Hoe ontstaan prosociale neigingen, antisociaal gedrag en moraliteit?


Wat betekent prosociaal en antisociaal?

Sociale interacties hebben meerdere doelen. Veel sociale interacties lijken voordelig te zijn voor anderen en niet voor de persoon die sociaal is. Denk hierbij aan donaties aan het goede doel of het helpen van een vreemde. Zonder deze prosociale gedragingen zou een samenleving niet kunnen overleven.

Het is lastig om aan te geven welke gedragingen prosociaal of antisociaal zijn. Dit kan namelijk per cultuur en ook binnen een cultuur verschillen. Denk aan het openhouden van de deur voor een vrouw (door een man). Dit kan aardig bedoeld zijn van de man, maar het kan ook zijn bedoeling zijn om hiërarchie te benadrukken.

Daarom is het bij de beschrijving van antisociaal en prosociaal handig om te kijken naar de bedoeling achter gedragingen.

  • Prosociaal: gedrag dat is bedoeld om het welzijn van anderen te bevorderen en dit gedrag heeft geen instrumentele voordelen voor degene die het gedrag vertoont.

  • Antisociaal: acties die schadelijk zijn voor anderen en dit gedrag was zo bedoeld of de negatieve gevolgen worden als niet relevant ervaren door degene die het gedrag vertoont.

Antisociale en prosociale gedragingen kunnen ook onbewust gebeuren.

Gedachten en emoties zijn constructen die worden gebruikt om te verklaren waarom sociale ontwikkeling gekenmerkt wordt door continuïteit en transformatie. Continuïteit in gedragingen wordt duidelijk als we kijken naar een kind dat veel vecht met andere kinderen. Dit kind zal later vaak ook als agressief worden beoordeeld. Er zit dus continuïteit in bepaalde gedragingen en dit komt doordat er karakteristieke patronen zijn van emotie, emotie regulatie en cognitie die relatief stabiel zijn.

Transformatie is duidelijk als je kijkt naar de redenatie van een vijfjarige en een volwassene. De cognities veranderen, dus ook veel sociale gedragingen.

Zijn prosociale gedragingen en antisociale gedragingen tegenpolen?

Veel factoren die leiden tot prosociaal gedrag worden ook geassocieerd met antisociaal gedrag, wanneer ze tegenovergesteld worden uitgevoerd.

Toch kan niet elk antisociaal en prosociaal gedrag verklaard worden met dezelfde processen. Prosociaal gedrag en antisociaal gedrag hebben beide specifieke psychologische processen.

Onderzoek toont ook aan dat antisociaal gedrag diepere genetische wortels heeft.

Het ontwikkelingstraject van prosociale en antisociale gedragingen en gedachten

Peuters

De sociale wereld van kinderen wordt steeds groter. Ook komen jonge kinderen in contact met bronnen van sociale informatie. Cultureel relevante informatie over prosociaal en antisociaal gedrag wordt bijvoorbeeld op school overgedragen of via de televisie.

Kinderen tussen de twee en drie jaar hebben duidelijk al karaktereigenschappen. Deze karaktereigenschappen zijn stabiel. Enkele bevindingen uit onderzoek zijn voor ons interessant:

Kinderen die hoog scoorden op open en relationele agressie, scoorden laag op prosociaal gedrag. Deze vinding komt overeen met het dimensionale perspectief, waarbij hoog scoren op de ene antisociale gedraging, betekent dat je automatisch laag scoort op de andere prosociale gedraging.

  • Volwassenen en kinderen kunnen beide zien dat er individuele verschillen zijn in antisociaal gedrag.

  • Kinderen die hoog werden beoordeeld op negatieve emoties (zoals depressie), scoorden hoog op agressie. Dit kan betekenen dat emoties en emotieregulatie belangrijke factoren zijn voor het begrijpen van antisociaal gedrag.

  • Ander onderzoek wijst uit dat antisociaal gedrag in verbinding staat met persoonlijkheid. Kinderen die op driejarige leeftijd een gebrek hadden aan controle, hadden een grotere kans om als adolescent antisociaal gedrag te vertonen.

Ook blijkt uit onderzoek dat kinderen die op driejarige leeftijd slecht beheerst overkwamen, op 26-jarige leeftijd hoog scoorden op metingen van stressreacties en laag op het ontwijken van nadelige factoren. Ook scoorden ze hoog op agressiviteit en op negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek keek naar de Big Five Inventory (BFI): Met de BFI is het mogelijk een persoonlijkheidsmeting te doen aan de hand van vijf persoonlijkheidsdimensies. De BFI beoordeelt op extraversie (extraversion), mildheid (agreeableness), orderlijkheid (conscientiousness), emotionele stabiliteit (emotional stability) en openstaan voor ervaringen (openness to experience).

Bovenstaande onderzoeken stellen dat antisociale en prosociale gedragingen tegenpolen zijn van dezelfde dimensie. Het proces dat daaraan gerelateerd is, is emotieregulatie.

De studie van Moffitt et al. (1996) toont echter aan dat consistent antisociaal gedrag bouwstenen nodig heeft die niet een deel zijn van het proces dat kan leiden tot prosociaal gedrag.

Dit onderzoek onderscheidde twee groepen van elkaar. In de eerste groep vertoonde jongens antisociaal gedrag in hun kindertijd en tijdens de adolescentie (chronisch). In de tweede groep vertoonden jongens alleen antisociaal gedrag in de adolescentie. Het verschil tussen de groepen was een neuropsychologische tekort. De eerste groep had dus neuropsychologische problemen, wat betekent dat ze stoornissen hebben in het brein. Deze stoornissen tasten iemands gedrag of cognitieve functioneren aan.

Extreem antisociaal gedrag in de kindertijd en de adolescentie wordt geassocieerd met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Bij ADHD is er geen sprake van hersenschade, maar er zijn mogelijk andere neurochemische onevenwichtigheden. Neurologische tekorten zouden dus de oorzaak kunnen zijn van antisociaal gedrag.

Deze neurologische tekorten zijn niet in te passen in een dimensie met tegenpolen. Stel je voor: dan staat aan de ene kant van de dimensie neurologische tekorten wat resulteert in antisociaal gedrag en aan de andere kant van de dimensie staat: afwezigheid van neurologische tekorten. Maar die tweede pool zou bijna iedereen kunnen zijn. Neurologische tekorten zijn dus niet bruikbaar in deze dimensie, er is een aparte categorie nodig voor mensen met neurologische tekorten.

Onderzoek toont de volgende overeenkomende resultaten:

  1. Er is continuïteit in prosociaal en antisociaal gedrag, vooral in agressief gedrag.

  2. Antisociaal gedrag lijkt gerelateerd aan moeilijkheden in het reguleren van emotie, impulsiviteit en hoge niveaus van negatieve affect/invloed.

  3. Een klein percentage jongens dat consistent antisociaal is kunnen extreem moeilijke temperamenten hebben en neurologische tekorten.

Halverwege de kindertijd

Wanneer er gesproken wordt over de ontwikkeling van antisociaal en prosociaal gedrag, dan moet het werk van Piaget en Kohlberg behandeld worden.

Piaget was de eerste die het moreel beoordelen van kinderen op een systematische wijze onderzocht. Hij liet kinderen morele dilemma's beoordelen. Het moreel denken van kinderen bleek bepaald te worden door een unilateraal respect voor volwassenen en de volwassen regels, zonder dat ze wederkerigheid of de intenties begrepen. Door het ouder worden en gedeeltelijk door interacties met leeftijdsgenoten, wordt er een moraliteit ontwikkeld van samenwerking en sociale uitwisseling. Zo leren kinderen dat de intenties wel belangrijk zijn, dat rollen omgedraaid kunnen worden en dat morele conflicten opgelost moeten worden door middel van discussie en het sluiten van compromissen. Dit gebeurt rond de 10 jaar.

Het werk van Piaget was het startpunt voor het onderzoek van Kohlberg over morele beoordeling. Hij gebruikte ook morele dilemma's om het moreel redeneren te onderzoeken. Hij vond 5 stadia (met een voorstel over een zesde stadia):

  1. Heteronomous morality: goed en kwaad wordt bepaald door machtige volwassenen (autoriteitsfiguren, zoals de politie). De intenties worden niet betrokken in de redenatie.

  2. Instrumental morality: kinderen worden zich ervan bewust dat anderen intenties en wensen hebben en dat er altijd twee kanten zijn aan een argument.

  3. Interpersonal normative morality: wordt gekarakteriseerd door opkomende zorgen over de perspectieven van anderen over henzelf. In dit stadium willen mensen gezien worden als goed en ze voelen zich schuldig als dit niet zo is.

  4. Social system morality: in dit stadium herkennen individuen dat alle leden van een samenleving intenties hebben en doelen nastreven, maar ze begrijpen dat regels en wetten nodig zijn om ervoor te zorgen dat de maatschappij kan functioneren.

  5. Human rights and social welfare morality: individuen maken gebruik van ethische principes om te helpen bij de morele beoordeling.

Stadia 1 en 2 zijn kenmerkend voor kinderen, stadium 3 is kenmerkend voor adolescenten en de moraliteit uit stadium 4 wordt voor een deel in de adolescentie gevormd. Stadium 5 verschijnt in de volwassenheid, hoewel het daar ook zelden voorkomt.

Uit onderzoek blijkt dat het niet voorkomt dat mensen 2 stadia vooruitgaan, dus mensen gaan sequentieel door de stadia heen. Regressie komt maar heel zelden voor, dus mensen gaan niet van stadium 3 naar 2.

Veelgehoorde kritiek richting het werk van Piaget en Kohlberg is dat de manier waarop ze testen niet de juiste resultaten geeft, want mensen die antwoord moeten geven op een moreel dilemma, zullen in het echt heel ander gedrag vertonen. De antwoorden kunnen dus niet geassocieerd worden met acties. Mensen weten vaak in situaties dat ze moreel onjuist hebben gehandeld, maar ze hebben zich er niet naar gedragen. Hoe iemand handelt in een bepaalde situatie heeft veel te maken met psychologische en contextuele factoren en niet met 1 factor zoals het morele stadium.

Bovendien zegt een moreel stadia meer over bepaalde manieren van denken, dan dat het iets over gedragsneigingen zegt.

Veel onderzoek van de afgelopen 20 jaar heeft laten zien dat de stadia van Kohlberg geen goede weergave is van sociaal-cognitieve ontwikkeling.

Ook blijken kinderen veel verder te komen in moreel redeneren dan stadia 1, als je ze morele dilemma's voorschotelt die enigszins bekend zijn voor ze (dus niet de morele dilemma's over winkeldiefstal enzovoort die Piaget en Kohlberg gebruikten).

Recent onderzoek naar moreel redeneren van kinderen laat 2 trends zien:

  1. Morele cognitie is onbewust, automatisch geactiveerd, dus er zijn geen consistente regels in te vinden

  2. Deze intuïties ontstaan vroeg en laten weinig transformatie zien in de ontwikkeling.

Veel theoretici stellen nu dat morele cognitie een evolutionaire aanpassing is aan de problemen die het leven in een sociale groep opleveren.

Verder laat recent onderzoek zien dat niet alle sociale problemen moreel worden beredeneerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen morele en niet-morele domeinen.

En agressie, een vorm van antisociaal gedrag, zou juist het best begrepen kunnen worden in termen van attributie. Agressieve kinderen hebben vaak verkeerde vijandige attributies.

Kohlberg stelde dat zijn stadia universeel toepasbaar waren, dus niet alleen in de VS, maar ook in anderen culturen. Uit onderzoek blijkt dat dit niet klopt. Zo kijken ze bijvoorbeeld in India meer naar hogere machten tijdens het moreel redeneren.

Ook laat recent onderzoek zien dat moreel redeneren geassocieerd wordt met persoonlijkheid. Zo kunnen sommige kinderen hun emoties goed reguleren en gaan zij sneller door de stadia heen en laten minder antisociaal gedrag zien. Emotieregulatie heeft dus veel te maken met moreel redeneren.

Sociale invloeden op prosociale en antisociale ontwikkeling

Tot nu toe lag de focus van dit hoofdstuk bij psychologische eigenschappen van kinderen, zoals persoonlijkheidskenmerken, emotieregulatie, moreel redeneren enz. Deze eigenschappen worden echter gevormd door sociale invloeden.

Ontwikkeling binnen relaties: ouders en leeftijdsgenoten

Ouders

Kinderen laten veel psychologische overeenkomsten zien met ouders en broertjes of zusjes.

Ouders vormen hun kinderen door middel van sociale interacties. Ouders stellen een voorbeeld en kinderen gaan dit imiteren. Het zou ook kunnen dat er een genetische invloed is, maar voorzichtigheid is geboden met conclusies omtrent dit onderwerp.

Er is een duidelijke relatie tussen emotieregulatie van ouders en hun kinderen. Zo blijkt uit onderzoek dat sympathieke ouders ook sympathieke kinderen hadden.

Democratische warme en ondersteunende ouders hebben kinderen die prosociaal zijn.

Leeftijdsgenoten

Leeftijdsgenoten zijn belangrijke invloeden op de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Vrienden trekken kinderen naar delinquente activiteiten toe. Veel agressieve kinderen worden afgewezen door leeftijdsgenoten en afwijzing schijnt agressie te vergroten.

Er is weinig bekend over de invloed van leeftijdsgenoten op prosociaal gedrag. Relaties met leeftijdsgenoten zorgen ervoor dat er gelijkwaardige discussie is over de oplossingen van morele problemen. Dit is beter dan de ouder-kind relatie die niet gelijkwaardige discussie oplevert. Het onderhandelen en observeren van prosociale leeftijdsgenoten heeft een positieve invloed.

Cultuur en ontwikkeling

Culturele context is erg belangrijk voor het begrijpen van prosociaal en antisociaal gedrag. Adolescenten in de VS hebben een 2 keer grotere kans om gewelddadige moorden mee te maken dan adolescenten in Europa. Echter, in de VS is de bijdrage aan vrijwilligerswerk veel groter. Dit is dus een cultureel verschil en heeft te maken met culturele normen en de sociale context.

De media (televisie in het bijzonder) is een vorm van culturele invloed die veel aandacht heeft gekregen. Kinderen in de VS kijken veel tv, gemiddeld 3 uur per dag. En er is veel antisociaal gedrag op tv te zien. Kinderen die veel tv kijken zijn agressiever. Dit heeft 3 redenen

  1. Tv-modellen worden door kinderen geïmiteerd.

  2. Geweld op tv maakt kinderen ongevoelig voor het gevaar van agressie, omdat veel gevaar op tv geen negatieve effecten lijkt te hebben op onschuldige mensen.

  3. Geweld op tv vergroot de angst van kinderen dat de wereld gevaarlijk is.

Tv kan ook een prosociale invloed hebben, wanneer er samenwerking enzovoort wordt laten zien.

Relaties

  Chapters 

Teksten & Informatie

JoHo: paginawijzer

JoHo 'chapter 'pagina

 

Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?

  •   JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke  lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Aanmelden

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.

Aanmelding: checken

  • Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee

Prints: maken

  • Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.
JoHo: footprint achterlaten