Motivatie
Motivatie is het proces dat de richting, het voortduren en de kracht van doelgericht gedrag beïnvloedt. Darwins theorie van evolutie inspireerde veel vroege psychologen voor hun kijk dat instinct veel gedrag beïnvloedt. Een instinct (ook wel een vast actie patroon genoemd) is een geërfd kenmerk, gemeenschappelijk voor de gehele soort, die automatisch zorgt voor een bepaalde respons wanneer het organisme blootgesteld wordt aan een bepaalde stimulus. De biologische systemen in het lichaam zijn zorgvuldig gebalanceerd voor de beste overlevingskansen. Homeostase is de staat van intern psychologisch evenwicht, wat het lichaam probeert te behouden. Het behouden van homeostase vereist een sensorisch mechanisme om veranderingen in de interne omgeving op te merken. Verder vereist homeostase ook een responssysteem die het evenwicht weer kan herstellen en een controlecentrum die informatie van de sensoren ontvangt en het responssysteem activeert. Dit controlecentrum is te vergelijken met een thermostaat in een huis. Volgens de drive theorie van motivatie van Clark Hull zorgen fysiologische veranderingen in de homeostase voor drives. Drives zijn toestanden van interne spanning, die een organisme motiveren om zich op een bepaalde manier te gedragen, zodat deze spanning overgaat. Drives zoals honger en dorst komen voort uit weefsel tekorten (te weinig voedsel en water) en zetten het organisme aan tot actie. Hull dacht dat het verminderen van drives het ultieme doel is van gemotiveerd gedrag. Wanneer er negatieve stimuli zijn, die het vervullen van de drives onmogelijk maken, kan men het gevoel hebben dat ze hier geen controle over hebben en niks aan kunnen doen. Dit fenomeen heet aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness).
Het behavioural activation system (BAS) is een neuraal systeem dat geactiveerd wordt door signalen of potentiële beloningen en positieve behoeftebevrediging. Door dit systeem gaat een persoon zich meer bewegen richting positieve doelen (dingen die we willen), waarbij men plezier of genoegen verwacht. Het BAS zorgt voor emoties van hoop, overmoed en geluk. Vermijdingsmotivatie gaat over de activiteit van het behavioural inhibition system (BIS). Het BIS reageert op een stimulus die duidt op pijn, non-bekrachtiging en straf. Het BIS zorgt voor angst en zowel remming van gedrag (mensen en dieren ‘bevriezen’ wanneer ze schrikken) als vlucht- en vermijdingsgedrag. Mensen verschillen in de mate waarin zij gedragsactivatie of –remming gebruiken. Mensen met hoge BAS hebben een voorkeur voor verandering en vernieuwing, terwijl BIS een voorkeur heeft voor het bekende.
Drives worden gezien als interne factoren die ervoor zorgen dat een organisme in actie komt. Prikkels (incentives) zijn omgevingsprikkels die een organisme richting het doel trekken. Voor een student kan een goed cijfer een prikkel zijn om te studeren, net als dat voedsel een prikkel kan zijn voor iemand die honger heeft. Mensen kunnen echter verschillend reageren op dezelfde prikkel. Volgens de expectancy x value theorie wordt doelgericht gedrag bepaald door zowel de kracht van iemands verwachting dat bepaald gedrag tot het doel leidt en door de waarde die iemand aan het doel hecht (incentive value). Wanneer deze twee factoren vermenigvuldigd worden, krijg je de volgende vergelijking: motivatie = verwachting x incentive value. Cognitieve theoretici maken onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Extrinsieke motivatie is een actie uitvoeren om een externe beloning te verkrijgen of om straf te voorkomen. Intrinsieke motivatie is het uitvoeren van een actie voor eigen bestwil, bijvoorbeeld omdat je het leuk of uitdagend vindt. Iemand die bijvoorbeeld studeert om een goed cijfer te krijgen (in plaats van om echt iets te leren) vertoont extrinsieke motivatie.
Abraham Maslow geloofde dat veel perspectieven in de psychologie geen aandacht schenken aan het voornaamste motief van de mens: het streven naar persoonlijke groei. Hij kwam met het concept van hiërarchie van behoeften. Dit is een reeks met behoeften die gaan over fysieke en sociale overleving aan de basis en unieke menselijke groei in de top. Nadat aan onze basis fysiologische behoeften voldaan is, focussen we ons op onze behoefte aan veiligheid. Wanneer ook daaraan voldaan is, richten we ons op het volgende, hogere niveau. Wanneer situaties veranderen en niet langer aan een lager niveau voldaan wordt, dan richten we ons eerst weer op die behoefte, totdat daar weer aan voldaan is. Zie figuur 1 op de volgende pagina voor het model van de hiërarchie van behoeften. Voor Maslow is zelf-actualisatie het ultieme menselijke motief. Zelf-actualisatie is de behoefte om onze mogelijkheden zo veel mogelijk te benutten.
De Self-determination theorie focust op drie fundamentele psychologische behoeften: competentie, autonomie en verbondenheid. Mensen zijn het meest tevreden met hun leven wanneer ze in staat zijn om aan deze fundamentele behoeften te voldoen. Competentiemotivatie geeft de behoefte van de mens weer om nieuwe uitdagingen onder de knie te krijgen en om vaardigheden te verbeteren. Deze behoefte vereist veel verkennend en groeibevorderend gedrag. De behoefte aan autonomie vertegenwoordigt een poging om grotere vrijheid, zelfbepaling en zelfregulatie te bereiken. Dit leidt tot grotere zelfintegratie, gevoelens van persoonlijke controle en zelf-actualisatie. De derde basisbehoefte, verbondenheid, gaat over de behoefte om betekenisvolle banden met anderen te ontwikkelen. Autonomie en verbondenheid hoeven elkaar niet in de weg te staan. Een adolescent die voelt dat zijn/haar autonomie gewaardeerd en gesteund wordt door zijn/haar ouders voelt zich erg verbonden met zijn/haar ouders.
Honger en gewichtsregulatie
Eten en vertering voorzien het lichaam van de brandstof die het nodig heeft om te functioneren en te overleven. Metabolisme is de mate waarin het lichaam energie (of calorieën) gebruikt. Verscheidene fysiologische mechanismen houden de energie homeostase van het lichaam in stand, door te reguleren hoeveel je eet. Verzadigdheid geeft de staat aan waarin we ons niet meer hongerig voelen. Het setpoint is een biologisch bepaalde standaard waar het lichaamsgewicht (of vetmassa) rond geregeld wordt. Uit onderzoek blijkt dat honger niet afhankelijk is van een lege of knorrende maag. Dieren waarbij alle zenuwen van de maag naar het brein kapot gemaakt zijn, hebben ook honger. En ook mensen waarbij de maag operatief verwijderd is om medische redenen, voelen nog wel honger of verzadigdheid. Er moeten dus andere signalen zijn die zorgen voor honger.
Wanneer je eet, breken spijsverteringsenzymen het voedsel af tot belangrijke voedingsstoffen, zoals glucose. Glucose is een simpele suiker die voor het lichaam (met name de hersenen) de grootste bron vormt van meteen bruikbare brandstof. Na een maaltijd wordt een deel van de glucose naar cellen getransporteerd om daar energie te geven. Maar het grootste deel gaat naar de lever en naar vetcellen, waar het afgebroken wordt tot andere voedingsstoffen en opgeslagen wordt voor later gebruik. Sensoren in de hypothalamus en de lever houden de bloedglucose concentraties in de gaten. Wanneer de bloedglucose concentraties iets dalen, reageert de lever meteen, door uit opgeslagen voedingsstoffen opnieuw glucose te vormen. Hierdoor stijgen de bloedglucose concentraties weer. Veranderingen in de voorraad van glucose die beschikbaar is voor de cellen zorgt voor signalen die het brein helpen om honger te reguleren. Wanneer je eet zorgen verschillende lichaamssignalen ervoor dat je ook weer stopt met eten. Het uitzetten van de wand van de maag en darmen zorgt voor signalen van verzadiging. De wanden van deze organen rekken uit wanneer ze vol raken met voedsel, waardoor er via de zenuwen signalen naar de hersenen gaan. Dit betekent niet dat de maag helemaal vol moet zijn voordat je je verzadigd voelt. Ook chemische signalen zijn verantwoordelijk voor het gevoel van verzadiging. Cholecystokinine (CCK) is een peptide (een soort hormoon) die zorgt voor het gevoel van verzadiging. Samen met andere peptiden, die door de dunne darm vrijgelaten worden in het bloed, gaan de stoffen naar de hersenen. In de hersenen stimuleren ze receptoren in verschillende regio’s, die zorgen voor een vermindering van de voedselinname. Leptine is een hormoon die uitgescheiden wordt door vetcellen. Het komt in de bloedbaan en bereikt het brein, waar het de eetlust vermindert en energieverbruik verhoogt. Een gen, het ob gen genoemd (ob staat voor obesitas), stuurt vetcellen aan om leptine te produceren. Muizen die een mutatie hebben in dit ob gen, maken geen leptine aan. Wanneer zij zwaarder worden, geeft het brein geen ‘verklein je eetlust’ signaal, waardoor de muizen te veel eten en obees worden. Dagelijkse injecties met leptine verlaagt hun eetlust en de muizen worden weer dunner. Een andere groep muizen maakt wel gewoon leptine aan, maar er is een mutatie in een ander gen, het db gen, waardoor de hersenreceptoren ongevoelig zijn voor leptine. Ook deze muizen worden obees. Hierbij helpt het injecteren van leptine niet. Door dit onderzoek ontstond de vraag of dagelijkse leptine injecties mensen met overgewicht misschien kan helpen om gewicht te verliezen. Waarschijnlijk helpt dit niet, doordat mensen met overgewicht al een overvloed aan leptine in hun bloed hebben, door de vele vetcellen. Men denkt dus dat het brein ongevoeliger wordt voor leptine.
Vele hersenregio’s helpen bij het reguleren van honger en eetgedrag. Vroegere experimenten tonen aan dat er twee regio’s bij de hypothalamus zitten, die functioneren als controlecentrum. Aan weerszijden van de hypothalamus bevinden zich de laterale hypothalamus (LH), welke een ‘honger-aan’ centrum bevat. Ratten waarbij de LH elektrisch gestimuleerd werden, gingen eten. Wanneer de LH vernietigd werden, weigerden de ratten te eten, zelfs tot ze een hongersdood stierven. De ventromediale hypothalamus (VMH) dienen als een honger-uit centrum. Het elektrisch stimuleren van de VMH zorgt ervoor dat een hongerige rat stopt met eten. Het vernietigen van de VMH zorgt ervoor dat de rat een veelvraat wordt, waarbij de rat soms wel twee tot drie keer zoveel gaat wegen. Men is nu aan het onderzoeken hoe specifieke neurale circuits binnen de hypothalamus voedselinname reguleren. De paraventriculaire nucleus (PVN) is een cluster van neuronen, die vol receptoren zitten voor verschillende neurotransmitters die eetlust stimuleren of reduceren. De PVN lijkt verscheidene korte termijn en lange termijn signalen, die metabolische en verteringsprocessen beïnvloeden, te integreren. Opvattingen gewoonten en psychologische behoeften hebben ook invloed op de voedselinname. Iedereen heeft zich wel eens ontzettend vol gevoeld tijdens een maaltijd, maar heeft toen toch nog wel een toetje genomen. Omgekeerd eten mensen die op dieet zijn bewust weinig, terwijl ze wel honger hebben. Ook erfelijkheid speelt een rol bij eetgedrag. Erfelijkheid is van invloed op het basale metabolisme en de neiging om energie op te slaan als vet of als mager weefsel. Over het algemeen zorgen genetische factoren voor 40 tot 70 procent van de variatie in BMI, bij zowel vrouwen als mannen. Er zijn dus op verschillende niveaus factoren van invloed op onze eetgewoontes.
Op biologisch niveau zijn dat:
-
Genetische factoren die van invloed zijn op energie metabolisme.
-
Lichamelijke gewaarwordingen, zoals het uitzetten van de maag.
-
Chemische signalen (bijvoorbeeld glucose verbruik, CCK en leptine).
-
Neurale circuits die zich in de hypothalamus bevinden of daar doorheen gaan.
Op psychologisch niveau zijn dat:
-
Denken aan eten, de verwachting van lekker eten.
-
Aangeleerde voedselvoorkeuren en eetgewoontes.
-
Geheugen van wanneer en hoeveel we recentelijk gegeten hebben.
-
Geloof en gevoelens over het eigen lichaamsbeeld.
Op omgevingsniveau zijn dat:
-
De overvloed of schaarste van eten.
-
Hoe het voedsel eruit ziet, de smaak, aroma en variëteit.
-
Andere stimuli (bijvoorbeeld de tijd, mensen) die geassocieerd worden met eten.
-
Normen die van invloed zijn op wat, wanneer, waar en hoe veel we eten.
Helaas voor de miljoenen mensen met overgewicht, zorgt dik zijn ervoor dat ze ook dik blijven. Mensen met overgewicht hebben bijvoorbeeld hogere insuline concentraties in hun bloed, dan mensen met een normaal gewicht. Insuline is een hormoon dat uitgescheiden wordt door de alvleesklier en helpt met het omzetten van glucose in vet. Bovendien wordt het door het toenemen van het gewicht moeilijker om veel te bewegen. Afvallen door middel van diëten is ook moeilijk, omdat door het diëten het basale metabolisme langzamer wordt. Dit komt doordat het lichaam reageert op het verminderde voedsel, door het energieverbruik te verlagen.
Slachtoffers van anorexia nervosa hebben een intense angst om dik te zijn, waardoor slachtoffers veel minder voedsel innemen, tot op het punt van uithongeren. Ondanks dat deze mensen er uitgemergeld uitzien en ze vaak minder dan 85 procent wegen van wat normaal is voor hun leeftijd en lengte, zien deze mensen zichzelf nog steeds als dik. Anorexia leidt tot het stoppen van de menstruatie, tot botverlies, belast het hart en vergroot de kans om dood te gaan. Mensen met boulimia nervosa zijn ook bang om dik te worden, maar zij hebben eetbuien en verwijderen het voedsel daarna weer, vaak door over te geven of laxeermiddelen te gebruiken. De meeste mensen met boulimia hebben wel een normaal lichaamsgewicht, maar het overgeven of gebruik van laxeermiddelen heeft verscheidene fysieke consequenties, zoals maagproblemen en een slecht gebit. Hoewel de meeste mensen met anorexia hun voedselrestrictie niet als een probleem zien, doen mensen met boulimia dat meestal wel. Toch is het voor hen heel moeilijk om hun patroon van eetbuien en het verwijderen van het voedsel te doorbreken. Ongeveer 90 procent van de mensen met anorexia of boulimia zijn vrouwen. Anorexia en boulimia komen het meeste voor in geïndustrialiseerde landen, waar dun zijn een schoonheidsideaal is. Culturele normen kan echter niet de enige verklaring zijn voor de eetstoornissen, omdat alleen een klein percentage van de vrouwen in een bepaalde cultuur anorexia of boulimia ontwikkelen. Karaktereigenschappen spelen vaak ook een grote rol. Mensen met anorexia zijn vaak erg perfectionistisch en hebben hoge levensstandaarden, inclusief strikte idealen van een dun lichaam.
Seksuele motivatie
Masters en Johnson concludeerden dat de meeste mensen, wanneer ze seksueel opgewonden zijn, door een seksuele respons cyclus van vier fasen gaan: opwinding, plateau, orgasme en resolutie. Gedurende de opwindingsfase wordt men snel opgewonden; er gaat meer bloed naar de arteriën in en rond de genitale organen, tepels en de borst van de vrouw, waar het ervoor zorgt dat deze delen opzwellen. De penis en de clitoris gaan rechtop staan, de vagina wordt vochtig en de spierspanning wordt in het gehele lichaam hoger. Tijdens de plateau fase wordt de opwinding nog groter tot er genoeg spierspanning is om een orgasme te veroorzaken. Tijdens de orgastische fase vinden bij mannen ritmische contracties plaats van de interne organen en het spierweefsel rond de plasbuis zorgt ervoor dat sperma uit de penis spuit. Bij vrouwen vinden tijdens het orgasme contracties plaats van het buitenste deel van de vagina, de omliggende spieren en de baarmoeder. Bij mannen wordt het orgasme meestal gevolgd door een resolutie fase, waarbij de fysiologische opwinding snel afneemt en de genitaliën terug gaan naar hun oorspronkelijke conditie. Gedurende deze fase komen mannen in een refractionaire periode, waarin ze tijdelijk niet in staat zijn om nog een orgasme te krijgen. Vrouwen kunnen twee of meer orgasmen krijgen voordat de resolution fase begint, maar de meeste vrouwen hebben er slechts één. Een orgasme is echter niet het enige doel van menselijke seksuele activiteit. Net als bij honger speelt de hypothalamus ook een grote rol in seksuele motivatie. De hypothalamus bestuurt de hypofyse. De hypofyse reguleert de secretie van hormonen, in dit geval gonadotropines, in de bloedstroom. Deze hormonen hebben effect op hoeveel androgenen en oestrogenen de geslachtsklieren uitscheiden. Androgenen, zoals testosteron, worden ook wel de mannelijke sekshormonen genoemd. Oestrogenen, zoals oestradiol, worden de vrouwelijke sekshormonen genoemd. Ondanks dat de hormonen zo worden genoemd, produceren zowel mannen als vrouwen androgenen en oestrogenen.
Sekshormonen hebben organisatorische effecten; ze hebben invloed op de ontwikkeling van mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken. In de baarmoeder heeft zowel het mannelijke als het vrouwelijke embryo een primitieve gonade, deze heeft de mogelijkheid om zich of tot testes, of tot ovaria te ontwikkelen. Als het embryo genetisch een man is, dan worden de testes in de achtste week na conceptie gevormd. Deze testes gaan sekshormonen afgeven tijdens het grootste deel van de prenatale ontwikkeling. Door de voldoende androgeen activiteit ontstaat er een mannelijk patroon in de ontwikkeling van genitaliën, hersenen en andere organen. Jaren later worden er door stimulatie van de hypothalamus nog veel meer sekshormonen uitgescheiden door de testes, waardoor je jongen in de puberteit komt. Wanneer het embryo genetisch een vrouw is, vormt het geen testes. Door de afwezigheid van voldoende androgeen activiteit gedurende deze prenatale periode, ontstaat er een vrouwelijk ontwikkelingspatroon. Tijdens de puberteit stimuleert de hypothalamus het uitscheiden van sekshormonen door de ovaria op cyclische basis, waardoor de vrouwelijke menstruele cyclus ontstaat.
Sekshormonen hebben ook activerende effecten, die de seksuele verlangens en het seksuele gedrag stimuleren. Bij (niet-menselijke) dieren hebben volwassen mannetjes een relatief constante secretie van sekshormonen. Hun gereedheid voor seks is vooral afhankelijk van de aanwezigheid van stimuli uit de omgeving (bijvoorbeeld een ontvankelijk vrouwtje). De hormonale secretie in een vrouwelijk dier volgt een bronst (oestrus) cyclus. Zij zijn alleen tijdens perioden van hoge oestrogeen secretie seksueel ontvankelijk. Seksuele opwinding omvat meer dan alleen fysiologische response. Het begint meestal met verlangen en een seksuele stimulus die positief wordt ontvangen. Zulke stimuli kunnen ook denkbeeldig zijn. Fantasie is een mooie illustratie van hoe mentale processen het fysiologisch functioneren kan beïnvloeden. Seksuele fantasieën op zich kunnen bij sommige mensen een genitale erectie en een orgasme opwekken en worden vaak gebruikt om de opwinding te vergroten tijdens masturbatie. Psychologische effecten kunnen seksuele opwinding niet alleen stimuleren, maar ook afremmen.
Iemand kan bezig zijn met seksuele activiteiten, maar dan geen zin meer hebben door iets wat de partner doet. Andere mensen hebben wel een behoefte aan seks, maar hebben moeilijkheden om opgewonden te worden of te blijven. Stress, vermoeidheid en boosheid jegens de partner kunnen leiden tot (tijdelijke) opwindingsproblemen. Seksuele disfunctie heeft betrekking op chronisch, verzwakt seksueel functioneren, wat als zeer vervelend wordt ervaren. Dit kan veroorzaakt worden door verwondingen, ziekten of de effecten van drugs, maar soms is er sprake van een psychologische oorzaak. Opwindingsproblemen kunnen ook het gevolg zijn van faalangst, of het kan het psychologische gevolg zijn van aanranding of seksueel misbruik als kind. Seksuele gewoonten verschillen over de hele wereld. Ook de psychologische betekenis van seks is afhankelijk van culturele contexten. Sommige samenlevingen en religies verbieden seks voor het huwelijk, of openbare seksueel getinte kleding of gedrag, wat seksueel verlangen op zou kunnen wekken.
Seksuele oriëntatie is iemands emotionele en erotische voorkeur voor een partner van een bepaalde sekse. Sommige onderzoekers zien seksuele oriëntatie als een enkele dimensie, variërend van ‘uitsluitend heteroseksueel’ tot ‘uitsluitend homoseksueel’, met ‘net zo veel heteroseksueel als homoseksueel’ in het midden. Andere onderzoekers zeggen dat seksuele oriëntatie drie dimensies heeft: zelfidentiteit, seksuele aantrekkingskracht en werkelijk seksueel gedrag. Veel homoseksuele mannen en vrouwen voelden tijdens hun kindertijd al dat zij anders waren dan leeftijdsgenootjes. Zij vertonen vaak niet-conform geslacht gedrag. Uit onderzoek blijkt dat homoseksuele vrouwen in vergelijking met heteroseksuele vrouwen geïnteresseerder zijn in jongenskleren en jongensspeelgoed.
Sociale motivatie
Mensen zijn sociale wezens die veel met andere mensen om gaan: in de familie, in een vriendengroep, met collega’s en zelfs met vreemden in een bus. We gaan met anderen om voor vier basis psychologische redenen:
-
Om positieve stimulatie te verkrijgen.
-
Voor emotionele ondersteuning.
-
Om aandacht te krijgen.
-
Voor sociale vergelijking.
Sociale vergelijking is het vergelijken van onze overtuigingen, gevoelens en gedragingen met die van andere mensen. Dit helpt ons om te bepalen of onze reacties normaal zijn. Ook kunnen we door sociale vergelijking onze cognitieve en fysieke vermogens inschatten.
Prestatiemotivatie
Behoefte aan prestatie is een positief verlangen om taken te volbrengen en succesvol te concurreren met de normen van uitmuntendheid. Prestatiegedrag kan voortkomen uit een positief georiënteerd motief voor succes, en een negatief georiënteerde motivatie om falen te voorkomen, ook wel faalangst (fear of failure) genoemd. Mensen die een grote drijfveer hebben voor succes zoeken de sensatie van overwinning. Mensen die gemotiveerd zijn door de angst om te falen willen de teleurstelling van de nederlaag voorkomen. Je zou denken dat iemand het beste zou presteren wanneer iemand zowel een grote drijfveer voor succes heeft als een grote angst om te falen. Toch kan faalangst een negatieve invloed hebben op het presteren. Mensen die erg succesgericht zijn en minder gemotiveerd worden door de angst voor het falen worden high-need achievers genoemd. Bij simpele testen en ontspannen omstandigheden zijn zij slechter dan de low-need achievers, maar wanneer het niveau stijgt worden ze beter. De succes-doel theorie gaat over de manier waarop succes gedefinieerd wordt door zowel de individu als door de prestatie situatie zelf. Op het individuele niveau zijn er twee oriëntaties. Bij mastery orientation ligt de focus op persoonlijke verbetering, het maximale geven en nieuwe vaardigheden perfectioneren. Bij een ego orientation ligt het doel bij het overtreffen van anderen (met zo weinig mogelijk inspanning als mogelijk). Wat betreft de situatie focust de theorie zich op het motivationeel klimaat. Dat vereist en beloont of de mastery aanpak, of de ego aanpak, om succes te behalen.
Een andere manier om prestatie motivatie te begrijpen is door de doelen die mensen proberen te behalen in opgave situaties te onderzoeken. Bij de mastery-approach goal ligt de focus op de behoefte om een taak uit te voeren en nieuwe kennis of vaardigheden eigen te maken. De ego-approach goal is sprake van een competitieve oriëntatie, die focust op het positief gewaardeerd worden ten opzichte van andere mensen. Mastery-avoidance goals gaan over de angst om minder goed te presteren dan je eigen standaard. Ego-avoidance goals richten zich op het vermijden dat je verslagen wordt door anderen, vermijden dat anderen beter presteren. Volgens de 2x2 achievement goal theory kan iedereen beschreven worden in termen van een ‘prestatie motivatie profiel’, door de doelen (zoals hierboven beschreven) te bepalen.
Familie en cultuur hebben effect op de achievement needs. Wanneer een kind opgroeit in een cognitief stimulerend huis, is er grote kans dat hij/zij intrinsieke motivatie heeft om academische doelen te verwezenlijken. Wanneer ouders doelen belonen, maar falen niet bestraffen, heeft het kind ook meer kans op succes. Naast dat ouders invloed hebben, heeft cultuur ook invloed op de achievement motivation. Een voorbeeld hiervan is dat individualistische culturen nadruk leggen op wat een persoon bereikt, terwijl de nadruk in collectivistische culturen juist gericht is op het passen binnen de familie en andere sociale groepen.
Motivationeel conflict
Motivationele doelen zijn soms in tegenstrijd met elkaar. Onze verlangens naar succes en onze verlangens naar plezier kunnen bijvoorbeeld botsen. Je moet dan kiezen tussen het studeren voor een tentamen of het gaan naar een feestje. Wanneer iets ons aantrekt proberen we dat te bereiken. Wanneer iets ons afstoot proberen we dat te vermijden. Verschillende combinaties van deze neigingen kunnen over het algemeen drie types conflicten veroorzaken.
Approach-approach conflict komt voor wanneer we twee aantrekkelijke mogelijkheden zien, maar het kiezen van de ene betekent het verliezen van de andere. Dit conflict is het grootste wanneer de beide alternatieven even aantrekkelijk zijn.
Avoidance-avoidance conflict komt voor wanneer we moeten kiezen tussen twee onaantrekkelijke mogelijkheden. Ga ik deze saaie literatuur leren voor mijn tentamen, of ga ik niet studeren en slaag ik niet voor het tentamen?
Approach-avoidance conflict gaat over je aangetrokken en afgestoten voelen door hetzelfde doel. Een vogel die voedsel aangeboden krijgt door iemand in het park is gemotiveerd door de honger om het voedsel te pakken, maar ook gemotiveerd door angst om uit de buurt te blijven.
Emotie
Emoties zijn gevoelstoestanden die een patroon bevatten van cognitieve, fysiologische en gedragsmatige reacties op gebeurtenissen. Motivatie en emoties staan altijd met elkaar in verbinding, omdat we alleen emotioneel reageren wanneer onze motieven en doelen bevredigd, bedreigd, of verstoord worden. Het basische emotiemodel gaat ervan uit dat alle emoties ontstaan vanuit een aantal natuurlijke universele emoties, zoals verdriet, boosheid, angst en blijdschap. Er is echter geen overeenstemming tussen theoretici hoeveel standaard emoties er zijn. Al onze emotionele toestanden hebben vier algemene eigenschappen:
-
Emoties worden uitgelokt door externe of interne stimuli.
-
Emotionele reacties komen voort uit evaluaties van deze stimuli, waardoor de situatie betekenis en belang krijgt.
-
Onze lichamen reageren fysiologisch op onze evaluaties. We kunnen fysiek opgewonden raken wanneer we angst, blijdschap of woede voelen. Of we ervaren een verminderde opwinding, zoals bij tevredenheid of depressie.
-
Emoties bevatten gedragsneigingen. Soms zijn dit expressieve gedragingen, zoals lachen bij blijdschap, of huilen. Soms zijn dit instrumentele gedragingen, manieren om iets te doen aan de stimulus die de emotie veroorzaakte, zoals studeren voor een beangstigend tentamen of terugvechten uit zelfverdediging.
Emotie is dus een dynamisch, doorgaand proces. Elk van deze vier elementen kunnen snel veranderen tijdens een emotionele periode. De uitlokkende stimuli lokken cognitieve beoordelingen en emotionele reacties uit. Deze uitlokkende stimuli zijn niet altijd extern. Het kunnen ook interne stimuli zijn, zoals een denkbeeldig plaatje van een aankomende vakantie, waardoor we ons blij voelen. Of een herinnering aan een onplezierige gebeurtenis waardoor we weer boos of verdrietig worden. Cognities (gedachten, afbeeldingen, herinneringen, interpretaties) zijn bij elk aspect van emotie betrokken. Mentale processen kunnen emotionele reacties veroorzaken. Ze maken deel uit van onze innerlijke ervaring van de emotie, en ze beïnvloeden hoe we onze emoties uiten en wat we ermee doen. Cognitieve beoordelingen zijn de interpretaties en betekenissen die we verbinden aan sensorische stimuli.
Het fysiologische onderdeel
Wanneer onze gevoelens opgeschud worden, zijn lichamelijke veranderingen vaak het eerste wat we opmerken. Veel delen van het lichaam zijn betrokken bij emotionele opwinding, maar bepaalde hersenregio’s, het autonome zenuwstelsel en het endocriene systeem spelen een belangrijke rol. Cognitieve beoordelingsprocessen betrekken sowieso de cortex, waar de mechanismen voor taal en complexe gedachten plaatsvinden. Het vermogen om emoties te reguleren is echter vooral afhankelijk van de besturende functies van de prefrontale cortex, de regio van het brein die direct achter het voorhoofd ligt. Wanneer de thalamus (het sensorische schakelbord van het brein) input ontvangt van de zintuigen, kan het boodschappen overbrengen via twee onafhankelijke banen. Een ‘high road’ die naar de cortex loopt en een ‘low road’ die direct naar de nabijgelegen amygdala gaat. De low road stelt de amygdala in staat om directe input van de zintuigen te ontvangen en een emotionele reactie te vormen voordat de cerebrale cortex de tijd heeft om compleet te verwerken wat deze reactie veroorzaakt. Dit primitieve mechanisme heeft een overlevingswaarde, omdat dit mechanisme het organisme in staat stelt om snel te reageren, voordat de cerebrale cortex met een beter verwerkte cognitieve interpretatie van de situatie reageert. De amygdala blijkt ook te functioneren als een vroeg waarschuwingssysteem voor bedreigende sociale stimuli. Uit onderzoek blijkt dat activatie van de linker hersenhelft ligt ten grondslag aan bepaalde positieve emoties, de rechter hersenhelft aan negatieve emoties.
Wanneer je bang bent gaat je hart sneller slaan. Je lichaam vervoert het bloed van je maag naar je spieren en de spijsvertering neemt af. Je gaat harder en sneller ademen om meer energiebevattend zuurstof te krijgen. Je bloedsuiker concentratie stijgt, waardoor er meer voedingsstoffen vrijkomen voor je spieren. De pupillen van je ogen worden wijder, waardoor er meer licht in je ogen kan komen. Je huid gaat transpireren om je koel te houden en afvalproducten weg te spoelen. Je spieren spannen aan, klaar voor actie.
Sommige theoretici noemen deze staat van opwinding de ‘fight-or-flight response’. Het komt voort uit de sympathische tak van het autonome zenuwstelsel en door hormonen uit het endocriene systeem. Het sympathische zenuwstelsel zorgt binnen een paar seconden voor opwinding, door direct de organen en spieren van het lichaam te stimuleren. Ondertussen pompt het endocriene systeem adrenaline, cortisol en andere stresshormonen in de bloedbaan. Deze hormonen zorgen voor fysiologische effecten zoals die veroorzaakt worden door het sympathische zenuwstelsel, maar dit effect houdt langer aan en kan het lichaam voor langere tijd in opgewonden staat houden.
Een polygraaf meet fysiologische reacties, zoals ademhaling, hartslag en huidgeleiding (wat een aanwijzing is voor de aanwezigheid van emotie dankzij zweetklier activiteit). Omdat mensen weinig controle hebben over de fysiologische reacties van het lichaam, wordt de polygraaf ook wel gezien als een feilloos middel om te bepalen of iemand de waarheid spreekt.
Hoewel we niet direct kunnen ervaren wat iemand anders voelt, kunnen we vaak wel aan iemand zien of diegene boos, verdrietig, bang of blij is. Dit doen we aan de hand van expressief gedrag, de observeerbare emotionele uitstraling van iemand. De emotionele uitstraling van iemand anders kan een gelijke reactie in onszelf opwekken, dit wordt empathie genoemd. Fundamentele emotionele patronen zijn aangeboren emotionele reacties. Culturele uitstralingsregels schrijven voor wanneer en hoe bepaalde emoties uitgedrukt moeten worden. Veel gezichtsuitdrukkingen zijn in bijna alle culturen gelijk. Sommige houdingen, lichaamstaal en fysieke bewegingen kunnen echter totaal verschillende betekenissen hebben in verschillende culturen. Emotionele reacties roepen vaak op tot actie, het vraagt om een reactie op de situatie waardoor de emotie werd veroorzaakt.
Een moeder die kwaad wordt op haar kind moet een manier zien te vinden waarbij ze het kind geen kwaad doet, maar ze haar punt wel duidelijk kan maken. Dit zijn instrumentele gedragingen, ze worden aangestuurd om een bepaald emotierelevant doel te behalen.
Theorieën over emotie
Volgens de James-Lange theorie bepalen onze lichamelijke reacties de subjectieve emotie die we ervaren. We weten dat we bang of verliefd zijn omdat ons lichaam ons dat vertelt. Tegenwoordig wordt deze theorie de somatische theorie van emotie genoemd. Volgens de Cannon-Bard theorie worden de subjectieve ervaring van een emotie en de fysiologische opwinding niet door elkaar veroorzaakt, maar zijn het allebei onafhankelijke reacties op een emotieopwindende situatie. Wanneer we in zo’n situatie komen wordt sensorische informatie naar de thalamus in de hersenen gestuurd. Vanuit daar worden meteen signalen naar de cerebrale cortex en de interne organen van het lichaam gestuurd. Het signaal naar de cortex zorgt voor het ervaren van de emotie, het signaal naar de interne organen zorgt voor de fysiologische opwinding. Volgens de gezicht feedback hypothese speelt feedback van de spieren in het gezicht naar het brein een grote rol in het bepalen van de aard en intensiteit van de emoties die we ervaren. Nergens zijn de interacties tussen lichaam en geest duidelijker dan bij emoties. Denken en voelen zijn direct met elkaar verbonden. Cognitie-emotionele theorieën onderzoeken hoe cognities en fysiologische reacties van invloed zijn op elkaar. Volgens de tweefactoren theorie van emotie van Schachter vertelt de intensiteit van fysiologische opwinding ons hoe sterk we iets voelen, maar geven de signalen tijdens de situatie ons de informatie om de opwinding te benoemen en onszelf te vertellen wat voor emoties we voelen (zoals angst, woede, liefde). Latere theorieën hebben de psychologische aanpak van de James-Lange theorie gecombineerd met de input van cognitie.
Cognitieve theorieën van emotie
De aanpak van Lazarus (Lazarus’s approach) gaat er vanuit dat opwinding beïnvloed wordt door de waardering van een emotionele situatie. Volgens Lazarus moet aan de waardering een emotionele reactie voorafgaan. Er kan dus geen sprake zijn van emotie zonder cognitie. Primaire waardering (primary appraisal) gaat over het beoordelen van de basische situatie. Deze beoordeling kan positief, negatief of neutraal zijn. Tijdens secundaire waardering (secundairy appraisal) evalueert het individu wat voor bronnen er voor handen zijn om met de huidige omgeving om te gaan. Ook kan er sprake zijn van re-waardering (re-appraisal) waarbij de situatie en de bronnen in de gaten worden gehouden en de eerdere vormen van waardering aangepast kunnen worden.
Robert Zajonc was het niet eens met Lazarus. Volgens hem zijn emotionele reacties te snel om vooraf te worden gegaan door cognitie. Volgens hem komt emotie voor cognitie. Evolutionaire theorieën suggereren dat er een soort van adaptieve functie moet zijn voor emoties. Volgens deze theorie zijn emoties zo gevormd dat ze ons helpen om te overleven en om ons aan te passen aan onze omgeving.
Geluk
Geluk wordt een steeds populairder onderwerp in de psychologie. De technische term voor geluk is subjectief welzijn (SWB: subjective well-being). Deze term omvat de emotionele reacties van mensen en hun mate van tevredenheid over verschillende aspecten van hun leven. Uit onderzoek blijkt dat mannen en vrouwen over het algemeen even gelukkig zijn. Er is echter wel een verschil, vrouwen ervaren zowel positieve als negatieve emoties intenser dan mannen. De extremere emotionele reacties heffen elkaar wel op, waardoor een gemiddeld gevoel van geluk ontstaat, wat gelijk is aan het gemiddeld gevoel van geluk van mannen. Wanneer we doen aan downward vergelijken, zien we onszelf als beter dan de standaardvergelijking, waardoor we meer tevreden worden. In tegenstelling, bij upward vergelijken zien we ons zelf als slechter dan de standaardvergelijking, wat ontevredenheid veroorzaakt.
Bronnen en verder lezen
- Samenvatting: The Science of Mind and Behaviour van Holt
- Competenties: Emotie controleren: leren en ontwikkelen
Relaties
- Wat zijn werkgerelateerde waarden, houdingen en emoties?
- Hoe ontwikkelen emoties, attitudes en stress zich op de werkvloer?
- Hoe verhouden motivatie en emotie zich tot elkaar?
- Op welke manieren kunnen emoties ervaren en uitgedrukt worden?
- Wat zijn motivatie en emoties?
- Wat is de relatie tussen emotie en persoonlijkheid?
- Hoe kunnen emoties, stemmingen en gevoelens gemeten worden?
- Stressbestendig zijn: leren of versterken
Chapters
Teksten & Informatie
JoHo 'chapter 'pagina
Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?
- JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp
Crossroad: volgen
- Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website
Crossroad: kiezen
- Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.
Footprints: bewaren
- Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
- Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.
Aanmelden
- Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.
Aanmelding: checken
- Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee
Prints: maken
- Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.