travel your way around the world - Theme - Travel Supporter Travel opportunities, tips, discussions and all about backpacking and world travel... |
|
Sustainable live, travel and work - Theme - Travel Supporter Opportunities, tips and discussions about live, travel and work in the world you care about... |
|
Verzekeringen voor in het buitenland - Thema - Nomad and Live Abroad Supporter Verzekeringen voor als je naar het buitenland gaat om te backpacken, te reizen, te studeren, stage te lopen,... |
- Samenvattingen en studiehulp & 'Contactueel zijn en voelen'
- Studie in het buitenland & 'Contactueel zijn en voelen'
- Competenties en vaardigheden & 'Contactueel zijn en voelen'
- Organisaties en werkgevers & 'Contactueel zijn en voelen'
- Stages & 'Contactueel zijn en voelen'
- Vrijwilligerswerk & 'Contactueel zijn en voelen'
- Werken & 'Contactueel zijn en voelen'
- JoHo Worldsupporter doelstellingen & 'Contactueel zijn en voelen'
Samenvattingen en studiehulp & 'Contactueel zijn en voelen'
- Samenvattingen voor Contactueel zijn en voelen: check je studie, vak of boek op JoHo WorldSupporter
- Summaries and study notes voor Contactueel zijn en voelen: check de engelstalige samenvattingen en studiehulp op JoHo WordSupporter
- Voor een overzicht van de uitgelichte samenvattingen: zie samenvattingen en studiehulp: per studie, vak en vakgebied
Studie in het buitenland & 'Contactueel zijn en voelen'
- van college volgen, minor halen, master doen, PHD, promotie tot voorbereiding en vertrek: zie studeren in het buitenland en onderzoek doen in het buitenland
- voor taalcursussen: zie taalcursus in het buitenland of taalreizen van Chinees tot Spaans leren
- Zie ook studie in het buitenland verzekeren om te zorgen dat er in het buitenland niets mis gaat en dat je visum kan worden aangevraagd
Competenties en vaardigheden & 'Contactueel zijn en voelen'
- voor competenties en vaardigheden verbeteren: zie je kwaliteiten verbeteren en versterken in binnen- en buitenland
- voor competenties en vaardigheden per studiegebied of werkveld: zie competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven
Organisaties en werkgevers & 'Contactueel zijn en voelen'
- voor werken in het buitenland: zie werken in het buitenland en vacatures in het buitenland
- voor functies, rollen en werkzaamheden: zie functies en werkzaamheden tijdens je baan, stage of vrijwilligerswerk in het buitenland
Stages & 'Contactueel zijn en voelen'
- voor stagelopen in Nederland: zie praktijkstage en afstudeerstage in Nederland
- voor stagelopen in het buitenland: zie stagelopen in het buitenland en werkervaring opdoen op reis
- voor stages en werkervaringsplaatsen op JoHo WorldSupporter: zie Internships and work experience
Vrijwilligerswerk & 'Contactueel zijn en voelen'
- voor vrijwilligerswerk in het buitenland: zie vrijwilligerswerk in het buitenland doen en projecten steunen
- voor vrijwilligerswerk en projectondersteuning op JoHo WorldSupporter: zie Volunteering and projects abroad
Werken & 'Contactueel zijn en voelen'
- voor carrière plannen en je loopbaan kiezen: zie carrièreplanning
- voor plezier en tevredenheid met je werk: zie werkplezier en energie uit werk
- voor werk in het buitenland: zie werken in het buitenland en vacatures in het buitenland en werkvakantie en working Holidays
- voor banen in het buitenland, werken en reizen en zomerbanen op JoHo WorldSupporter: zie jobs, travel and work abroad
- voor betrokken werkvelden en onderliggende vakgebieden zie elders op deze pagina
JoHo Worldsupporter doelstellingen & 'Contactueel zijn en voelen'
- Zie de doelstellingen van JoHo WorldSupporter voor: het versterken van begrip voor andere culturen en personen, het stimuleren van tolerantie in de wereld om je heen, het wereldwijd delen van kennis en knowhow, en het stimuleren van persoonlijke ontwikkeling in binnen- en buitenland
Academische vaardigheden opdoen in binnen- en buitenland
Bedrijfskunde en organisatie studeren en stage in het buitenland
Communicatie en marketing studeren en stage in het buitenland
Economie en bedrijfseconomie studeren en stage in het buitenland
Psychologie en menselijk gedrag studeren en stage in het buitenland
Geneeskunde en gezondheidszorg studeren en stage in het buitenland
ICT, logistiek en techniek studeren en stagelopen in het buitenland
Internationale organisaties en internationale betrekkingen studeren en stage in het buitenland
Politiek en politicologie studeren en stage in het buitenland
Maatschappij en cultuur studeren en stage in het buitenland
Natuur en milieu studeren en stage in het buitenland
Onderwijs en pedagogiek studeren en stage in het buitenland
Recht en bestuur studeren en stage in het buitenland
Sport & Toerisme: opleiding tot studeren in het buitenland
Wetenschap en onderzoek doen in het buitenland
Studiekeuze maken en master kiezen
Opleidingen en studierichtingen kiezen in binnen- en buitenland
Wat speelt er nog meer als je naar het het buitenland gaat om je competenties te ontdekken of vaardigheden op te doen?
- Gevaar of diefstal van voorkomen bij reizen en backpacken?
- Spullen inpakken of handig meenemen bij reizen en backpacken?
- Wat te doen bij verblijf of verhuizen naar het buitenland?
- Wat te doen bij emigreren of wonen in het buitenland