Durf hebben: leren of versterken

Moed hebben - Lef tonen

Vaardigheden en kwaliteiten die je nodig hebt, of kunt opdoen in binnen- en buitenland

JoHo: crossroads uit bundel
JoHo: de 24 competenties die je nodig hebt voor een werk- en leefomgeving waar je blij van wordt

Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven

Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven

Competenties en vaardigheden voor je studie, je werk, je reizen en je leven Alle eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties die bijdragen aan een zingevende en succesvolle leer-, werk en leefomgeving Inhoud: o.a. Wat zijn competenties of kwaliteiten? Wat zijn eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties? Hoe ga je om met de mening van een ander...... lees verder op de pagina

 

  Kennis & Oriëntatie

 

Wat is durf of moed?

Wat is durf of moed?

Wat is durf?

  • Durf, of moed, is op eigen verantwoordelijkheid (gecalculeerde) risicovolle beslissingen nemen in situaties die vragen om direct op te treden, ook als dit nadelige gevolgen kan hebben voor je eigen positie.
  • Je pakt lastige situaties aan en loopt er niet omheen.

Wat zijn aan durf gerelateerde begrippen en competenties?

  • Lef hebben
  • Moed hebben
  • Risico's durven nemen
  • Verantwoordelijkheid nemen
  • Verantwoordelijkheid uitstralen

Quotes

  • Courage is not the absence of fear, but the mastery of it - Mark Twain
  • I learned that courage was not the absence of fear, but the triumph over it. The brave man is not he who does not feel afraid, but he who conquers that fear. - Nelson Mandela
  • Only those who risk going too far can possibly find out how far one can go - T.S. Elliot
Wat is durf hebben, risico nemen en verantwoordelijkheid dragen, als competentie?

Wat is durf hebben, risico nemen en verantwoordelijkheid dragen, als competentie?

Wat is het niveau waarop je durf kunt hebben?

De mate waarin je de competentie 'durf hebben' kan beheersen, is oplopend:

  1. In staat zijn om beslissend te zijn
  2. In staat zijn risico's te nemen en verantwoordelijkheid te dragen
  3. Verantwoordelijkheid uitdragen

Wat is in staat zijn om beslissend en respectvol te zijn?

  • Je kunt in diverse situaties het juiste gedrag vertonen.
  • Je bent niet bang en gaat – waar nodig - de confrontatie aan.
  • Je staat open voor feedback van anderen en laat je aanspreken op je handelingen en gedrag.
  • Je bent altijd respectvol tegenover anderen.

Wat is risico's nemen en verantwoordelijkheid dragen wanneer dat nodig is?

  • Je neemt verantwoorde, gecalculeerde risico's.
  • Je kunt inspelen op het gedrag van anderen en kunt omgaan met verschillende soorten gedrag.
  • Je handelt vanuit zelfvertrouwen en eigen overtuiging, je neemt verantwoordelijkheid over de beslissingen die je neemt.
  • Je neemt standpunten in en dwingt hiermee respect af.

Wat is uitstraling hebben en vertrouwen uitstralen?

  • Je bent in staat om onder druk te handelen en doelbewust en daadkrachtig zijn in risicosituaties. 
  • Je bent actief in situaties die crisismanagement vereisen en neemt het voortouw bij het leiden van dit soort situaties. 
  • Je betrekt collega's bij het beslechten van een probleem of vraagstuk en je geeft blijk van vertrouwen in de expertise van de ander.
  • Je straalt gezag en vertrouwen uit en je verwerft aanzien door krachtig, consistent, consequent en vastberaden op te treden.
Durven versus angst hebben: begrippen, definities en inzichten

Durven versus angst hebben: begrippen, definities en inzichten

Wat is durf of moed?

Wat is durf of moed?

Wat is durf?

  • Durf, of moed, is op eigen verantwoordelijkheid (gecalculeerde) risicovolle beslissingen nemen in situaties die vragen om direct op te treden, ook als dit nadelige gevolgen kan hebben voor je eigen positie.
  • Je pakt lastige situaties aan en loopt er niet omheen.

Wat zijn aan durf gerelateerde begrippen en competenties?

  • Lef hebben
  • Moed hebben
  • Risico's durven nemen
  • Verantwoordelijkheid nemen
  • Verantwoordelijkheid uitstralen

Quotes

  • Courage is not the absence of fear, but the mastery of it - Mark Twain
  • I learned that courage was not the absence of fear, but the triumph over it. The brave man is not he who does not feel afraid, but he who conquers that fear. - Nelson Mandela
  • Only those who risk going too far can possibly find out how far one can go - T.S. Elliot
Wat is zelfvertrouwen?

Wat is zelfvertrouwen?

Wat is zelfvertrouwen hebben?

  • Zelfvertrouwen is het vermogen om weloverwogen en zelfbewust te besluiten en acties te ondernemen, ook in moeilijke omstandigheden.
  • Zelfvertrouwen gaat over het vertrouwen in jezelf. Het kan gaan over het hebben van vertrouwen dat je een bepaalde taak kan volbrengen. In de kern zal het echter meer gaan over een basaal vertrouwen in jezelf, ongeacht of je iets bereikt of niet.
  • Je zou kunnen zeggen dat iemand die een hoge mate van zelfwaardering heeft, ook veel zelfvertrouwen uitstraalt. Zelfvertrouwen bouwt ook voort op zelfacceptatie, waarbij je jezelf accepteert met al je ‘plussen en minnen’.

Wat zijn met zelfvertrouwen samenhangende begrippen en competenties?

  • Impact
  • Zelfbewustheid
  • Zelfverzekerdheid
  • Zelfwaardering
  • Zelfsturing: een eigen koers kiezen en dit weten te realiseren in en buiten de organisatie, rekening houdend met je eigen persoonlijke missie, visie of drijfveren, sterke en zwakke kanten, interessen, waarden en ambities.
Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen?

Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen?

Wat is stabiliteit en is je mentaal stabiel en in balans voelen?

  • Stabiliteit staat voor een zeker stevigheid en in balans zijn.
  • Als mens kun je een gevoel van stabiliteit herkennen wanneer er een ingrijpende gebeurtenis is, maar je merkt dat je daar goed mee om kunt gaan.
  • Stabiliteit gaat over een diepgeworteld vertrouwen in jezelf en het leven. Dat je alle stormen die het leven je soms geeft, aan kan. Je boot stevig genoeg is.

“Do not be afraid to face your difficulty. Turn toward it. Lean into the wind. Hold your ground.”

Jack Kornfield,

 

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst?

  • Angst bestaat uit een subjectief gevoel van bang zijn of angstig zijn en fysiologische reacties, zoals versnelde hartslag en ademhaling, verhoogde bloeddruk en hormonale veranderingen. Het lichaam vertoont een fight-or-flight respons. Dit is dat het lichaam zich klaarmaakt om te vechten of te vluchten.
  • Gevoelens van angst zijn functioneel en adaptief omdat ze beschermend zijn. Angst zorgt voor een grotere overlevingskans.
  • Angst is een dimensie, dus het is lastig om een grens te trekken tussen normale en pathologische angst.
  • Pathologische angst wordt beoordeeld op intensiteit, soort gedrag, de duur en de aard van de uitlokkende gebeurtenis.

Wat is bang zijn?

  • Bang zijn (fear) wil zeggen dat je een specifieke emotionele reactie ervaart op een identificeerbaar object, zoals een slang of een spin (vergelijkbaar met een reactie in een noodsituatie). Het is een zeer intense reactie waardoor je in één keer wakker geschud wordt.
  • Vaak gaat de bangheid weg wanneer het gevaar geweken is. Het bang zijn kan dus gecontroleerd worden.
  • Bangheid kan rationeel of irrationeel van aard zijn. De waargenomen oorzaak van het bang zijn kan juist, of verkeerd ingeschat worden of juist ingeschat maar verkeerd geïnterpreteerd. Een intense, irrationele bangheid wordt ook wel een fobie genoemd.

Wat is angstig zijn?

  • Angstig zijn (anxiety) wil zeggen dat je moeite hebt met het identificeren van datgene wat de angst veroorzaakt, waardoor je moeite heeft met het beheersen van de emotie.
  • Het optreden van angst is vaak onvoorspelbaar. Het lijkt wel alsof de angst steeds op de achtergrond is en op elk moment ineens kan intreden. Angstig zijn is een staat van constante verhoogde waakzaamheid en niet een reactie op acute nood. Angstig zijn wordt ook wel gedefinieerd als een spanning voor een gebeurtenis die nog moet komen. Deze gebeurtenis wordt als dreigend ervaren, maar heeft nog geen vaste vorm, zoals bij bangheid wel het geval is.
  • Met angstig zijn kunnen mensen vaak moeilijker omgaan, omdat het als onvoorspelbaar en oncontroleerbaar wordt ervaren en het een vasthoudend karakter heeft.

Wat is het verschil tussen bang zijn en angstig zijn?

Bangheid en bang zijn heeft drie componenten waarmee het te onderscheiden valt van angstig zijn:

  • de subjectieve ervaring van dreiging,
  • de fysiologische reacties op deze dreiging (trillen, zweten, en hartkloppingen),
  • bepaalde gedragingen om de bedreigende situatie te vermijden of zo snel mogelijk te verlaten, of om het gevoel van vrees kwijt te raken.
Wat is paniek, en in paniek raken?

Wat is paniek, en in paniek raken?

Wat wil paniek zeggen?

  • Wanneer er een stressvolle situatie voordoet dan gaat het lichaam energie gebruiken, en heb je een snellere ademhaling en hartslag.
  • Door die inspanning neemt vaak ook de angst toe, wat kan leiden tot hyperventilatie.
  • De combinatie van de stressfactor met de fysieke gevolgen van deze stress, kunnen resulteren in een situatie die beschreven kan worden als paniek.
  • Paniek is de situatie waarin een extreme angst zich geheel van je overneemt.
  • Het lichaam reageert daar ook sterk op, waardoor het moeilijk is jezelf rustig te krijgen.
  • Je lijf heeft het als het ware over genomen van je verstand.
Wat is een angststoornis, angstfobie, sociale angst of dwangstoornis?

Wat is een angststoornis, angstfobie, sociale angst of dwangstoornis?

Wat is een angststoornis?

  • Een angststoornis is een pathologische angst die iemand heeft en diegene lijdt eronder. Mensen met een angststoornis ervaren subjectief angst, fysiologische reacties, vermijdingsgedrag en irrationele gedachten.

Wat is een separatie angststoornis?

  • De separatieangststoornis is een angst voor het gescheiden worden van thuis of degenen aan wie men gehecht is. Er volgt een heftige angstreactie als een separatie plaatsvindt. De diagnose wordt alleen aan kinderen en jeugd gesteld.

Wat is een angstfobie?

  • Een angstfobie is een angst voor minimaal zes maanden voor een bepaald object of bepaalde situatie die buitenproportioneel is. Er zijn vijf verschillende hoofdcategorieën: Dieren, Natuurverschijnselen, Bloed-injectie-verwonding, Situationeel, Overig

Wat is een sociale angststoornis?

  • De sociale angststoornis is een angst voor sociale contacten of situaties waar beoordeling plaats kan vinden. Vermijding is ook voorkomend bij deze angststoornis.

Wat is een paniekstoornis?

  • Een paniekstoornis is als paniekaanvallen spontaan en zonder duidelijke aanleiding optreden. Hierdoor kan angst om aanvallen te krijgen ontstaan en het aantal aanvallen toenemen.

Wat is agorafobie?

  • Agorafobie is de angst in situaties waar men moeilijk weg kan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniek achtige symptomen of andere symptomen die schaamte kunnen veroorzaken.

Wat is een gegeneraliseerde-angststoornis?

  • De gegeneraliseerde-angststoornis is een angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten. Het uit zich in veel piekeren.

 

Coaching, Keuzehulp & Advies

 

Hoe kun je de competenties ‘durf hebben’ en 'angst overwinnen', herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?

Hoe kun je de competenties ‘durf hebben’ en 'angst overwinnen', herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?


Durf hebben en angst overwinnen tijdens je reis

  • Op reis gaan is eigenlijk per definitie al durf hebben: je verlaat je vertrouwde omgeving en gaat de wijde wereld in, wetende dat je op plekken zult komen die je niet (goed) kent.
  • Onderweg kan durf hebben je de meest memorabele momenten van je reis bezorgen. Dit kan voor iedereen iets anders betekenen: de ene persoon heeft alleen een beetje durf nodig om te gaan bungeejumpen terwijl de ander durf nodig heeft om alleen de straat op te gaan in een onbekende stad. Welke beslissing voor jou ook durf vereist, wanneer je je in een voor jou onbekende situatie begeeft zul je deze nooit vergeten.
  • Zolang je risico's goed inschat en weloverwogen keuzes maakt op je reis, kan nét dat extra beetje durf hebben je levenslange herinneringen geven die jou als persoon doen groeien.

Durf hebben en angst overwinnen tijdens je studie

  • Gaan studeren kan al durf vereisen: wie weet verhuis je naar een andere stad en ga je voor het eerst op jezelf wonen. Hoe dan ook kom je op een nieuwe school of universiteit terecht. Om het meeste uit je studietijd te halen, is het goed om durf te hebben om ervaringen op te doen.
  • Het vereist bijvoorbeeld durf om mensen te leren kennen, bekend te raken met een nieuwe manier van leren en je plek te vinden in je nieuwe omgeving. Pak zoveel mogelijk kansen aan (hou daarbij natuurlijk je eigen grenzen in de gaten) en op die manier kun je het beste ontdekken wat bij jou past en wat niet. Ook al pakt een ervaring een keer minder leuk uit, dan heb je jezelf beter leren kennen, kun je andere dingen uitproberen en wie weet wat je tegenkomt.
  • Durf hebben is ook van belang bij colleges of (groeps)opdrachten. Hierbij zijn er momenten dat het goed is om je mening te laten horen.

Durf hebben en angst overwinnen tijdens je werk

  • Op de werkvloer kunnen zich meerdere situaties voordoen die durf vereisen. Je mening duidelijk maken kan voor sommigen al spannend zijn, of het stellen van vragen. Je kunt je als werknemer beter presenteren wanneer je op deze momenten je stem laat horen.
  • Er kunnen zich ook momenten voordoen dat een onverwachte situatie zich voordoet en er snel gehandeld moet worden. Wanneer je hier op durft in te spelen kan je persoonlijk en professioneel groeien. Het signaleren van zulke momenten en vervolgens lef hebben is hierbij van belang.

Durf hebben en angst overwinnen tijdens je vrijwilligerswerk of stage

  • Wanneer je vrijwilligerswerk of een stage gaat doen, kom je vaak in een onbekende omgeving terecht. Het vereist durf om je te kunnen aanpassen aan deze nieuwe situatie en je er tegelijkertijd van bewust bent wat jouw taak, identiteit en toevoeging aan de organisatie is.
  • Tijdens je werkzaamheden kun je verschillende momenten tegenkomen waarbij durf hebben nodig is: een nieuwe taak verrichten, om hulp vragen of aangeven wanneer je het ergens niet mee eens bent. Wanneer je op deze momenten een gezonde dosis durf hebt, kun je het meeste halen uit je tijd als vrijwilliger of stagiair.
  • Het kan zijn dat je in een nieuwe cultuur terechtkomt, dat betekent dat je situaties en factoren zult tegenkomen waar je nog niet zo mee bekend bent. Wanneer je durft om je eigen te maken met die nieuwe cultuur, gebruiken en misschien zelfs de plaatselijke taal leer je buiten je werkomgeving ook heel veel.

  

 

 

Trainingen, Testen & Toepassingen

 

Welke skills, competenties en vaardigheden heb je nodig, of kan je leren, als je gaat werken als animatie- en entertainmentmedewerker in het buitenland?

Welke skills, competenties en vaardigheden heb je nodig, of kan je leren, als je gaat werken als animatie- en entertainmentmedewerker in het buitenland?

Welke competenties en vaardigheden heb je nodig, of kan je leren als animatie- en entertainmentmedewerker in het buitenland?

 

Skills & Vaardigheden

Communicatievaardigheden

  • Je zoekt elke dag kinderen die met de activiteiten mee willen doen. Je stapt dus makkelijk op mensen af en betrekt ze zonder moeite bij de plannen.

Plannen en organiseren

  • Het uitvoeren van de activiteiten is maar één onderdeel van je takenpakket. Ze zullen eerst bedacht, uitgewerkt en gepland moeten worden. Het is dus fijn als je goed bent in het organiseren van dingen en weet waar je op moet letten.

Samenwerken

  • Je werkt meestal in een animatieteam. Soms is dat maar met één collega maar in de grote resorts kan het om meer mensen gaan. Je bepaalt vaak samen het programma, dus het is belangrijk dat je geen moeite hebt met samenwerken.

Creativiteit

  • Om elke keer een nieuwe activiteit te bedenken heb je wel een creatieve insteek nodig want elke activiteit moet een groot publiek aanspreken en enthousiasmeren.

Skills & Eigenschappen

  • Je bent een energiek persoon die het leuk vindt om de hele dag met mensen bezig te zijn en op enthousiaste wijze mensen kan betrekken bij allerlei activiteiten.

  • Je hebt er geen moeite mee om op vreemde mensen af te stappen en vindt het belangrijk dat iedereen het naar zijn zin heeft.

  • Je hebt daarbij een goede mensenkennis en weet precies hoe je tot de gasten door kunt dringen

  • Je bent de hele dag bezig met verschillende activiteiten, dus het hebben van een goede conditie en veel enthousiasme is belangrijk.

Angst en angsten: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen

Angst en angsten: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen

Hoe ontstaat angst of een fobie?

Hoe ontstaat angst of een fobie?


Wat is de conditioneringstheorie van angst?

Volgens de conditioneringstheorie zijn angsten niet aangeboren, maar worden deze verkregen door middel van conditionering. Neutrale stimuli kunnen onder bepaalde omstandigheden geconditioneerde angststimuli worden. De intensiteit van de angst wordt bepaald door hoe vaak de associatie tussen een stimulus en een angstopwekkend object voorkomt en de intensiteit van de angst of pijn die door iemand wordt ervaren. Stimuli die lijken op de geconditioneerde stimulus kunnen ook als angstopwekkend worden ervaren. Dit worden secundaire geconditioneerde stimuli genoemd. Een object of situatie die angst opwekken zullen tegelijkertijd ook motivatie gedrag oproepen om de angst te verminderen, zoals vlucht- of vermijdingsgedrag.

Wolpe’s bijdrage aan angst conditionering hield geen rekening met individuele verschillen van kwetsbaarheid, Eysenck’s theorie wel. Volgens Eysenck zijn neurotische introverten makkelijker conditioneerbaar en zullen zij daarom eerder excessieve angsten ontwikkelen.

De rol van conditionering bij angst werd ondersteund door zes bronnen:

  1. Onderzoek bij dieren

  2. Angststoornissen bij soldaten, zoals PTSS

  3. Experimenten met kinderen

  4. Klinische observaties: de meeste mensen met een fobie kunnen zich nog precies het moment (traumatische ervaring) herinneren waarop hun fobie begon te ontstaan

  5. Observaties van aversietherapie: mensen met een alcoholprobleem krijgen een middel toegediend dat als ze alcohol drinken dit misselijkheid oproept. Hierdoor ontstaat een associatie tussen alcohol en misselijkheid, waardoor mensen minder snel alcohol zullen drinken

  6. Effecten van traumatische stimulatie, zoals het toedienen van injecties die de ademhaling bemoeilijken

Er is echter ook gebleken dat sommige angsten zich ontwikkelen in afwezigheid van een conditioneringsproces, zoals de angst voor slangen die mensen hebben in een gebied waar geen slangen voorkomen. Op de conditioneringstheorie zijn een aantal kritieken. De belangrijkste acht worden hieronder genoemd:

  1. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd verwacht dat er tijdens een luchtaanval onder de bevolking grote paniek zou uitbreken. In de praktijk bleek dat echter wel mee te vallen, het blootstaan aan herhaaldelijke luchtaanvallen zorgden niet voor een toename van psychische stoornissen. Korte angstreacties werden wel veelvuldig waargenomen, maar slechts enkele mensen ontwikkelden een fobie. In tegenstelling tot wat de conditioneringstheorie beweerd is er dus niet altijd sprake van een direct verband tussen een traumatische gebeurtenis en geconditioneerde angst, want niet iedereen ervaart een langdurige angstreactie na een traumatische gebeurtenis.

  2. Het is moeilijk om stabiele geconditioneerde angstreacties op te wekken bij mensen, zelfs onder experimentele condities.

  3. Op basis van de theorie zou je verwachten dat alle stimuli een even grote kans hebben op het veroorzaken van angst, terwijl sommige stimuli bij meer mensen angst opwekken dan andere.

  4. Zo hebben meer mensen last van vliegangst dan angst om op de fiets te stappen. Niet alle stimuli is daarmee even geschikt om geconditioneerd te worden.

  5. De verdeling van angsten in de populatie is niet gelijk. Op basis van de conditioneringstheorie zou je echter verwachten dat iedereen een gelijke kans heeft om een angst te verkrijgen.

  6. Sommige mensen met een fobie hebben deze fobie niet verkregen door een traumatische gebeurtenis, de angst is dus niet geconditioneerd. Volgens een analyse uitgevoerd door Ost in 1985 is slechts 65% van de fobieën verkregen door conditionering.

  7. Angsten kunnen ook worden aangeleerd door observaties door kinderen. In een experiment werden kleuters blootgesteld aan plastic spinnen en slangen die werden gecombineerd met een bepaalde gezichtsuitdrukking van de moeder (positief, negatief of neutraal). Uit dit experiment bleek dat er een sterk verband is tussen de gezichtsuitdrukking van de moeder en de angst die de kinderen ontwikkelen voor de plastic spinnen en slangen.

  8. Angsten kunnen worden verkregen door verbale informatie van anderen.

  9. Angst kan zelfs ontstaan als de stimulus wordt gegeven, er dan een tijdje niks gebeurd en de angst dan pas later komt. Zoals bij het eten van verkeerd voedsel, eerst merk je niks, en pas later wordt je er ziek van.

Na alle kritieken geloven sommige wetenschappers dat mensen gepredisponeerd zijn om sommige angsten te verkrijgen. Zij gaan er dus vanuit dat sommige angsten aangeboren zijn en niet worden verkregen door middel van bijvoorbeeld conditionering. Dit wordt ondersteund door het feit dat sommige angsten veel vaker voorkomen dan anderen, zoals angst voor slangen: zelfs onder mensen die in een gebied wonen waar geen slangen voorkomen. Er wordt gedacht dat deze angsten gepredisponeerd zijn omdat ze belangrijk zijn te overleven.

Ook met deze visie blijft het lastig te verklaren dat de verdeling van angsten binnen de populatie niet normaal is. Binnen deze visie zijn hier twee verklaringen voor. De eerste is dat predispositie genetisch is bepaald en dat daarom sommige mensen dit wel en andere dit niet hebben. Een andere verklaring is dat de predisposities door levenservaringen worden aangepast.

Wat is neo-conditioneren?

De traditionele benadering dat er sprake moet zijn van een directe opvolging in tijd tussen een geconditioneerde stimulus (CS) en een ongeconditioneerde stimulus (US) voor het conditioneringsproces is niet juist. Geconditioneerde reacties kunnen zelfs voorkomen wanneer de CS en US in tijd gescheiden zijn. Één gebeurtenis is genoeg om een langdurige geconditioneerde afkeer op te wekken, ook al komt deze negatieve stimulus minuten of uren na de eerste stimulus, bijvoorbeeld: een hond krijgt te eten, en uren later wordt de hond ziek, deze zal het voedsel dat hij eerder voorgeschoteld kreeg niet meer willen eten. Dit wordt ook wel non-contiguous conditioning genoemd. Het besef dat geconditioneerde processen niet altijd hoeven plaats te vinden komt door onderzoek over blocking effecten en de consequenties van willekeurige controle. Een stimulus zal niet geconditioneerd worden (CS) zelfs al wordt het herhaaldelijk aan de persoon getoond voor de ongeconditioneerde stimulus (US), als de persoon er geen waarde aan hecht.

Als de US gebeurtenis al wordt voorspeld door een andere stimulus, zal er ook geen conditionering plaats vinden. De CS blokkeert de mogelijkheid tot ontwikkeling van een tweede CS. Bijvoorbeeld: als de schok voorspeld wordt door een toon (CS) waarna een visuele stimulus (CS) optreedt, zal de visuele stimulus geen voorspellende waarde hebben, en dus ook geen geconditioneerde response vertonen. De eerste CS is voldoende om conditionering op te laten treden. Tenzij de tweede stimulus een betere voorspeller is dan de eerste.

Willekeurig toedienen van een stimulus zal ook geen conditionering teweeg brengen. Bijvoorbeeld, als een schok soms wordt toegediend na het horen van een bel en soms zonder het horen van de bel zal er geen conditionering optreden.

Een andere verandering ten opzichte van het klassieke conditionering, is dat men ervan uit gaat dat niet elke stimulus een even grote kans heeft om geconditioneerd te worden. Sommige stimuli zijn dus makkelijke om te zetten in een geconditioneerd signaal dan anderen. Bijvoorbeeld, geen mens zal angst hebben voor hondenriemen, hoewel bijna elke hond er een draagt. De ervaring met een bepaalde stimulus beïnvloedt ook het gemak waarmee een stimulus geconditioneerd kan worden. Als er bijvoorbeeld al honderden positieve ervaringen zijn geweest met honden, zal iemand bij een negatieve ervaring waarschijnlijk geen angst voor honden conditioneren. Verder is er aangetoond dat dieren niet alleen angst kunnen ontwikkelen voor een stimulus, maar ook voor connecties tussen verschillende stimuli. Conditionering kan voorkomen als de stimuli elkaar opvolgen in de tijd, als ook voor abstracte stimuli.

De conditioneringstheorieën kunnen deels verklaren hoe angst veroorzaakt wordt, maar toch heeft deze theorie nog geen verklaring voor het feit dat angst kan bestaan voor stimuli die nog nooit tegengekomen zijn.

Wat voor specifieke fobieën kan je onderscheiden?

Specifieke fobieën kunnen worden onderverdeeld in drie groepen:

  1. Sociale fobieën

  2. Fobieën voor dieren

  3. Letsel/Ziekte fobieën (inclusief angst voor verstikking).

Een angst kan pas gezien worden als een fobie als het zeer ernstig, blijvend, en maladaptief is. Hoewel de scheidslijn tussen ernstige angsten en fobieën niet erg helder is. Maar weinig mensen met een fobie zoeken hier hulp voor. Tijdens de laatste 30 jaar zijn er efficiënte methoden ontwikkeld om deze mensen te helpen. Een van de eerste technieken desensitisatie werd ontwikkeld door Wolpe, en houdt in dat de patiënt herhaaldelijk geconfronteerd wordt met de angstwekkende stimulus in een gecontroleerde manier, terwijl de patiënt kalm wordt gehouden. Deze confrontaties kunnen in de werkelijkheid zijn, dit heet in vivo, of met ingebeelde representaties van de stimulus. In navolging van in vivo bestaat er inmiddels ook een techniek waarbij situaties uit het dagelijks leven zo goed mogelijk worden nagebootst, door onder meer computers. Dit helpt vooral bij angsten als vliegangst en hoogtevrees.

Therapeutic modeling, waarbij de patiënt aangemoedigd wordt om het benaderingsgedrag van de therapeut na te doen, is ook een geliefde methode. Volgens de laatste statistieken zijn er maar zes sessies nodig om iemand van een fobie af te helpen. In sommige gevallen zijn cognitieve methode ook nuttig, vooral bij de behandeling van claustrofobie. Medicatie schijnt niet te helpen bij de behandeling van fobieën. Verklaringen voor de positieve uitkomsten van de behandel methodes zijn inhibitie, gewenning en uitdoving.

Bron: Anxiety van Rachman

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst?

  • Angst bestaat uit een subjectief gevoel van bang zijn of angstig zijn en fysiologische reacties, zoals versnelde hartslag en ademhaling, verhoogde bloeddruk en hormonale veranderingen. Het lichaam vertoont een fight-or-flight respons. Dit is dat het lichaam zich klaarmaakt om te vechten of te vluchten.
  • Gevoelens van angst zijn functioneel en adaptief omdat ze beschermend zijn. Angst zorgt voor een grotere overlevingskans.
  • Angst is een dimensie, dus het is lastig om een grens te trekken tussen normale en pathologische angst.
  • Pathologische angst wordt beoordeeld op intensiteit, soort gedrag, de duur en de aard van de uitlokkende gebeurtenis.

Wat is bang zijn?

  • Bang zijn (fear) wil zeggen dat je een specifieke emotionele reactie ervaart op een identificeerbaar object, zoals een slang of een spin (vergelijkbaar met een reactie in een noodsituatie). Het is een zeer intense reactie waardoor je in één keer wakker geschud wordt.
  • Vaak gaat de bangheid weg wanneer het gevaar geweken is. Het bang zijn kan dus gecontroleerd worden.
  • Bangheid kan rationeel of irrationeel van aard zijn. De waargenomen oorzaak van het bang zijn kan juist, of verkeerd ingeschat worden of juist ingeschat maar verkeerd geïnterpreteerd. Een intense, irrationele bangheid wordt ook wel een fobie genoemd.

Wat is angstig zijn?

  • Angstig zijn (anxiety) wil zeggen dat je moeite hebt met het identificeren van datgene wat de angst veroorzaakt, waardoor je moeite heeft met het beheersen van de emotie.
  • Het optreden van angst is vaak onvoorspelbaar. Het lijkt wel alsof de angst steeds op de achtergrond is en op elk moment ineens kan intreden. Angstig zijn is een staat van constante verhoogde waakzaamheid en niet een reactie op acute nood. Angstig zijn wordt ook wel gedefinieerd als een spanning voor een gebeurtenis die nog moet komen. Deze gebeurtenis wordt als dreigend ervaren, maar heeft nog geen vaste vorm, zoals bij bangheid wel het geval is.
  • Met angstig zijn kunnen mensen vaak moeilijker omgaan, omdat het als onvoorspelbaar en oncontroleerbaar wordt ervaren en het een vasthoudend karakter heeft.

Wat is het verschil tussen bang zijn en angstig zijn?

Bangheid en bang zijn heeft drie componenten waarmee het te onderscheiden valt van angstig zijn:

  • de subjectieve ervaring van dreiging,
  • de fysiologische reacties op deze dreiging (trillen, zweten, en hartkloppingen),
  • bepaalde gedragingen om de bedreigende situatie te vermijden of zo snel mogelijk te verlaten, of om het gevoel van vrees kwijt te raken.
Wat zijn de theorieën over het ontstaan van angst?
Welke factoren hebben invloed op het ervaren van angst?

Welke factoren hebben invloed op het ervaren van angst?

Er zijn veel verschillende factoren die meespelen bij de vraag of er door iemand angst wordt ervaren. De ene persoon een situatie als heel bedreigend ervaren, terwijl een ander dit helemaal niet zo voelt. Het ervaren van angst kan daarom beter beschreven worden als een proces, dan als een categorische gebeurtenis (je hebt het of je hebt het niet).


Er zijn veel verschillende factoren die meespelen bij de vraag of er door iemand angst wordt ervaren. De ene persoon een situatie als heel bedreigend ervaren, terwijl een ander dit helemaal niet zo voelt. Het ervaren van angst kan daarom beter beschreven worden als een proces, dan als een categorische gebeurtenis (je hebt het of je hebt het niet).

Wat is verhoogde waakzaamheid?

Angstige mensen hebben vaak een verhoogde waakzaamheid (hypervigilance) wanneer zij in een nieuwe of mogelijke bedreigende situatie komen. Deze verhoogde waakzaamheid uit zich in het scannen van de omgeving op zoek naar een potentiële dreiging. Wanneer deze gevonden is wordt de volledige aandacht van een persoon naar deze mogelijke dreiging toegetrokken. De informatie die een persoon ontvangt wordt beoordeeld. Hieruit kunnen twee conclusies komen: veilig of gevaar. Bij het signaal veilig zal iemand verder gaan met waar hij of zij voor het opmerken van de potentiële dreiging mee bezig was. Bij de conclusie dat iets gevaarlijk is zal iemand echter angstig worden en vermijdingsverdrag gaan vertonen. In sommige situaties reageren mensen op signalen die ze niet bewust waarnemen.

Het ervaren van angst is van nature een reactie die mensen ervaren bij onbekende of bedreigende situaties en draagt in zoverre bij aan de overlevingskans van het individu. Hoe kan het dan dat dit natuurlijke proces bij sommige mensen uit de hand loopt?

Wat voor een rol speelt kwetsbaarheid?

Er zijn veel individuele verschillen in het detecteren van bedreiging, en dat is ook een reden waarom mensen zo verschillen in hun kwetsbaarheid voor het ervaren van angst. Het lijkt er ook op dat sommige mensen naast de biologische determinant van kwetsbaarheid (het temperament waarmee iemand geboren is, meestal introvert en neurotisch), ook cognitief kwetsbaarder zijn. Mensen zijn geprimed om bedreigende tekens/signalen te detecteren door hun eigen ervaringen en gedachten. Ze zijn al voordat ze in de potentieel bedreigende situatie komen voorbereid door herinneringen aan eerdere pech of angst, welke gecombineerd worden met huidige overtuigingen over gevaar. De cognitieve kwetsbaarheid lijkt verschillen in waakzaamheid, het verzamelen en gebruiken van informatie, perceptuele processen, aandacht en beoordelingsvermogen te omvatten.

Wat zijn state en trait anxiety?

State anxiety is een angst die opkomt bij een waargenomen dreiging en neemt weer af zodra de dreiging weg is. Trait anxiety daarentegen omschrijft de groep mensen die sneller angstig reageren. Deze mensen verschillen in de manier waarop ze de wereld zien en reageren op wat ze zien van mensen die geen last hebben van trait anxiety. Hoe hoger de trait anxiety, hoe waarschijnlijker het is dat de persoon (intensere) anxiety zal ondervinden bij veel situaties. Volgens Spielberger is trait anxiety een latente dispositie van anxiety. Spielberger (die het onderscheid tussen state en trait anxiety voor het eerst maakte) ontwikkelde een zelfrapportage om deze twee vormen van angst te meten, namelijk de State-Trait Anxiety Inventory (STAI). Lage scores duiden kalmte en beheersing aan, hoge scores duiden op intense bezorgdheid en angst.

Ondanks de vele mankementen van deze methode (vooral op psychometrisch gebied), wordt het vaak gebruikt omdat het makkelijk in het gebruik is. Deze methode wordt vaak gebruikt om verschillen in de mate van angst te meten tijdens medische of chirurgische processen

Wat is anxiety sensitivity?

Onder anxiety sensitivity wordt de angst omschreven die voortkomt uit het verkeerd interpreteren van lichamelijke sensaties. Deze sensaties worden als schadelijk geïnterpreteerd, iemand die ineens zijn eigen hart voelt kloppen kan bijvoorbeeld denken dat hij een hartaanval krijgt. Deze gevoeligheid voor het verkeerd interpreteren van lichamelijke sensaties kan gemeten worden met de Anxiety Sensitivity Index (ASI) van Reiss. Dit is een zelf rapportage methode welke factoren analyseert zoals temperament, misinterpretatie en niveaus van arousal. Uit onderzoek met de ASI bleek dat bijna alle mensen met een angststoornis hoog scoren op deze test. Dit kwam vooral naar voren bij mensen met een paniekstoornis.

Angstgevoeligheid wordt vaak vergeleken met trait anxiety, hoewel het volgens McNally twee verschillende betekenissen heeft. Angstgevoeligheid betekent de specifieke gevoeligheid voor de eigen lichaamsprocessen, terwijl trait anxiety een algemene angst is voor potentiële bedreigingen. Volgens Taylor is angstgevoeligheid een van de drie factoren die leidt tot trait anxiety. Angstgevoeligheid, ziekte/ letsel gevoeligheid, en angst voor negatieve evaluaties dragen allemaal bij aan de algemene trait anxiety.

Wat is hypervigilance (waakzaamheid)?

Eysenck heeft veel onderzoek naar de hierboven eerder genoemde waakzaamheid gedaan, en hij beschrijft het als een reactie op een potentiële bedreiging en als een component van cognitieve kwetsbaarheid voor angst. Mensen die een verhoogde predispositie hebben voor angst uiten deze verhoogde waakzaamheid op vier manieren:

  • het veelvuldig scannen van de omgeving op zoek naar potentiële bedreiging, gepaard gaand met veel en snelle oogbewegingen.

  • een neiging om selectief te zoeken naar bedreigende in plaats van neutrale situaties of stimuli.

  • een verbreding van de aandacht voorafgaand aan de detectie van een bedreigende stimulus.

  • een versmalling van de aandacht wanneer een potentieel bedreigende stimulus wordt verwerkt.

Verhoogde waakzaamheid is een kwetsbaarheidsfactor voor angststoornissen en is zowel te zien in de klinische populatie en de niet-klinische groep die hoog scoort op trait anxiety. Het komt vooral duidelijk naar voren tijdens stressvolle situaties. Selectieve aandacht is een component van hypervigilance, en heeft veel te maken met het scannen van de omgeving naar een potentiële bedreigende stimulus. Sommige mensen zijn zo bang dat een bepaalde stimulus zich laat zien, dat zij continu de omgeving scannen op zoek naar deze stimulus. Alles wat er maar een beetje op lijkt zullen zij verdacht vinden en dit willen ontwijken.

Iemand die heel erg bang is voor spinnen zal bijvoorbeeld opschrikken bij iedere zwarte vlek op de grond of op een muur. Deze aandachtsprocessen hebben een beperkte capaciteit. Dit betekent dat als de aandacht ergens op gericht is, er geen aandacht meer is voor andere stimuli in de omgeving.

Bij mensen die extreem of langdurig angstig zijn kan het lijken alsof zij volledig op zichzelf gericht zijn. Het versmallen van de aandacht leidt de aandacht weg van andere taken, waardoor mensen zich vaak niet op hun werk of andere dingen kunnen concentreren. Een ander nadeel van het gebruik van de selectieve aandacht, de constante waakzaamheid, en de poging tot constante concentratie is dat dit kan leiden tot vermoeidheid. In het kort zijn de consequenties van constante waakzaamheid: geen aandacht meer hebben voor andere mensen/stimuli, een verminderde concentratie en vermoeidheid.

Stimuli kunnen juist en onjuist geïnterpreteerd worden. Onjuiste interpretatie kan bestaan uit het overdrijven van de mogelijkheid van een negatieve gebeurtenis of een overschatting van de ernst van een bepaalde situatie.

Bron: Anxiety van Rachman

Welke psychologische, angst en paniekstoornissen zijn er?

Welke psychologische, angst en paniekstoornissen zijn er?


Wat is een psychologische stoornis?

Een psychologische stoornis wordt gedefinieerd als een syndroom, gekenmerkt door een klinisch significante verstoring van cognitie, emotieregulatie of gedrag, dat een reflectie is van een disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan mentaal functioneren. Het onderzoek naar psychologische stoornissen wordt abnormale psychologie genoemd. Volgens de statistische definitie van abnormaliteit is gedrag dat de meeste mensen vertonen normaal, terwijl gedragingen van een minderheid van de mensen abnormaal zijn. Het voordeel van deze benadering is dat het duidelijk is wat abnormaal gedrag is. Een puur statistische benadering heeft echter een aantal nadelen. Allereerst impliceert het een culturele specificiteit. Omdat het gedrag van mensen uit verschillende culturen verschilt, kan een puur statistische benadering ertoe leiden dat een psychologische stoornis in verschillende culturen verschillend wordt gedefinieerd. Daarnaast omvat een statistische definitie niet het ongemak dat vaak gepaard gaat met een psychologische stoornis. Een andere benadering stelt dat abnormaal gedrag afwijkend is van een ideale manier van gedragen. Dit omvat ook het ongemak van abnormaal gedrag, maar leidt alsnog tot cross-culturele verschillen in het definiëren van verstoord gedrag. Bovendien is het onmogelijk om consensus te bereiken over wat ideaal gedrag is. Een manier om consensus te bereiken, is door gedrag dat schadelijk is voor de persoon zelf of anderen te beschouwen als niet ideaal. De beste aspecten van iedere benadering kunnen gecombineerd worden om een formele definitie van abnormaal gedrag te geven: abnormaal gedrag is ongebruikelijk, veroorzaakt ongemak en is schadelijk voor de persoon zelf of anderen. Het is om een aantal redenen onbekend hoeveel mensen psychologische stoornissen hebben. Zo kan iemand gediagnosticeerd zijn met comorbide stoornissen (meerdere stoornissen tegelijk), waardoor het optellen van de prevalenties van ieder type stoornis geen oplossing biedt. Daarnaast kan naar verschillende tijdsframes worden gekeken, bijvoorbeeld naar hoeveel mensen het afgelopen jaar een psychologische stoornis hadden of hoeveel mensen ooit in hun leven een psychologische stoornis hebben gehad.

Hoe wordt een psychologische stoornis gediagnosticeerd?

Om de consistentie in het diagnosticeren van psychologische stoornissen te verbeteren, maakt men vaak gebruik van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). Een ander veelgebruikt classificatiesysteem is de International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD). Hoewel de DSM het standaard classificatiesysteem is, bestaat hier kritiek op. Zo stellen critici dat bepaalde normale gedragingen door het systeem gecategoriseerd worden als abnormaal.

Hoe wordt er vanuit de psychologische perspectieven gekekn naar stoornissen?

Een integratie van meerdere psychologische perspectieven is nuttig bij het onderzoeken van de mogelijke oorzaken van abnormaal gedrag. Hoe meer inzicht er is in de causale factoren die tot een psychologische stoornis leiden, hoe beter dit is voor de ontwikkeling van effectieve behandelingen.

Welke stoornissen beginnen in de kindertijd?

Veel stoornissen hebben hun oorsprong in de kindertijd, maar worden meestal in de adolescentie of volwassenheid gediagnosticeerd. Er zijn echter ook stoornissen, die meestal in de kindertijd worden gediagnosticeerd en vaak gedurende het hele leven aanwezig blijven. Deze worden neuro-ontwikkelingsstoornissen genoemd. Twee neuro-ontwikkelingsstoornissen zijn autismespectrumstoornissen (ASS) en attention deficit hyperactivity disorder (ADHD).

Autismespectrumstoornissen

De observaties van Kanner (1943) vormen de basis van de huidige diagnostieke criteria voor ASS. ASS representeert een spectrum, omdat er veel verschillende problemen zijn die qua ernst per individu verschillen. In de laatste twee decenia is het aantal mensen met ASS sterk toegenomen; ongeveer 1 kind van de 68 wordt hiermee gediagnosticeerd. Het aantal jongens dat ASS heeft is aanzienlijk hoger dan het aantal meisjes: 1 op de 42 tegen 1 op de 189. Onbekend is of de toename van het aantal mensen met ASS een gevolg is van van het veranderen van de criteria en het bewust zijn van de stoornis of dat de stoornis simpelweg vaker voorkomt.

De stoornis heeft als belangrijkste kenmerk dat er problemen zijn met de sociale wereld. Kinderen maken vaak geen oogcontact en vinden wederkerige spelletjes niet leuk. Onderzoekers geloven dat deze kinderen geen normale theory of mind ontwikkelen en daardoor met ASS gediagnosticeerd worden. Individuen met ASS houden niet van veranderingen in hun omgevingen en waarderen herhalend routine gedrag.

Oorzaken van ASS

Familie- en tweelingstudies bieden sterk bewijs dat ASS beïnvloed wordt door genetica. Waarschijnlijk zijn grote aantallen genen betrokken. Ook afwijkingen in de corticale ontwikkeling kunnen een rol spelen bij het veroorzaken van ASS. Zo zijn er structurele afwijkingen gevonden in de amygdala, de hippocampus en het cerebellum. Bovendien speelt het spiegelneuronensysteem mogelijk een rol bij ASS. Ook omgevingsfactoren zijn betrokken bij het ontstaan van ASS. Deze factoren interacteren waarschijnlijk met genetische factoren tijdens de sensitieve perioden van de hersenontwikkeling. De leeftijd van de ouders lijkt een risicofactor te zijn, waarbij de kans op een kind met ASS toeneemt naarmate de ouders ouder zijn. Ook blootstelling aan infecties en bepaalde soorten voeding zijn risicofactoren. Er lijkt geen relatie te zijn met vaccinaties.

Attention deficit hyperactivity disorder

Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) omvat zowel onoplettendheid als hyperactiviteit. Sommige individuen vertonen enkel onoplettendheid. Het belangrijkste kenmerk van onoplettendheid is het onvermogen tot volgehouden aandacht en taakgericht gedrag. Hyperactiviteit komt tot uiting in een hoge motorische activiteit en moeite met gestructureerde activiteiten. Veel van de gedragingen die kenmerkend zijn voor ADHD worden ook gezien bij kinderen zonder een psychologische stoornis. Ook de prevalentie van ADHD neemt over de tijd heen toe. ADHD wordt minstens twee keer zo vaak gediagnosticeerd bij mannen dan bij vrouwen. Vrouwen worden vaker dan mannen gediagnosticeerd met onoplettendheid zonder hyperactiviteit.

Oorzaken van ADHD

Uit familie- en tweelingstudies blijkt dat genetica een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van ADHD. Omgevingsfactoren kunnen met genetische risicofactoren interacteren. Bekende risicofactoren in de omgeving zijn besmetting met lood, een laag geboortegewicht en prenatale blootstelling aan tabak, alcohol en andere drugs. Bij kinderen met ADHD kunnen de frontale kwabben onderactief zijn. Omdat de frontale kwabben actief zijn bij het inhiberen van gedrag, kan een verminderde activiteit in dit hersengebied leiden tot hyperactiviteit en impulsiviteit. De frontale kwabben lijken zich bij kinderen met ADHD bovendien trager te ontwikkelen dan bij kinderen zonder ADHD. Ook de caudate nucleus, onderdeel van de basale ganglia, lijken zich bij kinderen met ADHD vertraagd te ontwikkelen. De hersengebieden die bij ADHD betrokken zijn, worden gekenmerkt door dopamine activiteit. Veel van de medicaties die gebruikt worden om ADHD te behandelen, zoals methylfenidaat (Ritalin), vergroten de activiteit van dopamine. Er bestaan veel mythes over de oorzaken van ADHD. Zo is er geen bewijs voor het idee dat suiker of een slechte opvoeding de oorzaak is van hyperactief gedrag.

Angststoornis

Angststoornissen nemen verschillende vormen aan, maar worden altijd gekenmerkt door een onrealistische mate van angst. Angst bestaat uit twee componenten: (1) sterke negatieve emoties, en (2) fysieke spanning vanwege de anticipatie van gevaar. De tweede component zorgt voor het onderscheid tussen angst en bangheid. Als je bang bent, is dit het gevolg van iets dat op dat moment gebeurt, terwijl angst ontstaat als je bezorgd bent over iets dat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Bij angststoornissen is er sprake van een overdrijving van wat normaal gesproken een nuttige reactie is. Een normale mate van angst beschermt mensen van risicovol gedrag, maar buitensporige angst kan ervoor zorgen dat een persoon zich terugtrekt van positieve levenservaringen en interpersoonlijke relaties. Angststoornissen verschillen tussen mannen en vrouwen en mensen van verschillende etniciteiten, maar de reden hiervoor is niet duidelijk. Vrouwen worden vaker met een angststoornis gediagnosticeerd dan mannen en in de Verenigde Staten worden blanke mensen vaker met een angststoornis gediagnosticeerd dan Afro-Amerikaanse of Latijns-Amerikaanse mensen.Mensen lijken genetisch kwetsbaar te zijn voor angststoornissen in het algemeen, maar niet voor specifieke soorten angststoornissen. Bewijs voor aanleg voor angst komt al vroeg in het leven tot uiting. Het temperament en de reactiviteit van kinderen kan hen vatbaar maken voor angst. Een angststoornis leidt niet tot een onvermogen om realistisch te denken. Meestal erkennen volwassenen met een angststoornis dat hun angst buitensporig is voor de omstandigheden, maar zijn zij niet in staat om hun angst te controleren. Jonge kinderen met angststoornissen zijn zich er meestal minder bewust van dat hun angst onrealistisch is.

Specifieke fobieën

Specifieke fobieën zijn angsten voor objecten of situaties, anders dan bij agorafobie (pleinvrees) of een sociale angststoornis. Voorbeelden van stimuli zijn dieren, fenomenen in de natuur (zoals water), bloed of situaties (zoals vliegen). Het evolutionaire perspectief stelt dat fobieën een overdrijving zijn van een gevoel van waakzaamheid dat in mindere mate nuttig is. De stimuli die angst opwekken, kunnen letsel veroorzaken, zoals slangen. De associaties die bij fobieën ontstaan, kunnen het gevolg zijn van klassieke conditionering. Een stimulus (geconditioneerde stimulus; CS) wordt geassocieerd met een negatieve ervaring (ongeconditioneerde stimulus; UCS) die leidt tot angst (ongeconditoneerde respons; UCR), waardoor de CS ook angst opwekt (geconditioneerde respons; CR). Het is mogelijk dat we biologisch uitgerust zijn om verbanden te leggen tussen bepaalde stimuli en angst. Ook leren kan de ontwikkeling van fobieën beïnvloeden door imitatie en observatie. Cognities hebben invloed op specifieke fobieën.

Sociale angststoornis

Een sociale angststoornis wordt gekenmerkt door angst om door anderen beoordeeld en bekritiseerd te worden, met name tijdens spreken in het openbaar en tijdens het ontmoeten van nieuwe mensen. Meestal begint een sociale angststoornis in de adolescentie. Adolescenten ervaren vaak een ‘spotlight effect’: het idee dat anderen hen beoordelen. Als dit effect overdreven wordt, kan dit tot een sociale angststoornis leiden. Culturele variabelen spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van sociale angst. Sociale angst komt vaker voor in collectivistische culturen, waarin de nadruk ligt op schaamte en andermans meningen, dan in individualistische culturen.

Paniekstoornis

In de DSM-5 wordt onderscheid gemaakt tussen een enkele paniekaanval, gekenmerkt door intense angst en autonome arousal, en een paniekstoornis, die wordt gekenmerkt door herhaaldelijke paniekaanvallen en de angst voor toekomstige paniekaanvallen. Vrouwen hebben een grotere kans op paniekaanvallen en een paniekstoornis dan mannen. Paniekstoornissen zijn vaak comorbide met een depressie of een ander type angststoornis. Paniekaanvallen beginnen vaak in de adolescentie en jongvolwassenheid. Een paniekaanval duurt vaak ongeveer tien minuten. Gevoelens van intense angst gaan gepaard met zowel fysieke als cognitieve symptomen. Een sterke arousal van het sympathische zenuwstelsel leidt tot een bonzend hart, zweten, trillen, benauwdheid, pijn op de borst, misselijkheid, duizeligheid en flauwvallen. Mensen die deze symptomen ervaren, denken vaak dat ze dood gaan of gek worden. Bij sommigen worden paniekaanvallen opgewekt door stimuli, terwijl het bij anderen vanuit het niets lijkt te komen. Veel mensen die herhaaldelijk een paniekaanval hebben gehad, kunnen agorafobie (pleinvrees) ontwikkelen. Een paniekstoornis kan het gevolg zijn van verstoringen in de hoeveelheid orexines: een stof die wordt uitgescheiden door de hypothalamus en een rol speelt bij waakzaamheid en eetlust. Mensen met een paniekstoornis hebben grotere hoeveelheden orexines dan mensen zonder de stoornis.

Cognitieve theorieën van paniekaanvallen stellen dat de interpretatie van lichamelijke symptomen kan leiden tot angst en uiteindelijk tot paniek. Uit onderzoek blijkt echter dat paniek niet leidt tot toegenomen niveaus van het stresshormoon cortisol. Dit suggereert dat een paniekaanval meer is dan een reactie op de stress van denken dat je ziek bent of een hartaanval krijgt. Bij mensen met een paniekaanval worden ook sociale invloeden gezien. Veel mensen zijn bang om een vreemde indruk te maken, wat kan leiden tot meer angst en paniekaanvallen. Daarnaast speelt cultuur een belangrijke rol in de interpretatie van paniekaanvallen. Sociale factoren beïnvloeden tevens de ontwikkeling van een paniekstoornis. Een paniekstoornis komt vaker voor bij kinderen die een ouder hebben verloren en bij volwassenen die recentelijk stressvolle gebeurtenissen hebben ervaren.

De ontwikkeling en ervaring van een paniekstoornis kan het best worden verklaard uit een combinatie van biologische, cognitieve en sociale factoren. Een paniekaanval kan ontstaan als gevolg van een aantal gebeurtenissen: (1) Een persoon met biologische aanleg voor paniek, waarbij het orexinesysteem in het brein mogelijk betrokken is, wordt (2) blootgesteld aan sociale stressoren in de vorm van verlies van een ouder of belangrijke levensstressoren, (3) interpreteert fysieke symptomen van arousal als bedreigend of beschamend, en (4) heeft cognities, die leiden tot paniek die gemoduleerd worden bij de culturele verwachtingen van het individu.

Agorafobie

Agorafobie is angst voor open plekken en wordt ook wel pleinvrees genoemd. Agorafobie is vaak een gevolg van een paniekstoornis. Angst kan in een aantal situaties ontstaan, zoals alleen buitenshuis zijn, bij het gebruik van openbaar vervoer of in een menigte staan.

Gegeneraliseerde angststoornis

Er is sprake van een gegeneraliseerde angststoornis (GAS) als iemand gedurende zes maanden buitensporige angst en bezorgdheid ervaart, die niet samenhangt met specifieke objecten of situaties. GAS wordt geassocieerd met fysieke klachten en is vaak comorbide met andere angststoornissen, drugsmisbruik en depressie. Er zijn een aantal biologische verklaringen voor GAS. Zo is er bewijs voor genetische aanleg. Ook lijkt het angstcircuit een rol te spelen, waarbij de amygdala betrokken is. Mogelijk reageert dit systeem anders bij mensen met GAS. Ook zijn er verschillende cognitieve modellen van GAS. Zo stellen sommigen dat GAS kan ontstaan als hoog-reactieve kinderen een schema ontwikkelen, dat stelt dat de wereld een gevaarlijke plek is. Een andere cognitieve benadering suggereert dat bezorgdheid een copingstrategie kan worden voor angst. Tot slot zijn er sociale verklaringen van GAS. Mensen met een lagere sociaal-economische status hebben een twee keer zo grote kans om met GAS gediagnosticeerd te worden dan mensen met een hogere SES. Ook verstoringen in sociale verbondenheid door een echtscheiding, separatie, overlijden van een echtgenoot of baanverlies wordt geassocieerd met een grotere kans op GAS. Als het biologische, cognitieve en sociale perspectief geïntegreerd worden, kan voorspeld worden dat GAS het meest voorkomt bij mensen met een hoog-reactief temperament, mogelijk vanwege hun genetische achtergrond, die vervolgens schema’s en andere cognitieve patronen ontwikkelen, die tot veel bezorgdheid leiden. Als deze individuen veel stress ervaren vanwege sociaal-economische factoren of een verstoring van het sociale netwerk, is het risico op het ontwikkelen van GAS nog groter.

Obsessief-compulsieve stoornis

Een obsessief-compulsieve stoornis (OCS) wordt gekenmerkt door indringende gedachten (obsessief) en/of de behoefte om repetitief, ritualistisch gedrag uit te voeren (compulsies). Obsessies worden onderscheiden van alledaagse zorgen, die zich meestal op problemen in het echte leven richten. Veelvoorkomende obsessies zijn zorgen om besmetting, ordening, ongepaste impulsen en seksuele verbeelding. Compulsies hebben tot doel om de angst te verminderen, die het gevolg is van obsessies of een andere bevreesde gebeurtenis. Iemand die een obsessie heeft voor besmetting, kan zijn/haar handen honderden keren per dag wassen. OCS heeft een sterke genetische component. Ook kunnen symptomen van OCS ontstaan als gevolg van een hoofdtrauma, een hersenontsteking en epilepsie. Geboortecomplicaties en streptokokkeninfecties vergroten de kans op het ontwikkelen van OCS. Bij mensen met OCS zijn meerdere hersenstructuren actiever dan bij mensen zonder OCS. Daarnaast lijkt er bij hen sprake te zijn van een verminderde serotonine activiteit. Leerverklaringen voor OCS richten zich op de bekrachtigende aspecten van compulsies. Als bijvoorbeeld het wassen van de handen leidt tot minder angst, neemt de frequentie van dit gedrag toe tot het punt waarop het als abnormaal wordt beschouwd. Cultuur speelt een rol bij de prevalentie van OCS en het type obsessies en compulsies dat veel voorkomt.

Stoornis in de lichaamsbeleving

Een stoornis in de lichaamsbeleving (body dysmorphic disorder; BDD) wordt gekenmerkt door de onrealistische perceptie van fysieke tekortkomingen. Veel mensen met BDD ondergaan vele cosmetische operaties. Anderen proberen hun lichaam te veranderen door bijvoorbeeld te trainen. Bij BDD speelt erfelijkheid een grote rol. Daarnaast lijkt hun visuele perceptie van subtiele gezichtsverstoringen veel beter te zijn dan bij mensen zonder BDD, waardoor zij tekortkomingen zien, die anderen niet zien.

Posttraumatische stressstoornis

Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is het gevolg van het ervaren van een trauma. De symptomen omvatten overdreven waakzaamheid, vermijden van stimuli die worden geassocieerd met het trauma, emotionele verdoving en opnieuw ervaren (repetitieve, indringende gedachten, flashbacks en dromen over de traumatische gebeurtenis). Kinderen met PTSS zijn vaak geneigd de traumatische gebeurtenis na te spelen. Kinderen lijken een grotere kans te hebben op het ontwikkelen van PTSS na een traumatische gebeurtenis dan volwassenen. Biologische verklaringen van PTSS richten zich op de hippocampus, die een rol speelt bij het vormen van herinneringen. PTSS hangt samen met een kleinere hippocampus. Daarnaast hebben mensen met PTSS vaak een verminderde benzodiazepine activiteit in de frontale cortex. Daarnaast dragen leren en klassieke conditionering bij aan de symptomen van PTSS. Tot slot spelen sociale en culturele factoren een rol bij de ontwikkeling van PTSS. Een voorbeeld van een sociale risicofactor is weinig sociale steun.

Dissociatieve stoornissen

Een dissociatieve stoornis wordt gekenmerkt door verstoringen in de identiteit, het geheugen of het bewustzijn van een persoon. Dissociatieve stoornissen kunnen verschillende vormen aannemen:

  • Dissociatieve amnesie: een persoon vergeet belangrijke informatie over specifieke gebeurtenissen, vaak als gevolg van een beangstigende of traumatische gebeurtenis.

  • Dissociatieve fuga: een persoon is verward over de eigen identiteit en combineert het verlies van identiteit met een plotselinge reis en de aanname van een nieuwe identiteit.

  • Depersonalisatie of derealisatie: een persoon heeft sterke gevoelens van onwerkelijkheid over zichzelf of de omgeving. Hij/zij voelt alsof hij/zij zich buiten het eigen lichaam bevindt, maar gelooft niet dat dat echt gebeurt.

  • Dissociatieve identiteitsstoornis: een persoon ervaart twee afzonderlijke persoonlijkheden.

Somatische symptomen

Somatische stoornissen worden gekenmerkt door fysieke symptomen zonder onderliggende medische oorzaak. Mensen met een somatische stoornis denken buitensporig veel na over de ernst van hun symptomen en dit gaat gepaard met een hoge mate van angst.

Persoonlijkheidsstoornissen

Een persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door problemen in de identiteit, in persoonlijkheidstrekken en in het vaststellen van empathie of intimiteit. Persoonlijkheidsstoornissen kunnen niet gediagnosticeerd worden bij minderjarigen.

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

Een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een pervasief patroon van veronachtzaming voor en schending van de rechten van anderen. Mensen met deze stoornis houden weinig rekening met sociale regels en gebruiken. Hun gedrag is vaak risicovol en onverantwoordelijk. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft een genetische component. Ook vertonen mensen met de stoornis een ander patroon van hersenactiviteit dan mensen zonder de stoornis, wat duidt op een relatief gebrek aan reactie op emoties. Mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis vertonen bijvoorbeeld minder activiteit in de amygdala, die een rol speelt bij het herkennen van negatieve emoties bij anderen. Daarnaast hangt antisociaal gedrag samen met afwijkingen van de orbitofrontale cortex.

Borderline persoonlijkheidsstoornis

Een borderline persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en emoties. Suïcide en automutilatie komen relatief veel voor bij mensen met deze stoornis. Vrouwen worden vaker gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis dan mannen. De stoornis vergroot de kwetsbaarheid voor andere stoornissen, zoals bipolaire stoornis, drugsmisbruik, eetstoornissen en andere persoonlijkheidsstoornissen. Bij de ontwikkeling va een borderline persoonlijkheidsstoornis speelt biologische aanleg vaak een rol. Daarnaast zijn er meerdere omgevingsfactoren die aan de ontwikkeling van de stoornis kunnen bijdragen, zoals een verleden van verlating, verwaarlozing en fysiek en/of seksueel misbruik.

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

Nacistische persoonlijkheidsstoornis (NPS) wordt gekenmerkd door grootsheidwaanzin, de behoefte aan bewondering en een gebruik aan empathie. Onderzoekers debateren over de vraag of narcisten in twee subtypen op te delen zijn: de grootsheidswaanzinnige en de kwetsbare. Onzeker is hoe het gedrag behorende bij NPS ontwikkelt.

Stampvragen

  1. Wat is de statistische definitie van abnormaliteit?

  2. Wat zijn twee veelgebruikte systemen bij het classificeren van psychologische stoornissen?

  3. Waarvan kan de toegenomen prevalentie van autismespectrumstoornissen (ASS) het gevolg zijn?

  4. Waardoor wordt ASS gekenmerkt?

  5. Wat is een mogelijke oorzaak van de sociale problemen van mensen met ASS?

  6. Waarvan is de ontwikkeling van ASS waarschijnlijk het gevolg?

  7. Waardoor wordt attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) gekenmerkt?

  8. Waarvan is de ontwikkeling van ADHD waarschijnlijk het gevolg?

  9. Waardoor worden angststoornissen gekenmerkt?

  10. Wat is het onderscheid tussen bangheid en angst?

  11. Wat zijn specifieke fobieën?

  12. Waardoor wordt een sociale angststoornis gekenmerkt?

  13. Waardoor wordt een paniekstoornis gekenmerkt?

  14. Wat is een paniekaanval?

  15. Wat is agorafobie?

  16. Wanneer is er sprake van een gegeneraliseerde angststoornis (GAS)?

  17. Waardoor wordt een obsessief-compulsieve stoornis (OCS) gekenmerkt?

  18. Wat is het doel van compulsies?

  19. Waardoor wordt een stoornis in de lichaamsbeleving (body dysmorphic disorder; BDD) gekenmerkt?

  20. Wat zijn de symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS)?

  21. Waardoor wordt een dissociatieve stoornis gekenmerkt?

  22. Welke vormen kunnen dissociatieve stoornissen aannemen?

  23. Waardoor worden somatische stoornissen gekenmerkt?

  24. Waardoor wordt een persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt?

  25. Waardoor wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt?

  26. Waardoor wordt een borderline persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt?

  27.  

Bronnen en verder lezen

Study guide with Brain and Behavior Custom UU edition by Kalat and Cacioppo et al. - 2023/2024

Angst controleren: leren en ontwikkelen

Welke angst- en stressgerelateerde stoornissen zijn er?

Welke angst- en stressgerelateerde stoornissen zijn er?

Het ervaren van angstige gevoelens is normaal in sommige situaties, zoals bij een eerste date. Deze reacties zijn gebaseerd op het evolutionaire aanpassingsvermogen om goed te kunnen presteren onder uitdagende omstandigheden. Maar angst kan vaak zo intens of ongepast zijn bij bepaalde gebeurtenissen of omstandigheden, dat het problematisch is voor het individu, Hieruit kan dan ook een angststoornis ontstaan. Een angststoornis is een psychische stoornis die wordt gekenmerkt door een buitensporige of opgewonden toestand en het gevoel van angst, onzekerheid en bangheid. Als je last hebt van een angststoornis, is de angstrespons:

  • Uit verhouding vergeleken met de dreiging: je reageert vaak angstiger in een bepaalde situatie of gebeurtenis dan hoe de doorsnee bevolking op deze situatie of gebeurtenis zou reageren, bijvoorbeeld bij specifieke fobieën;

  • Een toestand waarin een persoon zich continu bevindt,  de angst kan niet makkelijk worden toegeschreven aan specifieke bedreigingen (algemene angststoornis of paniekstoornis);

  • Ehronisch en kan gepaard gaat met emotionele stress. Het kan zelfs zo erg zijn dat iemands dagelijks leven belemmerd wordt door de stoornis, zodat iemand niet meer in staat is om te werken of een relatie te onderhouden.

In deze tekst worden de zes angst- en stressgerelateerde stoornissen besproken: specifieke fobieën, sociale fobie, paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, obsessief compulsieve stoornis en posttraumatische stressstoornis.


Hoe ziet angst eruit als comorbide conditie?

Symptomen van angst komen voor bij verschillende angststoornissen, het is daarom vaak zo dat een persoon aan meerdere angststoornissen tegelijk lijdt. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Fysiologische panieksymptomen komen zowel in een paniekstoornis voor als in specifieke fobieën in de reacties op de fobische stimuli;

  • Cognitieve biases die zorgen van selectieve aandacht komen voor in vrijwel alle angststoornissen;

  • De psychologische mechanismen die ten grondslag liggen aan de angststoornissen, zijn bij vrijwel elke stoornis hetzelfde;

  • Bepaalde ervaringen op jonge leeftijd kunnen het risico vergroten op het ontwikkelen van verschillende angstproblemen.

Welke specifieke fobieën zijn er?

Een specifieke fobie is een aanhoudende, irrationele angst die wordt geactiveerd door een specifiek object of een specifieke situatie. De fobische stimulus veroorzaakt vaak een enorme angst en paniek, waardoor de persoon vermijdingsstrategieën bedenkt voor een specifieke stimulus. Een dergelijk persoon probeert er dan alles aan te doen om de beangstigende situatie of object uit de weg te gaan. Mensen met een fobie weten vaak dat hun angst irrationeel is, maar hebben sterke fobische gedachten die controle houden over hun angst. Deze gedachten omvatten informatie over waarom de fobie zo eng is en hoe ze moeten reageren als ze ermee in contact komen.

Behandelingen zijn gebaseerd op het vervangen van deze irrationele gedachten voor rationele gedachten over de stimulus.

Criteria voor een specifieke fobie, volgens de DSM-5:

  1. Onproportioneel grote angst voor een specifiek object of een specifieke situatie;

  2. De situatie of het object wordt vermeden of getolereerd met een grote mate van angst;

  3. De symptomen kunnen niet verklaard worden door andere psychische stoornissen en zijn minstens zes maanden aanwezig;

  4. De angst leidt tot disfunctioneren in sociale of werkgerelateerde activiteiten.

Wat is de prevalentie van specifieke fobieën?

Een groot deel van de populatie (60,2%) ervaart onredelijke angsten, echter zijn deze vaak niet ernstig genoeg om disfunctioneren tot gevolg te hebben. Ongeveer 20% van de volwassenen ervaart op een zeker moment in het leven een specifieke fobie.

Wat zijn veel voorkomende fobieën?

De DSM-5 maakt onderscheid tussen vijf subgroepen fobieën:

  1. Dierenfobie;

  2. Natuurlijke omgeving fobie (bijv. angst voor water);

  3. Bloed-injectie-verwonding fobieën (BII);

  4. Situationele fobieën (bijv. angst voor kleine ruimtes);

  5. Overige fobieën.

Er is bewijs gevonden dat dat als je last hebt van een specifieke fobie in één van deze categorieën, je meer kans hebt om te lijden aan een fobie van één of meer van de andere fobieën in die categorie. Het voorkomen en de angst van fobieën kan ook per cultuur verschillen.

Hoe ziet de etiologie van de specifieke fobieën eruit?

Specifieke fobieën werden aan de hand van psychoanalytische aanpak uitgelegd, geleid door Freud en het conditioneringsperspectief ontwikkeld door Watson. Er werd geprobeerd om alle fobieën te verklaren met één theorie. Tegenwoordig wordt echter meer uitgegaan van meerdere theorieën die de verschillende soorten apart verklaren.

Wat zijn psychoanalytische verklaringen voor specifieke fobieën?

Freud zag fobieën als een verdediging tegen de angst geproduceerd door onderdrukte id impulsen, en deze angst werd geassocieerd met externe gebeurtenissen of situaties die een symbolisch belang moest hebben voor  dat onderdrukte conflict met het id.

Wat is de associatie tussen klassieke conditionering en fobieën?

Fobieën werden vroeger vaak verklaard door klassieke conditionering. Volgens klassieke conditionering zou een fobie zijn aangeleerd door een negatieve (traumatische) ervaring met een bepaalde stimulus. Er bestaat veel kritiek op deze theorie. Zo zijn er mensen met een fobie die geen traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt. Daarnaast bestaan er veel mensen die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt en geen fobie ontwikkelen. Ook zijn fobieën vaak gelimiteerd tot een specifieke groep stimuli, terwijl het in het conditioneringsmodel zo zou moeten zijn dat alle stimuli een gelijke kans hebben om geconditioneerd te worden, maar bepaalde stimuli wekken sneller een angstrespons op (bijvoorbeeld pistolen). Tot slot kan het fenomeen incubatie niet worden toegepast op het conditioneringsmodel. In plaats van het toenemen van angst als men vaker in aanraking komt met de stimuli, stelt het model dat de angst afneemt.

Wat is de rol van de evolutie?

Naast psychoanalytische en conditionele verklaringen bestaan er ook evolutionaire verklaringen voor fobieën. Deze stellen dat veel fobieën bestaan uit angst voor een stimulus die levensbedreigend kan zijn, zoals hoogte, bloed of slangen. Het ontwijken van deze stimuli is dus evolutionair bepaald om de kans op overleven te vergroten. Er zijn twee evolutionaire verklaringen:

  • Seligman stelt dat fobieën zijn ontstaan door natuurlijke selectie. Deze benadering wordt ook wel biologische voorbereiding genoemd. Biologische voorbereiding is een theorie die stelt dat we een ingebouwde aanleg hebben om te vrezen voor dingen als slangen, spinnen, hoogten en water, omdat deze levensbedreigend zijn geweest voor onze voorouders.

  • Poulton en Menzies kwamen met het non-associatieve angstacquisitiemodel. Dit model stelt dat iedereen van jongs af aan angsten ontwikkelt voor bepaalde, biologisch relevante stimuli (hoogte, water), nadat enkele ervaringen deze angsten activeren. Deze angsten verdwijnen naarmate je ouder wordt.

Ook op de evolutionaire verklaring bestaat kritiek. Zo zijn er weinig mensen met een fobie voor wapens of elektriciteit, terwijl hier ook veel mensen aan overlijden. Daarnaast is het niet empirisch te bewijzen dat een van onze voorouders vroeger is bedreigd door een bepaalde stimulus.

De adaptieve drogreden is het idee dat je altijd wel redenen kunt bedenken waarom een object of situatie gevaarlijk zou kunnen zijn.

Wat blijkt uit neuro-imaging studies?

Aan de hand van neuro-imaging studies is gebleken dat de amygdala de belangrijkste structuur van de hersenen is die op angstige prikkels reageert. Deze is gelegen binnen de mediale temporale kwabben.

Welke verschillende wegen zijn er naar fobieën?

Tegenwoordig is bekend dat verschillende fobieën door verschillende theorieën verklaard worden. Sommige fobieën, zoals tand- en hondfobieën, worden veroorzaakt door een traumatische ervaring. Andere fobieën ontstaan juist geleidelijk en hebben niet één beginpunt. Sommige fobieën hebben een hoge associatie met de emotie walging, zoals bij spinnenfobieën. Het ziekte-ontwijkingsmodel voor dierfobieën stelt dat iemand dieren ontwijkt om ziekte te vermijden, omdat dieren ziekten bij zich kunnen dragen.

Hoe ziet de behandeling van specifieke fobieën eruit?

Het belangrijkste aspect bij het behandelen van fobieën is de blootstelling aan de gevreesde stimulus, dit noemt men exposure therapie. Hierdoor ziet iemand dat het in contact komen met de stimulus geen slechte gevolgen heeft. Een ander belangrijk aspect is het vervangen van de irrationele gedachten voor rationele gedachten. Dit gebeurt door toepassing van cognitieve therapie. Een combinatie van cognitieve en exposure therapie is het meest effectief gebleken voor de behandeling van specifieke fobieën.

Wat is een sociale angststoornis?

Een sociale angststoornis of sociale fobie is een ernstige en aanhoudende angst voor sociale situaties of een situatie waarin een prestatie dient te worden geleverd. Mensen met een sociale fobie vermijden situaties waarin ze zich beschamend zouden kunnen gedragen of negatief beoordeeld zouden kunnen worden door anderen.

De DSM-5 criteria voor een sociale fobie:

  1. Duidelijke angst voor sociale interacties, gekenmerkt door onrust rond het ontvangen van een negatieve beoordeling of onrustig zijn over het geven van aanstoot aan anderen;

  2. Sociale situaties worden vermeden of beleefd met een grote mate van angst;

  3. De angst is ten minste zes maanden lang aanwezig en veroorzaakt significant veel stress en leidt tot disfunctioneren op sociaal of werkgerelateerd gebied;

  4. De angst kan niet worden verklaard door andere psychische stoornissen, drugsgebruik of medicatie.

Wat is de prevalentie van sociale angststoornissen?

De levensprevalentie van een sociale fobie ligt tussen de 4% en 13%. De verhouding vrouwen:mannen met de fobie is 3:2. De sociale fobie ontstaat vaak op jonge leeftijd, voor het 18e levensjaar.

Hoe ziet de etiologie van de sociale fobie eruit?

Een sociale fobie wordt afzonderlijk beschouwd van specifieke fobieën in de DSM-5, omdat het veel voorkomt en omdat factoren die specifiek zijn voor sociale angst belangrijk zijn in de etiologie van een sociale fobie.

Wat zijn genetische factoren?

Uit onderzoek blijkt dat genetische factoren gedeeltelijk meespelen bij het ontstaan van een sociale fobie. Bewijs hiervoor is dat kinderen met een sociale fobie vaker ouders hebben met dezelfde fobie dan kinderen zonder een sociale fobie. Ook tweelingstudies bewijzen dat er een genetische component is. Er zijn specifieke (deels) genetische constructen geïdentificeerd die gerelateerd zijn aan sociale fobie: onderdanigheid, angst, sociale vermijding en behavioural inhibition. Behavioural inhibition is een karakteristiek in kinderen die stil, geïsoleerd en angstig lijken wanneer ze met sociale of nieuwe situaties geconfronteerd worden.

Wat zijn familiale factoren en ontwikkelingsfactoren?

Omdat de sociale fobie vaak op jonge leeftijd begint, is er naast genetisch onderzoek ook gekeken naar of factoren in de ontwikkeling, zoals vroege ervaringen, meespelen. Zo hebben kinderen met een introverter temperament een grotere kans op een sociale fobie. Ook de ouder-kind interactie kan een rol spelen. Ouders die minder 'warm' en sociaal zijn en meer controlegericht, kunnen de kans op een sociale fobie bij het kind vergroten.

Wat zijn cognitieve factoren?

Er zijn verschillende cognitieve processen die de angst voor sociale situaties in stand houden. Ten eerste heeft iemand met een sociale fobie vaak te maken met een informatieverwerkings- en interpretatiebias. Hierdoor maakt iemand negatieve voorspellingen van gebeurtenissen in de toekomst, waardoor hij deze situaties zal vermijden. Ten tweede beoordeelt iemand met een sociale fobie zichzelf veel strenger dan iemand anders zou doen in dezelfde situatie en vindt hij of zij het lastig om positieve feedback te accepteren. Ten derde zijn er theorieën die beweren dat mensen met een sociale fobie de aandacht in zichzelf keren, dit wordt zelfgerichte aandacht genoemd. Hierdoor kijkt iemand alleen maar naar zijn eigen angstige reacties op de situatie en raakt hij ervan overtuigd dat een ander hem ook zo zal zien. Ten slotte zal iemand met deze fobie zich na een sociale gebeurtenis onderdompelen in negatieve evaluaties en zelfbeoordelingen.

Hoe ziet de behandeling van sociale fobie eruit?

Ter behandeling van de symptomen van een sociale fobie worden vooral medicijnen, MAOIs en SSRIs, en cognitieve therapieën (CBT) gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn exposure therapie, sociale-vaardighedentraining en cognitieve herstructurering (het vervangen van irrationele voor rationele gedachten over sociale situaties). De medicijnen hebben een directere werking, maar cognitieve therapie zorgt voor een langer werkend effect van de behandeling.

Cognitieve therapie bestaat uit verschillende stappen:

  1. Het informeren van de cliënt over instandhoudende factorenen en dat de therapie zich op deze factoren zal richten;

  2. Het manipuleren van veiligheidsgedrag door rollenspellen, waarbij dit gedrag langzaam losgelaten moet worden;

  3. Het trainen van de cliënt om de aandacht weg te houden bij interne reacties en de aandacht extern te focussen;

  4. Het geven van videofeedback;

  5. Het verstrekken van gedragsexperimenten waarin de cliënt de angsten specificeert, waarna getest wordt of deze angsten optreden tijdens rollenspellen;

  6. Problematische verwerking die optreedt na het uitvoeren van de rollenspellen wordt besproken en gemodificeerd met behulp van cognitieve herstructurering.

Wat houden de paniekstoornis en agorafobie in?

Een paniekstoornis wordt gekenmerkt door herhaaldelijke aanvallen van paniek of angst. Met paniek wordt een plotselinge oncontroleerbare angst of het gevoel van bangheid bedoeld. Bijna iedereen heeft in zijn leven wel een keer last van een paniekaanval, maar volgens de DSM wordt de diagnose paniekstoornis pas gesteld bij het herhaaldelijk terugkomen van de aanvallen en minstens een maand lang aanhoudende angst voor een nieuwe aanval. De angsten die iemand ervaart bij een paniekstoornis zijn vaak gebaseerd op het idee dat er een achterliggende medische oorzaak is voor de aanvallen. Om dit nare gevoel te voorkomen zorgen deze mensen vaak voor grote veranderingen in hun gedrag en levensstijl.

DSM-5 criteria voor een paniek aanval:

Een paniek aanval wordt gekenmerkt door een plotseling gevoel van extreme angst of verdriet, dat afkomstig kan zijn van zowel een rustige of een angstige toestand. Symptomen verergeren in een korte tijd en gaan gepaard met een scala aan sensaties zoals:

  1. Schommelingen in hartfrequentie;

  2. Kortademigheid of pijn op de borst;

  3. Misselijkheid;

  4. Duizeligheid;

  5. Trillen;

  6. De persoon kan vrezen dat ze sterven of gek worden.

DSM-5 criteria voor de diagnose van een paniekstoornis:

Het voornaamste criterium voor een paniekstoornis bestaat uit herhaalde paniekaanvallen waarbij ten minste één maand sprake is van:

  1. Zorgen over verdere aanvallen en/of de gevolgen van een paniekaanval, zoals het verlies van controle;

  2. Significante, niet-heilzame verandering van gedrag, bedoeld om verdere aanvallen te voorkomen, zoals het vermijden van triggering situaties.

Wat is agorafobie?

Agorafobie is een angst voor een plaats waar het slachtoffer zich niet veilig voelt of zich opgesloten voelt, en gaat gepaard met een de sterke drang om te ontsnappen naar een veilige plaats (bijvoorbeeld thuis). Vaak wordt de neiging om te ontsnappen of om “onveilige” plekken te vermijden geassocieerd met de angst om een paniekaanval te krijgen.

DSM-5 criteria voor agorafobie:

  1. Duidelijke angst voor situaties waarin de persoon buiten is, in een groep, in een open ruimte of in publieke ruimtes zoals winkels, bioscopen of bussen;

  2. Situaties worden vermeden of ervaren met een grote mate van angst dat er geen hulp beschikbaar is of dat paniek zal ontstaan;

  3. De persoon ervaart in minstens twee verschillende situaties symptomen van angst of vermijding voor minstens zes maanden;

  4. De angst veroorzaakt disfunctioneren in sociale en werkgerelateerde activiteiten en kan niet verklaard worden door andere psychische stoornissen of medische condities.

Wat zijn de prevalenties van een paniekstoornis en agorafobie?

De 12-maanden prevalentie van een paniekstoornis ligt tussen de 1,5% en 3% en van agorafobie tussen de 0,4% en 3%. Beide ontstaan vaak in de adolescentie of jongvolwassenheid. Paniekaanvallen kunnen voorkomen in verschillende angststoornissen, maar een paniekstoornis wordt gekarakteriseerd door terugkomende oncontroleerbare paniekaanvallen, waarbij een belangrijk aspect van het probleem is dat een individu bang is voor het hebben van paniekaanvallen.

Hoe ziet de etiologie van paniekstoornis en agorafobie eruit?

Omdat agorafobie pas recent is toegevoegd als aparte stoornis in de DSM, is er nog niet veel onderzoek gedaan naar de etiologie. Daarom wordt gefocust op paniekstoornissen.

Hoe ziet de etiologie van paniekstoornis eruit?

Naast de vaak beschreven biologische factoren die worden gebruikt om de oorzaken van een paniekstoornis te verklaren, zijn ook psychologische en cognitieve factoren van invloed.

Hyperventilatie is veel voorkomend bij paniekaanvallen. Hyperventilatie is een snelle vorm van ademhalen waarbij de metabolische vraag naar lucht wordt overschreven, wat resulteert in het verhogen van het pH-niveau in het bloed. Zuurstof wordt minder effectief aan cellen afgegeven, wat leidt tot cardiovasculaire veranderingen die proberen te compenseren voor het tekort aan zuurstof: dit kan de symptomen van een paniekaanval produceren. Deze verklaring wordt deels ondersteund door bewijs uit biological challenge tests, waarbij een paniekaanval opgewekt wordt door de lucht te vullen met koolstofdioxide (CO2) of door hyperventilatie te stimuleren. Suffocation alarm theories zijn modellen van paniekstoornissen waarbij een combinatie van verhoogde CO2-inname een overgevoelig suffocation alarm system kan activeren en zo aanleiding geeft tot het ontstaan van de angst die ervaren wordt tijdens een paniekaanval.

Noradrenaline speelt ook een rol in paniekstoornissen. Overactiviteit van het noradrenaline systeem zou gerelateerd zijn aan een tekort aan gamma-aminobutyric (GABA) neuronen die noradrene activiteit inhiberen.

De mogelijke psychologische oorzaken van een paniekstoornis zijn gebaseerd op klassieke conditionering, sensitiviteit voor angst en misinterpretatie van lichamelijke sensaties. De theorie van klassieke conditionering voor paniekstoornissen stelt dat iemand bang is voor de angst. Iemand die iets denkt te voelen wat zou kunnen horen bij een paniekaanval, wordt in reactie daarop bang voor de gevolgen. Dit leidt uiteindelijk vaak tot een paniekaanval. Met sensitiviteit voor angst wordt de angst voor symptomen bedoeld, omdat ze schadelijke gevolgen kunnen hebben. Een hartklopping kan bijvoorbeeld een indicatie zijn voor een opkomende hartstilstand.

Clark verklaarde angststoornissen door te stellen dat mensen met deze stoornis lichaamssensaties verkeerd interpreteren. Dat je hart een slag overslaat kan bijvoorbeeld komen door een hartprobleem (hier gaan mensen met een stoornis vanuit), maar het kan ook komen doordat iemand die je leuk vindt net de kamer binnenliep. Dit wordt angstsensitiviteit genoemd. Om dit te meten ontwikkelden Reiss, Peterson, Gursky & McNally (1986) de Anxiety Sensitivity Index. Echter, mensen die de neiging hebben om een paniekstoornis te ontwikkelen lijken catastrofistische misinterpretaties van lichamelijke gewaarwordingen te vertonen. Deze cognitieve bias maakt patiënten continu bang, wat weer kan leiden tot een paniekaanval. Mensen die last hebben van paniekaanvallen hebben veiligheidsgedrag ontwikkeld. Veiligheidsgedrag bestaat uit activiteiten die door mensen met een paniekstoornis worden uitgevoerd zodra ze denken dat ze een paniekaanval hebben. Zij hebben dit ontwikkeld in de overtuiging dat deze activiteit hen heeft gered van een catastrofistisch uitkomst.

Hoe gaat de behandeling van een paniekstoornis in zijn werk?

Door de heftige fysieke symptomen van een paniekstoornis, worden vaak eerst psychofarmaca voorgeschreven. Zowel tricyclische antidepressiva als benzodiazepinen kunnen effectief zijn. Maar ook hier geldt dat exposure therapie en cognitieve gedragstherapie het grootste effect hebben op lange termijn. Bij exposure therapie wordt iemand in een gecontroleerde omgeving blootgesteld aan stimuli die een paniekaanval veroorzaken. Bij de eerste symptomen van een aanval wordt de patiënt gevraagd de aangeleerde technieken toe te passen (zoals ontspanningsoefeningen).

Wat is een generaliseerde angststoornis (GAS)?

Een ander veel voorkomend angstprobleem is de gegeneraliseerde angststoornis (GAS). Dit is een doordringende aandoening waarbij de patiënt continentale vrees en angst over toekomstige gebeurtenissen ervaart. Dit leidt tot chronische en pathologische verontrustende gedachten over die gebeurtenissen. Iedereen maakt zich natuurlijk wel eens zorgen, maar mensen met GAS doen dat ook bij de kleinste dagelijkse dingen. Ook ervaren ze de aanvallen van bezorgdheid als oncontroleerbaar, ze weten niet wanneer het begint of eindigt. Daarnaast zijn mensen met GAS goed in het catastroferen van dingen, waarbij iets veel groter wordt gemaakt dan het is.

Wat is de diagnose en prevalentie van GAS?

DSM-5 criteria voor de diagnose van gegeneraliseerde angststoornis:

  1. Onredelijke angst gerelateerd aan activiteiten die te maken hebben met financiën, gezondheid, familie of werk en school;

  2. Excessieve angst of excessief zorgen maken: de angst is op een groot aantal dagen in de week aanwezig en bestaat ten minste zes maanden lang;

  3. De angst of de zorgen zijn geassocieerd met fysieke symptomen zoals rusteloosheid en gespannenheid;

  4. De angst of de zorgen gaan samen met een of meer van de volgende situaties: vermijding van gebeurtenissen met eventuele negatieve uitkomsten, het excessief veel tijd en moeite steken in het voorbereiden voor gebeurtenissen met eventuele negatieve uitkomsten, uitstelgedrag of herhaald zoeken naar geruststelling;

  5. Symptomen kunnen niet verklaard worden door andere stoornissen zoals een paniekstoornis.

Hoe ziet de etiologie van GAS eruit?

Wat zijn biologische theorieën voor GAS?

Er is bewijs dat er een genetisch component bestaat bij GAS. Uit tweelingstudies blijkt dat het erfelijke component ongeveer 30% is. Neuropsychologische verklaringen staan in de kinderschoenen, maar het lijkt zo te zijn dat er abnormaliteiten zijn in emotieregulatie die gerelateerd zijn aan verminderde activatie in bepaalde hersengebieden.

Wat zijn psychologische theorieën voor GAS?

Een belangrijke cognitieve verklaring is de informatieverwerkingsbias. Deze bias heeft invloed op het interpreteren van, het focussen op, en het opslaan en ophalen van informatie. Deze invloed kan leiden tot disfunctionele denkwijzen en gedrag. Aan de ene kant zou je zeggen dat de angst en bezorgdheid leiden tot deze afwijkende manier van denken, maar er is ook bewijs voor het omgekeerde, namelijk dat de bias de angst veroorzaakt. Zeer angstige mensen hebben aandachts- en interpretatiebiases tegenover de dreiging die de angst veroorzaakt. Attention bias modificatie (ABM) is een praktische manier van het omkeren van deze biases en maakt gebruik van experimentele procedures om angstgevoelens te neutraliseren.

Mensen met GAS blijven bezorgd, al weten ze dat het hen stress oplevert en hen belemmert in het dagelijks leven. Dus zou je zeggen dat de bezorgdheid toch een functie heeft, waardoor de voordelen ervan opwegen tegen de nadelen. En dat is ook zo, mensen die zich veel zorgen maken geloven dat dit hard nodig is en dat je goed moet nadenken om rampen in de toekomst te voorkomen. Daarnaast leidt het zorgen maken af van het ervaren van andere negatieve emoties of gebeurtenissen. Mensen met GAS zijn vaak perfectionistisch, willen het liefst overal zeker van zijn en voelen zich verantwoordelijk voor negatieve uitkomsten. Deze eigenschappen houden de bezorgdheid in stand.

ABM is succesvol gebleken in het modificeren van aandachts- en interpretatiebiases en in het reduceren van de kwetsbaarheid voor angst en disfunctionele angst. De procedure houdt in het kort in dat een participant op een scherm kort twee woorden te zien krijgt, een bedreigend en een niet-bedreigend woord. Daarna verschijnt er een 'probe' en de participant moet dan zo snel mogelijk aangeven waar deze zich bevond. De probe verschijnt altijd op de plaats van het niet-bedreigende woord. Op deze manier wordt de cliënt getraind om sneller te reageren op het niet-bedreigende woord, waardoor aandachtsbias tegenover dreiging wordt verminderd.

Hoe ziet de behandeling van GAS eruit?

Ook bij GAS worden vaak medicatie, cognitieve therapieën of een combinatie van beide gebruikt. Medicijnen worden vaak toegeschreven als er onmiddellijke behandeling nodig is, bijvoorbeeld als iemand suïcidaal gedrag vertoont. Op de langere termijn wordt vaak gekozen voor cognitieve methoden of zelf-hulpprogramma’s.

Hoe ziet de farmacologische behandeling eruit?

De meeste cliënten krijgen antidepressiva zoals SSRI's of SNRI's voorgeschreven tegen GAS. Een kleinere groep wordt behandeld met benzodiazepines.

Hoe ziet de psychologische behandeling eruit?

Een van de eerste cognitieve methoden voor de behandeling van GAS is de stimuluscontrolebehandeling. Deze vorm is gebaseerd op het conditioneringsprincipe dat de omgeving waarin gedrag voorkomt gekoppeld wordt aan het gedrag, en dat het gedrag dus vaker zal voorkomen in deze omgeving. Zorgen maken gebeurt overal, dus eerst moeten de verschillende locaties waarin iemand bezorgd is verminderd worden (iemand mag zich alleen nog maar op bepaalde tijden en locaties zorgen maken).

De andere veelgebruikte cognitieve behandelmethode is cognitieve gedragstherapie. CBT voor GAS bestaat uit zelfmonitoring, ontspanningsoefeningen, cognitieve herstructurering en gedragsoefening. Het doel van zelfmonitoring is dat de cliënt inzicht krijgt in zijn gedrags- en gedachtenpatronen. De cliënt moet zijn eigen gedrag observeren, opschrijven welk gedrag hij laat zien en welke gedachten hij heeft en in welke context. Ontspanningsoefeningen zorgen ervoor dat je spieren steeds meer ontspannen. Deze methode kan even effectief zijn als cognitieve therapie. Bij cognitieve herstructurering worden biases betwist en vervangen door rationelere gedachten. Tenslotte bestaat er nog de methode van gedragsoefening (behavioural rehearsal), waarbij wordt ingegaan op de manier van omgaan (coping) met de stressor.

Wat is een obsessief compulsieve stoornis?

We hebben allemaal wel eens opeens een gedachte over of we de deur wel goed achter ons dicht hebben gedaan, maar bij mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) herhalen deze gedachten zich vaak en krijgen ze zelfs de overhand in het dagelijks leven. OCD heeft twee aspecten: obsessie en compulsie. Obsessies zijn terugkerende gedachten van een persoon, die hij of zij als storend en oncontroleerbaar ervaart. Een compulsie is herhaling of ritualisering van gedrag dat uitgevoerd moet worden om een negatieve gebeurtenis te voorkomen. Veel compulsies bestaan uit het checken of wassen van dingen, maar andere voorkomende vormen van OCD bestaan uit bijvoorbeeld herhaling van bijgelovige bewegingen of het verzamelen en rangschikken van bepaalde dingen.

Wat is de diagnose en prevalentie van OCD?

Of iemand gediagnosticeerd wordt met OCD, hangt af van in hoeverre het stress veroorzaakt en het dagelijks leven belemmert.

DSM-5 criteria voor OCD:

  1. Aanwezigheid van obsessies, zoals herhaalde gedachten die het individu probeert te negeren of onderdrukken;

  2. Aanwezigheid van compulsies, waarbij een individu zich gedwongen voelt om bepaalde gedragingen te herhalen;

  3. Het individu gelooft dat de gedragingen een ernstige gebeurtenis helpen voorkomen, terwijl dit niet realistisch;

  4. Obsessies en compulsies verbruiken minstens één uur per dag en veroorzaken moeite met het uitvoeren van andere dingen;

  5. Symptomen kunnen niet toegeschreven worden aan andere stoornissen, drugsgebruik of medicijngebruik.

Wat zijn OCD-gerelateerde stoornissen?

  • Morfodysfore stoornis (body dysmorphic disorder, BDD): dit is een stoornis van de lichaamsbeleving. Mensen met deze stoornis hebben een obsessie voor hun uiterlijk.

  • Verzamelstoornis (hoarding disorder): moeite hebben met het afstand doen van bezittingen tot het punt waar de individuele woonruimte ernstig wordt overbelast door rommel.

  • Trichotillomaniea: aandoening waarbij het individu dwangmatig zijn of haar eigen haar eruit trekt. Dit resulteert in aanzienlijk haarverlies.

  • Skin-picking disorder: terugkerende plukken van de huid wat  resulteert in huidletsel.

Focus point 3

BDD is een stoornis die wordt gekenmerkt door een preoccupatie met veronderstelde gebreken in het uiterlijk die niet echt aanwezig zijn. Als er wel een gebrek aanwezig is, zal deze extreem worden uitvergroot. De meest voorkomende klachten betreffen gezichtskenmerken zoals asymmetrie in het gezicht, acne en rimpels. Ook komt vaak voor dat cliënten niet tevreden zijn met delen van het lichaam, zoals de borsten of billen. Cliënten hebben obsessieve gedachten over de betrokken lichaamsdelen en over hoe anderen hen zien. Er wordt vaak veel tijd gespendeerd voor de spiegel.

Focus point 4

De verzamelstoornis heeft drie specifieke kenmerken: (1) het verzamelen van een overvloed aan items, (2) het hebben van moeite met het afstand doen van de items en (3) het hebben van algemene problemen in het ordenen van hun bezittingen, wat kan komen door problemen in meer fundamentele cognitieve processen, zoals aandacht en categoriseren. Cliënten denken dat er ernstige dingen zullen gebeuren als items weggedaan moeten worden.

Hoe ziet de etiologie van OCD eruit?

Wat zijn biologische factoren bij OCD?

Voor een obsessief-compulsieve stoornis kunnen verschillende oorzaken zijn. Op biologisch gebied heeft het ontstaan van de stoornis vaak te maken met neuropsychologische factoren, zoals een traumatisch hersenletsel of encefalitis. Ook het gebied van de basale ganglia speelt een rol bij OCD. Verder blijkt dat personen met OCD beperkingen laten zien in neuropsychologische processen, zoals informatieverwerking en executief functioneren.

Wat zijn psychologische factoren bij OCD?

Op psychologisch gebied zijn er ook verschillende theorieën over de stoornis ontstaan. Ten eerste kunnen er verschillende fouten zijn in de manier van denken (memory deficits), namelijk: een algemene denkfout, minder vertrouwen in de werkelijkheid van de herinneringen en moeite hebben met het onderscheiden van herinneringen van echte en ingebeelde handelingen. Al lijken dit vrij logische oorzaken, recent onderzoek heeft uitgewezen dat dit juist de consequenties zijn van de stoornis.

Ten tweede wordt de oorzaak van OCD gezocht in de overtuigingen die mensen met OCD hebben over hun compulsieve gedachten. Zo denken ze bijvoorbeeld dat ze wanneer ze een rare gedachte hebben, ze deze ook echt zullen uitvoeren, en dat hun gedachten hoe dan ook ernstige gevolgen zullen hebben. Ook hebben ze vaak een vergroot verantwoordelijkheidsgevoel om negatieve dingen te voorkomen, dit zorgt ervoor dat ze dingen vaak checken zodat de omgeving beschermd wordt voor een ramp. Thought-action fusion is een veel voorkomend fenomeen bij cliënten; zij zien het denken aan een bepaalde actie als gelijk aan het uitvoeren ervan. Mental contamination houdt in dat de cliënt het gevoel heeft vies te zijn, zonder dat hij in aanraking is gekomen met verontreinigde middelen. Dit kan veroorzaakt worden door plaatjes, gedachten en herinneringen die geassocieerd kunnen zijn met het compulsief handen wassen en met ervaringen van bedrog. Ook onderdrukking van gedachten kan een deeloorzaak van OCD zijn. Wanneer je je gedachten namelijk onderdrukt, krijg je ze des te vaker wanneer je bent gestopt met onderdrukken; dit wordt het rebound-effect genoemd.

De laatste psychologische oorzaak voor OCD is gebaseerd op de stemming-als-input hypothese. Hierbij wordt de stemming die iemand op dat moment heeft gebruikt als informatie voor de vraag of iemand zijn taak goed heeft volbracht of niet. Door hun vaak negatieve stemming blijven ze dan doorgaan met checken.

Hoe ziet de behandeling van OCD eruit?

De meest gebruikte behandeling voor OCD is blootstelling en doorbreken van rituelen (ERP). Dit bestaat uit blootstelling aan de stimuli die de stress veroorzaken (bijvoorbeeld het aanraken van vieze afwas voor iemand met OCD voor wassen). Hiermee wordt doorgegaan totdat de stress die de stimuli veroorzaakt sterk verminderd is. Daarnaast bestaat deze behandeling uit het doorbreken van rituelen, door tegenovergestelde gedragingen te oefenen en de rituelen te vervangen voor andere gewoontes.

Hoe ziet CBT eruit bij OCD?

Een andere behandeling die veel gebruikt wordt is cognitieve gedragstherapie. Hierbij worden de irrationele, compulsieve gedachten uitgedaagd en vervangen door rationele gedachten. Bij CBT voor OCD wordt ingegaan op het verhoogde verantwoordelijkheidsgevoel, het te grote ingebeelde belang van gedachten en het overdreven gevoel van dreiging dat er iets negatiefs zal gebeuren.

Hoe zien farmacologische en neurochirurgische behandelingen eruit bij OCD?

Farmacologische behandeling is een effectieve en goedkope manier om OCD op korte termijn te behandelen. Terugval komt echter vaak voor bij het staken van de behandeling met geneesmiddelen. ERP is net zo effectief als medicinale behandeling op korte termijn en heeft grotere lange termijn effecten. Wanneer farmacologische en psychologische behandelingen hebben gefaald, biedt een hersenoperatie een laatste redmiddel voor OCD. De meest voorkomende procedure is cingulotomy. Bij cingulotomy worden cellen in het cingulum (dichtbij het corpus callosum) vernietigd.

Wat zijn trauma en stressgerelateerde stoornissen?

Een post-traumatische stressstoornis (PTSS) ontstaat als reactie op een zeer angstige, traumatische gebeurtenis. Zo'n gebeurtenis is vaak levensbedreigend of enorm stressvol geweest.

Wat zijn de diagnose en prevalentie bij trauma en stressgerelateerde stoornissen?

De symptomen van PTSS kunnen ingedeeld worden in vier groepen: (1) opdringende symptomen, zoals flashbacks, (2) vermijding, zoals het vermijden van gedachten en herinneringen aan het trauma, (3) negatieve veranderingen in cognitie en stemming, zoals angst, boosheid, schuldgevoelens en vervreemding van zichzelf en anderen en (4) verhoogde arousal, zoals hypervigilantie.

DSM-5 criteria voor diagnose post traumatische stress stoornis:

  1. Het individu is blootgesteld aan of bedreigd met de dood, ernstig letsel of seksueel geweld door directe ervaring of het getuige zijn van een traumatische gebeurtenis, door het horen over een gewelddadige of toevallige dood van een goede vriend of familielid, of door extreme of herhaalde blootstelling aan de gevolgen van een traumatische gebeurtenis;

  2. Opdringende symptomen geassocieerd met de traumatische gebeurtenis, zoals nachtmerries, het gevoel dat de gebeurtenis opnieuw gebeurt, oncontroleerbare herinneringen aan de gebeurtenis, extreme fysieke reacties of leed door het herinnerd worden aan de gebeurtenis;

  3. Individuen vermijden interne en/of externe herinneringen aan het trauma;

  4. Minstens twee veranderingen in stemming of gedachtenprocessen, zoals: gevoelens van disconnectie, continue negatieve emoties en moeite met het ervaren van positieve emoties, extreme negatieve verwachtingen, verminderde interesse in activiteiten, het niet kunnen herinneren van bepaalde aspecten van het trauma;

  5. Minstens twee van de volgende symptomen: roekeloosheid, agressie, hypervigilantie, niet kunnen concentreren, niet kunnen slapen, overdreven schrikreflex;

  6. Symptomen zijn begonnen of verergerd na het trauma en zijn aanwezig voor minstens een maand, waarbij moeite is met functioneren;

  7. Symptomen kunnen niet verklaard worden door andere stoornissen, drugsgebruik of medicijngebruik.

De symptomen van een acute stress stoornis (ASD) lijken erg op die van PTSS, maar het duurt korter, drie dagen tot een maand na het beleven van het trauma.

Hoe ziet de etiologie van PTSS eruit?

Welke biologische factoren zijn er bij PTSS?

Uit onderzoek blijkt dat het genetische component in PTSS ongeveer 30% is. Er worden verschillende mogelijkheden genoemd die een rol kunnen spelen in biologische kwetsbaarheid. Ten eerste kan een kleine of onderontwikkelde hippocampus een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van PTSS. Daarnaast kunnen tekortkomingen in bepaalde hersencentra activiteit in bijvoorbeeld de amygdala verminderen, waardoor er geen controle is over de angst die volgt op het trauma. Ten derde kunnen een genetisch verhoogde schrikreactie en verhoogde angstgerelateerde hormoonafscheiding risicofactoren zijn.

Welke kwetsbaarheid factoren zijn er bij PTSS?

Niet iedereen die een traumatische ervaring heeft gehad ontwikkelt een PTSS, sommige mensen zijn er dus gevoeliger voor dan anderen. Factoren die een indicatie kunnen geven voor het ontstaan van PTSS, zijn: geneigd zijn verantwoordelijkheid te nemen voor de gebeurtenis, ontwikkelingsfactoren (bijvoorbeeld een onstabiele familie tijdens opgroeiende jeugd), familiegeschiedenis met PTSS, andere angststoornissen en een lage intelligentie (heeft invloed op ontwikkelde coping stijlen).

Wat houden vermijding en dissociatie in?

Vermijding van omgaan met en denken over het trauma, zorgt voor een grotere kans op het ontwikkelen van PTSS. Een psychologisch proces dat ervoor zorgt dat individuen zich kunnen distantiëren van het trauma, is dissociatie. Dit is het gevoel los te zijn van lichaam en ziel, waarbij een persoon zich belangrijke persoonlijke informatie van stressvolle aard niet meer kan herinneren. Dissociatiesymptomen zijn daarom een risicofactor voor het ontwikkelen van PTSS.

Wat is de relatie tussen PTSS en de conditionering theorie?

Een tweede manier waarop PTSS wordt verklaard is gebaseerd op klassieke conditionering. Trauma (de ongeconditioneerde stimulus) wordt geassocieerd met de plek en tijd van het trauma (de geconditioneerde stimulus). Wanneer iemand deze of gelijksoortige tijden en plaatsen na het trauma tegenkomt, worden deze meteen geassocieerd met het trauma.

Hoe kan PTSS verklaard worden met de emotieverwerking theorie?

De derde theorie kijkt naar emotionele verwerking van een trauma. Iemand die iets ergs heeft meegemaakt, ontwikkelt een angst-netwerk in zijn hoofd van dingen die met het trauma te maken (kan) hebben. Zoals iemand die na een auto-ongeluk bang is voor wegen, vervoersmiddelen en reizen. Het trauma creëert dus aandacht voor representaties en associaties van alles wat met het trauma te maken heeft. Dit wordt ook wel de emotieverwerking theorie genoemd.

Hoe kan PTSS verklaard worden met mental defeat?

Daarnaast bestaat er een verklaring die de ‘mentale nederlaag’ wordt genoemd. Deze stelt dat iemand met een trauma zichzelf ziet als slachtoffer, informatie over het trauma op een negatieve manier verwerkt en zichzelf ziet als nutteloos en ineffectief. Deze manier van denken draagt bij aan de stress die mensen met PTSS ervaren.

Wat houdt de dual representation theorie in?

Ten slotte noemen we de duale representatie theorie. Deze theorie sstelt dat de stoornis veroorzaakt wordt door een combinatie van twee mentale systemen:. Ten eerste het verbale geheugen (VAM), dat bewuste herinneringen van het trauma registreert, ten tweede het situationele geheugen (SAM), dat meer onbewuste herinneringen opslaat, zoals de geluiden en beelden tijdens het trauma. Het laatste systeem is verantwoordelijk voor de levendige flashbacks die mensen met PTSS ervaren, deze zijn moeilijk op te halen en na te vertellen, omdat ze in het onbewuste systeem (SAM) zijn opgeslagen.

Hoe ziet de behandeling van PTSS eruit?

De behandeling van PTSS heeft twee doelen: het voorkomen van PTSS na een traumatische gebeurtenis, en het behandelen van de symptomen als PTSS is ontstaan.

Wat is psychologische debriefing?

Dit eerste wordt bereikt door psychologische debriefing: het onmiddellijk (binnen 24 tot 72 uur na het trauma) behandelen na een traumatische gebeurtenis. De manier waarop dit gebeurt kan variëren, maar speelt altijd in op het overtuigen van het slachtoffer dat hij een normaal mens is die iets abnormaals heeft meegemaakt, hem aan te moedigen over het trauma te praten en zijn gevoelens te uiten.

Wat is exposure therapie bij PTSS?

Na debriefing wordt in een latere fase gebruik gemaakt van blootstelling aan stimuli die met het trauma te maken hebben. Dit kan gedaan worden door een precieze beschrijving te geven van de gebeurtenis en dit te virtualiseren (imaginal flooding). Soms wordt ook gebruik gemaakt van eye movement desensitisation and reprocessing (EMDR), waarbij iemand zijn aandacht richt op een traumatische herinnering, terwijl hij met zijn ogen de vinger volgt van de psychotherapeut, deze beweegt naar voren en achteren.

Wat houdt cognitieve herstructurering bij PTSS?

Ten slotte kunnen de symptomen van PTSD behandeld worden door cognitieve herstructurering. Hierbij doet de patiënt twee dingen: hij evalueert en vervangt automatische irrationele en negatieve gedachten, en hij evalueert en verandert disfunctionele overtuigingen over de wereld, zichzelf en de toekomst.

Bronnen en verder lezen

Boeksamenvatting bij Anxiety van Rachman

Boeksamenvatting bij Anxiety van Rachman

Samenvattingen en studiehulp bij Anxiety van Rachman

  • Boeksamenvatting bij Anxiety van Rachman is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat is de aard van angst? Chapter 1
  • Wat is de correlatie tussen angst en vermijdingsgedrag? Chapter 2
  • Wat beïnvloedt angst? Chapter 3
  • Wat is de correlatie tussen angst en emotionele verwerking? Chapter 4
  • Wat zijn verschillende theorieën over angst? Chapter 5
  • Wat valt onder fobieën en geconditioneerde angst? Chapter 6
  • Wat is het verschil tussen paniek en angst? Chapter 7
  • Wat houdt agorafobie in? Chapter 8
  • Wat houdt een obsessief-compulsieve stoornis (OCD) in? Chapter 9
  • Hoe om te gaan met angst over de gezondheid en andere stoornissen? Chapter 10
  • Wat houdt sociale angst in? Chapter 11
  • Wat houdt een Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) in? Chapter 12
  • Wat houdt een Post-traumatische stress stoornis (PTSD) in? Chapter 13

Naar de samenvatting

Meer lezen

Biopsychologie en Neurologie als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als coach of psycholoog

Psychiatrie & Psychische stoornis: studie en kennis

       

 

  

   Meer competenties of contenties checken

 

JoHo: competentie begrijpen

"Een leven lang leren en studeren om de ervaringen die je tijdens je werk, je reizen of je vrije tijd opdoet, op een juiste plek te zetten, een logisch gevolg te gevenen tot zinvol leven te laten leiden"

 

= JoHo Contenties & Competenties

  • Contenties zijn die elementen (waarden) die leiden tot een tevreden leven, een tevreden groep of een tevreden maatschappij./ Het betreft elementen die een rol spelen bij de mate van tevredenheid die je als mens of als groep mensen (organisatie, familie) zou kunnen hebben. Deze elementen komen al sinds de oudheid in de literatuur voor. Ze worden aangemerkt als cruciale en bepalende elementen in het kader van geluk en tevredenheid.

  • Competenties (skills) zijn vaardigheden en eigenschappen die je kunt testen en opdoen tijdens je studie, je stage, je werk of bijvoorbeeld je reizen.De competenties vormen een serie handvatten op grond waarvan jij betere keuzes kunt maken en je carrière of levensinvulling dichter bij jezelf of je wensen kunt brengen.JoHo gaat er vanuit dat hoe beter jij je keuzes maakt, des beter dat in het algemeen ook voor een ander is.

  • Competenties  kunnen worden ingezet om Contenties te bereiken

Durf hebben: leren of versterken: Wat is het? Wat kan je er onder verstaan?
Durf en moed hebben is op eigen verantwoordelijkheid beslissingen nemen in situaties die vragen om direct op te treden, ook als dit nadelige gevolgen kan hebben voor je eigen positie. Je pakt je verantwoordelijkheid en loopt er niet omheen.