Samenvattingen voor Biomedische Wetenschappen: van tentamen doen tot studie en stage in het buitenland

 

van vaardigheden verbeteren, vacatures verkennen tot vertrekken naar het buitenland

van slim studeren tot samenvattingen stampen

Samenvattingen, aantekeningen, oude tentamens en begrippenlijsten voor: Biomedische Wetenschappen

 

Biomedische Wetenschappen: selecties

Biomedische Wetenschappen: relaties

Wegwijzer bij studeren en tentamens voor Biomedische Wetenschappen

Leren, studeren en stage in het buitenland voor Biomedische Wetenschappen

Biomedische Wetenschappen

Samenvattingen, studeren, studiehulp, stages en ervaring opdoen in het buitenland

Farmacologie en geneesmiddelen: de beste leerboeken samengevat - Bundel

Farmacologie en geneesmiddelen: de beste leerboeken samengevat - Bundel

Boeksamenvatting bij Algemene farmacologie van Van Ree & Breimer

Boeksamenvatting bij Algemene farmacologie van Van Ree & Breimer

Samenvattingen en studiehulp bij Algemene farmacologie van Van Ree & Breimer

  • Boeksamenvatting bij Algemene farmacologie van Van Ree & Breimer is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Algemene farmacologie: Welke toedieningswegen zijn er? - Chapter 2
  • Algemene farmacologie: Wat is de rol van het metabolisme? - Chapter 4
  • Algemene farmacologie: Wat houdt kwantitatieve farmacokinetiek in? - Chapter 6
  • Algemene farmacologie: Wat is de variatie in gevoeligheid voor farmaca? - Chapter 8

Naar de samenvatting

Meer lezen

Farmacologie en Geneesmiddel als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen binnen Arts en Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Atlas van de farmacologie van Lüllmann, Mohr & Hein

Boeksamenvatting bij Atlas van de farmacologie van Lüllmann, Mohr & Hein

Samenvattingen en studiehulp bij Atlas van de farmacologie van Lüllmann et al.

  • Boeksamenvatting bij Atlas van de farmacologie van Lüllmann, Mohr & Hein is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Farmacologie, een atlas: algemene farmacologie - Chapter 1
  • Farmacologie, een atlas: speciele farmacologie - Chapter 2
  • Farmacologie, een atlas: ziektes en therapieën - Chapter 3

Naar de samenvatting

Meer lezen

Farmacologie en Geneesmiddel als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen binnen Arts en Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Clinical Respiratory Medicine van Spiro e.a.

Boeksamenvatting bij Clinical Respiratory Medicine van Spiro e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Clinical Respiratory Medicine van Spiro e.a.

  • %node:title is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Astma (43, 44, 45)
  • COPD (38, 39, 40)

Naar de samenvatting

Meer lezen

Farmacologie & Geneesmiddel als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Arts & Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Rang & Dale's Pharmacology van Rang & Dale

Boeksamenvatting bij Rang & Dale's Pharmacology van Rang & Dale

Samenvattingen en studiehulp bij Rang & Dale's Pharmacology van Rang & Dale

  • Boeksamenvatting bij Rang & Dale's Pharmacology van Rang & Dale is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Farmacologie (Rang & Dale): Werking van medicatie, algemene principes (2)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Werking van medicatie, moleculaire aspecten (3)
  • Farmacologie (Rang & Dale): werking van medicatie, cellulaire aspecten (4)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Absorptie en distributie van medicatie (8)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Eliminatie van medicatie & metabolisme (9)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Farmacokinetiek (10)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Farmacogenetica (11)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Chemische mediatoren en het autonome zenuwstelsel (12)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Cholinerge transmission (13)
  • Farmacologie (Rang & Dale): 5-Hydroxytryptamine (15)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Purine nucleosiden en nucleotiden (16)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Stikstofoxide - NO (20)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Het vasculaire systeem (22)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Atherosclerose (23)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Hemostase en trombose (24)
  • Farmacologie (Rang & Dale): IJzergebreksanemie (25)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Medicatie tegen ontsteking en immuunrespons (26)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Longen en longziekten (27)
  • Farmacologie (Rang & Dale): De nieren (28)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Tractus gastrointestinalis (29)
  • Farmacologie (Rang & Dale): De hypofyse en de bijnier (32)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Het voortplantingssysteem (34)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Botmetabolisme (35)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Chemische transmissie in het centraal zenuwstelsel & medicijnenwerking (36)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Aminozuurtransmitters (37)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Neurotransmitters en andere mediatoren (38)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Aandoeningen met zenuwcelverval (39)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Algehele anesthesie (40)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Verdovende middelen (41)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Lokale anesthetica (42)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Anxiolytica en hypnotica (43)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Anti-epileptica (44)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Antipsychotica (45)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Antidepressiva (46)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Stimulantia van het centrale zenuwstelsel en psychotomimetische middelen (47)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Drugsverslaving (48)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Principes van antimicrobiële therapie (49)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Antibacteriële middelen (50)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Variaties tussen mensen (56)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Schadelijkheid van drugs (57)
  • Farmacologie (Rang & Dale): Lifestyle drugs (58)

Naar de samenvatting

Meer lezen

Farmacologie en Geneesmiddel als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen binnen Arts en Zorgverlener

Interne geneeskunde: de beste leerboeken samengevat - Bundel

Interne geneeskunde: de beste leerboeken samengevat - Bundel

Boeksamenvatting bij Acute geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situaties van Thijs

Boeksamenvatting bij Acute geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situaties van Thijs

Samenvattingen en studiehulp bij Acute geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situaties van Thijs

  • Boeksamenvatting bij Acute geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situaties van Thijs is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Acute geneeskunde: verschillende soorten shock - Chapter 2
  • Acute geneeskunde: pijn op de borst - Chapter 3
  • Acute geneeskunde: dyspneu - Chapter 5
  • Acute geneeskunde: coma - Chapter 6
  • Acute geneeskunde: ongelukken - Chapter 24
  • Acute geneeskunde: brandwonden - Chapter 25
  • Acute geneeskunde: fysisch letsel - Chapter 26
  • Acute geneeskunde: hypothermie en verdrinking - Chapter 27

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde en Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen binnen Arts en Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Anamnese en Lichamelijk Onderzoek van Van der Meer

Boeksamenvatting bij Anamnese en Lichamelijk Onderzoek van Van der Meer

Samenvattingen en studiehulp bij Anamnese en Lichamelijk Onderzoek van Van der Meer

  • De boeksamenvatting bij Anamnese en Lichamelijk Onderzoek van Van der Meer is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • De Anamnese – Hoe is de arts-patiëntrelatie? - Chapter 1
  • De Anamnese – Wat zijn de algemene principes van lichamelijk onderzoek? - Chapter 3
  • De Anamnese: Wat houdt speciële anamnese in? - Chapter 4
  • De Anamnese - Hoe werkt de algemene anamnese? - Chapter 5
  • De Anamnese - Wat zijn verschillende methoden van lichamelijk onderzoek? - Chapter 6
  • De Anamnese - Wat is het doel van algemeen lichamelijk onderzoek? - Chapter 7
  • De Anamnese - Hoe werkt de inspectie van het hoofd- en halsgebied? - Chapter 8
  • De Anamnese - Hoe werkt de inspectie van de thorax? - Chapter 9
  • De Anamnese - Hoe werkt de inspectie van de buik? - Chapter 10
  • De Anamnese - Hoe werkt de inspectie van gewrichten? - Chapter 13
  • De Anamnese - Wat houdt neurologisch onderzoek in? - Chapter 14
  • De Anamnese - Hoe om te gaan met de oudere patiënt? - Chapter 15
  • De Anamnese - Wat zijn veelvoorkomende lichamelijke klachten? - Chapter 16

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde & Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Arts & Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Cardiovasculaire ziektebeelden van Klöpping & Jansen

Boeksamenvatting bij Cardiovasculaire ziektebeelden van Klöpping & Jansen

Samenvattingen en studiehulp bij Cardiovasculaire ziektebeelden van Klöpping & Jansen

  • %node:title is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Cardiovasculaire ziekten - Wat zijn afwijkingen van de hartkleppen? - Chapter 4
  • Cardiovasculaire ziekten - Wat valt te verstaan onder hartfalen? - Chapter 5
  • Cardiovasculaire ziekten - Hoe werkt lichamelijk onderzoek bij hartziekten? - Chapter 6

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde & Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Arts & Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Clinical Medicine van Kumar en Clark

Boeksamenvatting bij Clinical Medicine van Kumar en Clark

Samenvattingen en studiehulp bij Clinical Medicine van Kumar en Clark

  • Boeksamenvatting bij Clinical Medicine van Kumar en Clark is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Hoe beschermt het immuunsysteem het lichaam tegen ziekten? - Chapter 3
  • Wat is in de klinische geneeskunde bekend over moleculaire celbiologie en menselijke genetica? - Chapter 7
  • Wat is de verdeling en compositie van water, elektrolyten en zuur-base balans in het menselijk lichaam? - Chapter 9
  • Wat is er bekend over effecten van voeding in de klinische geneeskunde? - Chapter 10
  • Wat houden tropengeneeskunde en infectieziekten in? - Chapter 11
  • Wat zegt de klinische geneeskunde over gastro-intestinale aandoeningen? - Chapter 13
  • Wat zijn mogelijke ziekten van de lever? - Chapter 14
  • Wat zijn mogelijke aandoeningen van de galwegen en de alvleesklier? - Chapter 15
  • Wat zijn mogelijke hematologische ziekten? - Chapter 16
  • Wat zijn mogelijke kwaadaardige ziekten? - Chapter 17
  • Wat zijn mogelijke aandoeningen aan de nieren en urinewegen? - Chapter 20
  • Wat zijn mogelijke cardiovasculaire ziekten? - Chapter 23
  • Wat zijn mogelijke ademhalingsziekten? - Chapter 24
  • Wat zijn mogelijke endocriene ziekten? - Chapter 26
  • Wat houdt de aandoening diabetes mellitus in? - Chapter 27

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde & Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts en verpleegkundige

Boeksamenvatting bij Clinically Oriented Anatomy van Moore e.a.

Boeksamenvatting bij Clinically Oriented Anatomy van Moore e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Clinically Oriented Anatomy van Moore e.a.

  • Boeksamenvatting bij Clinically Oriented Anatomy van Moore e.a is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat houdt klinisch georiënteerde anatomie in?
  • Wat is de anatomie van de borstkas (thorax)? - Chapter 1
  • Wat is de anatomie van de buik (abdomen)? - Chapter 2
  • Wat is de anatomie van het bekken en perineum? - Chapter 3
  • Wat is de anatomie van de rug? - Chapter 4
  • Wat is de anatomie van de onderste ledematen? - Chapter 5
  • Wat is de anatomie van de bovenste ledematen? - Chapter 6
  • Wat is de anatomie van het hoofd? - Chapter 7
  • Wat is de anatomie van de hals? - Chapter 8
  • Wat is de anatomie van de hersenzenuwen? - Chapter 9

Naar de samenvatting

Meer lezen

Chirurgie en Verwonding als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts en verpleegkundige

Boeksamenvatting bij Essential Cell Biology van Alberts & Hopkins

Boeksamenvatting bij Essential Cell Biology van Alberts & Hopkins

Samenvattingen en studiehulp bij Interne geneeskunde van Alberts en Hopkins

  • Boeksamenvatting bij Interne geneeskunde van Alberts en Hopkins is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat zijn en doen cellen? - Chapter 1
  • Wat zijn en doen chemische componenten? - Chapter 2
  • Wat houden energie, katalyse en biosynthese in? - Chapter 3
  • Wat zijn structuren en functies van proteinen? - Chapter 4
  • Wat zijn en doen DNA en Chromosomen? - Chapter 5
  • Hoe werken DNA replicaties, reparaties en recombinaties? - Chapter 6
  • Wat is het verband tussen DNA en proteinen, cel en genoom? - Chapter 7
  • Wat houdt genexpressie in? - Chapter 8
  • Wat is de evolutie van genen en genomen? - Chapter 9
  • Hoe worden genen en cellen gemanipuleerd? - Chapter 10
  • Wat is de structuur van een membraan? - Chapter 11
  • Hoe werkt het membraantransport? - Chapter 12
  • Hoe verkrijgen cellen energie van eten? - Chapter 13
  • Hoe wekken mitochondriën en chloroplasten energie op? - Chapter 14
  • Hoe werken organisatie en transport in de cel? - Chapter 15
  • Hoe werkt de communicatie op celniveau? - Chapter 16
  • Hoe is het cytoskelet opgebouwd? - Chapter 17
  • Hoe verloopt de celcyclus? - Chapter 18
  • Genetica en seksuologie - Wat zijn de moleculaire mechanismes achter erfelijkheid? - Chapter 19
  • Wat zijn celgemeenschappen (weefsels, stamcellen, kanker)? - Chapter 20

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne geneeskunde en Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts of zorgverlener

Boeksamenvatting bij Histology: A Text and Atlas van Ross & Pawlina

Boeksamenvatting bij Histology: A Text and Atlas van Ross & Pawlina

Samenvattingen en studiehulp bij Histology: A Text and Atlas van Ross & Pawlina

  • Boeksamenvatting bij Histology: A Text and Atlas van Ross & Pawlina is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Wat is de essentie van histologie en bijbehorende methodiek? - Chapter 1
  • Wat is de histologie van weefsels? - Chapter 4
  • Wat is de histologie van het epitheelweefsel? - Chapter 5
  • Wat is de histologie van het bindweefsel volgens Ross & Pawlina? - Chapter 6
  • Wat is de histologie van het kraakbeen? - Chapter 7
  • Wat is de histologie van de bottenstructuur? - Chapter 8
  • Wat is de histologie van het spierweefsel van Ross & Pawlina? - Chapter 11
  • Wat is de histologie van het zenuwweefsel? - Chapter 12
  • Wat is de histologie van het cardiovasculaire systeem? - Chapter 13
  • Wat is de histologie van het lymfestelsel? - Chapter 14
  • Wat is de histologie van het integumentum? - Chapter 15
  • Wat is de histologie van het verteringssysteem (deel 1/3)? - Chapter 16
  • Wat is de histologie van het verteringssysteem (deel 2/3)? - Chapter 17
  • Wat is de histologie van het verteringssysteem (deel 3/3)? - Chapter 18
  • Wat is de histologie van de luchtwegen? - Chapter 19
  • Wat is de histologie van de urinewegen? - Chapter 20
  • Wat is de histologie van de endocriene organen? - Chapter 21
  • Wat is de histologie van het mannelijke voortplantingssysteem? - Chapter 22
  • Wat is de histologie van het vrouwelijke voortplantingssysteem volgens Ross & Pawlina? - Chapter 23

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne geneeskunde en Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts of zorgverlener

Boeksamenvatting bij Interne geneeskunde van van der Meer e.a.

Boeksamenvatting bij Interne geneeskunde van van der Meer e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Interne geneeskunde van van der Meer e.a.

  • Boeksamenvatting bij Interne geneeskunde van van der Meer e.a. is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Interne Geneeskunde - Wat houdt klinische epidemiologie in? - Chapter 1
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt klinische genetica in? - Chapter 4
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt de pathologie van het immuunsysteem in? - Chapter 5
  • Interne Geneeskunde - Wat houden infectieziekten in? - Chapter 6
  • Interne Geneeskunde - Wat houden stollingsstoornissen, trombose, atherosclerose en vaatziekten in? - Chapter 7
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt hematologie in? - Chapter 8
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt hemato-oncologie in? - Chapter 9
  • Interne Geneeskunde - Wat zijn tumoren? - Chapter 10
  • Interne Geneeskunde - Wat houden stoornissen in de bloedcirculatie in? - Chapter 11
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt het zuur-basenevenwicht in? - Chapter 12
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt hypertensie in? - Chapter 13
  • Interne Geneeskunde - Wat houden nierziekten in? - Chapter 14
  • Interne Geneeskunde - Hoe uiten zich hartziekten? - Chapter 15
  • Interne Geneeskunde - Wat houden longziekten in? - Chapter 16
  • Interne Geneeskunde - Wat houden maag-, pancreas- en darmstoornissen in? - Chapter 17
  • Interne Geneeskunde - Wat houden ziekten van lever en galwegen in? - Chapter 18
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt diabetes mellitus in? - Chapter 20
  • Interne Geneeskunde - Wat houden stofwisselingsstoornissen in? - Chapter 21
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt reuma in? - Chapter 22
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt intensieve zorg in? - Chapter 24
  • Interne Geneeskunde - Wat houdt differentiele diagnostiek in? - Chapter 25

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne geneeskunde en Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts of zorgverlener

Boeksamenvatting bij Klinische nefrologie van De Jong e.a.

Boeksamenvatting bij Klinische nefrologie van De Jong e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Klinische nefrologie van De Jong e.a.

  • %node:title is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Nefrologie: De waterhuishouding, regulatie en stoornissen - Chapter 5
  • Nefrologie: De kaliumhuishouding: regulatie en stoornissen - Chapter 6
  • Nefrologie: Stoornissen en regulatie van het zuur-base-evenwicht - Chapter 7
  • Nefrologie: Nefrotisch syndroom - Chapter 12
  • Nefrologie: Acute insufficiëntie van de nier - Chapter 13
  • Nefrologie: Chronische nierinsufficiëntie - Chapter 14
  • Nefrologie: Renale hypertensie vs. renovasculaire hypertensie - Chapter 15
  • Nefrologie: Trombotische trombocytopenische purpura (TTP) en hemolytisch-uremisch syndroom (HUS) - Chapter 21
  • Nefrologie: De diabetische nefropathie - Chapter 22
  • Nefrologie: Ziekte van de nier: tubulo-interstitiële nefritis - Chapter 25
  • Nefrologie: De hemo(dia)filtratie en hemodialyse - Chapter 27
  • Nefrologie: De peritoneale dialyse - Chapter 28
  • Nefrologie: Transplantatie van de nier - Chapter 29

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde & Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als Arts & Zorgverlener

Boeksamenvatting bij Leerboek Oncologie van Van de Velde e.a.

Boeksamenvatting bij Leerboek Oncologie van Van de Velde e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Leerboek Oncologie van Van de Velde e.a

  • Boeksamenvatting bij Leerboek Oncologie van Van de Velde e.a. is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Oncologie: Kanker en bijbehorende fundamentele aspecten (1)
  • Oncologie: Kankerepidemiologie (3)
  • Oncologie: Diagnostiek & Oncologie (4)
  • Oncologie: Klinische onderzoeksmethodologie (5)
  • Oncologie: Chirurgisch-oncologische principes van behandeling (6)
  • Oncologie: Radiotherapie & behandeling van kanker (7)
  • Oncologie: Medicamenteuze antikankerbehandeling (8)
  • Oncologie: Hormonale aspecten van kanker (9)
  • Oncologie: Tumoren van long, pleura en mediastinum (16)
  • Oncologie: Oesofaguscarcinoom (17)
  • Oncologie: Maagcarcinoom (18)
  • Oncologie: Tumoren van de lever, galwegen en pancreas (19)
  • Oncologie: Tumoren van de dikke en dunne darm (20)
  • Oncologie: Maligne beentumoren (21)
  • Oncologie: Maligne tumoren van de weke delen (22)
  • Oncologie: De huidtumoren (23)
  • Oncologie: Mammatumoren (24)
  • Oncologie: Tumoren van vrouwelijke geslachtsorganen (25)
  • Oncologie: Tumoren van de urinewegen (26)
  • Oncologie: Testis en kiemceltumoren (27)
  • Oncologie: Verschillende tumoren van het zenuwstelsel (28)
  • Oncologie: Pijn en andere symptomen bij kankerpatiënten (36)

Naar de samenvatting

Meer lezen

Oncologie en Tumor als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts of zorgverlener

Boeksamenvatting bij Medical Physiology: A Cellular And Molecular Approachvan van Boron e.a.

Boeksamenvatting bij Medical Physiology: A Cellular And Molecular Approachvan van Boron e.a.

Samenvattingen en studiehulp bij Medical Physiology: A Cellular And Molecular Approach van Boron & Boulpaep

  • Boeksamenvatting bij Medical Physiology: A Cellular And Molecular Approach van Boron & Boulpaep is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Medische Fysiologie - De bouwstenen van de fysiologie - BulletPoints - Chapter 1
  • Medische Fysiologie - De bouwstenen van cellen - BulletPoints - Chapter 2
  • Medische Fysiologie - Signaaltransductie - BulletPoints - Chapter 3
  • Medische Fysiologie - Regulatie van genexpressie - BulletPoints - Chapter 4
  • Medische Fysiologie - Watertransport en opgeloste stoffen - BulletPoints - Chapter 5
  • Medische Fysiologie - Celmembraan en elektrofysiologie - BulletPoints - Chapter 6
  • Medische Fysiologie - Elektrisch exciteren en actiepotentiaal - BulletPoints - Chapter 7
  • Medische Fysiologie - Synaptische transmissie - BulletPoints - Chapter 8
  • Medische Fysiologie - Spierweefsel en spiercellen - BulletPoints - Chapter 9
  • Medische Fysiologie - Zenuwstelselorganisatie - BulletPoints - Chapter 10
  • Medische Fysiologie - De neuronale micro-omgeving - BulletPoints - Chapter 11
  • Medische Fysiologie - Fysiologie van neuronen - BulletPoints - Chapter 12
  • Medische Fysiologie - Synaptische transmissie in het zenuwstelsel - BulletPoints - Chapter 13
  • Medische Fysiologie - Het autonome zenuwstelsel - BulletPoints - Chapter 14
  • Medische Fysiologie - Sensoriële transductie - BulletPoints - Chapter 15
  • Medische Fysiologie - Kringlopen van het centraal zenuwstelsel - BulletPoints - Chapter 16
  • Medische Fysiologie - Cardiovasculaire systeem - BulletPoints - Chapter 17
  • Medische Fysiologie - Bloed - BulletPoints - Chapter 18
  • Medische Fysiologie - Aders en slagaders - BulletPoints - Chapter 19
  • Medische Fysiologie - De microcirculatie - BulletPoints - Chapter 20
  • Medische Fysiologie - Elektrofysiologie in het hart en ECG - BulletPoints - Chapter 21
  • Medische Fysiologie - Het hart pompt bloed rond - BulletPoints - Chapter 22
  • Medische Fysiologie - Hartregulatie van arteriële druk en output - BulletPoints - Chapter 23
  • Medische Fysiologie - Speciale circulaties - BulletPoints - Chapter 24
  • Medische Fysiologie - Geïntegreerde controle van het cardiovasculaire systeem - BulletPoints - Chapter 25
  • Medische Fysiologie - Het respiratoire systeem - BulletPoints - Chapter 26
  • Medische Fysiologie - Ventilatiemogelijkheden - BulletPoints - Chapter 27
  • Medische Fysiologie - Zuren en basen - BulletPoints - Chapter 28
  • Medische Fysiologie - Bloedtransport van koolstofdioxide en zuurstof - BulletPoints - Chapter 29
  • Medische Fysiologie - Gasuitwisseling in de longen - BulletPoints - Chapter 30
  • Medische Fysiologie - Ventilatie en perfusie in de longen - BulletPoints - Chapter 31
  • Medische Fysiologie - Ventilatoire controle - BulletPoints - Chapter 32
  • Medische Fysiologie - Het urinaire systeem - BulletPoints - Chapter 33
  • Medische Fysiologie - Filtratie en bloedstroom in de nieren - BulletPoints - Chapter 34
  • Medische Fysiologie - Natrium en chloride transport - BulletPoints - Chapter 35
  • Medische Fysiologie - Urea, glucose, fosfaat, calcium, magnesium en organische opgeloste stoffen transport - BulletPoints - Chapter 36
  • Medische Fysiologie - Kaliumtransport - BulletPoints - Chapter 37
  • Medische Fysiologie - Concentratie en verdunning van urine - BulletPoints - Chapter 38
  • Medische Fysiologie - Zuur- en basetransport - BulletPoints - Chapter 39
  • Medische Fysiologie - Zout- en waterbalans - BulletPoints - Chapter 40
  • Medische Fysiologie - Het gastrointestinale systeem - BulletPoints - Chapter 41
  • Medische Fysiologie - Maagfunctie - BulletPoints - Chapter 42
  • Medische Fysiologie - Pancreas en speekselklieren - BulletPoints - Chapter 43
  • Medische Fysiologie - Intestinale vloeistof en elektrolyten - BulletPoints - Chapter 44
  • Medische Fysiologie - Vertering en absorptie van nutriënten - BulletPoints - Chapter 45
  • Medische Fysiologie - Hepatobiliaire functie - BulletPoints - Chapter 46
  • Medische Fysiologie - Het endocriene systeem - BulletPoints - Chapter 47
  • Medische Fysiologie - Endocriene regulatie van groei en massa van het lichaam - BulletPoints - Chapter 48
  • Medische Fysiologie - Werking van de schildklier - BulletPoints - Chapter 49
  • Medische Fysiologie - Het functioneren van bijnieren - BulletPoints - Chapter 50
  • Medische Fysiologie - De pancreas als endocrien orgaan - BulletPoints - Chapter 51
  • Medische Fysiologie - De bijschildklieren en vitamine D - BulletPoints - Chapter 52
  • Medische Fysiologie - Seksuele differentiatie - BulletPoints - Chapter 53
  • Medische Fysiologie - Voortplantingsstelsel van de man - BulletPoints - Chapter 54
  • Medische Fysiologie - Voortplantingsstelsel van de vrouw - BulletPoints - Chapter 55
  • Medische Fysiologie - Van bevruchting tot geboorte - BulletPoints - Chapter 56
  • Medische Fysiologie - Fysiologie van de foetus en neonaten - BulletPoints - Chapter 57
  • Medische Fysiologie - Metabolisme - BulletPoints - Chapter 58
  • Medische Fysiologie - Lichaamstemperatuur - BulletPoints - Chapter 59
  • Medische Fysiologie - Sporten - BulletPoints - Chapter 60
  • Medische Fysiologie - Omgevingsfysiologie - BulletPoints - Chapter 61
  • Medische Fysiologie - Veroudering - BulletPoints - Chapter 62

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne geneeskunde en Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts of zorgverlener

Boeksamenvatting bij Pathophysiology of Disease van Hammer & McPhee

Boeksamenvatting bij Pathophysiology of Disease van Hammer & McPhee

Samenvattingen en studiehulp bij Pathophysiology of Disease van Hammer & McPhee

  • Boeksamenvatting bij Pathophysiology of Disease van Hammer & McPhee is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Pathofysiologie van longziekten - Chapter 9
  • Pathofysiologie van cardiovasculaire aandoeningen - Chapter 10
  • Wat is de pathofysiologie van de pancreas? - Chapter 15
  • Pathofysiologie van diabetes - Chapter 18

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde en Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts of zorgverlener

Boeksamenvatting bij Robbins & Cotran Pathologic Basis of Disease van Kumar, Abbas, Aster

Boeksamenvatting bij Robbins & Cotran Pathologic Basis of Disease van Kumar, Abbas, Aster

Samenvattingen en studiehulp bij Robbins & Cotran Pathologic Basis of Disease van Kumar, Abbas, Aster

  • Boeksamenvatting bij Robbins & Cotran Pathologic Basis of Disease van Kumar, Abbas, Aster is gedeeld op JoHo WorldSupporter

Inhoudsopgave

  • Pathologie: Wat zijn cellulaire reacties op stress? Adaptatie, letsel, en dood - Chapter 1
  • Pathologie: Wat veroorzaakt acute en chronische ontsteking? - Chapter 2
  • Pathologie: Wat is het proces van inflammatie en herstel? - Chapter 3
  • Pathologie: Wat houden hemostase, hemorragische aandoeningen en trombose in? - Chapter 4
  • Pathologie: Wat houden genetische aandoeningen in? - Chapter 5
  • Pathologie: Wat zijn ziekten van het immuunsysteem? - Chapter 6
  • Pathologie: Wat houdt neoplasie in? - Chapter 7
  • Pathologie: Hoe ontstaan infectieziekten? - Chapter 8
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke infectieziekten van aderen? - Chapter 11
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de witte bloedcellen? - Chapter 13
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van rode bloedcellen en bloedziekten? - Chapter 14
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de long? - Chapter 15
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van het maag-darmkanaal? - Chapter 17
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de nier? - Chapter 20
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de lagere urinewegen en mannelijke geslachtsorganen? - Chapter 21
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de vrouwelijke geslachtsorganen? - Chapter 22
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de borst? - Chapter 23
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de huid? - Chapter 25
  • Pathologie: Wat zijn mogelijke aandoeningen van de botten, gewrichten en zacht weefsel? - Chapter 26

Naar de samenvatting

Meer lezen

Interne Geneeskunde & Diagnose als studie en kennisgebied

Werken en jezelf ontwikkelen als arts en verpleegkundige

Darmstoornissen en diarree: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

Darmstoornissen en diarree: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

Alledaagse klachten diagnosticeren: Diarree

Alledaagse klachten diagnosticeren: Diarree


  • Acute diarree wordt gekenmerkt door plotseling optreden van afwijking in het defecatiepatroon waarbij de frequentie, hoeveelheid feces en hoeveelheid vocht toeneemt die meestal 2 tot 14 dagen duurt

  • Chronische diarree wordt gekenmerkt door diarree die langer dan 2 weken aanhoudt

  • Reizigersdiarree wordt gekenmerkt door diarree na passeren van internationale gebieden

  • Voedselvergiftiging wordt gekenmerkt door kort na de maaltijd optreden van acute gastro-enteritis als gevolg van toxinen in de maaltijd

  • Dysenterie wordt gekenmerkt door diarree in combinatie met bloed of slijmbijmenging en koorts als gevolg van een invasieve darminfectie

  • Malabsorptie wordt gekenmerkt door deficiëntie in de opname van voedingsbestanddelen als gevolg van een dunnedarm-, pancreas-, of galwegpathologie

  • De prevalentie is 60 per 1000 personen

  • De incidentie van acute diarree is 20 per 1000 per jaar

  • De incidentie van chronische diarree is 5 per 1000 per jaar

Pathofysiologie en differentiaaldiagnose van diarree

  • Secretoire diarree wordt gekenmerkt door een disbalans tussen secretie en resorptie van vocht in de dunne darm als gevolg van prikkeling van de mucosa door toxinen

  • Osmotische diarree wordt gekenmerkt door toename van de osmolariteit van de intraluminale massa en verstoring van reabsorptie

  • Versnelde motiliteit of te weinig resorberend oppervlak kunnen ook zorgen voor diarree als gevolg van bijvoorbeeld PDS, hyperthyreoïdie, medicatie, darmresectie, of vagusdisfunctie

  • Exsudatieve diarree wordt gekenmerkt door vochtsecretie als gevolg van een invasief of ulceratief ontstoken darmwand

  • Acute diarree kan veroorzaakt worden door een virus, bacterie, parasiet, endotoxine, of bijwerking van antibiotica

  • Chronische diarree kan veroorzaakt worden door een infectie, PDS, IBD, malabsorptie, paradoxe diarree, medicatie, laxantiamisbruik, maligniteit, hyperthyreoïdie

  • Reizigersdiarree kan veroorzaakt worden door een bacterie, virus, of parasiet

  • Reizigersdiarree wordt meestal veroorzaakt door E. Coli

  • Bacteriën die diarree veroorzaken zijn op volgorde van meest voorkomend tot minst voorkomend Campylobacter, Salmonella, Yersinia, Shigella

  • Virussen die diarree veroorzaken zijn op volgorde van meest voorkomend tot minst voorkomend Rota-virus, Norwalk-virus, adenovirus

  • Parasieten die diarree veroorzaken zijn op volgorde van meest voorkomend tot minst voorkomend Giardia, amoeben, Cryptosporidium

Voorgeschiedenis van diarree

  • Verminderde lokale afweer

  • Andere aandoeningen, zoals immuunsysteem compromitterende aandoeningen en hormonale aandoeningen

  • Chirurgie

Alarmsignalen bij diarree

  • Dehydratie

  • Paradoxale diarree

  • Rectaal bloedverlies

  • Heftige lokale buikpijn

  • Diarree in combinatie met anemiee

  • Algemene malaise en afvallen

  • Recidiverende diarree met bloed en slijm

Anamnese bij diarree

Wat is de aard, duur, frequentie en consistentie van de diarree?

Bent u recent op reis geweest?

Wat heeft u gegeten?

Heeft u nog andere bijkomende klachten?

Gebruikt u medicijnen?

Zijn er meer gevallen in de omgeving?

Aanvullend onderzoek bij diarree

  • Feceskweken indien nodig

  • Fecesanalyse indien nodig

  • Laboratoriumonderzoek indien nodig

  • Endoscopie indien nodig

  • Waterstofademtest om lactose-intolerantie te bevestigen

bron: Diagnostiek van Alledaagse Klachten - De Jongh

Verdieping: Wat houden maag-, pancreas- en darmstoornissen in?

Verdieping: Wat houden maag-, pancreas- en darmstoornissen in?


Wat is de structuur en functie?

De oesofagus

De speekselklieren zijn de gandulae parotideae, de glandulae submandibulares en de glandulae sublinguales. Vooral de glandula parotideae bevat amylase. Amylase wordt in het zure milieu van de maag geïnactiveerd. De andere glandulae produceren mucinen. Dit zijn eiwitketens waaraan lange koolhydraatketens zijn gebonden die ervoor zorgen dat het speeksel slijmerig van aard is.

Andere functies van speeksel zijn als volgt: uitdroging voorkomen, smaakstoffen oplossen, antibacteriële stoffen bevatten en daarnaast houdt het de slokdarm schoon.

De farynx bestaat uit de nasofarynx, orofarynx en hypofarynx. De musculus cricopharyngeus is de sfincter van de slokdarmingang, de bovenste slokdarmsfincter. Bij het slikken contraheren de bovenste farynxspieren en de slokdarmsfincter ontspant zich waardoor de spijsbrok in de slokdarm komt.

Het 1/3e bovenste gedeelte van de slokdarm bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel. De rest van de spierlaag rondom de oesofagus is opgebouwd uit glad spierweefsel. De onderste sfincter voorkomt gastro-oesofagale reflux. De klepwerking wordt toegeschreven aan de hoek van His. Deze wordt gevormd door het abdominale deel van de slokdarm met de rechterzijde van de maagfundus. Doordat de druk van de maag iets hoger is, blijft de sfincter gesloten. Op de grens van de sfincter wordt het meerlagige plaveiselepitheel van de slokdarm eenlagig cilindrisch epitheel van de maag.

Peristaltiek is het belangrijkste onderdeel van het zakken van het voedsel door de slokdarm. De zwaartekracht speelt slechts een ondergeschikte rol.

De maag

Het proximale deel van de maag bestaat uit corpus en fundus (85%) en het distale gedeelte wordt het antrum genoemd. De fundus en corpus van de maag produceren maagzuur (HCl), maar het antrum niet. De angulus is de scherpe bocht bij de overgang tussen corpus en antrum. In het corpus en in de fundus bevinden zich in de klierbuizen slijmcellen, HCl- en intrinsic factor producerende pariëtale cellen en pepsinogeensecernerende hoofdcellen (‘chief cells’). In het antrum bevatten de klierbuizen alleen slijmcellen en gastrineproducerende cellen (G-cellen).

Pariëtale cellen bevatten 3 receptoren: voor histamine, acetylcholine en gastrine. Als één of meer van deze receptoren wordt bezet door deze stoffen, komt er een proces op gang waardoor uiteindelijk de protonpomp in gang wordt gezet voor het uitpompen van H+.

Stimulatie van zuursecretie door acetylcholine ontstaat door nervus vagus (n. X). Deze neurocriene stimulatie wordt ook wel de cefale fase van de zuursecretie genoemd. De receptor van acetylcholine kan geblokkeerd worden door het parasympathicolyticum atropine en daarmee verwante stoffen. G-cellen die te vinden zijn in het antrum en duodenumslijmvlies produceren gastrine dat via de bloedbaan de pariëtale cellen bereikt. Gastrine wordt afgegeven aan de bloedbaan als de maag uitzet en onder invloed van eiwit en eiwitafbraakproducten in de maag en duodenum. Deze manier van stimulatie wordt de gastrische en intestinale fase van maagzuursecretie genoemd. Zure maaginhoud onderdrukt de productie en secretie van gastrine.

Maagzuursecretie wordt geremd door zuur, vet of hypertone oplossingen in het duodenum, door secretie van secretine en cholecystokinine. Pariëtale cellen secerneren zuur en intrinsic factor (IF). Dit is een glycoproteïne die in het maag/darm lumen vitamine B12 bindt. Het ileumepitheel bezit receptoren voor B12-IF-complex waardoor resorptie van B12 mogelijk wordt.

Het maagslijmvlies produceert ook pepsinogeen, dat bij een lage pH (zuur milieu) wordt omgezet naar pepsine. Maagslijm wordt geproduceerd door slijmcellen van de hele maag. Het slijm bestaat uit polymeren van glycoproteïnen die water opnemen. Het vormt een beschermende laag voor het epitheel. Ook produceren de slijmcellen HCO3- die het HCl neutraliseren in de slijmlaag.

Prostaglandinen stimuleren de vorming van slijm en HCO3-. Salicylaten en niet-steroïde anti-inflammatoire middelen als diclofenac verminderen de synthese van glycoproteïnen en daardoor de dikte en de kwaliteit van de beschermende slijmlaag.

De maag wordt voorzien van bloed door takken van de truncus coeliacus en anastomosen ter hoogte van de cardia. Het wordt afgevoerd naar de vena portae. Als er stuwing is bij de vena portae kan het bloed worden afgevoerd naar de vena azygos en vervolgens naar de vena cava superior. Lymfeklieren van de maag draineren naar de ductus thoracicus die uitmondt in de vena subclavia links. Lymfekliermetastasen bij maagcarcinoom worden ook links supraclaviculair gevonden (klieren van Virchow).

Innervatie van de maag geschiedt door de nervus splanchnicus en de nervus vagus. De voorste tak geeft vezels af naar de voorzijde van de maag, pylorus, lever, galblaas en darm. De achterste tak naar de achterzijde van de maag en pancreas.

De snelheid van maagontlediging hang af van verschillende dingen. Vloeistoffen verlaten de maag sneller dan vast voedsel. Hoe groter het vochtvolume, hoe sneller de ontlediging. Koolhydraten verlaten sneller dan eiwitten en vetten en hyperosmolaire oplossingen blijven het langst in de maag. Tussen 2 maaltijden in zijn er om de twee uur krachtige peristaltische bewegingen die minder goed verteerde restanten naar het duodenum brengen.

Het duodenum

De dunne darm is in totaal 2,5-3,5 meter lang. Het duodenum gaat ter plaatse van het ligament van Treitz met een knik over in het jejunum. Er is niet echt een scheiding tussen het jejunum en het ileum. De grens wordt arbitrair gesteld op tweederde van de totale lengte van de dunne darm.

Van buiten naar binnen bestaat de dunne darm uit de serosa, lamina muscularis propria, submucosa en de mucosa. Vooral in het proximale jejunum is de darm erg geplooid. Deze plooien van Kerckring zijn duplicaties van de mucosa. Villi en vlokken vergroten het oppervlakte ook enorm. Villi zijn 0,5-1mm lang en bevinden zich in de crypteopeningen.

De cellen worden elke 5 dagen vervangen door stamcellen die ze naar boven drukken. Door de snelle deling zijn ze erg gevoelig voor cytostatica.

Aan de lumenzijde bevindt zich de borstelzoom. Dit is een verzameling cilindrische celuitlopertjes, de microvilli. Ze vergroten het darmoppervlak 30x. Op de borstelzoom liggen glycoproteïnen, de glycocalyx.

Men schat de totale oppervlakte van het scheidingsvlakken tussen enterocyten en darmlumen 200m². Het colon bedraagt maar 4m² aan oppervlakte.

De beweging in de darm die ontstaat wanneer een persoon nuchter is, wordt ook wel het Migrerend Motorisch Complex (MMC) genoemd. Dit is een beweging die bij een nuchtere maag elke 1.5 - 2 uur plaatsvindt. Van boven in de darm worden de voedselresten, afgestoten darmepitheel en bacteriën voortgestuwd naar de ileumlis. Als de ileumlis is bereikt, ontstaat er een nieuwe contractiegolf.

Het postprandiale motorische patroon (na een maaltijd) wordt gekenmerkt door contracties die zich slechts over een korte afstand voortplanten. Het MMC voorkomt bacteriële overgroei in de darm.

Voor vetvertering en resorptie is pancreaslipase en gal nodig. Na een maaltijd scheiden endocriene cellen in het duodenumslijmvlies en hoog in het jejunum CCK (cholecystokinine) uit na stimulatie door verteringsproducten van vet en eiwit. CCK laat de galblaas contraheren en zet de pancreas aan tot secretie van enzymen. De pancreas scheidt NaHCO3 uit onder invloed van secretine dat wordt afgegeven als het duodenumslijmvlies in contact komt met maagzuur.

Lipase breekt triglyceriden af tot vetzuren en monoglyceriden. Vervolgens worden deze afbraakproducten opgenomen in galzuurmicellen. Hierin kunnen ze diffunderen van de epitheelwand naar het cytoplasma. Daar worden de monoglyceriden en vetzuren weer triglyceriden die tot kleine bolletjes aggregeren en, omgeven door een laag fosfolipiden, cholesterol en eiwit (apolipoproteïne), als chylomicronen door exocytose de cel verlaten. Via lymfevaten in vlokken worden deze naar grotere lymfebanen afgevoerd die uitmonden in de ductus thoracicus. Deze mondt uit in de linker vena subclavia.

De microvilli bevatten disacharidasen die disachariden splitsen in monosachariden.

De vertering van eiwit begint in de maag onder invloed van pepsine. In de darm wordt dit proces voortgezet door trypsine en chymotrypsine uit de alvleesklier en peptidasen uit het dunnedarmslijmvlies.

Het colon

De buitenste spierlaag van het colon verloopt in drie longitudinale banden tot aan het rectum (taenia coli). De haustratie ontstaat doordat de wand door contracties steeds op wisselende plaatsen is ingesnoerd. Het slijmvlies heeft geen villi maar wel crypten. Het bestaat uit epitheel met slijmbekercellen, cellen met resorptiefunctie en endocriene cellen. In de lamina propria zijn lymfeklierfollikels te vinden. Het colon wordt geïnnerveerd door de n. vagus en de n. splanchnicus.

Er is een stabiele bacterieflora. Niet-geresorbeerde koolhydraten (voedingsvezels) die het colon bereiken worden door bacteriën gemetaboliseerd waarbij vluchtige vetzuren zoals azijnzuur, propionzuur en boterzuur worden gevormd. Deze zuren worden deels als energiebron geresorbeerd en deels met feces uitgescheiden.

Gal wordt grotendeels reresorbeerd in het colon. Chenodesoxy- en desoxycholzuur remmen resorptie van water en mineralen en stimuleren de secretie ervan in het colon. Per etmaal bereikt ongeveer 1500 ml water het colon, waarvan slechts 150 ml wordt uitgescheiden.

Resorptieprocessen spelen zich vooral af in het rechter gedeelte van het colon. Gas in het colon bestaat vooral uit N2 dat deels uit ingeslikte lucht en deels vanuit de bloedbaan naar het lumen diffundeert. H2 en CH4 ontstaan in het colon door bacteriële omzetting van koolhydraten.

Dagelijks wordt er gemiddeld 600ml flatus geloosd. Normale fecesproductie is gemiddeld 150-120g per dag. Er zijn vooral segmentale contracties (haustra) waardoor de inhoud optimaal in contact met slijmvlies kan worden gebracht. Enkele keren per dag komt er een krachtige peristaltische contractie tot gang die de inhoud naar sigmoïd en colon transversum verplaatsen. Dit komt vooral voor na maaltijden en lichamelijke inspanning (gastrocolische reflex).

Obstiperende geneesmiddelen als loperamide remmen de massaverplaatsing. Codeïne en morfine versterken segmentale contracties. Laxeermiddelen (antrachinonderivaten) versterken peristaltische contractiegolven of verminderen resorptie van water en elektrolyten.

Anus en rectum

De inwendige sfincter wordt gevormd door het verdikte onderuiteinde van de circulaire laag van glad spierweefsel in de rectumwand. De uitwendige laag is een onderdeel van de dwarsgestreepte musculus levator ani of bekkenbodemspier.

De bloedvoorziening wordt verzorgd door takken van de arteria mesenterica inferior en arteria hypogastrica. Veneuze afvoer vindt plaats door plexus haemorrhoidalis superior en plexus haemorrhoidalis inferior.

Rondom het anale kanaal liggen drie ruimten waar zich pus ophoopt bij ontsteking: de ischiorectale ruimte, de pelvirectale ruimte en de perianale ruimte.

In het slijmvlies van het anale kanaal bevinden zich receptoren voor prikkels die ons informeren over de aard van de rectuminhoud (gas, vloeistof, vaste feces).

De pancreas

De pancreas produceert dagelijks vocht met pH van 7,5-8,0 door hoge HCO3- -concentratie. Het exocriene gedeelte bestaat voor 95% uit acinuscellen die trypsine, amylase, lipase en protease produceren. De ductuluscellen scheiden water en HCO3- uit. Secretie van water, elektrolyten en enzymen wordt bevorderd door acetylcholine. Dit wordt gestimuleerd door de n. vagus en hormonen (CCK en secretine). Verder stimuleren insuline, vasoactief intestinaal polypeptide (VIP), neurotensine ook de acinus en ductuluscellen. Somatostatine, glucagon en pancreaspolypeptide (PP) remmen de acinus en de ductuluscellen.

In het weefsel liggen 1-2 miljoen eilandjes van Langerhans met bètacellen die insuline produceren en alfacellen die glucagon produceren en delta-cellen die somatostatine produceren.

Onderzoek

  • Pijn door de oesofagus voel je retrosternaal en kan uitstralen naar kaken, keel, rug en linkerarm.

  • Pijn door aandoeningen in de maag, duodenum en pancreaskop voel je in het epigastrium (gedeelte van het abdomen onder de ribben).

  • Pijn gelokaliseerd in de pancreas straalt vaak uit naar de rug.

  • Pijn door de galblaas, galwegen of lever voel je rechtsboven, en minder in het epigastrium. Galblaaspijn wordt ook nog gevoeld in het rechterschouderblad (‘referred pain’).

  • Pijn door dunnedarmaandoeningen wordt vooral rondom de navel aangegeven.

  • Pijn door het laatste deel van ileum en appendix wordt gelokaliseerd in de rechteronderbuik.

  • Pijn door de colon is niet scherp gelokaliseerd, maar in het midden van de buik of onderbuik.

  • Pijn door divertikels in sigmoïd en colon descendens worden vooral in de linkeronderbuik aangegeven.

Refluxpijn is brandend. Ulcuspijn is knagend, zeurend en zakt na gebruik van voedsel of antacida. Bij obstructie lijkt pijn op koliekpijn (aanvalsgewijze pijn met daarbij bewegingsdrang). Ontstekingen geven continue pijn. Als het peritoneum pariëtale is aangedaan, is er lokale drukpijn, spierverzet, loslaatpijn en défense musculaire.

Braken wordt gestuurd door een centrum in de formatio reticularis in de medulla oblongata (dit is het braakcentrum). Dit centrum ontvangt informatie uit chemoreceptortriggerzone dat de samenstelling van bloed controleert. Bij braken is er geen retrograde peristaltiek, maar het braken ontstaat door het samentrekken van de buikspieren.

  • Bij braken door een obstructie zal de patiënt ongeveer een uur na het eten braken.

  • Bij verhoging van de hersendruk (door tumor of hematoom) kan projectielbraken optreden.

Rumineren is het braken tijdens of vlak na de maaltijd. Er gaat geen misselijkheid aan vooraf. Er wordt door een semibewuste samentrekking van de buikspieren eten omhoog geperst.

Dyspepsie

Dyspepsie is een onaangenaam, pijnlijk gevoel in de bovenbuik dat samenhangt met eten en gepaard kan gaan met misselijkheid, braken, opgeblazen gevoel, ructus (boeren) en verlies van eetlust. Het kan vele oorzaken hebben, waaronder:

  • Maagaandoeningen:

    1. Ulcus

    2. Carcinoom

    3. Acute gastritis/chronische gastritis/duodenitis

    4. Pylorusstenose

  • Motiliteitsstoornissen:

    1. Na vagotomie (doorsnijden van de nervus vagus)

    2. Diabetische neuropathie

  • Andere buikaandoeningen:

    1. Chronische pancreatitis

    2. Prikkelbare darmsyndroom

    3. Darmvernauwing/hardnekkige obstipatie

    4. Ascites

  • Psychische oorzaken:

    1. Depressie/angst

  • Geneesmiddelen:

    1. Anticholinergica (parasympathicolytica)

    2. Antidepressiva

    3. Niet-steroïde anti-inflammatoire middelen (NSAID’s)

Je kunt alleen de diagnose functionele dyspepsie geven als andere oorzaken zijn uitgesloten. Het is daarmee een diagnose ‘per exclusionem’. Alarmsymptomen zijn vermagering, passageklachten en bloedverlies. Hierbij moet er gezocht worden naar een organische aandoening.

Foetor ex ore: slechte adem (halitose)

Onvoldoende mondhygiëne is de belangrijkste oorzaak van foetor ex ore. Het komt vooral voor bij ouderen. Verdere oorzaken kunnen zijn: coma hepaticum, diabetisch coma, uremie. Deze syndromen gaan gepaard met vluchtige stoffen die uitgeademd worden (o.a. acetonlucht bij het diabetische coma). Bij pseudohalitose denken mensen dat ze slechte adem hebben, terwijl anderen dat niet vinden.

Dysfagie

Dit bestaat uit twee onderdelen:

  • Slik- en verslikklachten (orofaryngeale dysfagie). De patiënt geeft dan aan dat hij het voedsel niet kan doorslikken.

  • Voedselpassageklachten (oesofageale dysfagie). Dan zakt het voedsel niet goed door de slokdarm.

Odynofagie is pijn tijdens passage van voedsel door de slokdarm.

Pyrosis is zuurbranden. Het geeft een retrosternale pijn. Soms doet het denken aan angina pectoris, vooral omdat het kan uitstralen naar de kaken, hals en armen. Als er echter een non-cardiale oorzaak wordt gevonden, spreekt men van ‘non cardiac chest pain’.

Regurgitatie is het oprispen van een kleine hoeveelheid maaginhoud. Het kan worden veroorzaakt door abrupte contractie van buik- of maagwand of door terugvloeien van maag of slokdarminhoud in de mond zonder dat er sprake is van opvallende spiercontracties.

Klachten die op aspiratie wijzen (inademen van voedsel of andere bestanddelen), zijn hoesten na slikken, ’s nachts hoesten en recidiverende bronchopneumonieën.

Een globus (hystericus) is het gevoel van een brok in de keel of het gevoel dat er iets in de keel vast zit zonder dat er een organische afwijking gevonden wordt. Dit gevoel verdwijnt na slikken van voedsel.

Lichamelijk onderzoek

Voor sedatie tijdens endoscopie wordt vaak midazolam gebruikt. Voor colonoscopie moeten patiënten vaak hun darm thuis schoonspoelen met een osmotisch actieve spoelvloeistof. Naast het inspecteren van het slijmvlies kan er ook tegelijkertijd een biopt worden genomen, of poliepectomie, argonplasma- of elektrocoagulatie van (potentieel) bloedende laesies.

Colonoscopie wordt gedaan na manifest/occult bloedverlies, langer durende diarree of verandering van het defecatiepatroon. Ook geschiedt het om colitis ulcerosa/ziekte van Crohn (IBD) vast te stellen.

ERCP = endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie. De belangrijkste indicatie is het opheffen van obstructies in de gal- of pancreasafvoergang.

Videocapsule-endoscopie wordt toegepast bij diagnostiek van onbegrepen bloedverlies uit het maag-darmkanaal.

Ballonenteroscopie wordt gedaan bij handelingen waar geen operatie voor nodig is omdat het endoscopisch behandeld kan worden.

Bij röntgenonderzoek van de slokdarm (vaak met radioactieve bariumpap) wordt gelet op dilatatie, divertikels, vullingsdefecten, peristaltiek, lekkage, anatomie en bewegingen.

Bij een buikoverzichtsfoto kunnen darmlissen, verkalkingen en luchtvloeistofspiegels zichtbaar zijn. Bij een chronische pancreatitis kunnen met een buikoverzichtsfoto verkalkingen te zien zijn in de pancreasregio. Middels echografie kan informatie worden verkregen over de vorm, weefselstructuur, ductuli en cysten.

CT geeft informatie over alle buikorganen. Deze is gevoeliger. Verder kunnen vaatstructuren gezien worden.

Magnetische resonantiecholangiopancreaticografie (MRCP) is een techniek om op niet invasieve wijze afbeeldingen te maken van de galwegen en de ductus pancreaticus.

Slokdarmmanometrie (op verscheidene plaatsen in de slokdarm een manometer plaatsen die de plaatselijke druk registreert) helpt bij het stellen van de diagnose achalasie, diffuse slokdarmspasmen, notenkrakersslokdarm, ineffectieve slokdarmmotoriek en insufficiëntie van de onderste slokdarmsfincter.

Een ambulante pH-meting in de slokdarm meet de pH 5cm boven de onderste slokdarmsfincter. Men let op invloed van houding. Men kan aangeven wanneer er klachten zijn.

Maagledigingsonderzoek wordt gedaan met een niet-radioactief isotoop (13C). Het wordt vaak gedaan na vagotomie. De uitgeademde lucht wordt dan gemeten na een testmaaltijd.

Serumgastrinebepaling wordt gedaan bij vermoeden op Zollinger-Ellison-syndroom (gastrinoom), bij achloorhydrie en hyperfunctie van antrum-G-cellen. Een normale serumgastrinespiegel is tussen 10 en 90 pg/ml.

H2-ademtest principe berust op bacteriële omzetting van koolhydraten in het colon. Hiermee kan bijvoorbeeld worden aangetoond of er sprake is van een lactose-intolerantie. Pancreasfunctieonderzoek is niet erg gevoelig en niet erg specifiek.

Aandoeningen van mondslijmvlies, tong en speekselklieren

Cariës komt door wegvreting van glazuur en tandbeen door zuurvormende bacteriën. Er ontstaat een plaque. Candida albicans veroorzaakt schimmelinfecties in de mond. Dit komt vooral voor bij ernstige ontstekingen met koorts bij immuundeficiënties zoals AIDS of behandeling met cytostatica en immunosuppressiva of antibiotica met corticosteroïden of diabetes mellitus. Het wordt behandeld met een antimycoticum (nystatine, fluconazol, etc.).

Aften zijn pijnlijke erosies met rode hof van het mond- en tongslijmvlies en de binnenzijde van de lippen. Het wordt ook wel stomatitis aphtosa genoemd. Het geneest spontaan na enkele dagen of weken, maar men ziet soms jarenlang recidieven. De oorzaak is onbekend.

Ragaden zijn ontstoken mondhoeken. Het kan een gevolg zijn van slecht zittende gebitsprotheses, overgevoeligheidsreactie (lippenstift) en deficiënties (vit. B en ijzer).

Bij tumoren van de tong is er meestal sprake van plaveiselcelcarcinoom. Het komt vooral voor bij rokers en chronisch fors alcoholgebruik. Ze beginnen met verhardingen die gaan ulcereren en niet genezen. Carcinomen van de tongbasis en oro- en hypofarynx zijn moeilijk te zien en metastaseren snel naar de halsklieren.

Witte, min of meer gladde plekken die chronisch aanwezig zijn (leukoplakieën) kunnen een stadium zijn in de ontwikkeling van een carcinoom. De bof is een ontsteking van de speekselklieren. Vooral zwelling van de glandula parotideae komt bij deze infectie voor.

Bij het syndroom van Sjögren of siccasyndroom komen xerostomie en keratoconjunctivitis sicca voor. Xerostomie is verminderde speekselvloed met een droge mond, terwijl keratoconjunctivitis sicca slaat op de verminderde traanproductie, waardoor men droge ogen heeft. Het is een auto-immuunziekte. Het kan ook in combinatie gaan met reumatoïde artritis, sarcoïdose en primaire biliaire cirrose.

Hypofarynxdivertikel zijn het vaakst aan de (zwakste) dorsale zijde net boven de musculus cricopharyngeus (bovenste slokdarmsfincter) gelokaliseerd. Men spreekt dan van een Zenker divertikel. Er ontstaan vaak pas klachten als er een soort zakje ontstaat waar ook etensresten in blijven. Er ontstaat orofaryngeale dysfagie, voedsel komt terug en er ontstaat foetor ex ore. Het wordt door een röntgenopname bevestigd. Divertikels kunnen chirurgisch en endoscopisch worden behandeld.

Slokdarmaandoeningen

Achalasie

Achalasie is een verdwenen slokdarmperistaltiek. Er is een te grote druk op de onderste slokdarmsfincter waardoor deze zich niet relaxeert na slikken. Het gevolg is een compensatoir uitgezette slokdarm. Het wordt veroorzaakt door een innervatiestoornis. De patiënt meldt oesofageale dysfagie die in de loop van de jaren tot maanden toeneemt.

In latere stadia van de ziekte zijn bevindingen bij röntgenfoto’s karakteristiek: er is een uitgezette slokdarm te zien die ter plaatse van de onderste sfincter overgaat in een lumen met de omvang van een gladde muizenstaart van enkele centimeters lang. In vroege stadia kan de diagnose bij röntgenopnames nog wel gemist worden omdat de slokdarm dan nog niet zo is uitgezet.

De behandeling bestaat uit verschillende mogelijkheden:

  • Endoscopische dilatatie. Er wordt een ballonnetje opgeblazen ter hoogte van de sfincter. Het effect is niet altijd blijvend

  • Chirurgische myotomie, oftewel de operatie van Heller. De wand van de cardia wordt in de lengte gekliefd tot op het slijmvlies.

  • Inspuiting (endoscopisch) met botulinetoxine. Dit effect is echter tijdelijk.

Bij mensen met achalasie is de kans op een slokdarmcarcinoom toegenomen als gevolg van irritatie van de slokdarm door voedselresten.

Diffuse slokdarmspasmen

Diffuse slokdarmspasmen zijn tertiaire contracties die niet worden voortgeleid en dus geen onderdeel zijn van de normale peristaltiekgolf. Het kan ontstaan door stress of gebruik van koude dranken. Er is aanvalsgewijs optredende pijn achter het borstbeen die erg lijkt op angineuze pijn en ook kan uitstralen naar arm en keel. De pijn zakt na gebruik van nitroglycerine. Ook kan het gebeuren dat het voedsel niet goed wil zakken. De onderste slokdarmsfincter is normaal. De diagnose wordt gesteld bij manometrisch onderzoek. Er wordt aangeraden niet te veel koude of warme dranken te drinken en bij pijn kan men nitroglycerine of calciumantagonisten geven.

Notenkrakersslokdarm

Ook dit is een motiliteitsstoornis die gepaard gaat met pijn achter het borstbeen. Er is een verhoogde amplitude van slokdarmcontracties. De behandeling bestaat uit nitroglycerinederivaten, calciumantagonisten en geruststelling.

De meest frequente motoriekstoornis van de slokdarm is ineffectieve slokdarmmotoriek. De diagnose kan worden gesteld als ten minste 30% van de door te slikken teweeggebrachte golven afwijkend zijn. Er is geen behandeling beschikbaar.

Sclerodermie

Sclerodermie is een ziekte waarbij er een verharding bestaat van de huid, subcutane weefsel, hart, longen, nieren en maagdarmkanaal. Er is sprake van atrofie van het gladde spierweefsel met een toename van bindweefsel. Het dwarsgestreepte weefsel wordt niet aangedaan zodat er alleen een probleem ontstaat in het distale 2/3e gedeelte. Hierdoor verdwijnen in dit gedeelte de contractiegolven. Ook zal de sfincter niet goed werken waardoor er vaak reflux optreedt. De hoofdklacht is zuurbranden. Therapie is slechts symptomatisch.

Slokdarmhernia

Er zijn twee typen hernia die kunnen ontstaat bij de slokdarm:

  • Een glijbreuk (sliding hernia): hierbij glijdt de cardia met een deel van de maag naar de thoraxholte. Het ontstaat door verslapping van het bindweefselmembraan. Door een hoge druk in de buikholte is de kans op ontstaan toegenomen. Het veroorzaakt geen klachten tenzij er reflux optreedt.

  • Een paraoesofageale hernia ontstaat doordat de cardia ter hoogte van het diafragma blijft maar maagfundus door de hiatus heen in de borstholte komt. Soms is er een drukgevoel achter het sternum. Dit type hernia komt veel minder vaak voor.

Gastro-oesofageale refluxziekte (GORZ)

De gestoorde functie van de onderste slokdarmsfincter speelt bijna altijd een rol bij GORZ. Bij de niet-erosieve reflux ziekte (non-erosive reflux disease, NERD) en bij de GORZ komt een verhoogde incidentie van spontane, niet door slikken geïnduceerde relaxaties van de sfincter voor. Dit komt door zogeheten ‘transient lower oesophageal sfincter relaxations’ (TLOSR) of hypotonie van de sfincter. Door de zure reflux kunnen de lagen gaan fibroseren. Deze fibrosering heeft een contraherende werking en er ontstaan stricturen. Meestal is de structuur precies boven de overgang tussen slokdarm en maagslijmvlies. Het belangrijkste symptoom is pijn achter het borstbeen en hoog in de maagkuil. Het kan soms uitstralen. Bij stricturen kan het voedsel ook niet goed zakken.

Bij patiënten die klagen over hoesten of een piepende ademhaling ‘s nachts en die onvoldoende reageren op de gebruikelijke therapie, moet worden gedacht aan gastro-oesofageale reflux. De diagnose wordt gesteld door middel van oesofagoscopie. De ernst wordt ingedeeld volgens de Los Angeles classificatie.

De behandeling bestaat uit de volgende maatregelen: het verwijderen van knellende kleding om de buik, vermageren, geen grote maaltijden gebruiken, niet eten voor het slapen gaan, niet roken, niet bukken maar door de knieën gaan, oppassen met tillen en slapen in een bed met een verhoogd hoofdeinde.

Met een lichte refluxoesofagitis worden H2-receptorblokkers gegeven (cimetidine, ranitidine, famotidine, nizatidine). Protonpompremmers hebben een krachtiger effect. Operatieve behandeling is vooral geïndiceerd bij jonge mensen met een hardnekkige oesofagitis.

Barrett-oesofagus

Doordat het plaveiselepitheel wordt beschadigd, wordt het vervangen door cilindrisch epitheel. Dit is hetzelfde type epitheel als van de maag. Bij een Barrett-oesofagus ontstaan stricturen die hoger zijn gelegen dan normaal. Verder is er een verhoogde kans op het ontwikkelen van een adenocarcinoom.

Dysplasie is een voorstadium van een maligne tumor van slijmvlies. Het weefsel heeft dan verschillende soorten kernen en toegenomen epitheelcellen en atypische buizen.

Slokdarmvarices

Varices zijn gedilateerde submucosale venen in de distale slokdarm. Meestal ontstaan deze als gevolg van portale hypertensie. Dit kan aanleiding geven tot bloedingen. De behandeling bestaat in eerste instantie uit rubberbandligatie. Verder kan er een transjugulaire intrahepatische portosystemische shunt (TIPS) worden aangelegd.

Eosinofiele oesofagitis

Dit gaat gepaard met dysfagie en voedselimpactie. Het komt vooral voor bij kinderen en jonge mannen. De diagnose wordt gesteld door een groot aantal eosinofiele granulocyten in de slokdarm. Deze granulocyten zitten langs de gehele wand van de slokdarm en niet, zoals bij GORZ, slechts in het distale einde van de slokdarm. Er wordt meestal gebruik gemaakt van een combinatie van een protonpompremmer en lokale behandeling met een corticosteroïd.

Infecties van de slokdarm

Schimmelinfecties

Deze komen meestal bij mensen met een matige algemene toestand voor, bijvoorbeeld patiënten met een maligniteit of bij behandeling met antibiotica. Slikklachten en pijn bij het slikken komen ongeveer bij de helt van de patiënten voor. Meestal is er sprake van candidiasis.

Virusinfecties

Dit komt vooral voor bij sterk verzwakte mensen. De meest voorkomende verwekkers zijn cytomegalovirus (CMV) en herpes. Flinke pijn is het hoofdsymptoom.

Caustische verbrandingen

Hete vloeistoffen die verbranding veroorzaken van het slijmvlies in de orofarynx en slokdarm. Langdurig gebruik van hete dranken verhoogt de kans op slokdarmkanker.

Er worden twee soorten caustische stoffen onderscheiden, namelijk zuren en logen. Er zijn twee reacties te onderscheiden. De acute fase en een latere fase met ulceratie, perforatie en stricturen. Zuren zijn erg vervelend om in de mond te hebben en worden daarom snel uitgespuwd, maar logen niet perse (bij suïcide). Alkalische vloeistoffen lossen weefsels op en kunnen diep doordringen in de spierlaag. Zuren coaguleren de weefsels. Het leidt eerder tot algemene reacties zoals nierbeschadiging en shock.

Bij drinken van kokende vloeistof is er geen behandeling. Laesies zijn beperkt tot mond en farynx. Bij caustische middelen moet alles gedaan worden om shock te voorkomen.

Tetracyclines en bisfosfonaten kunnen ulcera in de darm veroorzaken. Het ontstaat vooral bij patiënten die tabletten innemen zonder water te drinken. Er ontstaat dan een aantal uur na het slikken een hevige pijn achter het sternum. Er wordt meestal sucralfaat gegeven. Dit geeft een beschermende laag over het geülcereerde gebied.

Tumoren van de slokdarm

Goedaardige tumoren zijn zeldzaam. Cysten puilen soms uit en zorgen voor passagestoornissen.

Carcinomen rond de onderste slokdarmsfincter zijn vaak adenocarcinomen. Meer proximaal is er sprake van een plaveiselcelcarcinoom. Carcinomen door een Barrett-oesofagus zijn bijna altijd adenocarcinomen. Uitzaaiing vindt zowel hematogeen als lymfogeen plaats. Tumoren in het bovenste deel metastaseren naar lymfeklieren supraclaviculair en in de hals terwijl tumoren van het middelste derde deel naar het mediastinum en supraclaviculair metastaseren. Tumoren rond de onderste sfincter metastaseren naar de lymfeklieren in de buikholte.

Relaties tussen slokdarmtumoren zijn: alcoholgebruik, roken, temperatuur van voedsel en dranken, stenosen in de slokdarm, (bijvorbeeld door loogverbranding), Barrett-slokdarm en achalasie. Symptomen zijn in het begin erger wordende passageklachten, vermagering en hoestbuien.

Diagnostiek wordt meestal gedaan door röntgenfoto met contrast. Aanvullend onderzoek bestaat uit inspectie van de larynx om een paralyse van de nervus laryngeus recurrens op te sporen, bronchoscopie, CT van het mediastinum en bovenbuik en echo-endoscopie.

Behandeling kan bestaan uit resectie van de tumor, chemotherapie en bestraling. De prognose is niet heel goed. Bij patiënten die niet geopereerd kunnen worden, is de gemiddelde overlevingsduur ongeveer 6 maanden. Patiënten met een in opzet curatieve resectie hebben een vijfjaarsoverleving van 20-30%.

Aandoeningen van maag en duodenum

Functionele dyspepsie

Als er geen verklaring wordt gevonden, spreek je van functionele of niet-ulcererende dyspepsie. De meest voorkomende functiestoornissen zijn een verminderde motoriek van het distale deel van de maag met als gevolg een gestoorde maagontlediging, verminderde relaxatie van de proximale maag bij het eten en een verhoogde gevoeligheid.

Men onderscheidt het ulcer-like dyspepsie, met epigastrische pijn, en dysmotility-like dyspepsie waar vooral misselijk en een snel optredend vol gevoel van verzadiging op de voorgrond staan. Bij ulcer-like dyspepsie worden zuursecretieremmers gegeven.

Gastroparese

Dit is vertraagde maaglediging. Oorzaken kunnen diabetische autonome neuropathie zijn of status na vagotomie. Vaak is er echter sprake van een idiopathische oorzaak. Er kunnen prokinetica als domperidon en metoclopramide worden gebruikt. Verder kan erytromycine worden overwogen.

Gastritis

Deze maagontsteking kan het gevolg zijn van:

  • Virale en bacteriële infectie (helicobacter pylori, CMV, herpessimplex, candida)

  • Alcohol

  • Remming van prostaglandinesynthese dor salicylaten en andere NSAIDs

  • Immunologische factoren. Dit kan op lange termijn leiden tot maagslijmvliesatrofie. Een tekort aan intrinsic factor zal leiden tot een megaloblastaire anemie.

Heliobacter pylori komt voor in de slijmlaag op het epitheel, vooral in het antrum, maar ook in corpus en fundus en duodenum wanneer het dunnedarmepitheel is vervangen door maagepitheel. Onder het epitheel ontstaat een infiltraat in de lamina propria van lymfocyten en plasmacellen. Dit is kenmerkend voor een chronische ontsteking. Ook zijn er vaak granulocyten die doordringen in de klierbuisjes (klierbuisabcesjes) en tussen epitheelcellen.

Aanwezigheid van H. Pylori is een risicofactor voor het ontstaan van maagcarcinoom. Het is bij deze personen 6x verhoogd.

Kliniek en behandeling

Endoscopie is nodig om de aard van de laesie te achterhalen. Verhoging van de pH kan de genezing bevorderen en de bloedingskans verminderen.

Bij chronische gastritis zijn er vaak geen verschijnselen, maar ontstaat er na een jaar achloorhydrie door slijmvliesatrofie. Dit veroorzaakt na enkele jaren megaloblastaire anemie en moet 2 maanden met 1 mg vitamine B behandeld worden. Antrumgastritis komt het meeste voor en veroorzaakt meestal geen klachten. H. pylori kan worden aangetoond met microscopie (maagbiopt), kweek en urease-testen. Tot slot kan H. pylori ook worden aangetoond in de feces.

Ulcusziekte

het ulcus ventriculi (UV) en ulcus duodeni (UD) zijn de meest voorkomende aandoeningen. Toename in sterfte en ulcuscomplicaties bij ouderen lijken het gevolg van een toegenomen gebruik van NSAIDs door ouderen in verband met klachten van het bewegingsapparaat.

Ulcera genezen in 30-70% van de gevallen spontaan maar recidiveren vaak. Het ulcus ventriculi is vooral gelokaliseerd aan de kleine curvatuur op de grens van antrum en corpus. Het ulcus duodeni wordt vooral gevonden in de bulbus duodeni.

Bij het ontstaan van een ulcus speelt maagzuur natuurlijk een rol, maar ook de weerstand die het slijmvlies kan bieden. Dit is vooral bij een infectie van H. pylori van belang. Slechts 5-15% van de met H. pylori geïnfecteerde mensen ontwikkelt een ulcus, maar 100% van de mensen met UD is geïnfecteerd door H. pylori. Bij een UV is dit 70-80%.

Klachten bij een UD zijn voornamelijk pijn bij een lege maag en ’s nachts en vermindering van pijn bij voedselgebruik. Klachten die horen bij UV is toenemende pijn bij voedselinname. Misselijkheid en braken komt ook vaak voor: dit leidt tot een vermindering van de klachten. Opboeren (ructus) en hartwater (overmatig speekselgebruik) zijn ook klachten.

Om de diagnose te stellen wordt vooral endoscopie gedaan. Twee dingen die erg belangrijk zijn bij de behandeling is niet roken, en geen geneesmiddelen gebruiken die het risico op een ulcus verhogen (zoals NSAIDs). Verder is het belangrijk om bij een H. pylori-positief ulcus de bacterie te eradiceren. Bij H. pylori-negatieve patiënten is het belangrijk om een zuursecretieremmer toe te dienen. Verder kan er mucosaprotectie gegeven worden met behulp van prostaglandineanalogon zoals misoprostol. Een nadeel hiervan is hinderlijke diarree. Bij een niet op maximale medicamenteuze therapie reagerende of frequent recidiverende ulcera in antrum of duodenum kan een distale maagresectie worden uitgevoerd. Bijwerkingen kunnen vagotomie zijn. Verder komt dumping ook wel voor. Vroege dumpingverschijnselen zijn gevoel van slapte, opgeblazen gevoel in de buik, slaperigheid, hartkloppingen en neiging tot flauwvallen kort na een maaltijd. Dit komt waarschijnlijk door snelle verplaatsing van hypertone maaginhoud naar het jejunum als gevolg van operaties. Late dumpingsverschijnselen zijn het gevolg van hypoglykemieën. Door het plotseling enorme aanbod van suikers ontstaat er een hoge serumspiegel insuline die 1,5 uur later leidt tot een hypoglykemie.

Ulcuscomplicaties

Bloedende ulcera gaan gepaard met een mortaliteit van 10%. Het bloeden kan gestopt worden met elektrocoagulatie of injectietherapie met insuline of het plaatsen van een klip.

Bij een perforatie is er acuut hevige pijn in de bovenbuik met défense musculaire. Na enkele uren ontstaat een peritonitis met een stille buik. Door diafragmaprikkeling kan pijn in de schouder ontstaan.

Bij perforatie in de bulbus wordt slechts overhecht, bij een perforatie in de maag zal een resectie gedaan worden. Een pylorusstenose ontstaat door recidiverende ulcera rond en in de stenose waardoor er littekenweefsel ontstaat dat gaat verschrompelen.

Zollinger-Ellison syndroom

Vooral in de pancreas ontstaan kleine endocriene tumoren die een overmaat aan gastrine produceren. Het leidt tot grote zuurproductie en verbreding en verdikking van de maagplooien door hyperplasie van de klierbuizen en pariëtale cellen. Verder komen er ook ulcera van het duodenum voor of diarree. Resectie heeft niet altijd resultaat door het multipel voorkomen. Gastrinomen kunnen alleen voorkomen of onderdeel zijn van het multipele endocriene neoplasie MEN-syndroom.

Maagcarcinoom

Dit is bijna altijd een adenomcarcinoom. In gebieden waar het voedsel of drinkwater veel nitraat bevat, is de maagcarcinoomincidentie hoger. Diverse conserveermiddelen als roken en zouten van voedsel zouden ook een negatief effect kunnen hebben. Verder is er ook een predispositie bij een H. pylori infectie. De helft van de adenomateuze poliepen in de maag mondt uit in het ontstaan van een carcinoom. Bij een resectiemaag is het risico op een carcinoom verdubbeld. De tumor gaat uit van de slijmcellen aan de oppervlakte van het epitheel in de klierbuizen. Ze kunnen als een polypeuze massa in het lumen uitpuilen, ulcereren, door de wand heen groeien of uitgebreid in de wand infiltreren. De sterk infiltratieve groei onder de normaal ogende mucosa wordt ook wel linitis plastica genoemd. Metastasering vindt plaats naar de regionale lymfeklieren aan de linker zijde supraclaviculair gelegen klier van Virchow en minder frequent via lymfevaten naar de longen.

Klachten zijn soms pijn lijkende op een ulcus en vermagering door anorexie. Cardiatumoren veroorzaken slokdarmpassageklachten en tumoren bij de pylorus kunnen obstructie met maagkrampen en braken veroorzaken. Occult bloedverlies en ijzergebreksanemie zijn niet ongewoon. Gastropie wordt vaak als eerste diagnostische middel toegepast.

Vijfjaarsoverleving van een curatieve resectie is 30-50%. Er wordt vaak gebruik gemaakt van een TNM-indeling (Tumor-Node-Metastasis).

Andere tumoren zijn zeldzaam en maken ongeveer 5% van het totaal uit. Maaglymfomen ontstaan uit het lymfatische weefsel in mucosa en submucosa. Door woekering ontstaan verdikte plooien en hobbelige polypeuze partijen. Symptomen zijn gelijk aan die van het adenocarcinoom. De prognose wordt bepaald door de mate van invasie van het woekerende lymfatische weefsel in klieren, lever, milt, darm, peritoneum beenmerg en in weefsels boven het diafragma. Deze stagering is nodig om de aard van de therapie vast te stellen. Behandeling bestaat uit resectie en bestraling. Bij metastases wordt er ook chemotherapie of radiotherapie toegepast.

MALT = mucosa associated lymphoid tissue. Dit zijn oppervlakkige eilandjes van lymfoomweefsel in de mucosa met vooral B-cellymfomen. Dit zit vaak in de gebieden met chronische actieve gastritis door een H. pylori-infectie.

Leiomyoom (benigne) en leiomyosarcoom (maligne) gaan uit van spierweefsel. In het centrum ontstaat een necrotische krater waaruit bloedingen kunnen ontstaan.

Aandoeningen van de dunne darm

Bacteriële overgroei

Oorzaken kunnen de volgende zijn: anatomische afwijkingen waarbij stase of aanhoudende contaminatie in de darm optreedt, bijvoorbeeld stenosen, divertikels etc. Ook kan het gebeuren door motiliteitsstoornissen als door sclerodermie, of hypogammaglobulinemie waardoor er een sterke IgA en IgM daling ontstaat.

Oorzaken zijn afhankelijk van aard, omvang en lokalisatie. Bij anaerobe bacteriën proximaal in de dunne darm ontstaat steatorroe (vettige ontlasting) als gevolg van deconjungatie door bacteriën, afbraak van koolhydraten, diarree als gevolg van malabsorptie van vet en malabsorptie van vitamine B12. Klinische kenmerken zijn verschillend van aard. Soms is er een megaloblastaire anemie te zien, verder is er vaak sprake van opgezette buik, rommelingen en overmatige gasvormig door vergisting van koolhydraten door bacteriën.

Coeliakie

80% wordt ontdekt bij een leeftijd tussen 30 en 40 jaar waarbij klinisch manifeste diarree op de voorgrond staat. Kenmerkend zijn afwezigheid van slijmvliesvilli. Slijmvliesveranderingen moeten duidelijk aanwezig zijn in jejunumbiopt wil de diagnose gesteld kunnen worden. Daarbij moeten deze structurele veranderingen verdwijnen bij een glutenvrij dieet. Door slijmvliesveranderingen ontstaat malabsorptie. Coeliakie komt vooral voor in landen met een westerse levensstijl. Het komt bij ongeveer 1:100 tot 1:1000 personen voor.

Patiënten presenteren zich vooral met diarree, gewichtsverlies, moeheid en gebrek aan eetlust. Verder kunnen er symptomen zijn van chronische malabsorptie (osteoporose, groeiachterstand, ijzergebreksanemie, megaloblastaire anemie en foliumzuurgebrek).

Belangrijkste klachten zijn vermagering, algemene malaise en diarree en bij 1/5e van de personen komen misvormingen van thorax en wervelkolom voor door osteomalacie, subfebriele temperatuur, braken en droge, schilferende huid, glossitis en stomatitis aphthosa. Verder zie je ook een te klein postuur, duizeligheid en kortademigheid als gevolg van anemie, hemorragische diathese (verhoogde bloedingsneiging), hematurie, tekort aan vitamine K afhankelijke stollingsfactoren en spontane fracturen.

Bij een jejunumbiopt kunnen er ook andere oorzaken zijn van afwijkende darmwand.

De behandeling bestaat uit een glutenvrij dieet. Als dit niet helpt, kunnen corticosteroïden gegeven worden en in ernstige gevallen ciclosporine. De prognose is over het algemeen goed. Wel komen er vaker maligniteiten van de dunnedarmwand, pancreas en slokdarm voor en ook de incidentie van T-cel lymfomen is verhoogd met een ongunstige prognose.

Tropische spruw

Dit wordt gekenmerkt door malaise, diarree en vermagering. Er zijn afwijkende vlokken. De klachten verdwijnen snel na een behandeling met tetracycline en foliumzuur.

Ziekte van Whipple

Dit wordt veroorzaakt door de tropheryma whipplei. Het is een zeldzame aandoening waarbij elk orgaan betrokken kan zijn. Er ontstaat ernstige malabsorptie met diarree en anorexie. Ook gewrichtsklachten en koorts komen vaak voor. Patiënten reageren goed op breedspectrumantibiotica.

Lactasedeficiëntie

De belangrijkste disachariden zijn sacharose (biet of rietsuiker), lactose (melksuiker) en maltose. Deze disachariden worden normaal gesplitst naar monosachariden die opgenomen kunnen worden door het epitheel. Bij 70% van de wereldbevolking neemt de lactaseactiviteit na de eerste levensjaren af tot 5-10%. Vooral bij West-Europeanen en afstammelingen hiervan komt dit vrij weinig voor. Dus naast de erfelijke vorm van lactasedeficiëntie kan het ook voorkomen bij beschadiging van verschillende dunnedarmepitheelcellen als coeliakie, tropische spruw, giardiasis, bacteriële overgroei en uitgebreide dunnedarmresecties. Lactasetekort leidt tot vergisting door bacteriën van niet-gesplitste en geresorbeerde melksuiker in het colon. Men spreekt van lactose-intolerantie als dit ook klachten veroorzaakt. Klachten zijn opgezette buik, krampen, overmatige flatulentie en diarree. Er kan een H2 ademtest gedaan worden. Behandeling bestaat uit het achterwege laten van melk, karnemelk etc.

Intestinale lymfangiëctasieën

De aangeboren vorm komt door een aanlegstoornis van het lymfevaatstelsel die ook op andere plaatsen voorkomt. Als lymfe niet snel kan wegstromen, ontstaan uitgezette lymfevaten in submucosa en serosa. De lymfevaten kunnen barsten.

Obstructies die ontstaan op latere leeftijd kunnen ook het gevolg zijn van retroperitoneale fibrose, tumoren, ontstekingen in en rond de pancreas, ontstekingsprocessen in lymfeklieren van het mesenterium, etc. Stuwing ontstaat alleen bij sterke veneuze stuwing van de lever door pericarditis constrictiva of langdurige decompensatio cordis door klepgebreken. Dit gaat gepaard met lymfe- en dus eiwitverlies. Er is dus een lymfopenie te zien. De diagnose wordt bevestigd door een jejunumbiopt. De behandeling bestaat onder andere uit minder vetgebruik, want door vetgebruik neemt de lymfestroom in de darmwand sterk toe.

Voedselallergie

Bij een voedselallergie ontstaat er binnen een uur na gebruik diarree en eventueel andere verschijnselen als braken, hoofdpijn, urticaria, anafylactische shock en bronchospasmen. Na eliminatie van dit middel moeten de klachten verdwijnen. Er kan sprake zijn van IgE ophoping in de mucosa. Patiënten hebben vaak ook andere uitingen als rinitis, hooikoorts, astma en eczeem. Voedselintolerantie wordt vaak ten onrechte voedselallergie genoemd.

Dunnedarmdivertikels komen het meest voor aan de mesenteriale zijde van de darm op plaatsen waar bloedvaten uit het mesenterium de darm binnen dringen. Divertikels komen vooral voor boven de 50 jaar. Er bestaan zelden klachten behalve als er overgroei van bacteriën ontstaat.

Het meckeldivertikel is een restant van de ductus omphalomesentericus die tijdens de foetale ontwikkeling de verbinding vormt tussen de darm en de dooierzak. Meestal veroorzaak het geen klachten. Is dat wel zo, dan wordt het gevonden bij jonge kinderen. Er kunnen bloedingen ontstaan door een ulcus door zuursecretie door ectopisch maagslijmvlies.

Intestinale pseudo-obstructie geven klachten als bij een echte obstructie, maar er is geen sprake van mechanische obstructie. Oorzaken kunnen zijn: beschadiging van spierweefsel, stoornissen van innervatie, endocriene afwijkingen, langdurig gebruik van sommige geneesmiddelen en andere oorzaken. Bij onbekende oorzaken spreek je van chronische idiopathische intestinale pseudo-obstructie (CIIP). Van niet-idiopathische vorm van pseudo-obstructie zijn sclerodermie, hypothyreoïdie en diabetische neuropathie de belangrijkste veroorzakers.

Bestralingseffecten van het abdomen zijn vaak pas na jaren te zien. De risico’s worden groter als er ook cytostatica zijn gebruikt.

Van hypo-immunoglobulinemie (of hypogammaglobulinemie) wordt gesproken wanneer de IgA- en IgM-concentraties in het serum zeer laag zijn en de IgG spiegel ook laag is. Dit gaat gepaard met recidiverende luchtweginfecties, buikklachten en diarree door malabsorptie en giardiasis. Ook is het geassocieerd met coeliakie. Het kan deel uitmaken van het common variable immuundeficiëntie. In de darmmucosa ontbreken plasmacellen en er worden vaak lymfefollikels gezien. De kans op non-hodgkinlymfomen is behoorlijk toegenomen. Vaak leiden de personen aan giardiasis en is de kans op een infectie met campylobacter jejuni toegenomen.

Benigne tumoren veroorzaken vaak geen klachten. Proximaal gelegen tumoren veroorzaken vaker bovenbuikklachten en obstructieverschijnselen.

Het syndroom van Peutz-Jeghers

Kenmerkend hiervoor zijn pigmentvlekjes rond de mond, neusopeningen en op de lippen, handen vingers en voetzolen, wangslijmvlies, gehemelte en rectumslijmvlies. Verder hebben de patiënten ook poliepen in de darm en soms ook in de neus, maag en colon. De poliepen geven vaak aanleiding tot bloedverlies waardoor er een anemie kan ontstaan. De poliepen zijn hamartomen. Dit zijn ongeordende woekering van weefselcomponenten die ook onder normale omstandigheden in het orgaan voorkomen en waarbij een van de componenten meestal overheerst. Na uitgebreide dunnedarmresectie is adaptatie van het resterende weefsel mogelijk.

Maligne tumoren

De meest voorkomende tumoren zijn adenocarcinoom, maligne lymfoom en leimyosarcoom. Klachten zijn vooral buikpijn, bloedverlies en obstructieverschijnselen. Adenocarcinoom komt het meest voor, meestal in het duodenum en proximale jejunum.

Maligne lymfomen komen door een woekering van lymfatische cellen, histiocyten of beide celsoorten. Het vindt plaats waar al een ophoping is van histiocytaire elementen in de lamina propria. Ulceratie veroorzaakt bloedingen.

Short-bowel-syndroom

Hier spreekt men van als 2m of 70% van de dunne darm is verwijderd. Oorzaken hiervan zijn volvulus met strangulatie van de dunne darm, resecties bij patiënten met de ziekte van Crohn en bij oudere personen een afsluiting van de arteria mesenterica superior. Als gevolg hiervan ontstaan vaak vermagering en voedingsdeficiënties door een te snelle passage en het ontbreken van de enterohepatische kringloop van galzouten. Orale voeding is nog mogelijk tot 50cm dunne darm.

Na een jaar zijn de deficiënties grotendeels verdwenen en is de diarree afgenomen. Dit komt door hyperplasie van het epitheel in de resterende dunne darm. Er is dus een toename van epitheelcellen per darmvillus. Dit proces heet intestinale adaptatie.

Als er delen van het colon missen, zijn de problemen groter. Het colon is namelijk verantwoordelijk voor wateropname. Als dit mis gaat, ontstaat er dehydratie en prerenale nierinsufficiëntie. Complicaties van dunnedarmresecties zijn het ontstaan van galstenen en nierstenen.

Aandoeningen van de dikke darm

Appendicitis

Bij ontsteking ontstaat er pijn in de rechteronderbuik op het drukpunt van McBurney, op één derde van de afstand van de rechter spina iliaca superior anterior tot de navel. Verder is er misselijkheid en diarree. Het gaat gepaard met peritoneale prikkeling (percussiepijn, loslaatpijn) en défense musculaire. In de DD moet ook de ziekte van Crohn, salpingitis of een andere gynaecologische aandoening worden overwogen.

Diverticulose

Divertikels ontstaan door een hoge druk in het colon waardoor het slijmvlies naar buiten kan uitpuilen op plaatsen waar de spierlagen geen doorlopend geheel vormen. Dit is bijvoorbeeld te zien waar bloedvaten door de wand lopen. Ook komen de divertikels door een toegenomen hoeveelheid elastische vezels waardoor de wand in lengte wordt verkort. In de meerderheid komen de divertikels alleen voor in het sigmoïd. Het komt vooral voor door het Westerse vezelarme dieet. Patiënten hebben soms klachten vergelijkbaar met het prikkelbaredarmsyndroom (‘irritable bowel syndrome’, IBS).

Diverticulitis

Dit is een ontsteking van één of meerdere divertikels. Het geeft vaak ook een ontsteking in het omliggende gebied. Personen presenteren zich met pijn in de linkeronderbuik, koorts met leukocytose met linksverschuiving en een verhoogd CRP. Verder kunnen er fistels ontstaan naar andere organen. De diagnose wordt vooral gesteld door CT.

Behandeling van (peri)diverticulitis is voedselonthouding, parenteraal vocht en of voeding en antibiotica tegen fecale flora (amoxicilline, co-trimoxazol, metronidazol).

Obstipatie

Met obstipatie wordt bedoeld een te harde, vaste feces of weinig frequente defecatie. Een normaal defecatiepatroon is 3 maal per dag tot 2 maal per week. Een frequentie van minder dan 2 maal per week is afwijkend. Vaak vindt men geen organische verklaring voor obstipatie. Men voldoet aan functionele obstipatie als men aan de Rome III criteria voldoet:

  • Persen bij ten minste 25% van de defecatie

  • Keutelige of harde ontlasting bij ten minste 25% van de defecaties

  • Gevoel van onvolledige lediging bij ten minste 25% van de defecaties

  • Gevoel van anorectale obstructie/blokkade bij ten minste 25% van de defecaties

  • Manuele hulp bij ten minste 25% van de defecaties (digitale uitruiming, steunen van de bekkenbodem)

  • Minder dan 3 defecaties per week

  • Zelden dunne ontlasting zonder gebruik van laxeermiddelen

  • Onvoldoende criteria voor prikkelbare darmsyndroom

De meeste mensen hebben geen buikpijn, in ieder geval niet als prominent symptoom. Dit is anders dan bij het prikkelbare darmsyndroom.

Oorzaken van obstipatie

Functioneel: functionele obstipatie, prikkelbare darmsyndroom, spastische bekkenbodemsyndroom

Organisch:

  • Stenosen (in het colon of anaal kanaal)

  • Enterokèle, intussusceptie (uitstulping van de darm in aangrenzend gedeelte)

  • Pijn in anusgebied

  • Metabole stoornissen: hypothyreoïdie, hypokaliemie, hypercalciemie, porfyrie (gestoorde hemoglobinevorming), zwangerschap

  • Neurologisch stoornissen: paraplegie (verlamming aan beide lichaamshelften), laesies van de nervus sacralis, cauda equina, multiple sclerose, ziekte van Parkinson

  • Ziekte van Hirschprung

  • Psychische stoornissen: chronische depressie, anorexia nervosa, voorgewende obstipatie

  • Spier en bindweefselaandoeningen: sclerodermie, dystrofie myotonica

  • Geneesmiddelen: spierrelaxantia, anticholinergica, narcotische analgetica, neuroleptica, tricyclische antidepressiva, slaapmiddelen en sedativa, anti-epileptica, aluminium en calcium bevattende antacida, ijzer en bismutpreparaten, diuretica.

Prikkelbare darmsyndroom (‘irritable bowel syndrome’, IBS)

Dit is de meest voorkomende gastro-intestinale aandoening in de huisartsenpraktijk.

Voor dit syndroom zijn de Rome III criteria opgesteld. In de voorafgaande drie maanden had de patiënt gedurende minstens drie dagen per maand klachten van abdominaal ongemak of pijn met ten minste twee van de volgende drie kenmerken:

  1. Klachten verminderen na defecatie;

  2. Het begin van een exacerbatie van de symptomen hangt samen met een verandering in de defecatiepatroonfrequentie;

  3. Het begin van een exacerbatie van de symptomen hangt samen met een verandering in de vorm en consistentie van de ontlasting.

De drie belangrijkste mechanismen die een rol spelen, zijn afwijkingen in de dunnedarm- en colonmotoriek, verhoogde viscerale perceptie en psychische factoren.

Als diarree op de voorgrond staat, wordt er vaak gebruik gemaakt van loperamide. Als obstipatie op de voorgrond staat, wordt er vooral gebruik gemaakt van bulkvormers of osmotische laxantia.

Bij pijnklachten kunnen er spasmolytica gegeven worden als mebeverine of loperamide. Doordat er geen pijnstillers zijn voor de viscerale overgangen ten hoogte van het maag-darmkanaal, worden er ook wel antidepressiva gegeven. Dat verhoogt de pijndrempel van de darm. Daarnaast is er bij patiënten jonger dan 50 jaar een duidelijk symptoom reducerend effect van hypnotherapie beschreven.

Spastische bekkenbodemsyndroom

Dit syndroom veroorzaakt een obstructie ter hoogte van het anale kanaal door de bekkenbodemspieren. De puborectalis-lus (een versterkt deel van de musculus levator ani) trekt tijdens contractie het anorectum naar voren waardoor er een hoek ontstaat tijdens defecatie. Het functioneren van de lus kan bekeken worden met defecografie. Dit is een onderzoek waarbij de patiënt bariumsap uitperst. Defecatie lukt vaak alleen maar door een klysma te nemen of een vinger in het anale kanaal te brengen. Met gedragstherapie (biofeedbacktraining) lukt het soms de bekkenbodemspier tijdens defecatie beter te laten verslappen. Verder moet er benadrukt worden dat patiënten met obstipatie door gestoord defecatiemechanisme in hun jeugd vaak getraumatiseerd zijn door seksueel misbruik.

Ziekte van Hirschsprung

Dit berust op de afwezigheid van ganglioncellen in de plexus van Auerbach. Dit heeft tot gevolg dat het betreffende colongedeelte niet kan relaxeren. Dit leidt tot uitzetting van het erboven gelegen deel. Chronische en ernstige obstipatie is de hoofdklacht. Röntgenbeelden laten een aganglionair segment zien, met daarboven het uitgezette colon. Voor een bevestiging moet een biopt genomen worden.

Endometriose

Dit is het op een verkeerde plek groeiend endometriumweefsel. Ter plaatse van de ingroei wordt het vaak fibrotisch wat zorgt voor plaatselijke stricturen waardoor er ileusklachten kunnen ontstaan. Er ontstaan vooral pijnklachten bij defecatie rondom menstruatie en dysmenorroe. Ook kan er bloedverlies per anum voorkomen en kan de woekering op röntgenfoto’s en colonoscopie op een maligne tumor lijken.

Angiodysplasie

Dit komt vooral voor bij patiënten met een aortastenose of andere klepvitia. Het kan in het hele maagdarmstelsel voorkomen, maar vooral in het caecum en colon ascendens. Een bloeding uit een angiodysplasie kan zorgen voor een chronisch occult bloedverlies of meer acute en massale bloedingen. De laesies kunnen effectief worden behandeld met elektrocoagulatie of lasercoagulatie. Soms is resectie nodig.

Colonpoliepen (adenomen)

Een poliep is een weefselmassa die uitpuilt in het lumen en bekleed is met hetzelfde epitheel. Ze kunnen gesteeld zijn of breed (sessiel). Vaak komen poliepen multipel voor. Als je er meer dan 100 vindt (van het adenomateuze type), dan spreek je van familiaire adenomateuze polyposis (FAP). 1-2% van de poliepen ontaardt maligne, het merendeel in het rectum en het sigmoïd. De kans op maligniteiten neemt toe met de leeftijd. De kans op maligne ontaarding neemt toe naarmate de poliep groter is. Ook neemt de infiltratiekans toe. Villeuze adenomen hebben een grotere kans op maligne ontaarding dan tubulaire adenomen. Voordat een adenoom een carcinoom wordt, ontstaat er dysplasie. De klierbuizen liggen dicht tegen elkaar aan en de kernen van de epitheelcellen zijn groot, onregelmatig en hebben een donker chromatinepatroon. De slijmproductie is praktisch verdwenen. Als de woekering door de muscularis mucosae heen is, wordt er gesproken van een infiltrerend carcinoom. Ontwikkeling van adenoom naar poliep duurt ongeveer 5-15 jaar.

Bij familiaire adenomateuze polyposis is de eerste stap een mutatie op chromosoom 5. Verder zorgt een deletie van chromosoom 17 voor verlies van p53. p53 is een tumorgroei-onderdrukkende factor. Er bestaat een positieve relatie tussen vet en eiwitgehalte, en een negatieve relatie met vezelgehalte. Een hoog vetgehalte leidt namelijk tot galzoutstroom. Een vezelrijke voeding versnelt de doorstroom, waardoor het contact met het slijmvlies korter is. Verder verlaagt de bacteriële vergisting de pH waardoor het gal minder lang actief is.

Poliepen verraden zich door bloedverlies. Gesteelde poliepen zorgen nog wel voor krampen. Diagnostiek vindt plaats middels colonoscopie, maar daar kunnen poliepen ook mee worden gemist. De behandeling bestaat uit poliepectomie bij gesteelde poliepen. Sessiele poliepen worden eventueel in delen weggenomen. Bij een gesteeld carcinoom is het wegnemen van de poliep voldoende. Bij een sessiel carcinoom dient chirurgie plaats te vinden. De kans op metastasen is erg klein als het infiltrerend carcinoom het snijvlak van de poliepsteel niet heeft bereikt. Wanneer bij een patiënt met colonadenomen alle poliepen zijn verwijderd, is routinematige colonoscopische controle om de 6 jaar geïndiceerd.

Familiaire adenomateuze polyposis (FAP of polyposis coli)

Dit is een autosomaal dominante aandoening waarbij er minimaal 100 poliepen zijn. Het is een gevolg van een mutatie van het FAP-gen op chromosoom 5(5q-22). Maligne ontaarding treedt altijd op. Het colon wordt verwijderd zodra de diagnose is gesteld. Er wordt op dit moment een ileoanale anastomose gelegd. Dit garandeert een normale continentie. De gemiddelde leeftijd waarop maligne ontaarding optreedt, is 40 jaar. FAP kan vele verschijningsvormen hebben, ook in combinatie met mesenchymale tumoren en cysten als bij het syndroom van Gardner, en in combinatie met hersentumoren zoals bij het syndroom van Turcot. Prostaglandinesyntheseremmers, zoals sulindac, blijken werkzaam te zijn bij het onderdrukken van de groei van deze colontumoren zolang ze in het niet-maligne stadium zijn.

Hyperplastische of metaplastische poliepen

Deze zijn kleiner dan 1cm, sessiel en verschillen qua het bedekkende slijmvlies niet van de omgeving. Vooral in het rectum en sigmoid. Ze hebben geen potentie tot maligne ontaarding.

Ontstekingspoliepen (pseudopoliepen)

Dit komt voor bij colitis ulcerosa en ziekte van Crohn van het colon. Ze zijn dun en niet gesegmenteerd. Het bestaat uit granulatieweefsel dat is bekleed met normaal epitheel. Er is geen maligne degeneratie.

Juveniele poliepen

Dit zijn hamartomen die op kinderleeftijd ontstaan. Het zijn ongeordende woekeringen van weefselcomponenten die ook onder normale omstandigheden in het orgaan voorkomen waarbij een van de componenten overheerst. Maligne degeneratie is zeldzaam. Ze zijn vaak multipel en ze kunnen groot worden en gesteeld zijn. Ze worden ontdekt door bloedverlies door de anus.

Colorectaal carcinoom

Dit is de op een na meest voorkomende kankervorm die zorgt voor sterfte in Nederland. Het komt vooral voor bij patiënten ouder dan 50 jaar. De groei is betrekkelijk traag. De prognose hangt af van de doorgroei in de wand en het al dan niet aanwezig zijn van metastasen. Men gebruikt de TNM classificatie. T (‘tumor’) staat voor groei door verschillende lagen in de darm. N (‘nodes’) staat voor de aangedane lymfeklierstations en M (‘metastasis’) voor metastasen op afstand, meestal in de lever. Bij FAP worden de carcinomen eerder gevonden, en ook in andere lagen als andere organen als endometrium, ovarium, maag dunne darm, pyelum etc. Bijna bij alle aangedane personen kan een mutatie worden gevonden in het replicatiesysteem van DNA (microsatellietinstabiliteit). Tumoren in caecum en colon ascendens zorgen vooral voor bloedverlies en daarom anemie, terwijl in het linkercolongedeelte veel vaker obstructieverschijnselen optreden met pijn die minder wordt na obstructie. Bij rectumcarcinomen is loze aandrang vaak het eerste teken. Bij LO voel je de tumor soms door de buikwand. Rectumcarcinomen zijn palpabel bij rectaal toucher.

Diagnostiek vindt plaats middels een colonscopie. Een coloncarcinoom in het sigmoïd is soms moeilijk te onderscheiden van een diverticulitis of andere ziekte. CEA (carcino-embryonaal antigeen) zorgt voor veel fout-positieven, maar als de concentratie na resectie normaal is, en daarna stijgt, is er vaak sprake van een recidief.

De behandeling bestaat uit resectie. Radiotherapie vermindert de kans op recidieven. Bij stadium II coloncarcinoom wordt standaard adjuvante chemotherapie gegeven. Er wordt dan fluoruracil, leucovorine en oxiliplatine gegeven. Patiënten met een rectumcarcinoom worden behandeld met preoperatieve bestraling op de tumor.

De prognose is afhankelijk van de mate van doorgroei van de tumor door de wand en de aanwezigheid van metastasen. Vijfjaarsoverleving bij stadium 1 is 80-90% bij stadium 3 30%.

Collageneuze colitis

Belangrijkste kenmerken zijn ernstige secretoire diarree met subepitheliale depositie van collageen dat niet onderbroken is. De oorzaak is onbekend en meestal is het beeld macroscopisch normaal. De andere functies van de tractus digestivus zijn ook normaal. Er kan loperamide gegeven worden of eventueel bulkvormers, 5-ASA-preparaten of corticosteroïden.

Chronische darmontstekingen

Met chronische darmontstekingen wordt IBD (inflammatory bowel disease) bedoeld. IBD bestaat grofweg uit colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn. Vooral jonge mensen zijn de dupe. Ongeveer 50.000 mensen in Nederland hebben de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa.

Colitis ulcerosa

Dit is een ontsteking die begint in het rectum en zich uitstrekt van distaal naar proximaal. De ziekte kan jaren in het rectum blijven. Het slijmvlies is rood, gezwollen en bloedt gemakkelijk. Bij een ernstige ontsteking kan het slijmvlies vervangen worden door granulatieweefsel. Eilandjes granulatieweefsel kunnen uitpuilen als pseudopoliepen. Het hoofdkenmerk van de ziekte is ook bloedverlies met of zonder feces. Gevolgen zijn onder andere ferriprieve anemie. Bij een ernstige ontsteking kan een atoon en gedilateerd colon ontstaan. Het gaat gepaard met koorts, snelle pols en leukocytose met linksverschuiving. Men spreekt dan van een toxisch megacolon. Als dit het geval is, moet er met spoed een colectomie uitgevoerd worden. Het slijmvlies heeft tussen de crypten een infiltraat met granulocyten en verminderde slijmbekercellen, oedeem van het slijmvlies en abcessen van de crypten. Als het slijmvlies wordt afgestoten, ontstaan er ulcera. Als het slijmvlies geneest, krijgt het min of meer zijn normale bouw terug.

Klachten hangen echt af van de ernst. Bij een ernstige ontsteking kan er sprake zijn van krampen, algemene ziekteverschijnselen als koorts, anorexie, vermagering, bloed bij feces, maar bij een minder ernstige ontsteking is er alleen een toegenomen defecatiedrang en een beetje bloed bij het slijmvlies. Blij flink bloedverlies is de huid wit en er is tachycardie. Meestal is er drukpijn over het colon. Bij een toxisch megacolon is de buik ook opgezet.
CRP, hemoglobine en serumalbumine worden gemeten om de ernst te bekijken. Voor het stellen van de diagnose is scopie essentieel.

De ziekte van Crohn

Hierbij kunnen alle delen van het maagdarmkanaal zijn aangedaan. Bij 40% is de ontsteking alleen in de dunne darm aanwezig. De eerste kenmerken zijn aftoïde ulcera, kleine erosies of ulcera midden in normaal weefsel. Daarna worden de ulcera groter die over de lengterichting van de darm lopen en door verschillende lagen ook buiten de mucosa. Er zijn vooral lymfocyten en plasmacellen, minder granulocyten. Er ontstaat vaak ontsteking van de laatste ileumlis waardoor deze fibroseert en later krimpt. De darmlis wordt dus een starre buis waar zich vaak grote lymfeklieren bevinden. Het vetweefsel in het mesenterium kruipt over het zieke darmoppervlak. Het patroon van ulcera doet op röntgenfoto’s denken aan kinderhoofdjes (cobble stones). Andere afwijkingen zijn fissuren waardoor ook fistels kunnen ontstaan met andere holle organen zoals darmlissen, blaas, vagina en soms ook met de huid. Perforaties in de vrije buikholte komen zelden voor. In tegenstelling tot colitis ulcerosa is de ontsteking vaak segmenteel. Zieke darmgedeelten (skip lesions) zijn van elkaar gescheiden door macroscopisch normale delen.

De klachten hangen af van de locatie. Als er alleen last is bij het colon is er sprake van diarree. Bij het distale ileum is er meer sprake van pijn in de rechter onderbuik. Als de ontsteking volledig zijn, is er sprake van subileusaanvallen met koliekachtige pijn die plotseling kan zakken met luid gerommel. Koorts is meestal afwezig. Bij abcessen kan koorts een hoofdsymptoom zijn en zijn andere klachten afwezig. De intestinale klachten zijn meestal hetzelfde als die van colitis ulcerosa. Er is vaak gewichtsverlies aanwezig en bloedarmoede. Soms verkleeft de lis met andere darmlissen. Afwijkingen rond de anus komen veel voor zoals sterk verdikte en vergrote anale plooien, marisken of anal tags, fissuren en perianale fistels. Endoscopie is de belangrijkste diagnostische techniek: het segmentele karakter valt dan op.

Toxisch megacolon en toxische colitis

Toxisch megacolon komt vooral voor bij colitis ulcerosa. Hierbij heeft de ontsteking alle lagen aangetast. De wand zet sterk uit door tonusverlies. Meestal is er sprake van koorts, tachycardie en andere toxische verschijnselen. De buik is opgezet. De mortaliteit is 10%. Toxische colitis is een ernstige complicatie van de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa waarbij er ook sprake is van ernstige colitis met aantasting van alle lagen van het colon en toxische verschijnselen door sepsis.

Coloncarcinoom

Langdurige IBD geeft aanleiding tot een verhoogd risico op coloncarcinoom. Het meeste risico hebben patiënten met langer dan 10 jaar bestaande colitis. De klachten lijken vaak op de symptomen die de patiënt al heeft en daardoor wordt het vaak niet opgemerkt.

Extra-intestinale verschijnselen

Soms hebben personen met een ontsteking van de darm ook erythema nodosum, artralgieën of artritis van de grotere gewrichten. Verder komen oogontstekingen, galwegontstekingen en leverfunctiestoornissen voor. Gewrichtsklachten zijn de meest voorkomende extra-intestinale manifestaties.

Behandeling

Als eerste wordt de voedingstoestand behandeld door het chronische verlies van nutriënten. Verder wordt bij de ziekte van Crohn en colitis ulcrosa corticosteroïden, 5-aminosalicylzuurverbindingen (5-ASA), azathioprine of methotrexaat en TNF-receptorblokkers gegeven. Bij ernstige ontstekingen wordt ook nog prednison gegeven. Er zijn nog een aantal medicijnen die worden gebruikt bij verschillende manifestaties.

Resectie van het colon komt bij colitis ulcerosa in aanmerking als er sprake is van een toxisch megacolon dat niet geneest of een coloncarcinoom of niet goed te behandelen colitis. Het colon wordt verwijderd en er wordt een ileoanale anastomose aangelegd. De patiënt is daarna genezen. Ook wordt er soms een stoma aangelegd.

Diarree

Men spreekt van diarree als de ontlasting minder vorm heeft, dun is, de productie per dag meer dan 200 gram is en de defecatiefrequentie is toegenomen tot drie keer per dag.

Verhoogde water- en zout excretie die kenmerkend is voor diarree kan het gevolg zijn van een verminderde waterresorptie in een ziek colon (colitis) of door een sterk verhoogd wateraanbod. Onder normale omstandigheden resorbeert het colon 1,5 L per dag.

Diarree kan worden ingedeeld in osmotische en secretoire diarree of naar het beloop in acute of chronische diarree.

Bij osmotische diarree worden sulfaat- en magnesiumionen slecht geresorbeerd. Hierdoor wordt de darminhoud hypertoon met als gevolg verplaatsing van vocht naar het lumen. Lactasedeficiëntie zorgt ook voor osmotische diarree. Osmotische diarree kan dus worden veroorzaakt door osmotisch actieve stoffen of door koolhydraatmalabsorptie.

Om de oorzaak van de diarree vast te stellen worden de concentraties Na+, K+, Cl- en K-concentratie bekeken. Een belangrijk kenmerk van osmotische diarree is dat de diarree stopt bij vasten.

Secretoire diarree ontstaat doordat secretagogen de concentraties van Cl- resorptie en Na+ secretie bepalen. Bekende voorbeelden van secretagogen zijn choleratoxinen, toxinen van sommige E. coli-stammen, dihydroxygalzuren, hydroxyvetzuren, VIP (vaso-actief intestinaal polypeptide) en de neurotransmitter serotonine. Secretoire diarree kan dus worden veroorzaakt door toxinen, galzuren, of tumoren die hormonen of transmitterstoffen produceren. Kenmerkend aan secretoire diarree is dat het blijft bestaan bij vasten.

Complicaties van diarree zijn uitdroging, hypokaliëmie en acidose. Hoe meer Na+ in het colon, hoe meer K+ verlies met overschot aan water. Hetzelfde geldt voor HCO3- tegen Cl-. Het resulteert dus in dehydratie, hypokaliëmie, acidose, eventueel hyponatriëmie en hypochloremie.

Bij acute diarree let je bij de feces op consistentie, kleur, hoeveelheid, bijmenging met bloed, slijm of pus. Bij lichamelijk onderzoek kijk je naar uitdroging, voedingstoestand, koorts en afwijkingen in het abdomen. Je kijkt naar aanwezigheid van bacteriën.

Na antibioticagebruik kunnen geelgrijze pseudomembraneuze plaques van ontstekingsmateriaal ontstaan. Er is dan sprake van pseudomembraneuze colitis. Ze bevinden zich op ontstoken gedeelten en ulcera van het colon en soms van de dunne darm. Het wordt veroorzaakt door de toxinen van Clostridium difficile. Na het staken duurt het nog 1-2 weken voordat de diarree verdwijnt. Diarree kan ook worden veroorzaakt door digitalispreparaten, NSAIDs, diuretica, bètablokkers, antibiotica of cytostatica.

Het prikkelbare darmsyndroom veroorzaakt pijn in de linkerbuikhelft afwisselend met diarree met obstipatie. Parasitaire darminfecties hebben vaak een chronisch beloop. Malabsorptie manifesteert zich als diarree met gewichtsverlies. Galzoutdiarree komt voor na ileumresecties. Alcohol en slecht resorbeerbare suikers kunnen ook diarree veroorzaken. Bij diabetische neuropathie komt naast obstipatie ook soms diarree voor. Het is dan moeilijk te behandelen. Endocriene tumoren kunnen ook een oorzaak zijn. Bij carcinoïdsyndroom speelt de productie van serotonine (5-hydroxytryptamine) een rol. De patiënt kan er zelfs aan overlijden. Men geeft dan somatostatineanaloga (octreotide). Bij het syndroom van Verner- Morrison ontstaat diarree door endocriene pancreastumor met overmatige productie van vasoacief intestinaal polypeptide (VIP).

Aandoeningen van anus en rectum

Hemorroïden (aambeien)

Hemorroïden zijn varikeuze dilataties van de plexus hemorrhoidalis superior boven de linea pectinea (=linea pubis) of van de plexus haemorrhoidalis inferior (uitwendige hemorroïden). Een rol hierbij spelen obstipatie, een zittend leven en soms zwangerschap door het langdurige persen en het tegelijkertijd aanwezig zijn van een hypertonie van de inwendige sfincter waardoor de afvloed van het veneuze bloed wordt bemoeilijkt. De fysiologische zwellichamen van het anale kanaal worden groter en ze gaan uitpuilen. Hemorroïden zijn te herkennen aan de blauwachtige weke zwellingen die opzwellen tijdens het persen en vaak veroorzaken ze jeuk. Pijn ontstaat pas door trombose van de aambeien. Als hemorroïden gaan bloeden, gebeurt dit pas vaak aan het eind van de defecatie.

Inwendige hemorroïden zijn met behulp van scopie te ontdekken als venentrossen die tot buiten het anale kanaal kunnen uitpuilen. Aambeien worden alleen behandeld met klachten. Men kan een rubberbandje plaatsten of infraroodcoagulatie. Omdat hemorroïden vaak ontstaan door obstipatie is het belangrijk om patiënten vocht en veel vezels te laten eten.

Fissura ani

Dit is een scheurtje in de lengterichting van het anale kanaal. Er kan pijn ontstaan door aanwezigheid van spasmen, of bloedverlies. Het geneest binnen enkele weken met een celluloserijkdieet en veel vocht. Lokale behandeling met een zalf die verslappend op de gladde spier werkt, is effectief.

Perianale abcessen en fistels

Dit ontstaat vaak door een cryptitis uitbreidend tot een submuceus abces. Fistels kunnen door de sfincters heenlopen. Het abces veroorzaakt erge pijn, koorts, en rectale zwelling. De behandeling bestaat uit openen en draineren van het abces. De fistelgangen worden opgelegd. Men moet altijd bedacht zijn op de ziekte van Crohn.

Proctitis

Dit is een lokale ontsteking van het slijmvlies van het rectum. Bij chronische ontsteking spreek je van idiopathische proctitis (een milde variant van colitis ulcerosa of ziekte van Crohn). Bij anamnese moet ook zeker aan een gonokokken of chlamydia infectie gedacht worden. Bij scopie zie je makkelijk bloedend oedemateus slijmvlies met kleine erosies en ulceraties met een pusbeslag. De behandeling bestaat uit zetpillen met eventueel klysma’s of steroïden.

Enterokèle, intussusceptie en rectokèle

Een enterokèle is het uitzakken van de dunne darm tussen de vagina en het rectum of tussen de blaas en het rectum. Het kan een obstructie veroorzaken ter hoogte van het rectum bij persen. Diagnose vindt plaats op basis van fecografisch onderzoek en behandeling is chirurgisch.

Intussusceptie is het instulpen van de rectumwand in zichzelf. Het wordt aangetoond door defecografie. Een rectokèle is een uitstulping van de voorwand van het rectum in de richting van de vagina. Het is een gevolg van obstipatie. De diagnose wordt gesteld tijdens inspectie tijdens persen en rectaal toucher. Diagnose wordt bevestigd met defecografie.

Prolapsus ani en recti

Deze slijmvlies prolaps is meestal het gevolg van inwendige hemorroïden of een perineumscheur. Een volledige rectumprolaps is meestal het gevolg van invaginatie door een tumor of poliep, of slappe bekkenbodem als gevolg van trauma, neurologische stoornissen of uterusextirpatie. De rectumprolaps wordt behandeld door rectopexie.

Incontinentia alvi

Incontinentie is meestal het gevolg van insufficiënte sfincters door:

  • Verwondingen (uitwendig trauma, ruptuur, fisteloperatie of hemorroïdectomie)

  • Ouderdom

  • Neurologische stoornissen

  • Volledige rectumprolaps

  • Onbekende oorzaken.

Lichte incontinentie kan behandeld worden met sfincteroefeningen en biofeedback.

Pruritus ani

Soms bestaat er jeuk met onbeheersbare neiging tot krabben. De laesies kunnen de jeuk verergeren. Oorzaken van pruritus ani zijn:

  • Laesies van de anus met incontinentie of afscheiding van vocht

  • Diarree

  • Worminfecties

  • Stafylokokkeninfecties van de huid om de anus

  • Schimmelinfecties van vulva of vagina

  • Overgevoeligheid voor zalven en andere producten

  • Anale aandoeningen als cryptitus, fissuren en hemorroïden

De behandeling bestaat uit het goed reinigen van de anus na defecatie en vervolgens droogdeppen. Er kunnen eventueel antischimmelmiddelen gebruikt worden.

Proctalgia fugax

Dit is aanvalsgewijs optredende pijn in anus of laag in het rectum, vooral ’s nachts. De duur is 10-30 minuten. Men neemt aan dat het wordt veroorzaakt door krampen van de bekkenbodemspieren. Warme zitbaden of lokale warmteapplicatie helpen soms.

Carcinoom van de anus

Ze metastaseren naar de lymfeklieren in de lies. Patiënten klagen over pijn, bloedverlies, voelbare massa of verharding van het weefsel of jeuk. Chirurgische behandeling is nodig met eventueel radiotherapie.

Bloedingen in het maag-darmkanaal

Mensen met bloedingen worden vaak opgenomen om het bloedvolume aan te vullen of shock te bestrijden, de bloeding te stoppen en recidieven te voorkomen. Hoge bloedingen zijn bloedingen proximaal van het ligament van Treitz. Lage bloedingen liggen distaal hiervan.

Oorzaken van bloedingen kunnen de volgende zijn:

Hoge bloedingen:

  • Ulcus ventriculi of duodeni

  • Slokdarmvarices

  • Hemorragische gastritis

  • Maagtumoren

  • Mallory-weiss-laesies (bloeding op de overgang van oesofagus naar maag door een longitudinale mucosascheur die ontstaat door hoesten of overgeven)

  • Oesofagitis

  • Dieulafoy-laesie (= grote arteriole in de maagwand die bloedt)

  • Aortoduodenale fistel (na aneurysmachirurgie)

Oorzaken van lage bloedingen:

  • Proctocolitis (infectieus, door colitis ulcerosa of ziekte van Crohn)

  • Colontumoren

  • Darmischemie

  • Colondivertikels

  • Angiodysplasieën van colon en dunne darm

  • Ziekte van Crohn in de dunne darm

  • Meckel divertikel met ulcus (= uitstulping van de dunne darm)

  • Hemorroïden, fissura ani, thermometer- of canulelaesie

Een acute bloeding kan herkend worden door de volgende zaken: bloedbraken wijst op een hoge bloeding. Daarbij is meer bruingekleurd bloed vaak de oorzaak van inwerking van maagzuur. Zwarte ontlasting (melaena) wijst op een bloeding proximaal van de flexura lienalis coli. Ook wijst rood bloed op een acute bloeding omdat de bacteriën niet de tijd hebben om haem om te zetten.

Bij patiënten met chronisch bloedverlies is er vaak sprake van ijzergebreksanemie.

Bij acute hoge tractus-digestivus bloedingen is het belangrijk meteen endoscopie te doen om de oorzaak te kunnen opsporen. Als er geen oorzaak gevonden wordt, kan er angiografie of scintigrafie (=registratie van radioactieve vervalprocessen) gedaan worden.

Bij lage bloedingen wordt er meestal een sigmoïdscopie gedaan. Mocht er geen oorzaak worden gevonden, wordt er ook een colonscopie gedaan en eventueel angiografie. Ook wordt er tegenwoordig vaak een CT scan gedaan.

Bij de behandeling van darmbloedingen let je in eerste plaats op de circulatie. Zo stijgt het creatinine- en ureumgehalte snel bij hoge tractus-digestivus bloedingen door de vele bloedeiwitproducten in de darm en resorptie van de afbraakproducten. Orthostatische hypotensie ontstaat bij een dreigende shock.

Een van de meest gebruikte endoscopische middelen tegen shock is het injecteren van adrenaline waarbij het bloedvat wordt behandeld met elektro- of thermoregulatie.

Ischemie van de darm

Maag en darmen worden van bloed voorzien door de truncus coeliacus, arteria mesenterica superior en de arteria mesenterica inferior. Deze drie arteriën hebben onderlinge verbindingen. De a. marginalis is de verbinding tussen a. mesenterica superior en a. mesenterica inferior. De anastamosis intermesenterica van Riolan is ook een anastomose van deze twee arteriën.

Acute stoornissen in de bloedvoorziening kunnen gevolg zijn van acute arteriële afsluiting door trombose, embolus, of bloeddrukdaling of acute trombose in een vene. Chronische doorbloedingsstoornissen kunnen het gevolg zijn van atherosclerose vooral van het splanchnicusgebied.

Bij acute afsluiting van de arteria mesenterica superior is er plotselinge hevige pijn rondom de navel en in de loop van uren ontstaat er een paralytische ileus met braken en verschijnselen van peritonitis. Er ontstaan snel shockverschijnselen met koorts. De ontlasting wordt bloederig. Door behandeling wordt getracht het necrotiserende gedeelte weg te halen en revascularisatie te bewerkstelligen voor vitale darmgedeelten. Emboli in de darmarteriën ontstaan vooral bij patiënten met wandtrombi in het hart en atherosclerotische plaques op hoger gelegen delen van de aorta.

De meeste aneurysmata ontstaan distaal van de afsplitsing van de a. renales. Er ontstaan pas klachten bij complicaties als lekken van bloed. Aneurysmata zijn goed palpabel als een pulserende massa met behulp van echo en CT.

Bij een spontaan optredende trombose in de buikvenen moet men zoeken naar syndromen met een verhoogde stollingsneiging.

Bij angina abdominalis zijn er meerdere buikarteriën vernauwd. Er ontstaat pijn na de maaltijd omdat er dan een grotere bloedbehoefte is naar de darm. Patiënten vermageren omdat ze niet durven te eten.

Men spreekt over ischemische colitis als een van de vaten naar de wand van het colon is onderbroken. Omdat er veel collateralen zijn leidt dit niet meteen tot necrose, maar de wand wordt wel beschadigd. Het komt vooral voor in het gebied tussen flexura lienalis en sigmoïd. Symptomen doen soms een acute buik vermoeden maar meestal zijn symptomen minder erg. Er is diarree met bloed, pijn, misselijkheid, braken. Palpatie van de linkerbuikhelft is zeer pijnlijk, soms defense musculaire. Er is altijd een leukocytose. Het albuminegehalte daalt als gevolg van het lekken van serumeiwitten uit het beschadigde slijmvlies.

Aandoeningen van de pancreas

De pancreas

Het exocriene deel van de pancreas bestaat uit voor 95% uit acinuscellen die trypsine, amylase en lipase produceren. Secretie van water, elektrolyten en enzymen worden gestimuleerd door acetylcholine en door hormonen. Secretine wordt door de endocriene cellen in het duodenumslijmvlies aan het bloed afgegeven en dit wordt gestimuleerd door H+ uit het maagsap. Ductuluscellen hebben receptoren voor secretine. Koppeling leidt tot secretie van bicarbonaat en water.

CCK (= cholecystokinine) wordt onder invloed van aminozuren, peptiden, vetzuren en monoglyceriden door CCK-cellen in het duodenum en jejunumslijmvlies in de bloedbaan uitgescheiden. Daarbij stimuleren insuline, VIP en neurotensine de acinus- en ductuscellen, en remmen somatostatine, glucagon en pancreaspolypeptide de acinus- en ductuluscellen.

In de pancreas liggen 1-2 miljoen eilandjes van Langerhans, namelijk de insulineproducerende bètacellen en de glucagon producerende alfa-cellen en delta-cellen die somatostatine secerneren. Verspreid in het weefsel liggen de PP cellen die pancreaspolypeptide uitscheiden.

Een van de vele voordelen van echografie bij pancreasonderzoek is het aantonen van de galwegen. Chronische pancreatitis en pancreaskopcarcinoom kunnen de ductus choledochus vernauwen. Tumoren groter dan 1 cm kunnen gezien worden dor een CT. Door ERCP (endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie) kunnen afbeeldingen worden verkregen van de ductus pancreaticus met de belangrijkste zijtakken en de ductus choledochus en hoger gelegen galwegen. Als men galstenen verwacht, doet men ERCP omdat men dan meteen de galstenen kan verwijderen.

Acute pancreatitis

Een acute ontsteking veroorzaakt oedeem en zwelling en bij ernstige gevallen autodigestie met necrose. Het veroorzaakt soms hevige pijn en hoge spiegels van pancreasenzymen in serum en urine. Belangrijke oorzaken zijn alcoholmisbruik, galstenen en idiopathisch. Er wordt verondersteld dat autodigestie van pancreasweefsel door proteolytische pancreasenzymen veroorzaakt wordt. Verschijnselen zijn aanhoudende, niet-koliekachtige pijn in epigastrio die na uren uitstraalt naar de rug, borst of linkerschouder en minder wordt bij vooroverbuigen met opgetrokken knieën. Eten verergert de pijn.

Bij vermoeden op een acute pancreatitis wordt het serumamylase en serumlipase bepaald. In de eerste dagen is dit sterk verhoogd. Bij de meeste mensen is de pancreas vergroot.

De complicaties zijn als volgt: flegmone (dit is een ontstoken weefselmassa in en rond de pancreas), necrose, abces, bloeding, vetnecrose met haarden op peritoneum en omentum, darmnecrose, intraperitoneale bloeding, icterus door dichtdrukken van de ductus choledochus en pseudocysten (= een holte gevuld met vocht en necrotische weefselrestanten zonder epitheelbekleding). In andere organen kan pleura-exsudaat links, atelectase, respiratoire insufficiëntie, hypotensie, shock hypoxie, acute nierinsufficiëntie, hemorragische gastritis, ulcera, diffuse intravasale stolling, hypocalciemie, hyperglykemie en vetnecrose van subcutaan vetweefsel optreden.

Behandeling bevat pijnbestrijding, geen voedsel per os, intraveneus vocht, elektrolyten en glucose op peil houden, bestrijden van shock en bloedgassen op peil houden.

Een ERCP is geïndiceerd als galstenen de oorzaak zijn van de pancreatitis. Pseudocysten kunnen bij zowel bij acute als bij chronische pancreatitis ontstaan.

Chronische pancreatitis

Men spreekt van chronische pancreatitis als er een destructie bestaat van exocrien pancreasweefsel door ontsteking en fibrosering waardoor de afvoergangen vernauwd worden. Vooral bij alcohol pancreatitis is dit het geval. Andere oorzaken zijn langdurige afvloedbelemmering in het pancreas door stenen in de ductus van Wirsung, een tumor, stenose van de papil van Vater of fibrose van het pancreas met afsnoering van de ductus. Verder leiden mucoviscidose en ijzerstapeling tot destructie van pancreasweefsel.

De belangrijkste klinische verschijnselen zijn pijn, gewichtsverlies, steatorroe, diabetes mellitus en geelzucht. Pijn staat hierbij op de voorgrond. Hoe meer er verloren gaat, hoe minder de pijn. Patiënten zitten voorovergebogen met opgetrokken knieën. Steatorroe wijst op ernstige destructie van pancreasweefsel. Diabetes ontstaat door jarenlange destructie van de eilandjes van Langerhans. Icterus is het gevolg van het dichtdrukken van de ductus choledochus. Complicaties zijn pseudocysten die soms een obstructie van het duodenum veroorzaken, compressie van ductus choledochus en verslaving aan morfinepreparaten.

Behandeling is afhankelijk van de oorzaak. Exocriene pancreasinsufficiëntie wordt behandeld met pancreasenzympreparaten.

Mucoviscidose of cystische fibrose

Ongeveer 80% van de patiënten bereik het 20e levensjaar. De oorzaak van de ziekte is een stoornis in de Cl-secretie door epitheel van onder andere luchtwegen, zweetklieren, darmepitheel, galgangen en pancreasductuli. De ziekteverschijnselen zijn het gevolg van de productie van taai slijm waardoor afvoergangen verstopt raken. Er zijn vooral respiratoire problemen die vaak ook de doodsoorzaak zijn. Pancreasinsufficiëntie is het gevolg van destructie van pancreasweefsel. Er komt vaak steatorroe en lage serumspiegels van vetoplosbare vitaminen voor en een geringe stijging van pancreaspolypeptide na een maaltijd. Vaak ziet men een meconium ileus. Behandeling kan zijn door N-acetylcysteïne, klysma’s met zeer hypertone gastrografine waardoor water naar het colonlumen wordt aangezogen. Galstenen komen ook voor. Een van de oorzaken hiervan is steatorroe.

De diagnose kan worden gesteld door het chloride-gehalte in zweet.

Pancreascarcinoom

Het adenocarcinoom bevindt zich meestal op het epitheel van de ductus of ductuli en soms in het klierparenchym. Het is de laatste tijd toegenomen: men denkt door voedsel. Het ontstaat rond het 50e of 60e levensjaar. De 5-jaars overleving is minder dan 5%. Pijnloze icterus is meestal het eerste symptoom.

De belangrijkste andere symptomen zijn gewichtsverlies en pijn (vooral bij corpus- en caudatumoren). De pijn bevindt zich in epigastrio of links in de bovenbuik en straalt vaak uit naar de rug en vermindert in voorovergebogen houding met opgetrokken knieën zoals bij een chronische pancreatitis. Verder komen icterus, jeuk, anorexie, misselijkheid, lusteloosheid, opgeblazen gevoel en diarree ook voor. Diabetes mellitus bij oudere, magere personen met een blanco familieanamnese moeten aan dit type carcinoom doen denken.

Bij uitgezette galwegen op een echo wordt het vermoeden sterker en wordt er een ERCP gedaan. Nu heeft de MRCP (magnetische resonantie cholangiopancreaticografie) de plaats van de ERCP grotendeels overgenomen. Alleen bij resectie (operatie van Whipple) kan genezing worden verwacht, maar deze kans is klein. Bij palliatie van een inoperabel pancreaskopcarcinoom speelt endoscopische plaatsing van een choledochusendoprothese een belangrijke rol.

Maag-darmhormonen en hormoonproducerende tumoren

Maag-darmhormonen

Alle peptidesecernerende cellen hebben bepaalde gemeenschappelijke kenmerken die te maken hebben met de wijze waarop ze aminen voor de peptidesynthese gebruiken. Daarom worden ze ook wel APUD-cellen genoemd (amine-precursor-uptake and decarboxylation). De tumoren die veel van deze endocriene cellen bevatten noemt men apudomen.

Een carcinoïd ontstaat in de enterochromaffiene cellen in het maag-darmkanaal. Ze produceren serotonine, kininen, histamine en prostaglandinen die de symptomen van dit carcinoïd veroorzaken. Voorkeurslocaties van het carcinoïd zijn ileum, appendix en rectum. Bij lokalisaties in het maag-darmkanaal worden de secretieproducten bij het passeren van de lever door de hepatocyten geïnactiveerd. In en rond metastasen ontstaat vaak fibrotisch materiaal dat zorgt voor obstructies. Ook komt er nog wel fibrose op het endocard voor.

Kenmerkend aan het carcinoïdsyndroom is hypermotiliteit. Dit komt waarschijnlijk door serotonine. Bij diagnostiek is de bepaling van de uitscheiding van 5-HIAA (5-hydroxy-indolazijnzuur) in de urine erg belangrijk.

De verwijdering van de tumor met zo veel mogelijk levermetastasen is nuttig, omdat daardoor de productie van de vele actieve tumormetabolieten, die verantwoordelijk zijn voor het syndroom, sterk kan afnemen.

Peritoneum

Het peritoneum is de bekleding van buikorganen en buikwand. De laag is permeabel waardoor de kleinere moleculen uit de buikholte naar de bloedbaan kunnen en omgekeerd. Grotere moleculen worden opgenomen door lymfe.

Ascites kan het gevolg zijn van transsudaat of exsudaat. Transsudaat heeft een laag eiwitgehalte en weinig cellen. Het ontstaat door portale hypertensie en hypoproteïnemie. Exsudaat is soms hemorragisch met en hoger eiwitgehalte en ontstekings- of tumorcellen. Het komt voor bij ontstekingen of tumoren in de buikholte. Bij percussie van de buik zijn de flanken mat en verplaatst de matheid zich bij liggingsveranderingen.

Peritonitis

Dit ontstaat meestal door bacteriën door perforatie van de darm, soms hematogeen en soms via de tuba bij onder andere chlamydia trachomatis. Het veroorzaakt een exsudaat en kan leiden tot verkleving. Soms komt peritonitis voor bij patiënten met levercirrose of patiënten uit het buitenland. Er is dan sprake van een tuberculeuze ascites.

Een mesothelioom komt vooral voor bij personen die met asbest gewerkt hebben. De tumor bevindt zich in de pleura.

Er zijn een aantal infecties van de tractus digestivus die gerelateerd zijn aan HIV. De meest voorkomende ontsteking is diffuse candidiasis van de mond-keelholte en slokdarm. Ook kunnen er tumoren van organen van de tractus digestivus ontstaan met als bekendste het Kaposi-sarcoom dat in de mondholte, colon en lever voorkomt. Ook wordt het non-Hodgkin-B-cellymfoom nog wel eens gezien.

Dysfagie en diarree en malabsorptie zijn veel voorkomende eerste symptomen bij de aanwezigheid van AIDS. Aan AIDS gerelateerde aandoeningen van de lever en galwegen kunnen zich voordoen als cholestatische hepatitis waarbij er sprake is van steatose, infecties met mycobacteriën of cryptosporidium.

Enterale en parenterale voeding

Energiebehoefte is afhankelijk van lichaamsactiviteit, lichaamsgewicht, basale metabolisme, leeftijd, geslacht en omgevingstemperatuur. Een duidelijk syndroom met ondervoeding op kinderleeftijd noemt men marasmus. Bij volwassenen noemt men dit cachexie. Bij cachexie zie je symptomen als ingevallen gelaat, holle ogen, royale huidplooien, spierverval en sterk vermagerde buik (rimpels).

Koolhydraten en eiwitten leveren 4 kcal/g, alcohol 7kcal/g en vet ongeveer 9 kcal/gram. Kilojoules is kilo calorie x 4,18.

De hoeveelheid energie die men in rust verbruikt is (resting energy expenditure, REE):

  • Mannen: kcal/24 uur = 66,473 + 13,7516 x gewicht (kg) + 5,0033 x lengte (in cm) – 6,7550x leeftijd (in jaren.

  • Vrouwen: kcal/24 uur = 655,0955 + 9,5634 x gewicht (kg) + 1,8496 x lengte (cm) – 4,6756 (jaren)

De uitkomst hiervan moet nog vermenigvuldigd worden met de REE activiteitsfactor.

Er zijn 9 essentiële aminozuren die in het dieet moeten zitten: histidine, threonine, lysine, fenylalanine, leucine, isoleucine, valine, methionine en tryptofaan. Deze aminozuren kan het lichaam namelijk zelf niet maken. Er wordt meestal niet meer dan 20% van de energiebehoefte met eiwitten gevuld. Voor het meten van de energiebalans wordt vaak het stikstofgehalte gemeten, dat berust op de omvang van de eiwitinname.

Er is geen limiet aan koolhydraattoediening. Verder kunnen ze geheel door eiwitten en vetten worden vervangen. Ongeveer 10-20 gram worden als onverteerbare koolhydraten opgenomen. De reële behoefte aan vet is beperkt tot essentiële vetzuren zoals linoleenzuur en arachidonzuur.

Dagelijks haalt men 700-1liter vocht uit het voedsel. De rest moet rechtstreeks in de vorm van waterige oplossing worden gedronken. De in totaal 2,5 liter is noodzakelijk voor het goed functioneren van het menselijk lichaam. Voor het op peil houden van de normale lichaamsvoorraad is 40-50mmol kalium per dag nodig.

Vitaminen A, D, E en K zijn noodzakelijk voor processen in het lichaam. Vitamine A is belangrijk voor celgroei en opbouw van mucosa en huid en visus. Een overschot zorgt voor stapeling in vetweefsel en in de lever. Het bevindt zich in visolie en groenten, meestal in bètacaroteen dat wordt omgezet in vitamine A. Vitamine D is een essentiële vitamine die belangrijk is voor de calciumstofwisseling en skeletopbouw. Het wordt opgenomen door melk en melkhoudende producten in de vorm van D2 of D3. Ook kan het worden gemaakt door blootstelling aan ultraviolet licht. Te veel blootstelling kan eventueel voor botcomplicaties zorgen.

Vitamine E deficiëntie uit zich in stoornissen van hematopoiese en opbouw van spier-, vaat- en centraal zenuwstelsel. Het is werkzaam als anti-oxidant. Er bevindt zich veel in slaolie, vetten, margarines, fruit, groenten en graanproducten. Vitamine K is belangrijk voor de stollingsfactoren II (protrombine), VII, IX en X. Bij wateroplosbare vitaminen is het vaak niet gevaarlijk om een overmaat te nemen.

Thiamine (vitamine B1) is belangrijk als katalysator van enzymen. Bij een deficiëntie kunnen er 2 dingen gebeuren: de ‘natte beriberi’ met een high output decompensatio cordis waarbij perifere oedemen op de voorgrond staan, naast een metabole acidose.

Een ‘droge beriberi’ gaat gepaard met een polyneuritis en het Wernicke-Korsakov-syndroom. Hierbij bestaat er een symmetrische motorische en sensorische disfunctie van de vier extremiteiten, psychose, nystagmus gevolgd door oftalmoplegie en een ataxie. De behandeling bestaat uit toediening van thiamine.

Riboflavine (vitamine B2) is belangrijk voor de opbouw van nucleïnezuren en nucleotiden. Symptomen van een deficiëntie zijn stomatitis, glossitis en dermatitis en anemie. Pyridoxine (vitamine B6) is cofactor bij de stofwisseling van aminozuren. Deficiënties zorgen voor spierzwakte en microcytaire anemie.

Foliumzuur zorgt met vitamine b12 voor een rol bij myelinesynthese. Bij een deficiëntie zijn symptomen een megaloblastaire anemie en glossitis.

Vitamine B12 wordt na vertering gesplitst en aan R-proteine uit het speeksel gebonden. Het wordt weer gehdrolyseerd door trypsine. Vervolgens wordt het gebonden aan intrinsic factor uit de maag. Vitamine-IF-complexen binden aan receptoren in het ileum. Symptomen van deficiënties zijn megaloblastaire anemie en myelopathie (‘gecombineerde strengziekte’).

Vitamine C is belangrijk als antioxidant en speelt een rol bij hydroxylering van een aantal aminozuren in het proces van eiwitsynthese.

Bij een deficiëntie zie je meteen folliculaire hyperkeratose, bloedingen in de huid, gewrichten en slijmvlies (scheurbuik).

Aanbevelingen voor verstandige voeding:

  • Vermindering van de totale energie-inname (relatie met overgewicht en carcinomen van uterus, galblaas, nier, maag, colon en mamma).

  • Een voeding rijk aan vezels met hoogcomplexe koolhydraten. Het zorgt voor preventie van coloncarcinoom.

  • Verlaagde totale inname van vet in een dieet. Zowel verzadigde als onverzadigde vetten stimuleren tumorgroei.

  • NaCl, nitraat, nitriet en gerookt voedsel geeft een hogere kans op slokdarm- en maagkanker.

  • Alcoholgebruik zorgt voor een verhoogd risico op tumoren in de mondholte, larynx, long, slokdarm en pancreas.

  • Het nuttigen van adequate hoeveelheid vocht.

  • Een adequate hoeveelheid mineralen, spoorelementen en calcium.

Bij langdurige afhankelijkheid van sondevoeding moet een percutane endoscopische gastrostomie (PEG) worden overwogen.

Orale rehydratievloeistof (ORS) bevat natrium, zouten en glucose.

Elementaire kunstvoeding biedt meestal geen voordelen boven polymere voedingsproducten. Parenterale voeding kan alleen via een centrale vene of onderhuids aangelegde arterioveneuze fistel worden toegediend. Het is bij deficiënties altijd belangrijk om de oorzaak te achterhalen.

bron: Interne Geneeskunde van Van der Meer, Stehouwer

Verdieping: Wat zijn mogelijke aandoeningen van het maag-darmkanaal bij kinderen?

Verdieping: Wat zijn mogelijke aandoeningen van het maag-darmkanaal bij kinderen?


Wat doet de tractus gastro-intestinalis?

De functie is transporteren, verteren en absorberen van nutriënten en water met een immunologische component. Veelvoorkomend zijn functionele darmklachten, infecties en reflux.

Hoe ontwikkelt het maag-darmkanaal?

Vanaf week 12 van de zwangerschap zijn er slikbewegingen en digestieve enzymen. Na week 14 zijn darmvlokken en crypten ontwikkeld, na 16-22 weken epitheel. Vanaf week 20 is er passage van amnionvocht. De gastro-intestinale motiliteit ontwikkelt zich de laatste weken en <34 weken is er ook geen zuig-slikreflex. Na de geboorte stijgt de maagzuursecretie, om daarna weer af te nemen. Het maagvolume is bij geboorte 30-90 ml. Bij 35 weken is er lactase, peptidase is wel al vroeg stabiel. Het eerste jaar rijpen lipase en amylase geleidelijk, net als de activering van trypsine en chymotripsinogeen. De eerste weke is er beperkte galzoutsecretie. De immuuncellen in de darmen ontwikkelen zich vanaf voor de 20e zwangerschapsweek, IgA secretie begint enkele weken na de geboorte. Na de geboorte wordt slikken in 3 fasen: oraal, faryngeaal en oesofageaal, vaste voeding kan vanaf 4 maanden.

Welke gastro-intestinale klachten zijn er?

Deze klachten zijn niet specifiek. Zonder lichamelijke oorzaak zijn ze functioneel, het kan ook psychosomatisch zijn.

Bij regurgiteren gaat maaginhoud tot de farynx/mond, <18 maanden vaak niet pathologisch. GOR = gastro-oesofageale reflux, maaginhoud/zuur gaat terug naar de oesofagus, bij refluxziekte is dit symptomatisch. Braken is maaginhoud die met kracht uit de mond komt, dit kan door ontstekingen van de proximale darm (prikkeling van lokale zenuwstelsel leidt tot een braakreflex) zoals een rotavirusinfectie, Giardia Lamblia, Coeliakie of een inflammatoire darmziekte. Het kan ook komen door andere infecties, voedselallergieën, verhoogde intracraniale druk of negatieve sensorische ervaringen. Gallig braken ontstaat door een obstructie-ileus; kleurloos braken door gastro-enteritis, infecties, toxische stoffen, darmontstekingen en medicatie. Bloedbraken kan als complicatie of bij leverpathologie, een gastroduodenaal ulcus of neusbloeding.

Dysfagie is het gevoel dat voedsel in de slokdarm niet zakt. Dit kan bij aangeboren slokdarmmotoriekstoornissen, na chirurgie, bij achalasie, oesofagusstrictuur, uitwendige vernauwingen of een corpus alienum. Bij oudere kinderen kan het selectief voor vast voedsel zijn bij eosinofiele oesofagitis.

Anorexie is een gebrek aan eetlust, dit kan bij anorexia nervosa, ontstekingen of motorische veranderingen.

Buikpijn komt veel voor en kan organisch (relatief zeldzaam), functioneel of psychologisch zijn. Functionele buikpijn zit vaak bij de navel of in de hele buik.

Acute diarree kan komen door infecties of antibiotica. Chronisch oorzaken zijn o.a. postinfectieus, malabsorptie, door CF, chronische inflammatoire darmziekte, voedingsallergie, aids-enteropathie en lactose-intolerantie. Bij obstipatie kan overloopsdiarree ontstaan. Functionele obstipatie heeft geen aantoonbare oorzaak. Zeldzaam komt obstipatie door Hirschsprung, pseudo-obstructie, metabole oorzaken, neuromusculaire aandoeningen of geneesmiddelen.

Melena is bloedverlies in de feces, dit kan door wandulcera, meckeldivertikels, hemangiomen, vasculaire malformaties, lymfonodulaire hyperplasie, necrotiserende enterocolitis of stuwing bij volvulus/invaginatie. Ook helderrood bloed kan vanuit de hele tractus komen.

Voedingstekorten kunnen door verteringsstoornissen en onvoldoende inname. Groeiremmend komt het voor bij coeliakie en CF.

Wat houdt de diagnostiek in?

Bij lichamelijk onderzoek wordt eerst de ontwikkelings- en voedingstoestand vastgesteld, een afbuiging in de curve valt op. Failure to thrive is gewichtsverlies/onvoldoende aankomen met onvoldoende groeien/gedijen.

  • Mondinspectie: tandenontwikkeling, aften en slijmvliesletsels.

  • Inspectie abdomen: een opgezette buik kan komen door uitgezette darmlissen, lucht, ascites of aangrenzende organen. Een Wilmstumor is voelbaar als massa. Hemangiomen of purpura zijn zichtbaar. Op de rug is spina bifida zichtbaar, bij de anus congenitale afwijkingen, verdikkingen of dermatitis.

  • Auscultatie abdomen: Bij een obstructieileus zijn de geruisen spaarzaam met metaalperistaltiek tussendoor. Bij leverhemangiomen zijn systolische geruisen mogelijk.

  • Percussie: ascites, lucht, leverdemping met spanwijdte en de locatie van de milt.

  • Palpatie: milt en levergrootte, turgor (dehydratie), peritoneale prikkeling en loslaatpijn (appendicitis), scybala (harde ontlasting bij functionele obstipatie).

  • Rectaal toucher: eenmalig bij obstipatie (fecesmassa).

Aanvullend onderzoek

  • Slokdarmfunctie: 24uurs pH-meting met een sonde, impedantieonderzoek (vocht-luchtverplaatsing), manometrie (motorische en sfincterstoornissen), slokdarmmaagfoto’s (geen goed onderzoek voor reflux) en echografie.

  • Maaglediging onderzoek d.m.v. isotoopverdunningsmethode of motiliteitsmeting

  • Darmfunctieonderzoek: waterstofademtest voor suikermalabsorptie (kwalitatief), clinitest (kwantitatief) in de feces.

  • Eiwitmalabsorptie onderzoek: alfa1-antitripsine meten in feces (niet door bacteriën gefermenteerd) bij protein-losing enteropathie, intestinale lymfangiëctasie en inflammatoire darmziekte. Vetgehaltebepaling in feces (3-5 dagen) i.c.m. dieetanamnese.

  • Feceskweken: eventueel Giardia Lamblia en Cryptosporidium.

  • Endoscopie: slijmvliesbiopsie, gastroscopie (gastritis/ulcera), duodenoscopie (ulcera) en biopten voor vlokatrofie, disacharidenonderzoek en glucosetransportonderzoeken, ileocolonoscopie (IBD, poliepen, tbc en vaatmalformaties) of capsulevideo-endoscoptie.

  • Röntgenonderzoek: Xabdomen (malrotatie), echo (invaginatie bevestigen), contrast-MRI (dunne/dikkedarmpathologie).

  • Slokdarmmanometrie voor de lage oesofagelae sfincter, bij colon/anorectum alleen op indicatie bij motoriekstoornissen.

Hoe werkt de slokdarm?

Slokdarm en luchtwegen hebben dezelfde oorsprong en onvolledige scheiding kan voor afwijkingen (zoals een fistel) zorgen. Hoge sfincter (UOS), middenstuk en lage sfincter (LOS) worden onderscheiden. Bij slikken worden luchtwegen afgesloten, de LOS opent en er is een peristaltiekgolf waardoor de LOS ontspant (normaal dicht tegen reflux).

Wat gebeurt er bij een sfincterstoornis?

Bij achalasie is een sfincter blijvend dicht (zeldzaam bij kinderen) leidend tot dysfagie en braken. Endoscopisch dilatatie, botulinetoxine-injectie operatie zijn mogelijk. Chalasie is een continu ontspannen sfincter wat reflux kan veroorzaken.

Wat is gastro-oesofageale reflux (GOR)

Maaginhoud/zuur gaat terug naar de oesofagus, vaak met lucht. Dit is meestal kortdurend, asymptomatisch. Refluxziekte geeft variërende klachten van o.a. huilen, overstrekken, aspiratie, honger, malaise en kan zorgen voor slokdarmbeschadigingen. Er kan excessief spugen zijn, echter kan dit ook fysiologisch zonder klachten. Braken (met kracht) heeft andere oorzaken.

Regurgitatie komt bij 50% dagelijks voor bij 3 maanden, slechts 5% is verdacht voor refluxziekte. De incidentie van GOR is deels genetisch, afhankelijk van voeding, alcohol, roken en medicatie. De oorzaak is meestal transiënte lagere-oesofagealesfincterrelaxaties, uitgelokt door proximale maagdistentie via de hersenstam. Stikstofmonoxide speelt een belangrijke rol. Zuigelingen hebben een korte intra-abdominale slokdarm en meer maaltijden per dag en dus vaker relaxaties. Regurgitatie kan soms voor malnutritie zorgen. Boeren, hikken en heesheid (niet bewezen) kunnen voorkomen, alarmsymptomen zijn o.a. gewichtsverlies, dysfagie, bloeding en anemie. Complicaties zijn oesofagitis, Barretoesofagus (zeldzaam) en zeer zelden strictuur- en slokdarmcarcinoom. Apneu en bradycardie zijn zelden gerelateerd aan GOR.

  • Chronische respiratoire aandoeningen door aspiratie of afferente neuronen. Respiratoire klachten kunnen door grotere inspanning en toegenomen negatieve intrathorocale druk reflux veroorzaken.

  • Oesofagitis hoeft zich niet met pijn te presenteren, pijn bij slikken en dysfagie zijn symptomen. Juiste behandeling na diagnose met endoscopie en biopsie is belangrijk.

  • Barretoesofagus is premaligne, predisponerend zijn ernst van reflux en genetische factoren.

  • Peptische ulcera zijn zeldzaam.

Na anamnese en lichamelijk onderzoek worden postprandiale röntgencontrastonderzoek (anatomische malformaties), scintigrafie (pulmonaire aspiratie) en echografie gedaan. Postprandiale reflux hoeft niet pathologisch te zijn. Endoscopie is diagnostisch na bioptenonderzoek van duodenum, maag en slokdarm, macroscopisch kan het normaal ogen. Een 24-uurs pH-meting kan gedaan worden, echter is niet alle reflux zuur. Manometrie kan eventuele pathofysiologie aantonen en impedantie is niet afhankelijk van pH en kan dus onderscheiden (samen met pH-meting) tussen zure en niet-zure reflux.

Regurgitatie wordt niet behandeld. Bij refluxziekte is geruststelling belangrijk en observatie van voeding en houding. Er is antiregurgitatievoeding beschikbaar, echter heeft dit geen invloed op reflux. Daarnaast zijn er medicamenteuze opties

  • Prokinetica kunnen de LOSspanning, slokdarmperistaltiek, klaring en maaglediging verhogen. Metaclopramide (niet gebruikt i.v.m. bijwerkingen) en domperidon zijn ook anti-emetisch.

  • Erytromycine heeft geen duidelijk effect op reflux, baclofen heeft veel neveneffecten.

  • Antacida worden niet veel gebruikt bij kinderen, alginaten zouden wel verbetering kunnen brengen.

  • Zuurremmende medicatie verandert de darmflora waardoor infecties sneller optreden.

  • Protompompremmers (PPI’s) zijn effectief voor oesofagitis, op lange termijn ontstaat bacteriële overgroei in de maag en hypergastrinemie met toxische effecten.

Bij levensbedreigende of persisterende refluxziekte (>2-3 jaar met noodzaak tot/falende behandeling) kan een laparoscopische Nisseninterventie (met neveneffecten) worden gedaan.

Wat is eosinofiele oesofagitis?

Er is overlap met GOR-ziekte, de diagnose is moeilijk bij jonge kinderen, kan pas worden gesteld nadat een PPI tevergeefs is geprobeerd. Er is dysfagie, allergie lijkt een rol te spelen. Er wordt behandeld met (inhalatie)corticoïden of hypoallergeen dieet.

Wat gebeurt er bij een loogverbranding?

Ingestie van huishoudelijke stoffen kan leiden tot oppervlakkig mucosaletsel of (10%) slokdarm/maagmucosa-necrose. Er is pijn en speekselvloed. Niet laten braken, water geven.

Wat bij inslikken van een vreemd lichaam?

80% van de patiënten is <5 jaar. Meestal is het asymptomatisch, er kunnen hoesten, pijn, speekselvloed, dysfagie en voedingsproblemen ontstaan. Meestal blijft iets steken in orofarynx, HOS, bij de aorta-tracheasplitsing en LOS. Er is risico op druknecrose dus het voorwerp moet snel verwijderd worden. Batterijen (alkalisch) zouden voor ernstige slokdarmlaesies kunnen zorgen, n de maag is de prognose beter. Ouders kijken de stoelgang na of er volgt na 2 weken een controlefoto.

Wat doet de maag?

Vanaf 4 weken zwangerschap zie je de maag: cardia, fundus, corpus en antrum, eindigend in de pylorus. Vanaf 11 weken verschijnen maagklieren die vanaf week 15 maagzuur afscheiden. Het maagvolume is bij de geboorte 30ml (volwassene 1500ml) en functioneert als opslag, pathogeenbarrière, voedselmenging en lediging naar darmen.

Welke maagaandoeningen zijn er?

Een gastritis wordt gediagnosticeerd met gastroscopie inclusief biopt. Acuut kan dit ontstaan na inname van medicatie/caustische producten of bij een virale infectie, er worden antacida of zuurremmers gegeven. Chronisch is de oorzaak meestal een H. pylori-infectie via feco-orale besmetting. Diagnose is via kweek, urease-sneltest, stoelgangantigeentest of ademtest zijn beschikbaar.

Bij een ulcus pepticum ontstaat (nachtelijke) buikpijn, braken, onverklaarde anemie, melena en hematemesis. Duodenumulceraties komen minder vaak voor, meestal met helicobactergastritis. Pyelorusatresie, pylousstenose en pylorushypertrofie zijn zeldzaam.

Wat is het gevolg van duodenum-, dunne en dikke darmaandoeningen?

Bij onvoldoende vertering en voedingsstoffenopname ontstaat uiteindelijk failure to thrive. Er kan diarree zijn. Functionele darmklachten hebben geen organische oorzaak.

Wat veroorzaakt ondervoeding en failure to thrive?

Ondervoeding ontstaat door maldigestie (te weinig verteringssappen) en malabsorptie (gegeneraliseerd of specifieke voedingsstoffen), daarnaast is voldoende voedingsinname onmogelijk. Bij failure to thrive zijn onvoldoende calorieën beschikbaar.
De oorzaak kan gastro-intestinaal zijn; een obstructie in de slokdarm na oesofagusatresie-herstel of bij achalasie. Anorexie kan zorgen voor te weinig calorie-inname zoals bij IBD of CF. Reflux en braken geeft calorieverlies en anorexie. Malabsorptie door darmaandoeningen leidt tot calorieverlies. Maldigestie kan door te weinig pancreasenzymen (CF) en galsecretie (cholestase, CF)

Een systemische aanpak is belangrijk, met controle over ziekte en psychosociale begeleiding. Duur van groeistoornis en meest aangedane parameter zijn belangrijk met voedingsverlies-anamnese en sociale anamnese. Lengte en gewicht worden gemeten, puberteitsstadium en de ernst van ondervoeding vastgesteld met tekenen van onderliggende ziekte. In het lab wordt bij zuigelingen/peuters gekeken naar chronische urineweginfectie en vetmalabsorptie (steatorroe gevolgd door CF-onderzoek). Bij oudere kinderen ook aangevuld met bloedonderzoek bij een verdenking op Crohn. Oesofago-gastro-duodenoscopie en ileocolonoscopie zijn mogelijk, eventueel gevolgd door MRI.

Hoe wordt diarree benaderd?

Bij diarree is er ontlasting-toename van >10g/kg/24 uur. Dagelijks gaat er 1-2L voeding en 7L sappen/speeksel door de darm, de dunne darm absorbeert 6-7L en de dikke darm 1-2L. Dysenterie is ontstekingsdiarree met lekkage en minder opname, met vaak (loze) aandrang (tenesmus) en slijmerige, bloederige feces.

Chronische diarree kan door een darmwandgebrek of absorptiestoornis. Bij immuungemedieerde coeliakie zorgt permanente glutenintolerantie voor enteropathie. Er zijn zeldzame malabsorptiesyndromen, diverse koolhydraatmalabsorptiestoornissen of aangeboren stoornissen die opname van aminozuren of elektrolyten ontregelen. De diarree kan waterdun zijn, zonder/met gewichtsverlies en groeiachterstand, steatorroe met/zonder creatorroe of ontstekingsdiarree. Coeliakie, microvillusinclusieziekte en virale/bacteriële infecties geven osmotische en secretoire diarree.

Bij osmotische diarree kunnen deeltjes niet worden opgenomen, ze trekken water aan door osmose. Er is onvoldoende koolhydraathydrolyse door disacharidasendeficiëntie bij congenitale en verworven oorzaak (bijvoorbeeld rotavirusinfectie, coeliakie, enteropathie door koemelkallergie). Congenitale glucose-galactosemalabsorptie en microvillusinclusieziekte zorgen door disfunctie van GLUT1 voor osmotische diarree. Een blokkade van chlooropname is mogelijk.

Bij secretoire diarree is er verhoogde secretie door actievere chloorsecretietransporters bij rotavirus/bacteriële infecties door toxinen, of bij coeliakie, voedselallergie, microvillusinclusieziekte en neuroblastoom. De diarree gaat door bij vasten (behalve bij voedselallergie).

Steatorroe ontstaat bij vlokatrofie, onvoldoende absorptieoppervlak, coeliakie, giardiasis, chemotherapie, bestraling, kortedarmsyndroom en microvillusinclusieziekte of bij pancreasinsufficiëntie, galgangatresie en CF.

Onderzocht wordt of er diarree is, of dit al vanaf de geboorte is door een aangeboren aandoening of na introductie van fruit/groente, na een virusinfectie of na koemelkintroductie. Bij peuters van 6 maanden – 4 jaar kunnen te veel suikers de oorzaak zijn van peuterdiarree. Andere oorzaken zijn giardiasis (crèche, wisselend stinkende diarree), coeliakie en bij oudere kinderen inflammatoire darmziekten. Lengte en gewicht zijn belangrijk om de oorzaak vast te stellen. Fecesonderzoek kan ontstekingscellen, reducerende stoffen, vet en parasieten aantonen. Een lactose/sucrose-waterstofademtest, zweettest zijn mogelijk. IgA-antistoffen tegen weefseltransglutaminase en endomisium op coeliakie worden bepaald.

Wat is coeliakie?

Deze immuungemedieerde enteropathie ontstaat door een glutenintolerantie. Immunogeniciteit van gluten, erfelijke predispositie en omgevingsfactoren spelen mee. Bij Turner-, Downsyndroom en andere auto-immuunziekten komt het vaker voor. Bijna altijd is er associatie met HLA-DQ2 of –DQ8. Door vlokatrofie is er minder verteringsoppervlak en er is een verlaagde disacharidase-activiteit in de mucosa. Er is koolhydraatmalabsorptie en secundaire pancreasinsufficiëntie doordat cholecystokinine en secretine niet vrijkomen. Er ontstaat gewichtsverlies/groeivertraging, ijzer-, foliumzuur-, vitamine B12- en vetoplosbare vitaminen A/D/E/K-tekorten. Diarree ontstaat door malabsorptie van vet, eiwit en suikers.

Bij glutenintroductie rond het einde van het eerste jaar ontstaan klachten als anorexie, braken, diarree en malaise. De buik is opgezet. Bij latere presentatie zijn de darmklachten minder ernstig met diarree en groeiachterstand. In het serum wordt IgA0TG2A en totaal IgA bepaald (tijdens een normaal dieer). Bij een hoge TG2A-spiegel wordt EMA- en HLA-typering gedaan en bij twijfel worden dunne darmbiopten afgenomen.

Bij levenslang glutenvrij dieet (niet indien latente ziekte) herstelt volkatrofie en verdwijnen de klachten. De kans op darmkanker daalt, osteoporose en voedingsdeficiënties worden voorkomen.

Welke zeldzame malabsorptiesyndromen zijn er?

Congenitale microvillusziekte geeft heftige waterdunne diarree vanaf de geboorte. Microvilli zijn atrofisch en permanente parenterale voeding is nodig met mogelijk darmtransplantatie.

A-bètalipoproteïnemie geeft door afwezige transporteiwitten vanaf de geboorte vetdiarree met vitaminetekort met risico op polyneuropathie (vitamine E).

Hoe uiten koolhydraatmalabsorptiestoornissen zich?

Er is waterdunne diarree, winderigheid, een opgezette buik en pijn. Soms zijn er geen symptomen, geen gewichtsverlies/groeiachterstand. In de borstelzoom van de darm hydrolyseert sucrase-isomaltase in glucose en fructose, lactase lactose in glucose en galactose/maltase maltose/zetmeel in glucose. Disachariden moeten als monosachariden de enterocytmembraan passeren. GLUT1 brengt glucose en galactose de cel in, fructose wordt gediffundeerd door GLUT5 (langzamer). Bij minder lactase, sucrase en maltase en onvoldoende transportercapaciteit ontstaat darmdisfunctie. Bij kinderen is de oorzaak een enzymdefect, primair of secundair door een virus, borstelzoombeschadiging of onrijp herstellend epitheel. Niet-geabsorbeerde deeltjes zorgen voor osmotische diarree, in het colon worden deze gefermenteerd en geabsorbeerd, echter zorgt het niet-gefermenteerde deel voor osmolaire belasting. Diagnostiek is met een waterstofademtest en suiker-bepaling in feces, disacharidaseactiviteit wordt bepaald in een dunnedarmbiopt.

75% van de volwassenen heeft primaire lactasedeficiëntie, ontstaan bij 4-6 jaar. Als dit al vanaf de geboorte bestaat (alactasie) geeft dit klachten van ondervoeding, later enigszins verbeterend. Bij borstvoeding is er voldoende lactase, vanaf 4-6 jaar ontstaan klachten na melkconsumptie. Lactose wordt aangetoond in de ontlasting en een dunnedarmbiopt laat afwezige lactase maar normale andere disacharidasen zien. Er is lactosevrije voeding nodig.

Secundair herstelt het lactase-enzym langzaam na een rotavirusinfectie, giardiasis, coeliakie, na chemo en na darmbestraling. Onder de 6 jaar is lactose-intolerantie bijna altijd secundair, daarna primair.

Sucrase-isomaltasedeficiëntie is een autosomaal recessieve aangeboren aandoening waarbij bij groente/fruitintroductie chronische diarree ontstaat. De groei blijft aan de lage kant en er is diarree, borrelingen en winderigheid. Diagnostisch wordt een Clinitest en waterstofademtest met orale suikerbelasting gedaan, gevolgd door een dunnedarmbiopt met ezymbepaling. Groente- en fruitbeperking is nodig.

Bij glucose-galactosemalabsorptie kunnen splitsingsproducten van lactose door een defect GLUT1 niet worden opgenomen.

Autosomaal recessieve fructosemalabsorptie geeft onvoldoende absorptie in de dunne darm. Er is verband met peuterdiarree.

Welke andere aangeboren absorptiestoornissen zijn er?

Bij de zieke van Hartnup leidt een transportstoornis van neutrale aminozuren tot ataxie, mentale retardatie, pellagra en diarree. Bij methioninemalabsorptie ontstaat diarree en mentale retardatie. Het blue diaper-syndroom heeft een truptofaanabsorptie-defect.

Zelden is er een aangeboren vitamine B12/D of foliumzuur-absorptie. Congenitale chloor- en natriumdiarree ontstaan door een defect in het transporteiwit. Acrodermatitis enteropathica ontstaat door een zinktransporteffect met diarree, alopecia en schilferend exantheem.

Hoe presenteert een acute gastro-enteritis zich?

Er is acute diarree (>12ml/kg/dag). Kinderen tot 3 jaar hebben 1-2 aanvallen per jaar, waarna de afweer voldoende is. Er is vrijwel altijd een maagdarminfectie, onder 2 jaar meestal het rotavirus en minder vaak adeno-, valici-, norwalk- of astrovirus. 8-10% is bacterieel, ook parasieten komen voor. Daarnaast kan diarree antibiotica-geassocieerd zijn met bij 20% Clostridium difficile en toxinen als oorzaak.

Het rotavirus vermenigvuldigt zich in de enterocyt en stopt de productie van verteringsenzymen, de verhoogde osmolaire belasting draagt bij aan de (osmotische en secretoire) diarree, afhankelijk van het aantal aangetaste vlokken. De dikke darm blijft gespaard. Bij bacteriële infecties en giardiasis is er elektrolytmalabsorptie en secretoire diarree. Bij bacteriële infecties is er ook invasie van dikkedarmepitheel en dus ontsteking.

Diarree zorgt voor uitdroging (vaker bij jonge kinderen) door teveel zout-/waterverlies. Bij 60% is de natriumwaarde normaal, 20% heeft hypernatriëmie en 20% hyponatriëmie. Er ontstaan dorst, een verlaagde huidturgor, versneld acidotisch ademen en verminderde capillairy refill, bij >5% uitdroging tachycardie en bij 10% circulatoire insufficiëntie.

Anamnestisch wordt dehydratie vastgesteld, bij waterdunne diarree <2 jaar volgt nader onderzoek. Bij opname wordt fecesonderzoek naar rotavirus ingezet en bij verdenking op voedselvergiftiging naar bacteriën. Om snelheid van rehydratie i.v. te bepalen wordt natrium bepaald, een hypertone dehydratie mag niet te snel gerehydreerd worden (hersenoedeem).

Rehydratie wordt meestal oraal gestart met ORS, op geleide van de dorst, en bereikt in 3-4 uur. Bij sufheid iz een sonde mogelijk. Antibiotica worden gegeven bij systemische infectie.

Wat is giardiasis?

Kinderen hebben hier meer kans op door beperkte hygiëne en intensieve contacten. Het is bij 10-20% de oorzaak van chronische diarree bij jonge kinderen. Na besmetting (voedsel/water of feco-oraal) hechten trofozoïeten in de dunne darm aan epitheel (aantoonbaar met HE-kleuring in biopten) en geven klachten. Minder absorptie en verhoogde secretie veroorzaakt afwisselend diarree. Er is buikpijn, eventueel een opgezette buik of steatorroe. Cysten worden met feces uitgescheiden en met ether-lugolkleuring aangetoond. Er wordt behandeld met 5 dagen 10-20mg/kg metronidazol oraal.

Wat zijn inflammatoire darmziekten (IBD)?

6% van de kinderen heeft in de eerste drie jaar een voedselallergie. IgE-gemedieerde voedselallergieën ontstaan snel, door ontstekingsstoffen die vrijkomen door voedselantigenen en binden aan mestcellen en basofiele cellen. Er ontstaan gastro-intestinale anafylaxie, misselijkheid, krampende buikpijn, braken en diarree na eten van melk/soja/pinda/ei/tarwe/vis. Niet-IgE-gemediceerde reacties ontstaan pas na uren-dagen en zijn celgemedieerd. Allergische colitis bij zuigelingen (<3maanden) begint met bloed bij de ontlasting, later bloederige diarree. De oorzaak is meestal koemelk, soja, of beiden (30%). Er zijn mildere klachten; van braken tot eiwitverlies, anemie en gewichtsverlies. Als de voedselinname ervan stopt nemen secretie en diarree af.

Als diagnostiek woden eliminatie en een dubbelbrind placebogecontroleerde voedselbelasting gedaan (indien geen anafylaxie) is. Een IgE-huidtest is voorspellend. Behandeling is met voedseleliminatie. Koemelkallergie verdwijnt meestal bij 1 jaar, late reacties in 85% bij 3 jaar.

De ziekte van Crohn is een chronisch inflammatoire darmziekte en begint bij 35% op kinder-/adolescentenleeftijd. Er zijn veel verschillende genetische afwijkingen gevonden. In de darm zit een segmentaal (meestal transmuraal) ontstekingsproces, bij 60% terminale ileum en dikke darm en 20% alleen dikke darm, 10% alleen terminale ileum. Eerst zijn afteuze ulceraties zichtbaar, later is het uitgebreider. Symptomen ontstaan in maanden met afgenomen eetlust, groeivertraging en buikpijn met diarree (evt bloed/slijm). Er kunnen perianale abcessen zichtbaar zijn, eventueel ijzergebreksanemie en hypoalbuminemie. 75% heeft ook extra-intestinale manifestaties als artritis en artralgieën, erythema nodosum, osteoporose en uveïtis/iridocyclitis. De diagnose is klinisch met endoscopie, biopten en MRI. Behandeling is met immunosuppressie (azathiopine) en ondertussen tijdelijk (6-8 weken) prednison of sondevoeding. In remissie wordt therapie nog jaren voortgezet en bij een opvlamming wordt gestart met biologicals. Er kunnen ondervoeding, groeistoornissen en uitstel van puberteitsontwikkeling ontstaan perianale fisteling is moeilijk te behandelen. Een permanent dunnedarmstoma kan nodig zijn. 20% heeft binnen 3 jaar een operatie (resectie) nodig.

Colitis ulcerosa is een chronische inflammatoire darmziekte met oppervlakkige (bij kinderen vaak volledig) ontsteking van colonslijmvlies. 25% komt voor tijdens de kinderleeftijd. Er zijn erfelijke factoren, afweerdefecten en omgevingsfactoren (roken is beschermend). Er is buikpijn, frequente diarree met bloedverlies en heftige aandrang, soms gewichtsverlies. Diagnostiek is o.b.v. klachten, met uitsluiten van infecties. Endoscopie is diagnostisch: colitis met een normaal ileum. In dikkedarmbiopten wordt een continue ontsteking met cryptitis, cryptabcessen en architectuurverandering gezien. Er zijn vaker dan bij Crohn extra-intestinale manifestaties, echter geen granulomen en perianale afwijkingen. Inductieremissie (oraal+rectaal) en onderhoudstherapie is met 5-ASA, bij ernstige klachten met steroïden, bij ernstige pancolitis intraveneus. Indien onbehandelbaar worden colectomie en ileoanale anastomose verricht (15-30% <6jaar). In remissie worden 5-ASA-preparaten met azathioprine gegeven. Een toxisch megacolon met systemische toxiciteit is een risico van ernstige acute colitis, net als massale bloeding (waarvoor spoedcolectomie met tijdelijk ileostoma). Er wordt gescreend op coloncarcinoom i.v.m. verhoogd risico.

Wat zijn functionele darmklachten?

Hoe uit chronische aspecifieke diarree (=peuterdiarree) zich?

Dit ontstaat tussen 6 maanden en 3 jaar na een acute gastro-enteritis. Het duurt weken-maanden met 3x/dag diarree met herkenbare voedselbestanddelen en atypische geur. In het dieet zitten veel fruitsappen, >150ml/kg/24 uur vocht. Groei en gezondheid zijn normaal. De oorzaak is onbekend en de diagnose is per exclusionem gebaseerd op anamnese. Behandeling is dieetnormalisering met normaal vetgehalte, vochtinname <90ml/kg/24 uur en stop vruchtensappen met een goede prognose in enkele dagen.

Wat is functionele buikpijn?

Terugkerende/continue buikpijn 2-3 maanden, dagelijks-1x/maand met uitgesloten organische pathologie en normale groei. Bij het functionele buikpijnsyndroom is er >25% verminderd functioneren. Prikkelbare darmsyndroom (PDS) heeft ook verandering in ontlastingsfrequentie/-consistentie.

10-25% van de kinderen 5-15 jaar heeft er last van, vaker jongens (PDS is vooral op 15-18 jaar). Pijnaanvallen zijn meestal rond de navel zonder relatie met eten of stress, 30% heeft bijkomende symptomen als hoofdpijn, misselijkheid of moeheid. ’s Nachts zijn er geen klachten en er zijn geen alarmsignalen. Bij lichamelijke onderzoek wordt oftalmoscopie, otoscopie, groeicurve, buikonderzoek en rectaal toucher gedaan. Vermijd zonder alarmsymptomen aanvullend onderzoek. Geruststelling en uitleg is belangrijk. 30% van de gevallen heeft herstel na geslaagde aanpak, 30% blijft onveranderd en 30% recidiveert. Soms ontstaan later psychische klachten.

Wat is functionele obstipatie?

Normale defecatiefrequentie is 3x/dag-3x/week. Functionele obstipatie heeft minimaal 2 van de volgende symptomen zijn: <2x/week ontlasting, minstens 1x/week vegen in de broek, encopresis, enorm veel feces 1x/4 weken, pijnlijke stoelgang en ophoudgedrag. In de buik worden scybala (harde fecesmassa’s) gevoeld en bij rectaal toucher een grote bolus. Etiologie is onbekend, uiteindelijk ontstaat een vicieuze cirkel. Een zorgvuldige anamnese naar dieet, typische lachten, uitlokkende factoren en uitsluiten van andere ziekten is belangrijk, met lichamelijk onderzoek. Toilettraining en laxantia zijn bij 30% effectief, bij 30% pas op langere termijn en bij 30% persisteert het.

Wat is non-retentive fecal incontinence?

Minimaal 1x/maand defecatie op sociaal niet aanvaardbare plaatsen zonder organische oorzaak en aanwijzingen voor functionele obstipatie. Er zijn geen poepvegen, grote hoeveelheden feces, pijnlijke defecatie en ophoudgedrag en geen afwijkingen bij lichamelijk onderzoek. Therapie is lastig, soms helpt toilettraining.

Wat is de ziekte van Hirschprung?

Bij 1/5000 pasgeborenen is er aangeboren afwezigheid van ganglioncellen in het enterale zenuwstelsel door abnormale darminnervatie. 94% heeft geen meconium <24 uur. Er is een opgezette buik met braken, obstipatie en slecht drinken. Enterocolitis kan leiden tot sepsis en shock. Minder ernstig kan er neonataal 1x/week moeilijke defecatie met verminderde gewichtstoename en een opgezette buik zijn.

Bij een rectumzuigbiopt zijn er geen ganglioncellen maar wel hypertrofe acetylcholineprodycerende zenuwvezels. Bij 10% is het hele colon aangedaan. Een katheter wordt tot in het gezonde deel geplaatst voor massale darmontlediging. Het aangedane deel wordt chirurgisch verwijderd met aansluiten van het gezonde deel.

Gastro-intestinaal bloedverlies

Haematemesis (bloedbraken) komt door een hoge bloeding t/m duodenum, melena kan van neus tot colon ascendens ontstaan en haematochezia (helderrood rectaal) kan overal vandaan komen (laxerend).

Bij een invaginatie (vooral bij 6-12 maanden) is er een acute intermitterende instulping van ileum in colon met heftige pijnaanvallen. Er wordt een coloninloopfoto genomen en gepoogd tot drukrepressie, soms is chirurgie nodig.

Een meckeldivertikel is een restant van de navel-darmverbinding in utero. Een ulcus hier kan pijnloze melena veroorzaken en een streng van navel tot divertikel ileusklachten en gallig braken.

Henoch-schonleinpurpura veroorzaakt na een virale infectie erosieve oesofagogastroduodenitis. Er is een acute IgA-vasculitis, meestal in huid en nier.

Een enkelvoudige poliep is meestal geïsoleerd juveniel, gesteeld in de dikke darm. Deze veroorzaakt bloedverlies en kan worden verwijderd (en recidiveren).

Juveniele polyposis coli (zeldzaam) geeft veel gesteelde juveniele poliepen in de dikke darm, waarbij controle nodig is i.v.m. risico op carcinomen.

Het peutz-jegherssyndroom veroorzaakt hamartomateuze poliepen van dunne darm en rectum met hyperpigmentatie van lippen en mondmucosa. Er is een autosomaal dominante STK11-mutatie. Poliepen worden verwijderd om darmresectie te voorkomen.

Bij familiaire adenomateuze polyposis (APC-gen chromosoom 5q21) ontwikkelen zich honderden adenomen en op volwassen leeftijd een carcinoom. In aangedane families wordt vanaf 10 jaar gescreend op het gendefect waarna tweejaarlijks sigmoïdoscopie en uiteindelijk colectomie.

Vaatanomalieën zijn zeldzaam.

Wat doet de lever?

De lever zorgt voor synthese van eiwitten, koolhydraten en vetten. Daarnaast heeft de lever een metabole/detoxificerende functie door omzetting van potentieel schadelijke stoffen vanuit het eigen lichaam of de omgeving en galproductie om afvalstoffen uit te scheiden (via de ontlasting) en galzouten naar het darmlumen te transporteren die voor opname van vetten zorgen door vorming van micellen. Tot slot wordt het portale bloed gefilterd door specifieke receptoren die componenten opnemen voordat het naar de grote lichaamscirculatie gaat (first pass).

Chronische leverziekte (>maanden) kan tot cirrose lijden waarbij ernstige littekenweefselvorming heeft opgetreden, wat in combinatie met regeneratienoduli de leverarchitectuur verstoort. Gecompenseerd is de functie nog voldoende, gedecompenseerd worden een/meerdere functies onvoldoende.

Lichamelijk onderzoek is percussie, palpatie en zichtbare symptomen buiten de lever door bijvoorbeeld gestoorde synthesefunctie, uitscheiding of absorptieproblemen.

Wat is icterus?

Icterus is een gele huid, sclerae en slijmvliezen door bilirubine-accumulatie, waarneembaar vanaf een serumbilirubine >60-70umol/l. De afbraak van hemoglobine is de grootste bron van bilirubine, vooral in het reticulo-endotheliale systeem. Bilirubine wordt gebonden aan albumine naar de lever vervoerd, waar glucuronidisatie plaatsvindt door UGT1A1. Ongeconjugeerd bilirubine is hydrofoob en kan nauwelijks door transporteiwitten over de membraan van de galcaniculi voor uitscheiding, geconjugeerd bilirubine (met 2 moleculen glucuronzuur) kan dit veel beter. In gal/darmlumen zitten ook glucuronidase-enzymen die conjugatie ongedaan kunnen maken voor verdere metabolisatie of heropname.

Een ongeconjugeerde hyperbilirubinemie komt door een hoger aanbod dan conjugatiecapaciteit bij een verhoogd aanbod of een verlaagde capaciteit. Bij kinderen zijn versterkte hemolyse, resolutie van traumatische/chirurgische hematomen, fysiologische icterus, icterus prolongatus bij borstvoeding, hypothyreoïdie of aangeboren tractus digestivus-afwijkingen met verminderde voedselpassage meest voorkomend. Er wordt behandeld met fototherapie. Bij een geconjugeerde hyperbilirubinemie is er meer aanbod van geconjugeerd bilirubine dan kan worden uitgescheiden. Deze capaciteit kan zijn verminderd door intrahepatische oorzaken of extrahepatische belemmeringen met een uitgebreide DD.

De meest voorkomende conjugatiestoornis is het syndroom van Gilbert met minder UGT1A1-expressie. Er is een lichte ongeconjugeerde bilirubinemie met normale leverfunctieparameters die bij ziekte/vasten een subtiele icterus kan geven zonder lange termijn complicaties.

De ziekte van Crigler-Najjar (CN) is een ernstigere conjugatiestoornis met UGT1A1-mutaties (autosomaal recessief, 2 typen) die zich neonataal openbaart met ernstige, persisterende neonatale hyperbilirubinemie. Te hoog ongeconjugeerd bilirubine kan leiden tot kernicterus met irreversibele hersenschade en MRI-afwijkingen. Er wordt behandeld met fototherapie of wisseltransfusie en bij type 2 fenobarbital. Genetische diagnostiek is mogelijk. Fototherapie-effectiviteit neemt in adolescentie vaak af, dan is een levertransplantatie mogelijk.

Welke afwijkingen kunnen de galwegen hebben?

Biliaire atresie wordt meestal bij 4-6 weken ontdekt bij goed gedijende zuigelingen met geelzucht, ontkleurde ontlasting en donkere urine. Onbehandeld leidt deze progressieve, inflammatoire destructie van extrahepatische (en vaak grotere intrahepatische) galwegen tot terminaal leverfalen bij 6md-2 jaar.  10-15% heeft ook andere structurele variaties. De verworven vorm berust op een progressieve, immuungemedieerde destructie/obliteratie van de galwegen. Bij hepatoporto-enterostomie worden de galwegen gereserveerd en een jejunumlis verbonden met de porta hepatis. Bij 40% vindt herstel plaats, toch heeft >90% (uiteindelijk) een levertransplantatie-indicatie, meestal op kinderleeftijd.

Een choledochuscyste is een vergroting/dilatatie van een (deel van het) intra- en extrahepatische galwegsysteem. Meestal is het langdurig asymptomatisch. Neonatale presentatie kan zoals bij biliaire atresie zijn, op latere leeftijd kunnen terugkerende (koliekachtige) bovenbuikspijn, terugkerende geelzucht, palpabele cyste en soms koorts voorkomen. Door galwegobstructie kan cholangitis, steenvorming en soms pancreatitis ontstaan. Na beeldvorming wordt het afwijkende deel verwijderd i.v.m. een lange termijn carcinoomrisico met vaak een Roux-en-Y-procedure.

Welke erfelijke intrahepatische cholestasesyndromen zijn er?

Bij intracellulaire cholestase is er een normaal gamma-GT, de galzouten komen niet in de caniculus. Gamma-GT bevindt zich in de wand van de kleinste galwegen en kan dan niet in het bloed komen. Er is een synthesestoornis van galzouten of transportstoornis van galzouten over de caniculaire membraan. Progressieve familiaire intrahepatische cholestase (PFIC) geeft permanente cholestase, leidend tot leverbeschadiging en cirrose, uiteindelijk is transplantatie nodig. Benigne recurrente intrahepatische cholestase (BRIC) geeft recidiverende (weken-maanden) aanvallen van cholestase met ondraaglijke jeuk, soms te couperen door een canule via ERCP.

Wat gebeurt er bij alfa-1-antitrypsinedeficiëntie?

Alfa-1-AT wordt in plasma uitgescheiden door hepatocyten (en longepitheelcellen/macrofagen). Autosomaal recessieve deficiëntie (95% PiZ-homozygotie, leidt bij 10-20% tot klinische leverziekte) leidt tot long/leverziekte en presenteert zich meestal met neonatale cholestatische icterus. Bij eventuele histologie worden PAS-positieve intracellulaire uitsluitsels gezien. De prognose is gunstig met symptomatische behandeling voor voldoende groei en verminderde geassocieerde symptomen.

Hoe uit de ziekte van Wilson zich?

Deze autosomaal recessieve koperstofwisselingsstoornis (1/50.000) komt door ATP7B-mutaties op chromosoom 13, coderend voor een eiwit voor koperexport uit de lever. Er is onvoldoende koperinbouw in ceruloplasmine, dus een lage spiegel hiervan. Daarbij is >90% van serumkoper aan ceruloplasmine geboden, dus is deze spiegel ook laag. De koperstapeling wordt behandeld met chelatie door penicillamne/triënteen (en uitscheiding in urine) of zink (metallothioneïne-inductie waaraan koper bindt en uitgescheiden wordt met feces).

Welke vormen van hepatitis zijn er?

Hepatitis A (feco-orale besmetting) heeft 3 weken incubatie, waarna braken, koorts, diarree, anorexie en geelzucht optreden. Het duurt enkele weken en veroorzaakt zeldzaam acuut leverfalen. In Nederland vindt besmetting soms plaats via jonge kinderen na buitenlandse vakanties. Vaccinaties beginnen effectief te worden.

Hepatitis B is een DNA-virus. Infectie leidt tot chronisch dragerschap bij 90% van de pasgeborenen, 80% van de zuigelingen en 20% van de peuters die geïnfecteerd worden. Het komt bij pasgeborenen, adoptiekinderen en migranten voor. Diagnostiek is met DNA-virustiters, HBsAg-oppervlakteantigeen en HBeAg. Bij genezing zijn Anti-HBe, anti-HBc, IgM en later IgG, anti-HBs aanwezig en HBsAg niet meer. Vaccinatie zit in het Rijksvaccinatieprogramma en kort na de geboorte bij een HBsAg-positieve moeder.

Hepatitis C (besmetting via bloedtransfusie, verticaal, migranten) presenteert zich bij 30% met icterus. Diagnostiek is met RNA-polymerasereactie en anti-HCV-antistoffen bij genezing. 30-40% klaart het virus, de rest krijgt een chronische infectie (5-25% uiteindelijk cirrose). Er wordt behandeld met interferon en ribavarin, wat bij genotype 1 (meest voorkomend) matig werkt, bij 2 en 3 is de genezingskans 60%.

Auto-immuunhepatitis leidt soms pas laat tot klinische verschijnselen en kan zich sluipend presenteren. Bij acuut leverfalen is een levertransplantatie binnen weken nodig. Diagnostisch zijn er verhoogde transaminasen en vaak verhoogd IgG, ANA, glad spierweefsel-antistoffen en meer specifieke antistoffen. Inductie met hoge dosering immunosuppressiva, in remissie langdurig lage dosering prednison met vaak goede langetermijnresultaten.

Wat is non-alcoholic fatty liver disease (NAFLD)?

NAFLD is gekoppeld aan obesitas, dit kan ontsteken en een NASH (non-alcoholic steatohepatitis) worden met verhoogde leverenzymen. NASH leidt tot fibrose en bij 25% cirrose. Diagnose is met een biopt en gewichtsverlies is de beste behandeling.

Wat is acuut leverfalen?

Dit klinisch syndroom ontstaat door uitgebreide levercelnecrose of –uitval. Encefalopathie ontstaat door toxische producten. Eiwitsynthese is vroeg gestoord (stollingsstoornissen), ammoniak kan nog normaal zijn. Het kan na Hepatitis A/B, epstein-barr, CMV, HSV en adenovirus-infectie, na inname van paddenstoel Amanita phalloides en paracetamol-overdosis, na valproaat of bij metabole aandoeningen. 40% heeft een onbekende oorzaak. Vroege symptomen zijn erg wisselend en de diagnose wordt vaak gesteld op ontregelde stolling met verlengde PT (niet verbeterend met vitamine K) of encefalopathie. Het kind gaat naar een transplantatiecentrum en behandeling is primair ondersteunend.

Wat is het gevolg van cirrose?

Verminderde leverfunctie en portale hypertensie ontstaan. Het is irreversibel en progressief maar kan nog jaren gecompenseerd blijven. Het ontstaat biliair (obstructie), postnecrotisch (hepatitis B/C, auto-immuun, toxische hepatitis), door metabole stoornissen of vasculaire anomalieën.

Wat is portale hypertensie?

Een portale druk >10-12mmHg (normaal 7). Oorzaken van prehepatische obstructie zijn v. portatrombose, navelstrenginfectie/kathether na de geboorte, neonatale uitdroging en hypercoagulabiliteit. Intrahepatische obstructie komt door acute/chronische hepatitis, congenitale leverfibrose en schistosomiasis; de belangrijkste oorzaak is cirrose. Posthepatisch is het budd-chiarisyndroom de oorzaak.

Door verhoogde weerstand ontstaat collaterale circulatie, wat slokdarmvarices veroorzaakt welke kunnen gaan bloeden met hematemesis/melena en mogelijk shock. Peritoneaal kan ascites ontstaan en de milt raakt vergroot. Bij palpatie kan splenomegalie en ascites worden gevonden. Op echo worden leverhomogeniteit en levergrootte vastgesteld, een echo-doppler kan trombose aantonen en oesofagoscopie varices.

Propranolol kan de druk verlagen en bandligaties kunnen varices afbinden. De leverfunctie is een indicatie voor eventuele transplantatie en ascites wordt behandeld met diuretica of evt. albumine-infusie of paracentese.

Hoe gaat een levertransplantatie bij kinderen?

Bij 50-75% is cholestatische leverziekte de indicatie (meestal door biliaire atresie), bij 10-15% metabole ziekten (bijvoorbeeld Wilson, CF, tyrosinemie) en bij 10-15% acuut leverfalen. 50% gebeurt <2 jaar. De meeste orgaandonoren zijn volwassenen, geschikt voor kinderen door split-liver-transplantatietechniek of reductie. Er is een goede langetermijnoverleving (89% 1 jaar, 75-80% 10 jaar). De meerderheid ontwikkelt enige fibrose, echter komt dit zelden tot een eindstadium.

Welke pancreasaandoeningen zijn er?

Wat is cystische fibrose (CF)?

O.a. de exocriene pancreasfunctie vermindert (40% bij de geboorte, 85% eind eerste jaar) door een CFTR-defect waarbij minder secretie plaatsvindt (chloor, bicarbonaat en verteringsenzymen). <8% enzymuitscheiding geeft steatorroe. Er is minder bicarbonaatsecretie in darm en galwegen, minder galzuurreabsorptie in de dunne darm. 5-10% heeft darmobstructie bij de geboorte door meconium (meconiumileus) en op latere leeftijd kan het distale intestinale obstructiesyndroom (DIOS) ontstaan.

De hielprik screent op CF, waarna de diagnose genetisch wordt gesteld. Een zweettest en elastase-1-bepaling in de ontlasting zijn mogelijk. Pancreasenzympreparaten zorgen voor acceptabele steatorroe en groeiverhoging. Voorkomende complicaties zijn appendicitis en rectumprolaps (jonge kinderen).

Wat is het shwachman-diamondsyndroom (SDS)?

Deze autosomaal erfelijke aandoening komt door een 7q11-mutatie, waarvan het eiwit een rol speelt in ribosoom-maturatie. De water/bicarbonaatuitscheiding van de pancreas is normaal, de enzymuitscheiding insufficiënt. Er is spontaan herstel vanaf 5 jaar. Er zijn botafwijkingen, groeischijf-onregelmatigheden, metafyse-dysplasie, thoraxdysmorfie, kleine gestalte en beenmergdysplasie (cytopenieën waarvoor uiteindelijk door recidiverende infecties 50% een beenmergtransplantatie).

Hoe ontstaat acute pancreatitis?

Door stomp buiktrauma, aangeboren structurele afwijkingen (bijv. Pancreas divisum), galwegafwijkingen (waardoor stuwing; 15%) of een infectie (5%). Sommige geneesmiddelen of genetische vormen kunnen ook de oorzaak zijn.

Symptomen zijn ernstige bovenbuikspijn en braken met minimaal 3x verhoogd amylase. Na trauma wordt beeldvorming gedaan. Het beleid is zo conservatief mogelijk met pijnstilling. Door enzymlek kan een pseudocyste ontstaan die kan worden gedraineerd.

Hoe ontstaat chronische pancreatitis?

Een chronisch destructief ontstekingsproces zorgt uiteindelijk voor pancreasinsufficiëntie. Een eerste aanval recidiveert met tussenposen. Hereditaire vormen hebben een verhoogde recidiefkans, ook aangeboren structurele afwijkingen, pancreas divisum, choledochuscyste en posttraumatische ductusvernauwing kunnen dit veroorzaken. Bij een eerste aanval worden genetisch, microbiologisch en beeldvormend onderzoek ingezet ter diagnostiek. Er is symptomatische behandeling, bij bewezen insufficiëntie aangevuld met enzymen. Bij aangeboren afwijkingen kunnen stents worden geplaatst. Bij ondraaglijke pijn kan klieving worden verricht, met hechting van een darmlis, of een pijnblok worden gezet.

bron: Kindergeneeskunde van Heymans e.a.

JoHo.org: selectie bij het thema Biomedische Wetenschappen
2.0 Thema's en topics
Titel
Geneeskunde en gezondheidszorg studeren en stage in het buitenland
Farmacologie & Geneesmiddel - studie en kennis
5.2. Chapters
Titel
Boeksamenvatting bij Cardiovasculaire ziektebeelden van Klöpping & Jansen
Verdieping: Wat houden maag-, pancreas- en darmstoornissen in?
Verdieping: Wat zijn mogelijke aandoeningen van het maag-darmkanaal bij kinderen?
Alledaagse klachten diagnosticeren: Diarree
Boeksamenvatting bij Leerboek Oncologie van Van de Velde e.a.
Boeksamenvatting bij Robbins & Cotran Pathologic Basis of Disease van Kumar, Abbas, Aster
Boeksamenvatting bij Klinische nefrologie van De Jong e.a.
Boeksamenvatting bij Pathophysiology of Disease van Hammer & McPhee
Boeksamenvatting bij Interne geneeskunde van van der Meer e.a.
Boeksamenvatting bij Medical Physiology: A Cellular And Molecular Approachvan van Boron e.a.
Boeksamenvatting bij Histology: A Text and Atlas van Ross & Pawlina
Boeksamenvatting bij Essential Cell Biology van Alberts & Hopkins
Boeksamenvatting bij Clinically Oriented Anatomy van Moore e.a.
Boeksamenvatting bij Clinical Medicine van Kumar en Clark
Boeksamenvatting bij Anamnese en Lichamelijk Onderzoek van Van der Meer
Boeksamenvatting bij Acute geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situaties van Thijs
Boeksamenvatting bij Rang & Dale's Pharmacology van Rang & Dale
Boeksamenvatting bij Algemene farmacologie van Van Ree & Breimer
Boeksamenvatting bij Clinical Respiratory Medicine van Spiro e.a.
Boeksamenvatting bij Atlas van de farmacologie van Lüllmann, Mohr & Hein

 

Uitgelichte samenvattingen en studiehulp op JoHo WorldSupporter

samenvattingen voor Biomedische Wetenschappen op JoHo WorldSupporter
Samenvatting bij de 1e druk van Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - Summary of study book
1. Inleiding psychofarmaca Definitie Psychofarmaca zijn alle stoffen die effect hebben op gedrag via de...
Samenvatting bij de 2e druk van Atlas van de farmacologie van Lüllmann, Mohr en Hein - Summary of study book
Farmacologie, een atlas: algemene farmacologie - Chapter 1   Geneesmiddelen in het lichaam...
Samenvatting bij de 2e druk van Algemene farmacologie van Van Ree en Breimer - Summary of study book
Algemene farmacologie: Welke toedieningswegen zijn er? - Chapter 2   Toedieningsvormen via de mond...
Samenvatting bij de 8e druk van Rang & Dale's Pharmacology van Rang en Dale - Summary of study book
Leeswijzer bij Rang & Dale's Pharmacology Over het boek Opbouw van het boek Dit handboek geeft...
Samenvattingen per hoofdstuk bij de 2e druk van Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - Summary of study book
Samenvattingen per hoofdstuk bij de 2e druk van Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het...
Boeksamenvatting bij Medical Biochemistry - Baynes, Dominiczak - 3e druk - Summary of study book
Medische biochemie: Wat is de functie van koolhydraten en vetten? - Chapter 3   Koolhydraten en...
Aantekeningen, artikelen, tips en studiehulp voor Biomedische Wetenschappen
Genomics: The best concepts summarized - Study terms and glossary
Genomics: The best concepts summarized A short introduction to the best concepts of genomics: From chromatides to...
What are forward genetic screens? - Study definition
Forward genetic screens are a powerful approach in genetics aimed at identifying genes responsible for specific...
What are reverse genetic screens? - Study definition
In contrast to forward genetic screens, which start with a mutant phenotype and hunt for the responsible gene, reverse...
What are microsatellites? - Study definition
Microsatellites, also known as simple sequence repeats (SSRs) or short tandem repeats (STRs), are fascinating stretches...
What is CRISPR-Cas9? - Study definition
CRISPR-Cas9 (Clustered Regularly Interspaced Short Palindromic Repeats-Cas9) is a revolutionary gene editing tool that...
What is RNA interference? - Study definition
RNA interference, often abbreviated as RNAi, is a remarkable biological process where small RNA molecules act as...
What is a virus? - Study definition
A virus is a tiny, infectious agent that can only reproduce inside the living cells of an organism. Viruses are much...
What is Basic Local Alignment Search Tool (BLAST)? - Study definition
BLAST (Basic Local Alignment Search Tool) is a powerful algorithm and program used extensively in bioinformatics. It's...
What is a phylogenetic tree? - Study definition
A phylogenetic tree, also known as a phylogeny or evolutionary tree, is a powerful tool that visually depicts the...
What is pharmacology? - Study definition
Pharmacology is the science of drugs and medications, encompassing their journey from discovery and development to...
Studiegidsen en assortimentwijzers op JoHo WorldSupporter
Summaries: home page for medicine and healthcare - Study guide for summaries
Notes, summaries, study assistance and exams for medicine and health care What is this page about? Contents:...
Samenvattingen: startpagina voor geneeskunde en gezondheidszorg - Study guide for summaries
Aantekeningen, samenvattingen en tentamentests voor geneeskunde en gezondheidszorg Waar gaat de pagina over?...
WorldSupporter.org: samenvattingen en studiehulp

Wegwijzer


Samenvattingen en studiehulp voor: Biomedische Wetenschappen

Studie in het buitenland op het gebied van: Biomedische Wetenschappen

Competenties en vaardigheden op het gebied van: Biomedische Wetenschappen?

Organisaties en werkgevers op het gebied van: Biomedische Wetenschappen?

Stages op het gebied van Biomedische Wetenschappen?

Vrijwilligerswerk op het gebied van Biomedische Wetenschappen?

Werken op het gebied van Biomedische Wetenschappen?

JoHo Worldsupporter doelstellingen gerelateerd aan Biomedische Wetenschappen?

  • Zie de doelstellingen van JoHo WorldSupporter voor: het versterken van begrip voor andere culturen en personen, het stimuleren van tolerantie in de wereld om je heen, het wereldwijd delen van kennis en knowhow, en het stimuleren van persoonlijke ontwikkeling in binnen- en buitenland
Samenvattingen en studiehulp: per studie en vakgebied
Opleidingen en studierichtingen: startpagina's
Academische vaardigheden opdoen in binnen- en buitenland

Academische vaardigheden opdoen in binnen- en buitenland

Academische vaardigheden en onderzoeksvaardigheden in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: o.a. Analytisch denken, hypothese opstellen en uitvoeren van de wetenschappelijke methode Vragen en antwoorden over analyse, onderzoek en waarheid Samenvattingen en studiehulp voor analyse, onderzoek en statistiek In welke landen en met welke werkzaamheden kan je via JoHo werken, stagelopen of vrijwilligerswerk doen in de...... lees verder op de pagina
Bedrijfskunde en organisatie studeren en stage in het buitenland

Bedrijfskunde en organisatie studeren en stage in het buitenland

Bedrijfskunde, business en organisatie in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: Bedrijfskunde, business en marketing studeren Wat betekent bedrijfseconomie? Wat is international business? Wat is bedrijfskunde en organisatiewetenschap? Wat is het verschil tussen accountancy en boekhouden? Wat is marketing? Wat is micro- en macro-economie, internationale economie. fiscale economie en econometrie Studiehulp en samenvattingen Samenvattingen en studiehulp...... lees verder op de pagina
Communicatie en marketing studeren en stage in het buitenland

Communicatie en marketing studeren en stage in het buitenland

Communicatie en marketing in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: o.a Wat is communicatie binnen een organisatie? Wat is het vakgebied communicatie? Wat is marketing? Studiehulp en samenvattingen Waar vind je samenvattingen en studiehulp voor communicatie en communicatiewetenschappen? Waar vind je amenvattingen en studiehulp voor bedrijfskunde en marketingopleidingen? Wat zijn de betrokken studierichtingen en thema's binnen...... lees verder op de pagina
Economie en bedrijfseconomie studeren en stage in het buitenland

Economie en bedrijfseconomie studeren en stage in het buitenland

Bedrijfseconomie en economische wetenschappen in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud Wat betekent bedrijfseconomie? Wat betekent economie? Wat is international business? Wat is bedrijfskunde en organisatiewetenschap? Wat is het verschil tussen accountancy en boekhouden? Wat is marketing? Wat is micro- en macro-economie, internationale economie. fiscale economie en econometrie Studiehulp en samenvattingen Samenvattingen en studiehulp voor bedrijfskunde...... lees verder op de pagina
Psychologie en menselijk gedrag studeren en stage in het buitenland

Psychologie en menselijk gedrag studeren en stage in het buitenland

Gedrag, mens en psychologie in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: o.a Wat is psychologie en wat is de wetenschap van de psychologie? Wat zijn mens- en gedragswetenschappen als psychologie en antropologie? Wat is antropologie, culturele antropologie en volkenkunde? Studiehulp en samenvattingen Samenvattingen en studiehulp voor psychologie Samenvattingen en studiehulp voor antropogie Studierichtingen en kennisthema's: o.a...... lees verder op de pagina
Geneeskunde en gezondheidszorg studeren en stage in het buitenland

Geneeskunde en gezondheidszorg studeren en stage in het buitenland

Geneeskunde, gezondheid en zorg in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: o.a. Wat is ziekte, wat is gezondheid en wat is gezondheidszorg? Wat is geneeskunde studeren? Hoe zitten de deelgebieden in elkaar: allergie, chirurgie, dermatologie, farmacologie, fysiotherapie, gynaecologie, keel- neus- en oorheelkunde, kindergeneeskunde, neurologie, oncologie, preventieve zorg, psychiatrie, sociale geneeskunde en verpleegkunde? Studiehulp en samenvattingen Welke...... lees verder op de pagina
ICT, logistiek en techniek studeren en stagelopen in het buitenland

ICT, logistiek en techniek studeren en stagelopen in het buitenland

Bouw, ict, logistiek en techniek in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: o.a ICT en techniek: begrippen en definities ICT en ICT-recht studeren: vragen en antwoorden Samenvattingen en studiehulp voor milieu, onderzoek, statistiek en techniek ICT, milieu en techniek studeren: vakken en studiegebieden: Bouw - Chemie - ICT - Logistiek, Technische wetenschappen - Transport - Vervoer...... lees verder op de pagina
Internationale organisaties en internationale betrekkingen studeren en stage in het buitenland

Internationale organisaties en internationale betrekkingen studeren en stage in het buitenland

Internationale organisaties en internationale betrekkingen in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud o.a Wat is een internationale organisatie? Wat is politiek en internationale politiek? Waar vind je samenvattingen en studiehulp voor politicologie, internationale studies en internationale betrekkingen? Wat zijn de uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen voor mensenrechten en rechten van de mens? In welke landen en met...... lees verder op de pagina
Politiek en politicologie studeren en stage in het buitenland

Politiek en politicologie studeren en stage in het buitenland

Politiek in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud Wat is democratie? Wat is politiek en internationale politiek? Hoe ziet de politiek er in Nederland normaal gesproken uit? Waar vind je samenvattingen en studiehulp voor politicologie, internationale studies en internationale betrekkingen? Wat zijn de uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen voor mensenrechten en rechten van de mens? In welke...... lees verder op de pagina
Maatschappij en cultuur studeren en stage in het buitenland

Maatschappij en cultuur studeren en stage in het buitenland

Maatschappij en cultuur in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Geschiedenis - Maatschappelijke dienstverlening - Muziek - Kunst - Sociologie - Spiritualiteit Inhoud o.a. Wat is antropologie of culturele antropologie en volkenkunde? Wat is filosofie? Wat is sociologie en wat zijn sociale wetenschappen? Wat leer en bestudeer je bij algemene sociale wetenschappen (ASW)? Samenvattingen en studiehulp Samenvattingen...... lees verder op de pagina
Natuur en milieu studeren en stage in het buitenland

Natuur en milieu studeren en stage in het buitenland

Duurzaamheid, natuur en milieu in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud: o.a. Wat betekent natuur en duurzaamheid? Wat betekent milieukunde? Studiehulp en samenvattingen Samenvattingen en studiehulp voor natuur en milieu Studierichtingen en kennisthema's: agrarische studies, biologie, diermanagement , milieukunde, milieubescherming, tropische landbouwm bosbouw Competenties en vaardigheden Onderzoekvaardigheden: van analyseren tot communiceren en van betrokken tot omgevingsbewust...... lees verder op de pagina
Onderwijs en pedagogiek studeren en stage in het buitenland

Onderwijs en pedagogiek studeren en stage in het buitenland

Onderwijs, opvoeding en pedagogiek in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Algemene Pedagogiek - Gezinspedagogiek - Jeugdzorg - Klinische pedagogiek Onderwijskunde - Ontwikkeling Orthopedagogiek PABO - Pedagogische Wetenschappen Inhoud: o.a. Wat betekent pedagogiek? Wat betekent onderwijskunde? Samenvattingen en studiehulp Samenvattingen en studiehulp voor onderwijs en onderwijskunde Samenvattingen en studiehulp voor pedagogiek en pedagogische opleidingen Studierichtingen en kennisthema's:...... lees verder op de pagina
Recht en bestuur studeren en stage in het buitenland

Recht en bestuur studeren en stage in het buitenland

Recht, bestuur en juridische zaken in binnen- en buitenland: van studie, stage tot onderzoek doen Inhoud o.a.: Wat is recht, wat zijn normen, wat zijn waarde, wat zijn de belangrijkste juridische definities en omschrijvingen? Wat is rechten studeren of een juridische opleiding volgen: waarom, waar en wat daarna? Wat is bestuurskunde studeren? Studiehulp en samenvattingen Samenvattingen en studiehulp voor bestuurskunde...... lees verder op de pagina
Sport & Toerisme: opleiding tot studeren in het buitenland
Wetenschap en onderzoek doen in het buitenland

Wetenschap en onderzoek doen in het buitenland

Onderzoek doen en wetenschap bedrijven in binnen- en buitenland: van studie, stage tot promotie Analyse - Logica - Methoden - Statistiek - Wetenschapstudie - Wetenschapsfilosofie Inhoud: o.a Wat is analyseren Wat is wetenschap Wat is statistiek, en wat zijn methoden? Wat is onderzoek doen, en wat is onderzoeken? Waar vind je samenvattingen en studiehulp voor milieu, onderzoek, statistiek en techniek...... lees verder op de pagina
Studiekeuze maken en master kiezen

Studiekeuze maken en master kiezen

Studie, master of cursus zoeken en kiezen voor je opleiding en toekomst Van motivatie, plezier, specialisatie, talent en toekomstperspectief naar zingeving of zelfinzicht Inhoud : o.a Wat is talent en wat zijn talenten? Wat zijn de stappen die je kan nemen als je een studie, een master, een cursus of een opleiding wil kiezen? Welke studies kan je doen: Wat...... lees verder op de pagina
Opleidingen en studierichtingen kiezen in binnen- en buitenland

Opleidingen en studierichtingen kiezen in binnen- en buitenland

Studeren en kennis opdoen voor opleiding, ontplooiing of werkzaamheden Inhoud o.a. Communicatie & Marketing: o.a. cross culturele communicatie, media, social media en vormgeving Gezondheid & Zorg: o.a. geneeskunde, fysiotherapie en verpleegkunde Maatschappij & Cultuur: o.a sociale dienstverlenig, kunst, sociologie en interdisciplinaire studies Mens & Gedrag: o.a. antropologie, psychologie en gedragstudies Natuur & Milieu: o.a. agrarische studies, biologie en milieuwetenschappen Onderwijs...... lees verder op de pagina

    Wat speelt er nog meer als je naar het het buitenland gaat in het kader van Biomedische Wetenschappen

    Betaald werk, vrijwilligerswerk en stages in het buitenland per werkveld en vakgebied

    JoHo: paginawijzer
    • Deze pagina is automatisch gegenereerd rond het onderwerp van de titel
    • Gebruik het menu voor reguliere navigatie
    JoHo: Bereikbaarheid - Concept – FAQ - Gegevens - Winkelwagen - Zoeken