Maatschappelijke en sociale studies: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen
Wat is etniciteit?
Woorden zoals “etnische groepen”, “etniciteit” en “etnisch conflict” zijn bekende termen geworden in de Engelse taal en ze duiken steeds op in de pers, in het televisiejournaal, in het politieke discours en in dagelijkse gesprekken. Hetzelfde kan gezegd worden voor “natie” en “nationalisme”. De uitleg van deze termen blijft echter vaag en onduidelijk. In de sociale wetenschappen is een parallelle ontwikkeling gaande. Er is een explosie van publicaties over etniciteit en nationalisme. Met die groei gaat een explosie in publicaties gepaard over “mondialisering”, “identiteit” en “moderniteit”, fenomenen die gerelateerd zijn aan etniciteit en nationalisme. De relatie tussen etniciteit en andere vormen van collectieve identificatie, waaronder gender, lokale en religieuze identiteit, worden in de laatste hoofdstukken van dit boek besproken. Dit boek is gebaseerd op langdurig veldwerk, vanuit het perspectief van onderaf naar boven op het sociale leven, antropologie heeft immers het voordeel informatie uit de eerste hand te kunnen genereren op het niveau van sociale interactie. Voor een groot deel is dit juist het niveau waar etniciteit wordt gecreëerd en gerecreëerd. Etnische relaties ontstaan via en worden relevant door sociale situaties en ontmoetingen en door de manier waarop mensen omgaan met uitdagingen van het leven. Sociale antropologie heeft vanuit het hart van het sociale leven een unieke positie om deze processen op micro level te onderzoeken, ondersteund door geschiedenis en macrosociologie om een volledig beeld te ontwikkelen van etniciteit en nationalisme. Antropologische benaderingen stellen ons in staat om te onderzoeken hoe mensen etnische relaties definiëren en zien; hoe ze denken en praten over de eigen groep en anderen, hoe wereldbeelden in stand blijven en hoe ze uitgedaagd worden om te transformeren. De persoonlijke significantie van het lidmaatschap van een etnische groep voor mensen is het best te onderzoeken in het veld zelf. Daarnaast is sociale antropologie een vergelijkende studie waardoor de verschillen en overeenkomsten tussen interetnische situaties zichtbaar worden gemaakt en een genuanceerd beeld van de complexe visie van etniciteit in de huidige wereld schetsen.
Etniciteit en nationalisme zijn zodanig zichtbaar in veel samenlevingen dat academici het niet kunnen negeren. In de vroege 20ste eeuw duidde Max Weber “etnische gemeenschapsactie” (Gemeinschaftshandeln) als analytisch concept, dat refereerde naar een aantal verschillende fenomenen. Weber stelde in die tijd – net als een aantal andere wetenschappers - dat “primordiale fenomenen” zoals etniciteit en nationalisme verdwenen als resultaat van modernisering, industrialisering en individualisme. Het tegendeel is gebleken: etniciteit, nationalisme en andere vormen van identiteitspolitiek groeiden in politieke belangrijkheid na de Tweede Wereld Oorlog en dat zette door in de 21ste eeuw. Oorlog en conflict in de jaren 1990 en 2000 waren interne conflicten, waarvan vele – van Sri Lanka tot Rwanda en Congo – te omschrijven zijn als etnische conflicten. Een invloedrijke theorie van geopolitiek conflict beweert zelfs dat conflicten na de Koude Oorlog zich afspelen op de “scheidslijnen” tussen “beschavingen” (Huntington 1996), al is deze zienswijze bekritiseerd op empirische basis. Etnische of nationalistische gevechten om erkenning, macht en autonomie zijn vaak ook geweldloos, zoals de Quebec Onafhankelijkheid Beweging in Canada. In veel landen staat de vorming en opbouw van een natie hoog op de politieke agenda.
De toevloed van arbeidsmigranten en vluchtelingen naar Europa en Noord Amerika beïnvloedde etnische en nationale identiteiten in een andere context: het leidde tot de vestiging van nieuwe permanente etnische identiteiten. Sinds WOII organiseren inheemse volkeren zich politiek en willen zij erkenning van eigen identiteit en eisen zij territoria; de Sovjet Unie is uit elkaar gevallen in talloze staten gebaseerd op etnische en linguïstische gronden, daardoor ontstonden in het Oosten en Centrale Europa minderheidsproblemen. Aan het Westerse einde van het Europese continent gebeurt het tegenovergestelde met een toenemend (economisch, politiek en mogelijk cultureel) samenkomen van landen onder de Europese Unie sinds begin 2000. Ook hier zijn etnische en nationale identiteiten belangrijker geworden, dat is bijvoorbeeld te zien aan de groei van Extreem Rechtse Nationalistische politieke partijen in de verkiezingen van 2009. Veel Europeanen vrezen dat culturele standaardisatie volgt en zo de eigen etnische identiteit verloren gaat. Anderen, positiever gestemden, verwelkomen een pan-Europese identiteit die de nationale en etnische identiteit in verschillende contexten kan vervangen. Tegelijkertijd zijn er debatten ontstaan over multiculturalisme en de integratie van immigranten heeft belangrijke vragen over de nationale identiteit doen rijzen. Dit boek geeft conceptueel gereedschap waar meer mee gedaan kan worden dan de dagelijkse politieke toepassing; het geeft onder meer antwoord op de volgende vragen:
-
Hoe onderscheiden etnische groepen zich onder verschillende sociale situaties?
-
Onder welke omstandigheden wordt etniciteit belangrijk?
-
Wat is de relatie tussen etnische identificatie en etnische politieke organisatie?
-
Is etniciteit altijd gebaseerd op nationalisme?
-
Wat is de relatie tussen etniciteit en andere vormen van identificatie, sociale classificatie en politieke organisatie, zoals klasse, religie en gender?
-
Wat gebeurt er met etnische relaties in situaties van snelle sociale en culturele veranderingen?
-
Op welke manier kan geschiedenis belangrijk zijn bij de totstandkoming van etniciteit?
-
Wat is de relatie tussen etniciteit en cultuur?
De introductie geeft de concepten uit het boek in grote lijnen weer, onderzoekt de ambiguïteit ervan en presenteert zo de theoretische problemen ervan.
De term zelf
Als men kijkt naar het eerste Engelse woordenboek is etniciteit een nieuwe term; het verscheen voor het eerst in 1972. Socioloog David Riesman gebruikte het echter eerder in 1953. Het woord “etnisch” is ouder, het stamt van het Griekse “ethos”, wat oorspronkelijk heiden betekent. Tot half 19e eeuw werd het in het Engels in die zin gebruikt, waarna de term geleidelijk ‘raciale’ karakteristieken kreeg. In de VS werd “etniciteit” na WOII een beleefde term om te verwijzen naar Joden en andere minderheden. In de jaren ’60 werd de term pas populair in gebruik in de sociologie en antropologie, maar weinig mensen definieerde de term echter. Eriksen onderzoekt een aantal benaderingen, die dicht bij elkaar liggen maar een ander analytisch doel dienen. Alle antropologische benaderingen hebben iets met de classificatie van mensen en groepsrelaties te maken. In het alledaagse gebruik heeft het woord de associatie met ‘minderheidskwesties’ en ‘rassen relaties’, maar in de sociale antropologie refereert deze term aan groepen mensen die zichzelf zien als cultureel onderscheidend, en ook zo door anderen gezien worden. Meerderheden zijn niet minder ‘etnisch’ dan minderheden. Dit laatste bespreekt Eriksen in hoofdstuk 6-8.
Etniciteit en ras
Eriksen zet de term ‘ras’ met opzet tussen haakjes om te benadrukken dat het geen wetenschappelijke term is. Lange tijd was het normaal om de mensheid te verdelen in de vier hoofdrassen. Mensen worden nog steeds gebruikt om mensen te classificeren in sommige landen (zoals de VS), maar de moderne genetica doet het niet meer. Vanwege het vele mixen van menselijke bevolkingsgroepen, waardoor het strikt scheiden van rassen zinloos is. Daarnaast is in veel opzichten grotere genetisch verscheidenheid binnen een ras dan er systematische verscheidenheid is tussen twee rassen. Tot slot is er geen serieuze geleerde die beweert dat culturele variatie verklaard wordt door erfelijkheid; interessante variaties bestaan op individueel niveau, niet op groepsniveau omdat ervan uitgegaan wordt dat iedereen dezelfde aangeboren capaciteiten heeft. Sociologisch gezien heeft ‘ras’ alleen betekenis als culturele constructie; het bepaald menselijk gedrag en is daarmee een sociale constructie. Als mensen zelf in een bepaalde maatschappij een idee hebben ontwikkeld over “roodharige” dan wordt het sociaal wetenschappelijk gezien interessant om er onderzoek naar te doen. In samenlevingen waar ‘ras’ belangrijk is, moet het daarom als onderdeel van het lokale discours over etniciteit bestudeerd worden. ‘Ras’ heeft vaak een negatieve connotatie en etniciteit een positieve connotatie, maar Eriksen stelt dat etniciteit niet minder negatieve associaties heeft, kijkend naar Rwanda. Het onderscheid tussen ‘ras’ en etniciteit is lastig en de grens ertussen is vaak vaag (bv. Zwarte Amerikanen die door de tijd heen Afro-Amerikanen zijn gaan heten) en de relatie tussen etniciteit en ras is vaak complex.
In de eerste twee edities van dit boek concludeerde Eriksen dat ras een vorm van etniciteit was; een subset van etnische variatie waar het fysieke voorkomen van verschillende groepen of categorieën gebruikt wordt voor intergroepsrelaties (in de VS “zichtbaar verschil” genoemd). Eriksen herziet zijn standpunt en gelooft dat de twee termen beter apart gebruikt kunnen worden. Etniciteit is een breder concept dan ras. Het is duidelijk dat er belangrijke etnische verschillende zijn die niet beschouwd worden als ‘raciaal’, in de zin dat ze op specifieke onveranderlijke groepskarakteristieken gebaseerd zijn. Anderzijds is de grens tussen wat beschouwd wordt als natuurlijk, biologisch verschil tussen groepen en verworven culturele verschillen vaak vaag in de praktijk. Etnische differentiatie omhelst vaker het bestaan van een volksidee van aangeboren groepsverschillen waarvan aangenomen wordt dat ze culturele verschillen verklaren. Etniciteit kan misschien wel bestaan zonder ideeën over ras, zoals te zien is bij mensen van Europese afkomst in de VS, die vaak de etnische identiteit zoals Duits of Italiaans behouden zonder enige ‘genetische’ implicatie (zoals bijv. de “Zwarte Amerikaan”). Maar de vraag is of ras ook zonder etniciteit kan bestaan. Het verschilt namelijk per samenleving hoe ernaar gekeken wordt. De relatie tussen etniciteit en ras is ambigue en complex. Bijvoorbeeld: de etnische identiteit hoeft niet per se met ras overeen te komen, maar de Afro-Amerikaanse identiteit wordt wel geassocieerd met sociale solidariteit en een specifieke set van gedeelde praktijken en waarden. Leden van een vermeend ras kunnen hun aangenomen aangeboren eigenschappen niet veranderen, terwijl etnische groepen hun cultuur kunnen veranderen en uiteindelijk deel kunnen worden van de dominante groep.
Dus etniciteit en ras zijn volgens Eriksen verwante termen die elkaar deels overlappen. Strikt gezien hoeven leden van een ras niet specifieke culturele kenmerken te delen om behandeld te worden als andere leden van hen vermeende ras. Ook al nemen leden van een etnische categorie over het algemeen aan dat ze dezelfde afkomst delen, de huidige gemeenschappelijke kenmerken op het level van cultuur en sociale integratie neigen belangrijker te zijn als bron van solidariteit en collectieve identificatie. Zoals latere hoofdstukken zullen laten zien, worden ideeën over raciale puurheid soms wel en soms niet aangeroepen als onderdeel van de ideologische toolkit voor het rechtvaardigen van etnische cohesie, maar ideeën van een biologische of genetische uniekheid zijn niet per se een onderdeel van de etnische identiteit, net zo goed als ideeën over een gedeeld cultureel erfgoed niet per se bij het discours van raciale verschillen horen.
Etniciteit, natie en klasse
De relatie tussen nationaliteit en etniciteit is net zo complex. Het woord natie heeft ook een lange geschiedenis en heeft verschillende betekenissen gehad in Europese talen. Eriksen richt zich op het academische discours en analytisch gebruik. Net zoals etnische ideologieën benadrukt nationalisme de culturele gelijkheid van zijn aanhang en het schetst grenzen tussen ‘anderen’ die daarmee buitenstaanders worden. Nationalisme onderscheid zich per definitie door zijn relatie met de staat. Een nationalist vindt dat de politieke grenzen moeten samenvallen met de culturele (Gellner 1983: 1). Dat geldt niet voor etnische groepen. Als politieke leiders van een etnische beweging dat wel doen, worden zij per definitie nationalistische bewegingen. De term ‘etniciteit’ verwijst naar een relatie tussen groepen van wie de leden zichzelf als onderscheidend zien, deze groepen zijn vaak hiërarchisch gerangschikt in de samenleving. Theorieën van sociale klasse verwijzen echter altijd naar systemen van sociale rangschikking en de distributie van macht. Etniciteit, echter, verwijst echter niet naar een rangschikking; etnische relaties zijn egalitair in dit aspect. Ook al zijn er veel poli-etnische samenlevingen gerangschikt op basis van etnisch lidmaatschap, de criteria voor deze ordening zijn anders dan klasse orde: ze verwijzen naar de toegeschreven culturele verschillen of zelfs de aangeboren verschillen, niet naar eigendom of verworven status. Er is een grote samenhang tussen etniciteit en klasse wat betekent dat het waarschijnlijk is dat mensen die tot een bepaalde etnische groep behoren ook tot een specifieke sociale klasse behoren. Beide kunnen criteria zijn voor een rangschikking en etniciteit kan een belangrijke factor zijn in klasse lidmaatschap. Maar ze zijn niet één en hetzelfde en moeten op analytisch gebied van elkaar gescheiden worden.
De huidige zorg voor etniciteit
Er zijn twee redenen voor de huidige antropologische aandacht voor termen als etniciteit en etnische groepen. Door de veranderingen na WOII zijn veel samenlevingen met elkaar in contact komen te staan en veel van de door antropologen bestudeerde mensen zijn betrokken bij nationale bevrijdingsbewegingen of etnische conflicten in postkoloniale staten. Veel van hen worden nu geen stammen meer genoemd, maar etnische minderheden. Veel van deze groepen die verhuist zijn naar Noord Amerika en Europa zijn bestudeerd in hun relatie tot de gastsamenleving. Ook al is de snelheid van culturele uitwisseling hoog, velen behouden hun etnische identiteit generaties na ze weggegaan zijn, ze blijven zichzelf Polen of Italianen noemen ook al wonen ze al generaties lang in Amerika. Deze sociale verandering wordt in hoofdstuk 2 uitwerkt. Een invloedrijke studie in de VS (Glazer en Moynihan 1963) stelt dat er nooit sprake is geweest van een smeltkroes (meltingpot), er is eerder een verhoogd bewustzijn in mensen gecreëerd wat zich uit in een zorg om de eigen wortels en afkomst. Een antropologisch inzicht is dat etnische organisatie en identiteit niet zozeer primordiale fenomenen zijn die lijnrecht tegenover moderniteit staan, maar juist reacties op modernisering zijn. Is etniciteit daarom een modern fenomeen? De bovengenoemde processen zijn modern in karakter, het concept kan het beste in de ontwikkeling van nieuwe politieke culturen in situaties van sociale verandering in de Derde Wereld bestudeerd worden. Maar de meest belangrijke studies zijn gedaan in niet-moderne samenlevingen. De groeiende interesse in etniciteit zegt iets over de veranderingen in het antropologische gedachtegoed. In plaats van ‘culturen’ en ‘samenlevingen’ te beschouwen als geïsoleerd, statisch en homogeen, kijkt me nu naar de flux, het proces, de ambiguïteit en complexiteit in de analyse van sociale werelden. In deze context is etniciteit een belangrijk en bruikbaar concept, omdat het de suggestie wekt van een dynamisch situatie van variërend contact, conflict en competitie, maar ook van wederzijdse aanpassing.
Van stam naar etnische groep
Zoals gezegd sprak men vroeger gesproken van stammen en nu van etnische groepen. Deze verandering houdt meer in dan een woordvervanging. Etnische groep suggereert contact tussen groepen en dat we leven in één ‘doorgaande’ wereld. Het idee van een etnische groep in isolatie is net zo bizar als één hand die applaudisseert (Bateson 1979). Deze groepen en categorieën worden gecreëerd door contact met andere groepen, groepsidentiteiten worden gedefinieerd aan de hand van wat – of eigenlijk wie - ze niet zijn. De switch in terminologie betekent meteen een overstijgen van het Eurocentrisme in de antropologie omdat het woord ‘stam’ een afstand aangeeft tussen onderzoeker en onderzochte en tussen traditioneel en modern. Terwijl etniciteit als term die scherpe scheidslijn wegvaagt. Iedereen behoort immers tot een etnische groep, dus ook antropologen. De switch naar etniciteit slaat een belangrijke brug tussen “ons” en “zij”, “modern” en “traditioneel” en “statisch” en “dynamisch”.
Wat is etniciteit?
Wat is de aard van deze groepen van wie de identiteit zich ontwikkeld aan de hand van het wederzijdse contact met de “ander”? Veel schrijvers over etniciteit definiëren de term niet en het gebruik ervan varieert. Eriksen kijkt allereerst naar de recente ontwikkeling op antropologisch gebied. Het betekent nu iets als “een groep mensen” (a people). Maar wat is “een groep mensen”? Een pioniersstudie van etnische relaties werd de vraag gesteld “wie zijn de Lue?” De Lue waren een etnische groep was de onderzoeksgroep, maar wanneer de antropoloog (Moerman 1965) hen probeerde te definiëren in wat het onderscheidde van andere etnische groepen, liep hij al gauw tegen problemen aan. De grenzen van de groep waren vaag. De normale antropologische criteria van taal, politieke organisatie, cultuur en territoria komen niet compleet overeen. Als hij iemand vroeg wat typische karakteristieken waren, noemden ze culturele kenmerken die ze deelden met anderen, buurgroepen. Er was geen exclusief leefgebied, taal of religie en gewoonten. Moerman moest concluderen dat ze als etnische groep beschreven moesten worden omdat ze zelf geloofden zo noemen en gedragen op manieren die zijn of haar Lue-zijn bevestigen. Dat maakt het een emic (van het native point of view) categorie van toeschrijving. Deze benadering is invloedrijk geworden (zie C). Hebben etnische groepen dan niet per se een onderscheidende cultuur? Deze gecompliceerde vraag beantwoordt Eriksen door zijn boek heen. Maar in tegenstelling tot wat algemeen aangenomen wordt, is het bestaan van culturele verschillen niet de doorslaggevende factor van etniciteit. Twee verschillende groepen met een andere taal, religie en zelfs technologieën hoeven geen etnisch relatie te hebben. Minimaal contact met elkaar en de ander als cultureel anders beschouwen is de kern van etniciteit. Etniciteit is in essentie een relatie. Andersom geldt: een cultureel gelijke groep kan een – zelfs gewelddadige - etnische relatie hebben (bijv. de Serviërs en de Kroaten bij het uiteenvallen van Joegoslavië). Er kan ook cultureel verschil zijn binnen een groep, zonder etnische verschillen. Alleen als culturele verschillen belangrijk en sociaal relevant geacht worden, is er sprake van een etnisch element in de relatie. Daarom is het een sociale identiteit omdat het gebaseerd is op vis-à-vis contact met anderen, gekarakteriseerd door metaforisch of fictief verwantschap (Yelvington 1991). Etnische groepen hebben mythes over gedeelde afkomst en hebben bijna altijd ideologieën die endogamie aanmoedigen, waarvan het praktische belang overigens varieert.
Soorten etnische relaties
Deze algemene en voorlopige definitie van etniciteit voegt een groot aantal verschillende sociale fenomenen samen. Om de verschillen en overeenkomsten tussen samenlevingen en sociale contexten te kunnen meten, onderscheidt Eriksen een aantal variaties van standaard soorten etnische relaties.
-
Moderne migranten. Hieronder vallen onder meer niet-Europese immigranten in Europese steden, Latino’s in de VS, net als migranten in Afrikaanse urbane gebieden en Koreanen in Japan. Migrantenonderzoek focuste zich op aanpassingsproblemen, etnische discriminatie van de gaststeden tot identiteitsmanagement en culturele verandering (zie D, G&H). Al hebben etnische groepen politieke belangen, ze eisen bijna nooit politieke afhankelijkheid. Ze zijn bij regel geïntegreerd in een kapitalistisch productie- en consumptiesysteem.
-
Inheemse volkeren. Dit is een blanke term die meestal refereert naar de inheemse inwoners van een gebied die politiek relatief machteloos zijnen die voor een deel zijn geïntegreerd in de dominante natiestaat. Inheemse volkeren worden geassocieerd met niet-industriële productiewijze en een stateloos systeem.
-
Proto-naties (etno-nationalistische bewegingen). De meest bekende etnische groepen in het nieuws, waaronder de Koerden, Sikh, Tamils en de Palestijnen. Per definitie hebben deze groepen politieke leiders die claimen recht te hebben op een eigen natiestaat en niet geregeerd moeten worden door anderen. Deze groepen hebben meer gemeen met naties (zie F) dan met inheemsen en urbane minderheden. Ze zijn territoriaal gebaseerd; gedifferentieerd volgens klasse en onderwijsprestaties en het zijn grote groepen. Het zijn naties zonder staat.
-
Etnische groepen in plurale (meervoudige) samenlevingen (stamt af van koloniaal gecreëerd staten met culturele heterogene bevolkingsgroepen, bijv. Kenia en Indonesië). De groepen die de samenleving pluraal maken zien zichzelf als onderscheidend op gebieden buiten de gedeelde economische en politieke deler. Veel hedendaagse staten zijn in wezen pluraal.
-
Post-slavernij minderheden. Afstammelingen van slaven in de Nieuwe Wereld. Hun identiteitspolitiek is meestal gebaseerd op de gedeelde geschiedenis van gedwongen ontworteling en lijden.
Deze definitie van etniciteit sluit alle soorten van interetnische relatie in, ongeacht hoe ze verschillen. De verschillende etnische relaties produceren zowel politieke aspecten (strijd om macht en erkenning) als betekenis (sociale identiteit en belonging). Ondanks de grote variaties in soorten, hebben ze de gemene deler en betekenisgeving van “etniciteit”.
Analytische concepten en inheemse (native) concepten
Tot slot kijkt Eriksen naar de relatie tussen antropologische concepten en hun onderwerp. Naar de relatie tussen (I) antropologische theorie en ‘inheemse theorie’, (II) antropologische theorie en sociale organisatie en (III) ‘inheemse theorie’ en sociale organisatie. De terminologische shift van ‘stam’ naar etniciteit matigde de voormalig sterke scheiding tussen ‘modern’ en primitief’. De groeiende antropologische interesse in nationalisme benadrukt daarnaast de stap richting ‘de studie van onszelf’, aangezien nationalisme in tegenstelling tot etniciteit per definitie een modern verschijnsel is, een ideologie van de moderne (natie)staat, waar antropologen zelf deel van uitmaken. Antropologie is uit dezelfde historische omstandigheden, van modernisering, industrialisatie en individualisme in de 19e eeuw, als nationalisme en daarom is het lastig om voldoende analytische afstand te bewaren; de concepten en manieren van denken zijn te sterk gerelateerd. Wanneer antropologen daarom nationalisme en etniciteit bestuderen is de kans aanwezig dat ze het conceptuele wetenschappelijk apparaat inaccuraat gebruiken en de fenomenen interpreteren op basis van de alledaagse betekenis van het woord (Hander 1988). Het probleem gaat om de manier waarop de relatie geformuleerd wordt tussen antropologische theorie, ‘inheemse theorie’ en sociale organisatie. Op een bepaalde manier is de onderzoeker die het veld ingaat en op zoek is naar etniciteit de schepper van etniciteit. Iemand die op zoek gaat naar gender, vindt aspecten van gender in zijn onderzoeksgroep. Andersom: etniciteit kan leven in de gedachte van de onderzochte maar buiten het zicht van de onderzoeker blijven. Concepten als nationaliteit en etniciteit zijn onze eigen uitvindingen, maar dat betekent niet dat zij deze hetzelfde interpreteren. Er zijn vaak discrepanties tussen wat mensen zeggen en wat ze doen en er zullen altijd discrepanties blijven tussen hoe antropologen een samenleving zien en hoe informanten deze beschrijven. Het blootleggen van deze discrepanties is voor de studie naar etniciteit relevant. Het moet duidelijk zijn dat er een onderscheid is tussen de eigen antropologische concepten en modellen en de ‘inheemse’ concepten en modellen en sociale processen. In sommige samenlevingen ontkennen sommige mensen dat er leden van een andere groep systematische als ‘anders’ behandeld worden, terwijl antropologen deze vorm van discriminatie wel degelijk ontdekken. Het tegenovergestelde is net zo goed mogelijk: mensen die zeggen een hekel te hebben aan Moslims, blijken langdurige vertrouwelijke en vriendschapsrelaties met Moslims te onderhouden. Deze contradicties leiden tot antropologische inzichten.
Bron: Ethnicity and Nationalism: Anthropological Perspectives van Eriksen