Risico is gedefinieerd als de stressoren die een bewezen of een verondersteld effect hebben op de toenemende waarschijnlijkheid van een slechte aanpassing in kinderen, zoals armoede, mishandeling en families die uit elkaar vallen.
Veerkracht komt voor wanneer kinderen positieve uitkomsten ervaren ondanks dat zij veel risico lopen. Voor veerkracht moet er twee voorwaarden bestaan: blootstelling aan een dreiging of erge tegenspoed en het behalen van een positieve aanpassing. Veerkracht is hierdoor een ontwikkelingsproces.
Historische achtergrond
Het begin van het gebruik van veerkracht in onderzoek is te vinden bij onderzoek naar personen met psychopathologie. Hierbij is het onderzoek van Norman Garmezy en zijn collega’s erg belangrijk (1940-1950). Toen hij wilde onderzoeken hoe het met de kinderen van ouders die een zware mentale stoornis hadden ging bleek dat het heel goed met hen ging. Hierna is hij de competentie van kinderen gaan onderzoeken.
Ook een onderzoek in Hawaii waarbij bij de populatie kinderen zaten die meer dan 4 risicofactoren hadden, zoals armoede bleek dat zij het goed deden in hun ontwikkeling en hadden ze geen psychologische problemen. Deze groep had dan ook meer middelen, zoals een goed temperament en positief ouderschap om zich goed te ontwikkelen.
Onderzoeken zoals degene die net genoemd zijn veranderden de visie op psychopathologie die eerst deterministisch was.
Risicofactoren
Risicofactoren bevatten catastrofale gebeurtenissen, zoals oorlog, natuurrampen, familietegenslagen zoals rouw en een scheiding en economische situaties, zoals armoede en blootstelling aan een negatieve omgeving, zoals arme buurten (op blz. 617 in figuur 19.1 staan meer voorbeelden van risicofactoren voor kinderen). Risicofactoren zijn een dreiging doordat het kind achtergesteld wordt op het gebied van de basisbehoeften zoals fysieke levensonderhoud en bescherming, emotionele veiligheid en hechting, en sociale interacties. De risico’s waar een kind aan blootgesteld wordt verschild ook per leeftijd. Jonge kinderen zijn nog erg afhankelijk van anderen en zijn hierdoor ook gevoeliger voor tegenslagen. Het is echter minder waarschijnlijk dat deze kinderen last hebben van risico’s in hun sociale omgeving, omdat ze dit nog niet kunnen begrijpen. Voor adolescenten is dit echter wel een groot risico, omdat zij dit wel allemaal kunnen begrijpen.
Ouderlijke rouw
De dood van een ouder is één van de meest traumatiserende gebeurtenissen voor kinderen. Dit staat voor een permanent verlies en scheiding van een primaire verzorger. Dit kan versterkt worden door stressoren zoals herstructurering van de familie, nieuwe verwachtingen van het gedrag van het kind, verdriet van de ouders en herinnering aan de dood van de ouders. Toch zijn de effecten geringer dan wanneer de ouders scheiden.
Scheiding en conflicten tussen ouders
Scheiding verhoogt het risico op psychologische, gedrags-, sociale en academische problemen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die opgroeien in eenoudergezinnen minder succesvol zijn dan kinderen uit tweeoudergezinnen. De risico’s zijn het grootst voor kinderen van gescheiden ouders waar er sprake is van veel conflict, het verlies van contact met één ouder, problemen met de mentale gezondheid van ouders, minder economische stabiliteit, en ouders die meerdere andere huwelijken of relaties aangaan. Hoewel de intensiteit van deze problemen afneemt blijven de problemen zichtbaar tot in de jonge volwassenheid. Ook is er sprake van de intergenerationele cirkel van moeilijkheden in relaties met anderen. Dit betekent dat kinderen van gescheiden ouders meer kans hebben op problemen met familie, in intieme relaties, in hun huwelijk en op het werk. Deze kinderen scheiden vaker, ze zijn minder tevreden over hun leven en hun welbevinden is minder. Dit geldt echter niet voor alle kinderen van gescheiden ouders. Veerkracht speelt hierbij een grote rol.
Misbruik en mishandeling
Mishandelde kinderen laten weinig veerkracht zien, omdat hun omgeving zo erg afwijkt van kinderen met een normale ontwikkeling. Mishandeling komt ook vaak samen voor met andere risicofactoren, zoals veel conflicten tussen ouders, psychopathologie van de ouders, drugsmisbruik van ouders en armoede. Het gebrek aan protectieve factoren maakt de zaak lastiger. Hoe ouder de kinderen zijn en hoe korter de mishandeling heeft plaatsgevonden des te meer er sprake kan zijn van veerkracht.
Psychologische problemen bij ouders
Mentale gezondheidsproblemen en drugs/alcoholmisbruik zijn ook gekoppeld aan verschillende gedrags-, sociaal-emotionele en cognitieve problemen bij kinderen. Veel van deze kinderen hebben dubbele risico’s, omdat er nog andere problemen zijn zoals financiële problemen, stressvolle gebeurtenissen en psychologische problemen.
Veel van de studies naar psychologische problemen bij ouders hebben zich gericht op depressie van de moeder, omdat het bij vrouwen vaker voorkomt. Bevindingen laten zien dat kinderen van deze moeders meer risico lopen op moeilijkheden. Zo is het risico ook veel groter voor depressieve kinderen waarvan de ouders ook depressief waren, dan kinderen die geen depressieve ouders hadden. Hierbij zijn de non-genetische kenmerken betere voorspellers. Het gedrag van de ouders en wat ze overbrengen aan de kinderen is dus het belangrijkst. Over erfelijkheid is weinig bekend. Verder blijkt het opvoedgedrag heel belangrijk te zijn. Zo blijkt dat depressieve moeders meer negatieve en vijandige gedragingen, minder positieve gedragingen en meer negeren laten zien tegenover hun kinderen. Vaak is het bij de jonge kinderen het ergst en komt depressie bij de moeder vaak voor als de kinderen jong zijn.
Socio-economische risicofactoren
Jeugd inkomen armoede (child income poverty) komt voor wanneer kinderen in een familie opgroeien wiens inkomen beneden het niveau ligt wat nodig is om het minimale aan basisuitgaven te bekostigen. Dit zorgt voor een verhoogd risico op negatieve uitkomsten voor het kind. Zo heeft armoede erge effecten zoals een slechte fysieke gezondheid, lagere academische prestaties en schoolprestaties en bereiken ze minder en hebben ze vaker sociale emotionele en gedragsproblemen. Hier geldt ook weer dat hoe jonger het kind is, hoe erger de gevolgen.
Een ander gebied wat veel onderzocht is, is een lage sociaaleconomische status van de ouders en laagopgeleide ouders. Hierbij zijn een lagere opleiding en een groter gezin risicofactoren, omdat er minder expertise en aandacht is. Verder blijkt dat de effecten van laagopgeleide ouders tegenover ouders met een laag inkomen verschillen met de uitkomsten van het kind. Verder blijken er veel verschillen te zijn. Zo zou een interventie gericht op het inkomen van het gezien wel externaliserende problemen kunnen oplossen, maar geen internaliserende.
Stressvolle gebeurtenissen in het leven
Er zijn veel gebeurtenissen die als stressvol worden ervaren. Zo kan het gaan om een verhuizing, maar ook om de dagelijkse irritante en vervelende gebeurtenissen. Dit heeft het meeste effect op de ouders, maar deze gebeurtenissen kunnen ook het welbevinden van kinderen beïnvloeden. Zo blijkt dat deze gebeurtenissen voor emotionele problemen kunnen leiden. Zo is gebleken dat meisjes die meer stressvolle gebeurtenissen meemaakten meer psychologische problemen hadden zoals depressie. Verder is gebleken dat deze hoge niveaus van stress ook lichamelijke gevolgen hadden. Het bleek dat de lichamen van kinderen die tijdens hun vroege kindertijd veel stress hadden meer moeite hadden met het adequaat reageren op stress.
De sociale context van kinderen
Kinderen die in arme buurten wonen lopen meer risico op het ervaren van moeilijke omstandigheden. Zij leven vaker in woningen die onvoldoende zijn, hebben minder toegang tot goede scholen en andere sociale middelen en worden vaker blootgesteld aan delinquente leeftijdsgenoten en meerdere gewelddadige gebeurtenissen. Hierbij bleek in Amerika dat deze kinderen het risico liepen op internaliserende problemen. Een Britse studie daarentegen liet zien dat zowel de buurt als de familie een voorspeller was voor externaliserende problemen.
Mechanismen in de maatschappij
De grotere sociale context is ook erg belangrijk. Hierbij kan gedacht worden aan discriminatie, racisme en vooroordelen die het leven van kinderen negatief kunnen beïnvloeden. Racisme en etnische discriminatie worden gekoppeld aan minder waargenomen controle, angst en frustratie. Ook blijkt dat leraren vaak lagere verwachtingen hebben van deze kinderen. Dit zou het onderpresteren van kinderen van een etnische minderheid kunnen verklaren.
Catastrofale evenementen
Hierbij kan gedacht worden aan oorlog, extreme deprivatie en natuurlijke rampen. Kinderen zijn vaak niet in staat om de consequenties van zulke catastrofes in te zien. Hierbij kan gedacht worden aan het verliezen van geliefden en het getuige zijn van wreedheden. Deze kinderen kunnen echter wanneer ze in andere omgevingen geplaatst worden weer normale levens leiden.
Het meten van risico
Het onderzoek van risicofactoren is verplaatst van aparte factoren naar het onderzoeken van meerdere factoren tegelijk, omdat deze risicofactoren vaak geclusterd zijn. Het onderzoek van risicofactoren verschilt van het onderzoek naar mogelijke oorzaken, omdat het meer probabilistisch is in plaats van deterministisch. Verder is gebleken dat één risicofactor op zichzelf niet voor grote problemen zorgt: het is meer een geschiedenis van risicofactoren die voor moeilijkheden zorgen.
Accumulatie van risico
Cumulatieve risicomodellen zijn opgesteld om meerdere risicofactoren te onderzoeken. In het model van Rutter worden individuele karakteristieken en de kwaliteit van de omgeving samengenomen. Elke risicofactor wordt in één van deze groepen ingedeeld en er wordt gekeken of deze aanwezig of afwezig is. Dit leidt tot de cumulatieve risicotheorie die stelt dat de som van risicofactoren in plaats van een enkele risico factor leidt tot disfunctioneren, omdat het de adaptieve kwaliteiten van een individu overweldigt. Hierbij wordt dus ook gesteld dat één risicofactor niet belangrijker is dan de andere. Ook is hierbij de hoeveelheid risicofactoren belangrijker dan hoe zwaar één risicofactor meeweegt.
Uit onderzoek blijkt dat hoe hoger de hoeveelheid aan risicofactoren, des te slechter de ontwikkelingsuitkomsten zijn. Uit een onderzoek van Rutter waarin hij de risicofactoren echtelijke nood, lage sociaaleconomische status, grote familie, criminaliteit van de ouders, psychiatrische stoornis van de moeder en plaatsing van het kind in de pleegzorg bekeek, blijkt dat niet één individueel risicofactor de uitkomsten van de kinderen bepaalde, maar de som van risicofactoren dit wel deed. Deze hoeveelheid aan risicofactoren voorspelde dan ook een diagnose van een stoornis.
Ook in een onderzoek van Sameroff, die naar tien risicofactoren keek, bleek dat hoe meer risicofactoren des te slechter de cognitieve en mentale gezondheidsuitkomsten. Hierbij waren de kinderen met meer risicofactoren vaker afwezig op school, scoorden zij lager op school en hadden ze vaker een lager IQ. Het verschil tussen de kinderen met en zonder de risicofactoren bleek ook te vergroten over de tijd.
Specifieke risico’s
Een nadeel van de cumulatieve aanpak is dat het aanneemt dat elke risicofactor net zo zwaar weegt en dat ze met elkaar te vergelijken zijn. Hoewel de som van risicofactoren zwaarder weegt dan één risicofactor is de impact van verschillende risicofactor verschillend. De vraag of de kwaliteit of kwantiteit van risicofactoren het belangrijkst is voor kinderen werd ook onderzocht door Sameroff et al. Zij concludeerden dat kwantiteit het belangrijkste was bij het voorspellen van uitkomsten voor kinderen en dat de combinatie van risicofactoren hierbij niet uitmaakte. Een ander onderzoek gebruikte de Strengths and difficulties questionaire (SDQ) om te kijken wat zwaarder woog. Ook hier werd gevonden dat de hoeveelheid risicofactoren belangrijker was dan de individuele type risicofactoren. Tijdens dit onderzoek is er ook gebruikt maakt van de adverse life events scale die stress in het leven meet. Uit deze meting kwam hetzelfde resultaat.
Andere onderzoeken hebben dezelfde resultaten gevonden: het aantal risicofactoren weegt zwaarder dan individuele risicofactoren.
Equifinaliteit en mulitifinaliteit
Verder onderzoek heeft bewezen dat één bepaalde risicofactor kan leiden dat meerdere uitkomsten voor het kind. Dit wordt multifinaliteit genoemd. Daarbij kan de uitkomst voor een kind beïnvloed worden door meerdere risicofactoren. Dit wordt equifinaliteit genoemd.
Niveaus van risico’s
Uit onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid emotioneel en gedragsproblemen verschilde per buurt waarin de kinderen woonden. Veel van deze verschillen konden verklaard worden de sociaaleconomische status van de buurten: hoe lager de sociaaleconomische status des te meer problemen. Toen er echter gecontroleerd werd voor sociaaleconomische status bleek dat de familie erg belangrijk was.
Protectieve en kwetsbaarheidsfactoren
Bij kinderen die slagen in het leven ondanks risicofactoren is er sprake van protectieve factoren die compenseren voor de moeilijkheden in hun leven. Protectieve factoren zijn eigenschappen van personen, omgevingen, situaties en gebeurtenissen die leiden tot positieve aanpassing bij tegenslagen. Daarnaast bestaan er ook nog kwetsbaarheidsfactoren. Deze zijn samen met protectieve factoren te plaatsten op een construct waarbij protectieve factoren aan de ene kant staan en kwetsbaarheidsfactoren aan de andere kant. Hierbij zijn de protectieve factoren de positieve kant (bijv. een warme opvoeding) en de kwetsbaarheidsfactoren de negatieve kant (bijv. ouders die heel koud zijn tegen hun kinderen).
Garmezy heeft drie variabelen gevonden die werken als protectieve factoren: 1) persoonlijke karakteristieken van het kind zoals sekse, intelligentie en persoonlijkheidskenmerken; 2) karakteristieken van de familie zoals warmte, gezinscohesie en structuur; en 3) externe ondersteuningssystemen zoals leeftijdsgenoten en school (in tabel 19.2 op blz. 630 zijn meer voorbeelden van protectieve factoren te vinden). Hierbij moet wel geconcludeerd worden dat niet alle protectieve factoren voor verschillende kinderen hetzelfde zijn. Sommige omstandigheden vragen om andere dingen. Zo is een autoritatieve opvoeding goed voor kinderen in de middenklassen, maar voor kinderen in minder goede buurten is waarschijnlijk meer controle van de ouders nodig.
Persoonlijke karakteristieken
Persoonlijke karakteristieken die als protectieve factoren werken zijn zowel genetische factoren als factoren zoals geslacht, intelligentie, temperament en persoonlijkheidskenmerken. Zo bepalen persoonlijkheidskenmerken hoe het kind op een bepaalde situatie reageert: sommige kinderen zullen er meer moeite mee hebben dan anderen.
Andere onderzoeken hebben aangewezen dat geslacht invloed heeft op de manier waarop kinderen op tegenslagen reageren. Zo wordt er gesuggereerd dat meisjes minder gevoelig zijn voor emotionele en gedragsproblemen dan jongens wanneer zij blootstaan aan stress in de familie. Hier werd aan toegevoegd dat men dacht dat jongens een groter risico liepen op deze problemen in deze situatie. Mogelijke verklaringen zijn dat jongens vaker blootstaan aan stress in de familie, omdat ouders sneller ruziemaken in hun bijzijn. Ook gaan jongens sneller naar andere zorg dan meisjes wanneer een gezin uit elkaar gaat. Het kan dus zijn dat meisjes minder blootstaan aan de risico’s dan jongens. Deze effecten blijken tegenwoordig minder te worden door de betrokkenheid van de vader en met de leeftijd.
Intelligentie als protectieve factor heeft veel verschillende resultaten met zich mee gebracht. Soms bleek het voor kinderen met enkele risico’s inderdaad een protectieve factor, maar bij meerdere risicofactoren niet meer. Anderen stelden dat het vooral voor jongere kinderen een protectieve factor is. Anderen stellen dat het vooral om de taalcapaciteiten van het kind gaat. Wanneer er niet naar academische capaciteiten gekeken wordt blijkt dat algemene capaciteiten van het kind wel een protectieve factor is op sociaal, emotioneel en gedragsniveau.
Ook temperament kan als protectieve factor dienen. Wanneer kinderen een makkelijker temperament hebben: sociaal responsief zijn en humor hebben blijkt dit het kind te beschermen tegen tegenslagen. Zo zouden deze kinderen door hun temperament ook positievere reacties uitlokken. Hierbij is een negatiever temperament ook een risicofactor.
Andere protectieve factoren zijn de waargenomen locus of control, zelfvertrouwen en copingstijl. Hierbij zijn een interne locus of control (dus weten dat succes en falen komt door hun eigen eigenschappen en acties), meer positief zelfbeeld en een gezonde manier van omgaan met problemen protectieve factoren voor problemen op het gebied van gedrag, mentale gezondheid en emotionele gezondheid.
Verder bleek dat kinderen die een sterke etnische identiteit hadden minder problemen lieten zien dan kinderen die een wat zwakkere etnische identiteit hadden.
Karakteristieken van de familie
Bij familie karakteristieken zijn deze in te delen in proximale factoren zoals de interacties tussen de ouder en het kind en distale factoren zoals de financiële status en educatie van de ouders. Veilige hechting speelt hier een belangrijke rol. Veilige hechting bevat een responsieve, ondersteunende, gestructureerde en affectieve stimulerende relatie tussen ouder en kind. Veilige hechting leidt tot positieve uitkomsten en is vooral belangrijk bij tegenslagen. Het helpt bij een positieve zelfwaarde en helpt bij de capaciteiten van kind met betrekking tot het aanpassingsvermogen, copingstrategieën, probleemoplossingsmogelijkheden en sociale competentie.
Daarnaast is de manier van opvoeden belangrijk. Hierbij geeft een autoritatieve opvoeding de beste uitkomst door de warmte en steun die het aan het kind geeft. Hierbij is de hechtheid van het gezin ook erg belangrijk.
Distale protectieve factoren zijn een beter inkomen van het gezin en een hogere educatie.
Externe ondersteuningssystemen
Belangrijke externe ondersteuningssystemen zijn vrienden. Wederkerige, positieve vriendschappen kunnen positief zijn voor het zelfvertrouwen en emotionele steun. Op het academische gebied zijn vrienden die dit ondersteunen en belangrijk vinden ook belangrijk.
Ook een goede zorg is een positieve factor. Zo hadden kinderen die op een vroegere leeftijd naar een kinderdagverblijf gingen positievere uitkomsten op het gebied van taal als zij uit een gezin met weinig geld kwamen.
Ook een ondersteunende leraar kan veel positieve effecten opleveren, omdat zij het kind de steun kunnen geven die het nodig heeft.
Daarnaast kan ook de gemeenschap van het kind veel positiefs meebrengen. Sociale steun van buren en veel betrokkenheid met elkaar is een protectieve factor. Ook kinderen die aan activiteiten van organisaties na school meededen is beschermend.
Theoretische modellen van risico en veerkracht: moderator
Veel protectieve factoren hebben alleen een effect als er tegenslagen zijn in het leven van het kind, maar zijn ze niet extreem belangrijk als deze tegenslagen er niet zijn. Protectieve en kwetsbaarheidsfactoren moeten dus een interactieve relatie hebben met een risicofactor. Het kan dus per situatie verschillen. Deze interactieve relatie wordt ook wel beschreven aan de hand van een moderator. Een voorbeeld van zo een interactie is dat wanneer een kind een hoog risico loopt, maar zich in een omgeving begint met een hoge kwaliteit van zorg dit zorgt voor een betere cognitieve ontwikkeling dan bij kinderen die een hoog risico lopen in een omgeving met een slechte kwaliteit zorg.
Belangrijkste effecten modellen
Deze modellen onderzoeken veerkracht en de factoren die de uitkomsten van kinderen bepalen bij risicofactoren. Hierbij kan een homogene groep of een heterogene groep gebruikt worden. Bij een homogene groep worden de risicofactoren vastgesteld door te kijken welke kinderen zich positief aanpassen en welke niet en hoe deze twee groepen overeenkomen. Bij een heterogene groep wordt er gekeken welke factoren positieve uitkomsten voor iedereen bieden. Hier kan dus gekeken worden welke factoren zouden kunnen helpen bij kinderen met moeilijkheden die andere mensen in de maatschappij ook hebben.
Mediator effecten modellen
Deze modellen laten de paden zien op welke manier sommige risicofactoren tot bepaalde uitkomsten leiden. Deze modellen kijken dan ook naar tussenliggende factoren. Er zijn bij deze modellen twee mogelijkheden: de mediator verslecht de uitkomsten of verbetert ze.
Zowel mediator als belangrijkste effectenmodellen zijn interessant voor onderzoek. Alleen het moderator effecten model kan echter de interactieve aard van risico en protectieve factoren verklaren.
Ontwikkelingsuitkomsten: Competentie en onaangepastheid
De focus van onderzoek naar veerkracht is de laatste jaren veranderd van onderzoek naar onaangepastheid naar positieve psychologie. Zo is bijvoorbeeld sociale competentie onderzocht (het voldoen aan sociale verwachtingen) in combinatie met veerkracht. Hieruit bleek dat kinderen die het op één domein goed deden het op een ander domein vaak alsnog minder deden (bijv. academisch en internaliserende/externaliserende problemen). Hierdoor is er geconcludeerd dat veerkracht niet meer door één domein van sociale competentie bepaald mag worden, maar dat het door meerdere bepaald moet worden.
Verder bleek dat kinderen die competent gedrag lieten zien op een bepaald moment in de ontwikkeling hierdoor beschermd werden op een later tijdstip. Helaas klopt het omgekeerd ook. Niet competent gedrag kan leiden tot meer problemen.
Interventies
Veel interventies gebruiken tegenwoordig veerkracht. Deze zijn ook meer gezien vanuit een ontwikkelingsperspectief, omdat het erop gericht is de ontwikkeling van het kind op zo een positief mogelijke manier te laten verlopen. Er zijn hierbij drie verschillende programma’s. De risico-gecentreerde programma’s richten zich op de poging tot het reduceren van risico’s. De troef-gecentreerde programma’s richten zich erop om ervoor te zorgen dat de positieve aspecten in het leven van een kind een betere kwaliteit en kwantiteit krijgen. De proces georiënteerde programma’s proberen de meest belangrijke aanpassing systemen van kinderen te verbeteren zoals belangrijke relaties, functioneren op intellectueel gebied en zelfregulatie systemen.
Relaties
- Hoe geef je jezelf een time-out?
- Hoe kun je binnen een organisatie omgaan met conflicten, diversiteit, stress en burnout?
- Hoe worden stress en coping benaderd binnen de gezondheidspsychologie?
- Wat is het effect van stress en problemen op relaties?
- Wat is het effect van stress op gezondheid?
- Wat is de rol van risico en veerkracht in de ontwikkeling?
- Uit welke onderdelen bestaat gezondheidspsychologie?
- Study guide with Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping by Sapolsky
- Stabiliteit & Stress: ga actief om met je negatieve emoties
- Stressbestendig zijn: leren of versterken
- ‹ vorige
- 2 van 2
Chapters
Teksten & Informatie
JoHo 'chapter 'pagina
Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?
- JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp
Crossroad: volgen
- Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website
Crossroad: kiezen
- Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.
Footprints: bewaren
- Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
- Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.
Abonnement: nemen
- Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.
Abonnement: checken
- Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee
Prints: maken
- Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.