schrijven en onder woorden brengen:
ontwikkelen, verbeteren of beheersen
Van signalen herkennen tot motivaties begrijpen
Van competenties opdoen tot vaardigheden verbeteren in het buitenland
van vrijwilligerswerk doen tot werkvaardigheden in binnen- en buitenland
Onder woorden brengen, schrijven en schrijfvaardigheden in binnen- en buitenland
Scripties, papers en essays schrijven: vragen en antwoorden
Wat is een masterscriptie of bachelorwerkstuk?
- Een scriptie is een verslag van een onderzoek of stage. Met de scriptie sluit je je opleiding af. Elke hbo of universiteit stelt zo zijn eigen eisen aan dit verslag. Zo richt een hbo-scriptie zich vaak op advies bij een praktijkprobleem. Een universitaire scriptie is in het algemeen een verslag van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek.
Hoe begin je aan je scriptie of afstudeeronderzoek, en hoe kies je een onderwerp of vraagstelling?
Hoe kies een onderwerp voor je scriptie en hoe start je een afstudeeronderzoek?
- De oriëntatiefase is de eerste stap en is al gaande voordat je daadwerkelijk met je afstudeeronderzoek start. In deze fase zoek je uit wat de eisen en richtlijnen zijn voor je onderzoek en scriptie, denk je na over een onderwerp en begin je met het afbakenen van je onderwerp en onderzoeksvragen.
Wat zijn de richtlijnen voor een scriptie of afstudeeronderzoek?
- Voordat je aan je afstudeeronderzoek en scriptie begint is het van groot belang dat je weet wat er van je verwacht wordt. Informeer over de richtlijnen en vereisten aan een scriptie om op de hoogte te zijn voordat je begint aan je onderzoek. Achterhaal bijvoorbeeld hoeveel tijd en studiepunten er staan voor je afstudeertraject en scriptie. Dit heeft consequenties voor de omvang van je onderzoek, de afbakening van je onderwerp en je tijdsplanning.
- Zoek uit of er richtlijnen zijn voor de omvang van je scriptie, voor de hoeveelheid literatuur die je dient te gebruiken en welke typen onderzoek relevant zijn en zijn toegestaan.
- Daarnaast kun je ook alvast uitzoeken of het mogelijk is je onderzoek en scriptie te combineren met een stage, of je het onderzoek in opdracht van een bedrijf kunt uitvoeren, of dat het toegestaan is in het buitenland onderzoek te doen. In deze fase is het belangrijk uit te vinden wat je mogelijkheden zijn, zodat je deze kennis mee kunt nemen in het kiezen van een onderwerp en bij de vormgeving van je afstudeertraject.
- In de meeste gevallen brengt een vakgroep, faculteit en/of universiteit een document uit waarin alle richtlijnen en vereisten voor een afstudeeronderzoek beschreven staan.
- Het is aan te raden om dit document al voor je aan je afstudeeronderzoek begint door te lezen en indien deze informatie niet beschikbaar is de richtlijnen en vereisten na te vragen bij je toekomstige begeleider of studieadviseur.
Hoe kies je een onderwerp voor je scriptie of afstudeeronderzoek
- Laten we beginnen met het goede nieuws: voor je grootste onderzoek tot nu heb je de vrijheid om je eigen onderwerp te kiezen, dus maak daar ook gebruik van! Tegenslagen tijdens je scriptie zullen er altijd zijn, maar je maakt het jezelf een stuk makkelijker als je een onderwerp kiest wat je leuk en interessant vindt.
- Begin al een paar maanden voor de aanvang van je scriptie traject met nadenken over onderwerpen. Houd je ogen en oren open voor interessante krantenartikelen, tijdens discussies in de kroeg en colleges van die bevlogen docent. In wetenschappelijke artikelen en boeken worden vaak aanwijzingen gegeven voor interessante vragen om het onderzoek te vervolgen. Bevraag vrienden en ouderejaars over hoe zij een keuze hebben gemaakt en wat wel en niet goed is gegaan, zodat je van hun goede tips (maar ook van hun fouten!) kunt leren.
- Maak voor jezelf een lijstje met een top 3 van onderwerpen. Houd bij de keuze van een onderwerp altijd de volgende punten in gedachten:
- je persoonlijke interesse
- maatschappelijke relevantie
- wetenschappelijke relevantie
- passend binnen het onderzoek van je vakgroep of werkgebied van je (potentiële) begeleider
- Op het moment dat je een lijstje met een aantal interessante onderwerpen hebt is het tijd om je plannen eens door te spreken met een docent die onderzoek doet in dat vakgebied en/of je (potentiële) begeleider.
- Neem een middag de tijd om te brainstormen; schrijf een onderwerp dat je aanspreekt op een groot vel papier en schrijf daaromheen begrippen die bij dat onderwerp passen. Op deze manier kun je snel ideeën verzamelen en uitzoeken welke begrippen met het onderwerp te maken hebben en misschien interessant zijn als insteek voor het exacte onderwerp van je scriptie. Deze brainstorm kan als input dienen voor de meer gestructureerde versie van een brainstorm
- Als je eenmaal een onderwerp hebt gekozen is het tijd om dat onderwerp ook voldoende af te bakenen, zodat je duidelijkheid krijgt over wat je precies gaat onderzoeken en je probleemstelling en onderzoeksvraag vorm kunnen krijgen.
Hoe kan je een scriptie of afstudeeronderzoek afbakenen?
- Om je onderwerp af te bakenen begin je met het verzamelen en doorlezen van relevante literatuur en achtergrondinformatie. In deze fase brainstorm je over je gekozen onderwerp; je zoekt naar mogelijke invalshoeken en leert de literatuur rond dit onderwerp kennen. Het is aan te raden om voor jezelf een overzicht te houden van interessante inzichten en belangrijke thema’s binnen je gekozen onderwerp. Dit kun je doen door middel van aantekeningen of het maken van een mindmap (zie Figuur 1). In een mindmap ga je vanuit het centrale onderwerp brainstormen en zet je alles wat in je opkomt, of wat je in de literatuur tegenkomt op papier. Nadien kun je deze termen gaan categoriseren en deel je je onderwerp op in sub-onderwerpen. Een overzicht van het onderzoek dat is gedaan naar het onderwerp dat je hebt gekozen helpt je om uit te vinden welke kennislacunes er zijn en welke actuele kwesties gerelateerd zijn aan het onderwerp. Door een globaal literatuuronderzoek weet je welke vragen er spelen en waar je relevante literatuur kunt vinden. Dit inzicht heb je nodig om toe te werken naar een scherpe probleemstelling en onderzoeksvraag.
- Vraag jezelf tijdens het afbakenen van je onderzoek kritisch af of je plannen realistisch en haalbaar zijn in relatie tot de tijd die beschikbaar is voor je afstudeeronderzoek. Je zult niet de eerste student zijn die met té grote ambities aan een afstudeeronderzoek begint, om later teleurgesteld tot het inzicht te komen dat je scriptie niet het Nobelprijs-winnende materiaal is dat je gehoopt had. Het is belangrijk om met je begeleider en mede-studenten te overleggen over de haalbaarheid van je plannen. Daarnaast kan het helpen om in je tijdsplanning verschillende deeltaken met een eigen deadline op te nemen, zodat je gaandeweg je tijdsplanning in de gaten houdt en op tijd vertraging of andere problemen opmerkt.
Wat zijn de SMART doelen en hoe kan je die inzetten?
- Een hulpmiddel kan zijn om SMART doelen te stellen. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:
- Specifiek: met duidelijke doel- en probleemstelling.
- Wat wil je bereiken? Wie zijn erbij betrokken? Waar ga je het doen? Wanneer gebeurt het? Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? Waarom wil je dit doel bereiken?
- Meetbaar: met duidelijkheid over de voorwaarden en uiteindelijke vorm van je scriptie.
- Hoeveel ga je doen? Hoe kun je dat meten? Welke methode en procedure kies je om te bepalen of, en in welke mate, het doel op een bepaald moment bereikt is? Welke vorm krijgt je scriptie?
- Aanvaardbaar: volgens de regels die zijn afgesproken met je docent/begeleider.
- Wat zijn de regels en richtlijnen? Welke afspraken maak je met je begeleider? Hoe zorg je dat je je aan deze afspraken houdt? Wat gebeurt er als je je niet aan de afspraken houdt?
- Realistisch: haalbaar binnen de beschikbare tijd.
- Hoeveel tijd staat er voor je afstudeeronderzoek? Wat ga je wanneer doen? Wat doe je als je planning niet blijkt te kloppen?
- Tijdgebonden: duidelijkheid over wat wanneer af moet zijn.
- Wanneer moet je je scriptie inleveren? Welke afspraken maak je met je begeleider? Wat gebeurt er als je je scriptie niet op tijd inlevert?
Hoe schrijf je een scriptie uit, of stel je een studie-opdracht op?
Algemene schrijftips en regels
Structuur. Breng structuur aan in je tekst aan de hand van een uitgebreide inhoudsopgave. Door structuur aan te brengen door middel van het benoemen van hoofdstukken en paragrafen, creëer je snel duidelijkheid over welke informatie waar thuishoort. Begin vanuit je geannoteerde inhoudsopgave en werk van daaruit verder: schrijf in steekwoorden de belangrijkste onderdelen van de hoofdstukken en paragrafen alvast op. Hierdoor creëer je duidelijkheid over wat waar thuis hoort.
Beginnen met schrijven. Als je een scriptie schrijft begin je meestal niet bij de inleiding, al is dat wel het eerste hoofdstuk volgens je inhoudsopgave. Je inleiding kun je nu eenmaal het makkelijkst schrijven als alle andere tekst al compleet is, dan weet je immers pas precies wat je in moet leiden. Uiteraard zullen er bepaalde delen tekst uit je onderzoeksvoorstel bruikbaar zijn in je inleiding, en kun je die daar ‘in de wacht zetten’. Het is echter aan te raden om ergens anders te beginnen met schrijven: bij de beschrijving van je onderzoeksmethoden, theoretisch kader en onderzoeksresultaten.
Schrijven is een creatief proces. Je zult merken dat het de ene dag een stuk makkelijker gaat dan de andere dag. Probeer te accepteren dat het schrijfproces niet altijd even soepel verloopt, maar pas ook op dat je niet te snel opgeeft. Menig student loopt vast in de schrijffase door té streng te oordelen over zojuist geschreven tekst. Wees in eerste instantie niet te kritisch op de tekst die je neerschrijft, je hebt later nog de mogelijkheid om zinnen netjes te herschrijven en op de juiste plaats te zetten. Begin gewoon met schrijven, zet je ideeën en gevonden inzichten op de (voorlopig) juiste plaats in de tekst neer, en zie hoe je scriptie langzaam vorm krijgt.
Figuren en tabellen. Naast tekst zullen er ook figuren en tabellen voorkomen in je scriptie. Er zijn speciale regels voor het opstellen en verwijzen naar zulke elementen. Op de volgende pagina worden ze kort aan de hand van een voorbeeld behandeld. In de meeste tekstverwerkings-programma’s is het mogelijk een kruisverwijzing te gebruiken voor het label van de figuur of tabel, en deze te koppelen aan verwijzingen in de lopende tekst en een lijst van figuren en tabellen aan het begin van je scriptie.
Inlevermomenten. Spreek met je begeleider en/of mede-studenten af om een aantal keer een inlevermoment vast te stellen, waarop je je concept verslag laat doorlezen en feedback ontvangt op je voortgang. Afhankelijk van je onderwijsinstelling en vakgroep, en de tijd die je begeleider voor je beschikbaar heeft, kun je de frequentie en hoeveelheid inlevermomenten vaststellen in overleg met je begeleider. Je kunt afspreken om van ieder hoofdstuk een conceptversie toe te sturen voor feedback, zodat je begeleider een vinger aan de pols houdt, en jij tijdig hoort of je de juiste kant op gaat. Soms is er echter ook sprake van minder toezicht, en stuur je alleen tegen het einde van je afstudeertraject een conceptversie op, waar je feedback op krijgt. Bekijk voor jezelf hoeveel feedback je nodig hebt en zoek contact met iemand die je kan adviseren over je voortgang of je kan helpen bij problemen waar je tegenaan loopt. Als je begeleider niet voldoende tijd heeft om je hierbij te helpen, schroom dan niet om aan te kloppen bij iemand anders: een andere docent, een mede-student die ook een scriptie aan het schrijven is, of een goede vriend(in).
Aansluiting tussen hoofdstukken. Zorg ervoor dat hoofdstukken goed op elkaar aansluiten, door hoofdstukken in en uit te leiden: geef ze een kop en een staart. Een hoofdstuk begint met een korte inleiding op het onderwerp van dat hoofdstuk en geeft aan waar de verschillende paragrafen over zullen gaan. Aan het eind van een hoofdstuk besluit je het hoofdstuk en maak je indien mogelijk een bruggetje naar het volgende hoofdstuk, zodat de tekst als een vloeiend stuk leest.
Taalgebruik en schrijfstijl. Let tijdens het schrijven op je taalgebruik en probeer consistent te zijn in je schrijfstijl. Schrijf zo veel mogelijk actief; vermijd passieve en lijdende vormen. Probeer je zinnen niet te lang te maken: splits een zin op in twee zinnen als de zin niet na één keer lezen duidelijk is.Schrijf concrete, duidelijke zinnen op en vermijd te ingewikkeld of ambtelijk taalgebruik. Let ook op grammatica- en spelfouten: zet de spellingscontrole van je tekstverwerkingsprogramma aan, lees je conceptversie zelf grondig door en laat zo nodig iemand anders je tekst controleren op grammatica- en spelfouten.
Schrijfwijzer per hoofdstuk
Inleiding
In je inleiding behandel je de volgende onderdelen:
-
Inleiding op het onderwerp (Wat?)
-
Aanleiding voor onderzoek (Waarom?)
-
Doelstelling / probleemstelling (Wat is het probleem?)
-
Hoofdvraag en eventuele deelvragen (Wat is de vraag?)
-
Relevantie van het onderzoek (Voor wie? Waarom?)
-
Leeswijzer voor scriptie (Wat volgt er?)
In de inleiding gebruik je meestal het trechtermodel om je tekst vorm te geven. Het trechtermodel loopt, zoals een trechter, van breed naar smal. Je leidt het onderwerp van je onderzoek langzaam in en fundeert je stellingen met bronnen, zodat de lezer kan zien op wiens werk je voortbouwt. Vanuit een algemene introductie op het onderwerp zoom je langzaam in op de kern van jouw onderzoek, die in de probleemstelling en onderzoeksvragen naar voren komt. De leeswijzer is van groot belang, zodat je lezer zich een beeld kan vormen bij de rest van je scriptie en weet wat waar te vinden is.
Theoretisch kader
In je theoretisch kader presenteer en definieer je de begrippen die in je onderzoek centraal staan, en laat je zien op welke theorie(ën) je verder bouwt. Na de behandeling van relevante begrippen en theorieën besluit je je theoretisch kader met een conceptueel model dat aangeeft hoe jij de relatie tussen de begrippen ziet en welke plaats deze innemen in de beantwoording van je onderzoeksvragen.
Onderzoeksmethoden
Je beschrijft je onderzoeksmethoden en hoe je deze toegepast hebt. Je beschrijft zo gedetailleerd mogelijk hoe je de onderzoeksmethode hebt toegepast, inclusief praktische informatie over de populatie en steekproef, aantal respondenten, de operationalisatie van begrippen, je dataverzamelingsmethode, het verloop van de dataverzameling en de gebruikte analysemethoden. Documenten als je vragenlijst, topiclijst, uitgewerkte interviews en codeboek kunnen worden opgenomen in de bijlagen.
Resultaten en analyse
In je resultatenhoofdstuk beschrijf je je kwantitatieve en kwalitatieve resultaten, en presenteer je deze in tekst, tabellen en grafieken. Het is belangrijk om feiten en meningen apart van elkaar te presenteren. Daarom is het aan te raden eerste de feiten (de resultaten van je onderzoek) te presenteren, en pas daarna jouw interpretatie van de feiten (de analyse van de resultaten). In de analyse van de resultaten maak je een eerste interpretatieslag. Je presenteert nog geen conclusies, maar brengt resultaten met elkaar in verband, kopppelt je resultaten terug naar je theoretisch kader en geeft inzicht in wat de resultaten volgens jou laten zien.
Discussie
In de discussie plaats je je resultaten in een bredere context. De naam zegt het al: je bediscussieert je resultaten en plaats kanttekeningen bij gedane zaken. Als bepaalde resultaten niet zoals verwacht waren kun je hier mogelijke verklaringen geven voor deze afwijkingen. Je geeft aan wat jouw onderzoek bijdraagt aan het wetenschappelijke vakgebied en/of aan de praktijk. Als laatste geef je suggesties voor mogelijk vervolgonderzoek.
Conclusie
In je conclusie beantwoord je je deelvragen en hoofdvraag. De conclusie mag geen nieuwe informatie bevatten. Je herhaalt je onderzoeksvragen en beantwoordt deze met behulp van de resultaten die je in je resultaten- en analysehoofdstuk(ken) hebt gepresenteerd. Wees duidelijk en beargumenteer je conclusies goed. Zorg voor een sterk einde aan je scriptie; je wilt lezers met een duidelijke boodschap achterlaten.
Aanbevelingen
Een hoofdstuk aanbevelingen is geen onderdeel van iedere scriptie, maar is relevant als je onderzoeksvraag een specifieke vraag uit de praktijk of uit de wetenschap beantwoordt. Als dit het geval is kun je je conclusies ombuigen in aanbevelingen, waarin je uiteenzet hoe de resultaten en conclusies uit je onderzoek bruikbaar zijn in de praktijk.
Literatuurlijst en referenties
Zorg dat je literatuurlijst er netjes uitziet, op alfabetische volgorde geordend is en volgens de richtlijnen die gebruikt worden in jouw studie gepresenteerd is (bijvoorbeeld de APA richtlijnen voor Psychologie). Zorg dat alle referenties in de tekst ook in je literatuurlijst voorkomen, en andersom. Eventueel kun je gebruikmaken van een programma om je bronverwijzingen te beheren, zoals RefWorks, EndNote of EndNote Web (gratis).
Hoe rond je een scriptie of afstudeeronderzoek af?
Wat is de afrondingsfase van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- In de afrondingsfase schrijf je de laatste onderdelen van je scriptie, voeg je alle stukken tekst samen, zorg je dat de tekst lekker loop, en maak je de lay-out voor je scriptie.
- De onderdelen van je scriptie die dan nog missen zijn: een titelpagina, voorwoord en een samenvatting.
- Ook moeten je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen, je bronnen, literatuurlijst en bijlagen compleet zijn en netjes opgemaakt worden.
Titelpagina maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Specifieke richtlijnen voor de titelpagina verschillen vaak per universiteit en faculteit, dus vraag na wat de regels daarvoor zijn. Over het algemeen bestaat een titelpagina uit een pakkende titel, een ondertitel waarin wat meer over het onderwerp duidelijk wordt, je naam en studentnummer, de datum van inleveren, naam van je opleiding, faculteit en universiteit, en de naam van je begeleider(s) en/of opdrachtgever(s). Probeer een aansprekende titelpagina te maken, door middel van gebruik van een foto of kleurgebruik.
Voorwoord schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Het voorwoord is de plek voor persoonlijke bespiegelingen. Hier is ruimte voor wat informatie over jezelf en je studie. Ook kun je beschrijven hoe je afstudeerproces is verlopen en is er ruimte voor een dankwoord aan het adres van je begeleider(s), respondenten binnen je onderzoek en eventueel vrienden en familie.
Samenvatting schrijven van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- In een samenvatting presenteer je in 1 of 2 pagina’s je onderzoeksopzet, de belangrijkste resultaten en je conclusies. Het is belangrijk om hier aandacht aan te besteden, lezers zullen hun beslissingen om wel of niet verder te lezen vaak baseren op de kracht van de samenvatting.
Lay out maken van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Een andere belangrijke taak tijdens de afronding van je scriptie is het maken van een aansprekende, nette en consistente lay-out. Let hierbij op de opmaak en nummering van hoofdstukken en paragrafen en op consistentie in het gebruik van lettertype, lettergrootte, regelafstand en witregels. Daarnaast loop je nog eens je inhoudsopgave, lijst met figuren en tabellen en je bronnen en literatuurlijst door om zeker te weten dat alles klopt.
Puntje op de i zetten van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- De allerlaatste stap voor het inleveren is het nogmaals doorlezen van je scriptie en de puntjes op de i zetten. Je kunt je scriptie eventueel ook nog door iemand anders laten doorlezen. Let goed op grammatica- en spelfouten, of zinnen lekker lopen en of de informatie duidelijk en compleet is.
Inleveren van je scriptie of afstudeeronderzoek?
- Dan is eindelijk het magische moment aangebroken. Het moment waar je al maanden naar smacht. Je scriptie is af en klaar om ingeleverd te worden!
- Laat je scriptie uitprinten en inbinden bij een copyshop; maanden hard werk lever je niet in een plastic hoesje in.
- Lever je scriptie zowel hardcopy als electronisch in en maak een afspraak met je begeleider voor een evaluatiegesprek.
- En bovenal: geniet van je vrijheid!
Hoe voer je het onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uit?
Onderzoek voor je scriptie of afstudeerverslag uitvoeren
In de onderzoeksfase ga je je onderzoek in praktijk brengen door het veld in te gaan of op andere wijze empirisch onderzoek te doen.
- Hoe maak je een onderzoeksontwerp?
- Hoe verzamel je gegevens
- Wat houdt data-analyse in?
- Wat zijn voorbeelden van een kwantitatieve en een kwalitatieve onderzoeksmethode; een survey onderzoek en een interview?
Onderzoeksontwerp opstellen?
- Na het kiezen voor een probleemstelling, onderzoeksvragen en bijpassende onderzoeksmethode(n) is het tijd om deze verder uit te werken: je moet je onderzoeksmethoden namelijk operationaliseren. Het is belangrijk om de begrippen die je gaat gebruiken in je onderzoek duidelijk te definiëren. Hierbij geef je zowel aan welke betekenis een begrip in de bredere literatuur heeft, maar laat je vooral zien welke definitie jij geeft aan het begrip, en ook wat buiten de scope van je onderzoek valt. Nadat je duidelijk hebt gemaakt wat jij verstaat onder de begrippen die je gebruikt, welke begrippen je wilt meten en welke relaties je onderzoekt, kun je de onderzoeksmethode verder uitwerken. In deze stap kijk je naar je conceptueel model en de begrippen die van belang zijn voor de beantwoording van je onderzoeksvragen, en ga je op zoek naar manieren om deze begrippen en de relaties tussen de begrippen daadwerkelijk te meten. Instrumenten die je hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld de vragen in je vragenlijst, de topics voor je interviews of de experimentele variable in je experiment.
- Het is belangrijk om op dit punt nog eens goed naar je onderzoeksvragen en uitgewerkte onderzoeksmethode(n) te kijken. Dit is namelijk het laatste moment waarop je nog iets in je ontwerp kunt veranderen; vanwege de tijd en moeite die je steekt in dataverzameling kun je dit niet zomaar opnieuw doen als je er later achter komt dat er fouten in je ontwerp zitten. Kijk nog eens goed of je uitgewerkte onderzoeksmethode de antwoorden kan genereren die je nodig hebt. Je kunt je onderzoeksmethode ook eens kritisch laten bekijken door een ander: laat je vragenlijst door een aantal testpersonen invullen, oefen je interviewvragen op je begeleider, een vriend(in) of huisgenoot, of maak testruns in je model.
- Reflectie is in deze fase belangrijk. Dit is het laatste moment waarop je je probleemstelling kunt bijstellen. Om te toetsen of je onderzoeksontwerp voldoet, kun je jezelf de volgende drie vragen stellen:
-
Past het onderzoeksontwerp bij de realiteit? Kun je middels het onderzoeksontwerp ook echt een antwoord geven op de vraag die centraal staat in je onderzoek?
-
Past het onderzoeksontwerp bij het conceptueel model? Voldoet het onderzoeksontwerp aan de vragen die worden opgeworpen in het conceptueel model?
-
Is het onderzoek praktisch uitvoerbaar? Zijn de middelen en technieken die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek voorhanden en beschikbaar voor de onderzoeker?
Data verzamelen?
- De keuze voor de wijze van dataverzameling – je uitgewerkte onderzoeksmethode; het onderzoeksontwerp – hangt af van je onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode(n) die je gebruikt en de tijd en middelen die je beschikbaar hebt. Voor de meeste onderzoeksmethoden zijn verschillende opties mogelijk: zo kan survey onderzoek schriftelijk, telefonisch, online of persoonlijk worden uitgevoerd, kan een interview telefonisch of persoonlijk worden afgenomen, en kan een experiment met proefpersonen, maar ook door middel van modelleren, worden uitgevoerd.
- In de meeste onderzoeken is de eerste stap van dataverzameling literatuuronderzoek. Door middel van literatuuronderzoek krijg je een duidelijk beeld van het vakgebied en kun je je eigen onderzoek positioneren in het veld. Uit de literatuur kun je definities voor de begrippen die je gebruikt, aanknopingspunten voor fenomenen die je observeert of analyseert en bestaande data(sets) vinden.
- Voor literatuuronderzoek kun je op verschillende plekken terecht:
- Bibliotheek: voor informatie uit boeken, tijdschriften, kranten en wetenschappelijke journals.
- Online zoekmachines: voor het vinden van wetenschappelijke publicaties kun je gebruikmaken van zoekmachines zoals Google Scholar, Scirus en Scopus.
- Websites: voor informatie over en publicaties van organisaties, overheidsinstanties en bedrijven.
- Databases: voor datasets, zowel online als in documenten of op CD-rom, zoals het CBS voor gegevens over Nederland, EuroStat voor gegevens over de Europese Unie en UNstat voor gegevens over andere landen of informatie op wereldniveau.
- Op welke manier je ook gegevens verzamelt, het is belangrijk om de data die je genereert duidelijk op te slaan. Ontwikkel een manier om data consistent en duidelijk op te slaan, zodat je geen gegevens kwijt raakt en benodigde gegevens altijd snel en makkelijk kunt opzoeken.
Data analyseren?
- Na het verzamelen van data, op basis van je onderzoeksontwerp, ga je de verzamelde data analyseren. Kwantitatieve data worden geanalyseerd door middel van statistische analyse, kwalitatieve data worden geanalyseerd door middel van een cyclus van redeneren en observeren.
- Kwantitatieve data worden over het algemeen geanalyseerd in een programma dat speciaal voor statistische analyse ontwikkeld is, zoals SPSS. Er zijn verschillende statistische toetsen om te bepalen of je hypothese bevestigd of ontkracht wordt. Je kunt bepalen welke invloed variabelen op elkaar hebben en hoe sterk die invloed is. Je kunt kiezen of je een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen) wilt uitvoeren.
- Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
- Kwalitatieve data volgt een cyclus van redeneren en observeren. In het onderzoek staat een bepaalde vraag of hypothese centraal, die de zoektocht naar gegevens inspireert en beïnvloedt. Door middel van interviews, observatie en literatuuronderzoek worden data verzameld. Deze data vallen in twee categorieën: gegevens die de hypothese bevestigen, en gegevens die de hypothese ontkrachten. Vanuit observatie van gegevens kan de redenatie worden bijgesteld, totdat zich geen nieuwe inzichten meer voordoen en er een redenatie is die past bij de gevonden gegevens.
Wat is een voorbeeld van kwantitatief onderzoek, en wat is een Survey onderzoek?
- Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van survey onderzoek omvat het ontwikkelen van een vragenlijst en codeboek, het bepalen van de populatie en het trekken van een representatieve steekproef.
- Je bepaalt welke items van belang zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen en ontwikkelt vragen en stellingen omtrent deze items. Vragenlijsten moeten standaard zijn; de vragen en antwoorden moeten voor alle respondenten hetzelfde zijn, zodat je betrouwbare resultaten kunt genereren die gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele populatie. Een goede vragenlijst is leesbaar, helder, niet voor meer dan één uitleg vatbaar, compleet, neutraal, en niet te lang. De vragenlijst moet de vragen bevatten die meten wat je wilt weten, niet meer, maar ook niet minder.
- Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen of stellingen te poneren, en verschillende antwoordmodellen mogelijk. De verschillende soorten vraag- en antwoordmogelijkheden worden hier behandeld:
- Enkelvoudig: “In welk jaar bent u geboren?” Het jaartal kan worden ingevuld.
- Meervoudig: “In welke Nederlandse provincies heeft u gewoond?” Meerdere antwoorden mogelijk, alle antwoorden staan aangegeven.
- Schaal: “Hoe tevreden bent u met uw huidige woonplaats?” Beantwoording van deze vraag vindt plaats middels een schaal. Deze kan bijvoorbeeld opgebouwd zijn aan de hand van rapportcijfers, van 1 (zeer ontevreden) tot 10 (zeer tevreden). Als de vraag als stelling wordt geponeerd – “Ik ben tevreden met mijn huidige woonplaats” – kan beantwoording plaatsvinden aan de hand van een Likertschaal, vaak bestaande uit een 5 punts interval schaal, zoals: helemaal mee eens – mee eens – neutraal – mee oneens – helemaal mee oneens.
- Open antwoord: “Wat zijn volgens u de pluspunten van uw huidige woonplaats?” Door respondenten vrij in te vullen.
- Half open antwoord: “Hoe heeft u uw huidige huis gevonden?” Hierbij zijn een aantal categorieën zeer waarschijnlijk voor het merendeel van de respondenten voldoende, zoals: via de woningstichting, via een makelaar, via een website, via kennissen / familie. Toch is het mogelijk dat de juiste categorie er voor een aantal respondenten niet bijstaat. Daarvoor kun je een laatste antwoordcategorie aanmaken, de restcategorie: anders, namelijk ...
- Goede vragen zijn helder, enkelvoudig (bevatten maar één vraag), onafhankelijk, objectief en bevatten geen dubbele ontkenning. Goede antwoorden zijn herkenbaar, uitputtend (alle mogelijke antwoorden zijn aanwezig, of er is een restcategorie), uitsluitend (geen overlap in de antwoorden), meetbaar (de antwoorden kunnen numeriek verwerkt worden, zie hieronder) en in een logische volgorde geplaatst.
- Schrijf altijd een introductietekst of –brief bij je vragenlijst, om het onderwerp en de context van je onderzoek toe te lichten. Zorg voor een nette en duidelijke lay-out om onduidelijkheden of irritaties bij respondenten te voorkomen.
Codeboek maken
- Als je vragenlijst af is kun je een codeboek aanmaken. In een codeboek maak je een lijst, waarop je aangeeft hoe de gemeten kenmerken – de verschillende antwoordmogelijkheden op de vragen – worden omgezet in variabelen die je gebruikt in je kwantitatieve analyse. Je kent getallen toe aan de verschillende antwoordcategorieën, bijvoorbeeld:
Geslacht:
-
Vrouw: 0
-
Man: 1
Geboortejaar:
-
Getal kan worden ingevuld, bv. 1988
Provincies waarin respondent gewoond heeft:
-
Noord-Holland (N-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
Zuid-Holland (Z-H) 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
Zeeland 0 = niet ingevuld 1 = ingevuld
-
etc.
Als bepaalde data ontbreekt, kun je ze een waarde geven die aangeeft dat ze ontbreken. Bijvoorbeeld 999, zoals hieronder in het codeboek te zien is bij het geboortejaar van respondent 3.
Open vragen kunnen niet voor kwantitatieve analyse worden gebruikt, ze kunnen enkel als kwalitatieve gegevens worden gebruikt in het onderzoek.
Een codeboek ziet er als volgt uit:
Respondent nummer |
Geslacht |
Geboortejaar |
Provincies |
|||
N-H |
Z-H |
Zeeland |
etc. |
|||
1 |
0 |
1956 |
0 |
1 |
1 |
|
2 |
0 |
1977 |
1 |
0 |
0 |
|
3 |
1 |
999 |
0 |
1 |
0 |
|
4 |
0 |
1985 |
1 |
0 |
1 |
|
5 |
1 |
1967 |
0 |
0 |
1 |
|
etc. |
|
|
|
|
|
|
Vragenlijst uitzetten
- Als je vragenlijst klaar is, is het tijd om je vragenlijst uit te zetten. Daarvoor moet je bepalen welke groep mensen je onderzoekt en hoe je een representatieve steekproef trekt uit deze groep. De populatie is de groep mensen over wie je met je onderzoek een uitspraak wil doen, zoals ‘HBO studenten’ of ‘vrouwen tussen de 25 en 35 jaar’. Je kunt niet iedereen uit deze groep bereiken, daarom stel je een steekproef samen.
Een goede steekproef – een steekproef die gegeneraliseerd kan worden naar de grotere populatie – voldoet aan een aantal regels:
- De steekproef moet representatief zijn: de respondenten binnen de steekproef moeten een aantal kenmerken delen met de populatie. Afhankelijk van de populatie en onderzoeksvraag kunnen dit kenmerken als leeftijd, geslacht, woonplaats, en occupatie zijn
- De steekproef moet willekeurig zijn. De steekproef moet aselect worden getrokken. Iedere persoon in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef te worden meegenomen.
- De steekproef moet voldoende groot zijn. Om statistische analyses op de data te kunnen uitvoeren, moet de steekproef van een bepaalde grootte zijn. Hoe groot dat precies is, is echter moeilijk te bepalen.
Kwantitatief onderzoek
- Als je kwantitatief onderzoek wilt doen geniet een aselect getrokken, representatieve steekproef de voorkeur. Aselect getrokken betekent dat de steekproef niet bewust geselecteerd is; het is een blinde steekproef waarbij iedereen in de populatie evenveel kans heeft om te worden getrokken. Dit kan op verschillende manieren.
- Voor een aselecte steekproef kun je bijvoorbeeld uit databases (zoals ledenadministraties of de gemeentelijke basis administratie) iedere tiende persoon op de lijst in je onderzoek betrekken. Er zijn ook variaties, zoals de clustersteekproef, waarbij je bepaalde clusters (groepen) selecteert, zoals bijvoorbeeld ‘een klas van een HBO instelling’ als je populatie ‘HBO studenten’ is. Een andere optie is een gestratificeerde steekproef. Hierbij deel je je populatie op in logische deelpopulaties. Zo kun je de populatie ‘inwoners van Nederland’ opdelen in deelpopulaties per provincie: ‘inwoners van Noord-Holland’, ‘inwoners van Zuid-Holland’, etc. Deze deelpopulaties heten strata. Uit deze strata trek je dan een aselecte steekproef.
Gegevens verzamelen in codeboek
- Voor het verzamelen van gegevens tijdens survey onderzoek worden de vragenlijsten uitgezet bij de deelnemers aan de steekproef. De verzamelde gegevens worden ingevuld in het codeboek.
- Survey onderzoek kan op verschillende manieren worden afgenomen: via internet, telefonisch, op papier (per post of op straat), of per sms. De verschillende manieren hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Verdiep je in de verschillende mogelijkheden om te bekijken welke manier het beste bij jouw onderwerp en doelgroep past. Overwegingen die meespelen in deze beslissing zijn de beschikbare tijd, middelen en de verwachte respons.
- Om te zorgen dat je resultaten generaliseerbaar zijn heb je een voldoende grote en representatieve steekproef nodig. Dit kan in geding komen door non-respons: uitval van respondenten. Houd van te voren rekening met uitval en zet dan ook meer vragenlijsten uit dan je minimaal nodig hebt.
Gegevens analyseren
- In de data analyse fase van survey onderzoek worden de gegevens die verzameld zijn geanalyseerd. Dit gebeurt met een programma voor statistische analyse, zoals Excel of SPSS. Met deze programma’s kun je je gegevens analyseren en weergeven in grafieken en tabellen.
- Je codeboek staat nu vol met getallen, wat kun je daar eigenlijk mee? Het is belangrijk om te weten dat er verschillende soorten waarden bestaan, en dat je niet met alle getallen kunt rekenen. Er zijn verschillende meetniveau’s, van laag naar hoog:
- Nominaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën. Deze categorieën zijn discreet: er zit geen overlap tussen. Voorbeelden van nominale variabelen zijn geslacht (vrouw = 0, man = 1) of HBO instellingen (Inholland = 1, Fontys = 2, Saxion =3, etc.). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden, maar er kan niet mee gerekend worden.
- Ordinaal: variabelen zijn opgebouwd uit losse categorieën met een bepaalde rangorde. Een voorbeeld van ordinale variabelen is opleidingsniveau (mbo = 1, hbo = 2, wo = 3). Waarden worden gebruikt om verschillende variabelen te onderscheiden en om de rangorde aan te geven. Er kan echter niet mee gerekend worden.
- Interval: variabelen met een vaste interval tussen twee categorieën. De waarden zijn echter continu, elke waarde tussen twee categorieën kan voorkomen. Waarden worden dan ook ingedeeld in categorieën. Een voorbeeld is temperatuur in graden Celcius (18˚C, 19˚C, 20˚C). Een verschil met ratio waarden is dat een interval variabele geen natuurlijk nulpunt heeft en er dus niet gezegd kan worden dat iets ‘twee keer zoveel’ of ‘twee keer zo weinig’ is gebeurd. 20˚C is niet twee keer zo warm als 10˚C, omdat 0˚C geen natuurlijk nulpunt is maar als nulpunt is afgesproken.
- Ratio: variabelen zijn numeriek, er kan mee gerekend worden. Voorbeelden zijn huizenwaarde in euro’s, of leeftijd in jaren.
- Dichotome variabelen zijn variabelen waarin slechts twee antwoorden mogelijk zijn: ja of nee, man of vrouw. Vragen met meervoudige antwoorden worden verwerkt als dichotome variabelen: ja = 1, nee = 0 (zie de provincies in het voorbeeld van het codeboek). Deze variabelen worden ook wel dummy’s genoemd.
- Er zijn twee manieren om je gegevens te analyseren: middels een univariate analyse (een toets op één variabele) of een bivariate analyse (een toets op twee variabelen).
- Univariate analyses kun je op verschillende manieren weergeven:
- Frequentieverdeling: hiermee geef je aan hoe vaak een categorie (een waarde) van een kenmerk voorkomt in relatie tot de gehele hoeveelheid respondenten.
- Grafieken: in een grafiek kun je grafisch laten zien hoe vaak de categorieën (verschillende waarden) van een kenmerk voorkomen, in relatie tot elkaar en tot de gehele hoeveelheid respondenten.
- Kengetallen: een samenvatting van kenmerken op grond van een bepaalde eigenschap, zoals het gemiddelde of de modus van de gegeven waarden.
Resultaten
- Bivariate analyses kun je ook in een grafiek weergeven. Je zet dan de resultaten van twee kenmerken naast elkaar, om ze te kunnen vergelijken. Een voorbeeld is de vergelijking van het opleidingsniveau van mannen en vrouwen. Daarnaast kun je bivariate analyses weergeven in een kruistabel waarin één kenmerk tegen een ander kenmerk wordt afgezet; één kenmerk wordt in de eerste kolom en één kenmerk in de bovenste rij weergegeven.
- Het is belangrijk om na te gaan wat de betrouwbaarheid en de validiteit van je resultaten zijn. De betrouwbaarheid kun je meten met een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS. Om de validiteit van je onderzoek te bepalen vergelijk je de resultaten uit jouw steekproef met de kenmerken van de populatie. Deze moeten voldoende overeenkomen om de uitkomsten uit jouw onderzoek te generaliseren naar de gehele populatie. Het is van belang om te toetsen of de resultaten uit jouw onderzoek significant zijn: of ze in meer dan 95% van de gevallen overeenkomen met de realiteit, of in meer dan 95% van de gevallen waarin je een test herhaalt hetzelfde resultaat laten zien.
- Raadpleeg voor uitgebreide hulp bij het doen van onderzoek met gebruik van SPSS de JoHo SPSS handleiding
Wat is een voorbeeld kwalitatief onderzoek: Interview
- Het onderzoeksontwerp en de voorbereiding van interviews omvat het ontwikkelen van een topiclijst en het selecteren van een steekproef.
- Voor een interview bereid je over het algemeen geen gedetailleerde vragenlijst voor, maar stuur je het interview aan de hand van een topiclijst. Een topiclijst is een lijst met onderwerpen die je gebruikt om het interview te structureren en een logische volgorde van onderwerpen aan te houden tijdens het gesprek.
- Om te bepalen wie je gaat interviewen voer je in de meeste gevallen een selecte steekproef uit. De resultaten gebruik je niet voor kwantitatieve analyse, dus een aselecte steekproef is niet vereist. Een aselecte steekproef dient daarnaast je doel niet: je doet een interview omdat je specifieke informatie en inzichten zoekt, niet om te generaliseren.
Er zijn verschillende manieren om een selecte steekproef te trekken:
- Quotasteekproef: je krijgt een quotum mee waarin de hoeveelheid interviews met mensen met bepaalde kenmerken (man/vrouw, jong/oud, laag- of hoog-opgeleid) vastligt.
- Zelfselectie: je zoekt mensen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (vrouw, tussen de 20 en 50 jaar, gezond) en verspreidt een uitnodiging waar mensen zich op eigen initiatief voor aan kunnen melden.
- Doelgericht: je trekt een steekproef op basis van een bepaalde kenmerk (studenten communicatie aan een HBO instelling).
- Toevallig: je vraagt aan toevallige voorbijgangers of ze mee willen werken aan een interview.
- Sneeuwbalmethode: je vraagt mensen in je omgeving of zij iemand kennen binnen hun netwerk die voor jou interessant is om te interviewen, en vraagt na een interview of de respondent nog suggesties heeft voor andere interessante personen.
interviews afnemen
- Als je interviews gaat afnemen zul je merken dat de voorbereiding, de interviews zelf en de uitwerking hiervan veel tijd kosten. Je zult dan ook geen grote groep mensen interviewen; 25 tot 30 interviews is al heel veel. Als je merkt dat je geen nieuwe informatie meer hoort in interviews kun je concluderen dat er een verzadigingspunt optreedt, en dat je voldoende interviews hebt afgenomen voor de beantwoording van je onderzoeksvragen.
- Bereid je interview voldoende voor. Zorg dat je zelf duidelijkheid hebt over je vragen, zodat je tijdens het gesprek al je aandacht op je respondent kunt richten. Bouw je interview logisch op, met een begin, kern en einde. Begin met een introductie waarin je jezelf voorstelt, je onderzoek kort uitlegt, waarom je de respondent wilt spreken, wat er met de informatie gebeurt en hoe lang het interview ongeveer zal duren. Als je het interview wilt opnemen, vraag dan altijd van te voren toestemming. Daarna ga je over naar de kern van het interview, de vragen die je hebt opgesteld rondom het onderwerp van je onderzoek. Zorg dat je goed luistert en geen deel gaat nemen aan het gesprek; als onderzoeker moet je objectief blijven. Na het behandelen van de onderwerpen op je topiclijst werk je toe naar het einde van je interview. Je vat het interview samen om te verifiëren dat je de informatie goed begrepen hebt en zodat de respondent de mogelijkheid heeft voor eventuele nuancering of aanmerkingen. Je bedankt de respondent voor zijn/haar medewerking en stelt hem/haar op de hoogte van het vervolg van je onderzoek.
- Tijdens een interview kan het zijn dat de respondent een andere kant op gaat met het gesprek dan jij in gedachten had. Ga hier flexibel, maar ook respectvol mee om; iemand neemt de tijd om jou iets uit te leggen. Luister naar het verhaal van de respondent, maar schroom ook niet om op een gegeven moment voorzichtig bij te sturen naar de onderwerpen die voor jou interessant zijn. Vraag door als je niet tevreden bent over een antwoord, maar zorg dat het niet vervelend wordt; zoek het midden tussen de twee.
Analyseren van kwalitatieve gegevens
- Het analyseren van kwalitatieve gegevens steekt heel anders in elkaar dan analyse van kwantitatieve gegevens: je kent je data immers geen waarden toe, je kunt er niet mee rekenen en geen grafieken van maken. Toch is er wel een manier om op een gestructureerde manier de stukken tekst die je verzameld hebt te analyseren:
- Lees de uitgewerkte interview verslagen door. Selecteer de relevante informatie voor je onderzoek en verdeel het in kleine fragmenten die je kunt samenvatten in één woord.
- Omschrijf de kleine fragmenten in één woord (een code) om je resultaten te coderen. Deze code kun je in de kantlijn van het document zetten.
- Maak een codeboek aan. Hierin zet je de codes in de eerste kolom en de verschillende interviews in de eerste rij van een tabel. Met dit codeboek verzamel je stukken tekst uit verschillende interviews die bij verschillende codes passen, zodat je een overzicht voor jezelf creëert van relevante gegevens.
- Ga over tot het waarderen, sorteren en evalueren van de gegevens. Maak met behulp van de (meest voorkomende) codes een mindmap, diagram, codeboom of een schematisch overzicht met post-its. Kijk naar positieve en negatieve benoemingen van onderwerpen, naar wat oorzaak en wat gevolg is, en voor wie iets van belang is.
- Breng je model, diagram of overzicht in verband met je onderzoeksvragen. Kun je hiermee antwoord op je vragen geven? Zo nee, welke aanvullende informatie heb je nodig en welke vragen moet je daarvoor stellen?
- Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces, waarbij je soms terug moet gaan naar eerdere stappen en een aantal keer de cyclus van je onderzoeksproces doorloopt voor je tevreden bent over de resultaten. Dit heeft als voordeel dat je nieuwere informatie altijd naast al gevonden gegevens en de resultaten van je analyse legt en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van je onderzoek vergroot.
Hoe ga je om met movitatie, planning en studiebegeleiding tijdens je scriptie?
Begeleiding
Op het moment dat je besluit je scriptie te gaan schrijven en op zoek gaat naar een geschikt onderwerp is het ook tijd om een begeleider te benaderen. De rol van een begeleider verschilt per onderwijsinstelling en vakgroep, en natuurlijk per persoon, maar er zijn een aantal algemene taken. Je begeleider is de docent die gedurende je afstudeerproces in de gaten houdt hoe je het doet, op een aantal momenten feedback geeft op de teksten die je geschreven hebt en je uiteindelijk beoordeelt.
Je spreekt een aantal regels met je begeleider af, zoals hoe vaak je je begeleider spreekt, wanneer jullie inlevermomenten afspreken, en wanneer je de eindversie van je scriptie inlevert. Bespreek je planning en je plannen met je begeleider en bekijk samen of deze realistisch zijn. Maak afspraken en plan inlevermomenten aan de hand van je planning.
Bespreek hoeveel en wat voor soort begeleiding je denkt nodig te hebben. Wil je graag tussentijds feedback op de tekst die je al geschreven hebt? Heb je iemand nodig die je af en toe even aanspoort? Leer van je eerdere ervaringen met papers schrijven en laat je begeleider weten wat je sterke en zwakke punten zijn, zodat je begeleider weet waar hij/zij aan toe is en een stok achter de deur kan zijn voor jou.
Geef tijdig aan als iets niet lukt of niet lekker loopt. Je begeleider is er ook om je te helpen in moeilijke tijden of als je bepaalde ideeën wilt doorspreken met iemand. Het is echter wel jouw verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken.
Zoek hulp als je er niet uitkomt met je begeleider. Het kan zijn dat het niet zo botert tussen jou en je begeleider. Vervelend, want dit is de persoon bij wie je terecht zou moeten kunnen bij problemen, maar ook degene die je werk zal beoordelen. Probeer problemen rustig uit te spreken en te overwinnen. Als dit niet lukt, zoek dan contact met een andere docent (je studiebegeleider, de coördinator, of een vertrouwenspersoon). Je kunt je problemen met deze persoon bespreken en uitzoeken of er een oplossing mogelijk is.
Planning, motivatie en concentratie
Je afstudeeronderzoek is een groot en langdurig proces. Veel studenten vinden het daarom moeilijk een realistische tijdsplanning te maken, zowel op macro-niveau (planning van afstudeeronderzoek van een aantal maanden) als op micro-niveau (planning van een dag, of een week). Toch werkt het maken van een planning eigenlijk altijd volgens hetzelfde principe:
-
Doelen stellen: scriptie schrijven
-
Subdoelen stellen: hoofdstuk 3 van scriptie schrijven
-
Subdoelen koppelen aan een tijdsindeling: hoofdstuk 3 inleveren op 11 mei
-
Concrete taken koppelen aan subdoelen:
-
Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen
-
Artikel Y lezen
-
Conceptueel model tekenen
-
Hoofdstuk 3 scriptie schrijven
-
-
Taken koppelen aan tijdsbesteding:
-
Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen 2 uur
-
Artikel Y lezen 1 uur
-
Conceptueel model tekenen 1 uur
-
Hoofdstuk 3 scriptie schrijven 3 uur
-
Taken in een lange termijn planning zetten: taken in agenda inplannen, daarbij aangevend op welke dag je de taak gaat uitvoeren en hoeveel tijd je daarvoor verwacht nodig te hebben
-
Pagina 76-88 lezen 1 uur
-
Pagina 89-101 lezen 1 uur
-
Taken opdelen in praktische actiepunten: voor taak ‘Hoofdstuk 9 uit Boek X lezen’:
-
Actiepunten per uur inplannen: een planning per uur geeft zo duidelijk mogelijk aan wat je op een dag moet doen
-
Actiepunten uitvoeren
Ook al bestaat een werkdag officieel uit acht uur, de meeste mensen kunnen maar rond de vijf uur per dag effectief werken. Bekijk op welke momenten van de dag jij het beste presteert en plan je werk rondom dat moment. Probeer voor voldoende, maar niet teveel, afwisseling te zorgen. De hele dag artikelen lezen is erg vermoeiend, maar vijf taken in vijf uur plannen zorgt weer voor teveel chaos. Probeer een balans te vinden, en zoek vooral uit wat voor jou werkt.
Een van de grootste problemen waar studenten tijdens hun studietijd, en vooral tijdens het afstuderen, tegenaan lopen is het uitstellen van taken. Uitstelgedrag leidt tot tijdnood, stress, schuldgevoelens en onzekerheid. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het uitstellen van taken, zoals een slechte planning, concentratieproblemen, persoonlijke problemen, onrealistische verwachtingen en perfectionisme. Bij serieuze problemen is het zaak contact op te nemen met je begeleider om deze problemen te bespreken en op zoek te gaan naar een oplossing. In de meeste gevallen is het echt meer een combinatie van ‘zoveel te doen, zo weinig tijd’ en teveel afleiding. Probeer je eigen uitstelgedrag te identificeren, zodat je je eigen gedrag leert herkennen. Toch is het belangrijkst om te leren hoe je discpline opbrengt, zodat je minder tijd verspilt en aan de slag gaat op het moment dat het moet.
Zoek een werkritme en werkplek die bij je passen. Vraag na of er een kamer of andere plek beschikbaar is binnen je vakgroep om (een aantal dagen per week) aan je scriptie te werken. De bibliotheek is natuurlijk een voor de hand liggende keuze, maar als je behoefte hebt aan wat afwisseling, probeer vooral ook eens een rustig café, in de trein, of gewoon thuis te werken.
Probeer concentratieverlies bij jezelf te herkennen en te onderzoeken wat de oorzaak is. Staat je Facebook de hele dag open in een browser? Is je bureau een zootje? Komt je huisgenoot ieder uur binnenlopen voor een kopje thee? Probeer de zaken die voor jou afleiding veroorzaken tot een minimum te beperken. Zet je telefoon op stil, de tv uit en spreek met jezelf af om slechts een aantal keren per dag je e-mail en Facebook te checken. Ga in de bibliotheek werken als het in huis te druk is of als de spullen in je kamer je teveel afleiden.
Zorg dat je gezond eet en genoeg beweegt. De hele dag achter je computer zitten met een pot snoep naast je, of niet genoeg tijd nemen om gezond eten te bereiden en maar weer een pizza in de oven te schuiven gaan op den duur hun tol eisen. Voedsel met veel suiker of snelle koolhydraten geven je direct een oppepper, maar zorgen daarna voor een dip of sufheid. Gezond eten en voldoende beweging zijn van groot belang voor een goede concentratie, en vormen daarnaast een prima afwisseling op je werk. Ga in de lunchpauze even de keuken in om jezelf te belonen met iets vers en gezonds, en ga een blokje om of maak een fietstochtje tussen je taken door voor wat ontspanning en inspanning.
Pas op voor RSI. Tijdens je afstudeeronderzoek breng je waarschijnlijk veel tijd achter je computer door. Zorg voor een goede stoel en bureau, sluit een externe muis en toetsenbord op je laptop aan en neem voldoende micro-pauzes. Doe ieder uur 5 minuten een dansje, strek je vingers, handen en armen, of leer jongleren!
Succes met afstuderen!
Kennisoverdracht en tekstgebruik: startpagina's
Argumentatie & Logica: van cliché naar redenering
Werken in de marketing en communicatie in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk
Gesprek & Overleg: van discussie naar overeenstemming
Interculturele en internationale communicatie studeren en stagelopen in het buitenland
Scriptie en paper schrijven: van studieverslag tot eindscriptie
Taal & Tekstgebruik: van communicatie tot begrip
Taalcursus in het buitenland volgen: van Chinees tot Spaans leren
Kennis uitwisselen, kennis overdragen en communiceren met begrip
Taal en tekstgebruik: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen
Samenvatting van Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman
Samenvattingen en studiehulp bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman
- Boeksamenvatting bij Schrijfcodes. Schrijf Beter, Corrigeer Sneller van Lohman is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Schrijfcodes - Hoe gebruik je deze codes? (0)
- Schrijfcodes - Hoe structureer je een tekst? (1)
- Schrijfcodes - Hoe argumenteer je op de juiste manier? (2)
- Schrijfcodes - Hoe schrijf je duidelijk? (3)
- Schrijfcodes - Hoe schrijf je aantrekkelijk? (4)
- Schrijfcodes - Hoe vind je de gepaste toon? (5)
- Schrijfcodes - Hoe gebruik je taal correct? (6)
- Schrijfcodes - Welke spellingsregels zijn er? (7)
- Schrijfcodes - Hoe kies je het juiste leesteken (interpunctie)? (8)
- Schrijfcodes - Hoe verantwoord je bronnen? (9)
- Schrijfcodes - Hoe maak je je tekst op? (10)
- Schrijfcodes - Checklist: wat zijn algemene aandachtspunten? (1)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je betogende teksten? (2)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een brief? (3)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een essay? (4)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een evaluatierapport? (5)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe voer je een journalistiek interview? (6)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een krantenbericht? (7)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een probleem-maatregelnota? (8)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een beleidsplan? (9)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een persbericht? (10)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een recensie? (11)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een reportage? (12)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een scriptie? (13)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een sollicitatiebrief? (14)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een curriculum vitae? (15)
- Schrijfcodes - Korte checklist: hoe schrijf je een stageverslag? (16)
- Schrijfcodes - Checklist: hoe schrijf je een voorlichtingstekst? (17)
- Schrijfcodes - Wat zijn de belangrijkste begrippen?
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Samenvatting van Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas
Samenvattingen en studiehulp bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas
- Boeksamenvatting bij Rapporteren (serie Taaltopics) van Braas is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Hoe stel je een goede briefing en debriefing (onderzoeksomschrijving en terugkoppeling daarop) op? - Chapter 1
- Hoe stel je de hoofdvraag in een onderzoek op? - Chapter 2
- Hoe stel je een lang rapportage op? - Chapter 3
- Hoe stel je een kort rapportage op? - Chapter 4
- Hoe verantwoord je de geraadpleegde bronnen? - Chapter 5
- Hoe verzorg je het uiterlijk van een rapportage? - Chapter 6
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Samenvatting van De kleine schrijfgids van Hermans
Samenvattingen en studiehulp bij De kleine schrijfgids van Hermans
- Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids van Hermans is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Schrijfgids - Hoe formuleer je een duidelijk leesbare zin? - Chapter 1
- Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste woorden? - Chapter 2
- Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste spelling? - Chapter 3
- Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste leestekens en opmaak? - Chapter 4
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Samenvatting van Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder
Samenvattingen en studiehulp bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder
- Boeksamenvatting bij Skill Sheets. An integrated Approach to Research, Study and Management van Tulder is gedeeld op JoHo WorldSupporter
Inhoudsopgave
- Core skills - Challenges: the need for integrating skill development - Chapter 0
- Core skills - Researching - How to go about criteria, research aims, and research steps? - Chapter 1
- Core skills - Study and managing of self - What are the basic principles for a continuous learning cycle? - Chapter 2
- Core skills - Reading - What are the requirements for active reading? - Chapter 3
- Core skills - Listening - What are the requirements for constructive listening? - Chapter 4
- Core skills - Writing - What are the requirements for powerful writing? - Chapter 5
- Core skills - Presentation - What are the requirements for effective presentations? - Chapter 6
- Core skills - Management - What are the requirements for effective management? - Chapter 7
Naar de samenvatting
Meer lezen
Academische vaardigheden en Onderzoeksvaardigheden als studie en kennisgebied
Werken en jezelf ontwikkelen als onderzoeker en wetenschapper
Hoe gebruik je het juiste leesteken op de juiste plek in een Nederlandstalige tekst?
Als je de regels voor het gebruik van leestekens niet beheerst, staat dit erg slordig. Lees daarom het volgende hoofdstuk door (I 100).
Basisregels voor leestekens
De volgende regels moet je kennen om op de juiste manier gebruik te maken van leestekens (I 1).
Je gebruikt een punt om een zin af te sluiten en na de punt begin je een nieuwe zin met een hoofdletter. In de directe rede schrijf je een punt voor de afsluitende aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Ze zei: 'Morgen gaat het onweren.'
Een komma moet je plaatsen als verbinding tussen twee hoofdzinnen zonder voegwoord en tussen twee hoofdzinnen verbonden met de voegwoorden want, dus of maar. Bijvoorbeeld: 'Treinen zijn maar onhandig, ze komen nooit op tijd.' Of: 'Zij wil graag zwemmen, maar moet nog huiswerk maken.' Ook tussen twee persoonsvormen komt een komma: 'Hoewel Piet veel pijn had, bleef hij optimistisch.'
Voor of na (bij)zinnen die beginnen met een voegwoord, komt een komma: 'Jan gaf het op, hoewel hij nog best had kunnen winnen.' En: 'Toen ik de kinderen riep voor het eten, kwamen ze meteen aangerend.' Dit geldt niet voor bijzinnen met omdat, of of dat. In korte zinnen mag je de komma ook weglaten.
Tussen de delen van een opsomming staat een komma en tussen twee gelijkwaardige bijvoeglijk bepalingen ook: 'Ik hou van mooie, felgekleurde bloemen. In mijn kamer heb ik rode, blauwe, witte en paarse bloemen staan.'
Een bijstelling wordt omgeven door komma's: 'Mevrouw Verbeet, onze nieuwe directrice, is erg streng.' Een uitbreidende bijvoeglijke bijzin begint met een komma: 'Piet ging op bezoek bij onze nieuwe directrice, die erg streng is.'
Een zin in de directe rede die gevolgd wordt door zei hij, sluit je af met een komma. Deze komma vervalt wanneer de directe rede eindigt met een vraagteken of een uitroepteken. Zet de leestekens in ieder geval vóór de sluitingstekens: 'Ik heb een nieuwe fiets gekocht,' vertelde Ans. 'Waar haal je het geld vandaan?' vroeg Wilma. Een onderbroken citaat schrijf je zo: 'Nou,' antwoordde Ans, 'daar heb ik voor gespaard.'
Soms kun je met behulp van een komma een misverstand voorkomen. Kijk maar naar het verschil tussen de volgende drie zinnen: Hij verwent zijn kinderen niet uit liefde. Hij verwent zijn kinderen, niet uit liefde. Hij verwent zijn kinderen niet, uit liefde.
Een dubbele punt gebruik je in drie gevallen:
als er een opsomming volgt (zoals het gebruik van de dubbele punt hierboven).
aan het begin van een directe reden in combinatie met aanhalingstekens: Hij zei: 'Ik heb de dag van mijn leven!'
ná een aankondiging of vóór een conclusie: Opeens werd het stil in de zaal: de rechter was binnengekomen. Daar viel maar één ding uit af te leiden: iedereen was bang voor de uitspraak.
Na een dubbele punt volgt altijd een kleine letter, behalve in het geval van de directe rede met aanhalingstekens. Wanneer een tekst in de directe rede geen uitspraak is, maar een gedachte, vermoeden of ingeving, dan vervallen de aanhalingstekens en wordt er geen hoofdletter gebruikt. Bijvoorbeeld: Het jongetje dacht bij zichzelf: ik wil pruimen plukken.
Wees voorzichtig met het gebruik van de puntkomma. Dit teken kun je gebruiken tussen twee zinnen die samen één gedachte uitdrukken. Maar bij overmatig gebruik gaat de subtiliteit verloren. Dan kun je beter je eerste zin eindigen met een punt en de volgende zin met een hoofdletter beginnen.
Verder gebruik je een puntkomma tussen de delen van een opsomming wanneer de opsomming bestaat uit halve zinnen die onder een gemeenschappelijke kaderzin vallen. Dit geldt zowel voor opsommingen onder elkaar, als voor opsommingen naast elkaar. Voorbeeld: In dit verslag wordt uiteengezet: wat de oorzaak van het probleem is; welke maatregelen er genomen moeten worden; wat het eindresultaat zal zijn; hoe het financiële plan eruitziet.
Een vraagteken gebruik je alleen achter een directe vraag. Indirecte vragen eindigen met een punt. Dus: 'Hoe gaat het met tante Petra?' En: 'Oscar vraagt zich af hoe het met tante Petra gaat.'
Je zet een uitroepteken na een gebiedende zin of na een uitroep of emotionele uiting. Schrijf niet te veel uitroeptekens, want dan kom je als erg hysterisch over. Dit doet af aan de kracht van je verhaal.
De kommaregel voor de bijvoeglijke bijzin
De kommaregel voor de bijvoeglijke bijzin luidt als volgt: uitbreidende bijzinnen beginnen met een komma, beperkende bijzinnen niet (I 2). Vergelijk de volgende zinnen:
De mensen, die in de rij stonden, werden ongeduldig.
De mensen die in de rij stonden, werden ongeduldig.
In zin 1 zegt de bijzin die in de rij stonden iets over álle aanwezige mensen. Deze bijzin voegt extra informatie toe, daarom noemen we dat een uitbreidende bijzin. In zin 2 heeft de bijzin juist een beperkende functie: alléén de mensen die in de rij stonden, werden ongeduldig. De andere mensen die er waren, werden dat niet. Hier hebben we dus met een beperkende bijzin te maken.
Je zet de komma als aanwijzing voor hoe de zin uitgesproken moet worden. Lees zin 1 en 2 maar eens hardop. Bij de eerste zin hoor je een pauze na de mensen, terwijl je bij zin 2 in één keer doorleest.
Weet je niet zeker met wat voor soort bijzin je te maken hebt? Probeer dan het volgende:
aan een uitbreidende bijzin zou je met gemak de zin zoals u weet moeten kunnen toevoegen. Als dat niet gaat, heb je met een beperkende bijzin te maken. Om te controleren of je echt met een beperkende bijzin te maken hebt, kun je de welke/wat voor?-proef gebruiken. Daarbij is de bijzin het antwoord op je vraag. Twee voorbeelden:
De man die gisteren nog gezocht werd, is opgepakt.
Welke man is opgepakt? De man die gisteren nog gezocht werd.Dit lukt, dus je hebt te maken met een beperkende bijzin.
De koning, die zelf van moderne kunst houdt, opende de tentoonstelling.
Welke koning opende de tentoonstelling?
Dit is een onzinnige vraag. Je hebt hier te maken met een uitbreidende bijzin.
Wat zijn de belangrijkste spellingsregels van het Nederlands?
De spellingscontrole van je tekstverwerker kan je een heel eind helpen bij het goed spellen van woorden (Sp 100). Toch is het handig als je de regels kent. Dan maak je vanzelf al weinig fouten in je spelling.
Werkwoorden
Fouten maken in de werkwoordspelling staat erg slordig en mensen zullen denken dat je ook op andere vlakken onzorgvuldig/niet erg slim bent (Sp 1 en Sp 6). Hier dus een aantal punten om op te letten.
Een woord staat in de tegenwoordige tijd wanneer je het woord morgen kunt toevoegen. De verwarring kan hier vooral ontstaan bij vormen in de tweede en derde persoon enkelvoud (jij en hij). De regel is hier: stam+t. Ga als volgt te werk (Sp 2):
Spreek de volledige vorm van het werkwoord uit. Bijvoorbeeld: worden; beleven.
Hak -en eraf en je hebt de stam van het werkwoord. Een slot-z wordt een -s en een slot-v wordt een -f. Een lange klinker krijgt een extra letter (stelen wordt steel) en bij een korte klinker gaat één van de medeklinkers weg (bellen wordt bel). De voorbeelden worden: word; beleef.
Zet een -t achter de stam. Voorbeelden: wordt; beleeft.
Er zijn vier uitzonderingen op punt 3: het onderwerp is ik (ik word, ik beleef), jij of je staan in de functie van onderwerp áchter het werkwoord (Word jij ook vader? Maar wel: Wordt je broer ook vader?), je gebruikt de gebiedende wijs (Beleef de natuur!, Word ook donateur!) of de stam van het werkwoord eindigt zelf al op een t (Hij tast in het duister).
Een werkwoord dat eindigt op -de of -te (eventueel met een meervouds-n erachter) staat in de verleden tijd. Je kunt aan de zin het woord gisteren toevoegen. Hier moet je de regels van 't kofschip toepassen (Sp 3). Voer eerst stap 1 en 2 uit die bij de tegenwoordige tijd beschreven staan. Ga als volgt verder:
Spreek de volledige vorm van het werkwoord uit.
Hak -en eraf. Let op: de v en de z laat je nog even staan! Pas wel de veranderingen toe wat de lange/korte klinker betreft (zie stap 2 van de tegenwoordige tijd).
Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip (o en i tellen niet mee)? Dan moet je -te(n) toevoegen aan het werkwoord. Eindigt de stam op een andere letter, dan voeg je -de(n) toe.
Maak nu van een v een f en van een z een s.
Voor het correct spellen van het voltooid deelwoord kun je dezelfde stappen doorlopen als voor de verleden tijd (Sp 4). Alleen eindigt het woord nu op een -t of -d zonder -e(n) erachter. Een voorbeeld volgens de stappen: (1) leven; (2) leev; (3) geleevd; (4) geleefd.
Engelse werkwoorden zijn een geval apart (Sp 5). Bij het spellen moet je niet kijken, maar luisteren naar de laatste letter. Als je bij de uitspraak van de laatste letter een medeklinker uit 't kofschip hoort, dan spel je -te. Zo niet, dan spel je -de. Hierbij behandel je een sj-klank als een s en een zj-klank als een z. Dus crashen wordt crashte en bridgen wordt bridgede.
Zoals je bij bridgen ziet, blijft de -e aan het einde van de stam staan. Uitzondering op die regel zijn de werkwoorden waarbij de -e betrekking heeft op een o-klank: scoren wordt scoorde.
Andere woorden
Algemeen
De grootste tip voor het correct spellen van woorden: zet je spellingchecker aan (Sp 7). Het Nederlands kent drie soorten woorden. Vreemde woorden zijn woorden die ongewijzigd uit een andere taal zijn overgenomen, en die we dus spellen zoals ze in die taal gespeld worden. Bastaardwoorden zijn ook ontleend aan een andere taal, maar deze woorden zijn op bepaalde punten aangepast aan de Nederlandse spelling of grammatica. Ten slotte zijn er nog de Nederlandse woorden die ofwel altijd al in onze taal bestaan hebben, ofwel zo vernederlandst zijn dat we ze niet meer als vreemd herkennen.
Samenstellingen
In het Nederlands schrijven we woorden die samen een nieuw woord vormen, altijd aan elkaar (Sp 9). Dit noemen we samenstellingen. Voorbeelden zijn: tafelvoetbal, doe-het-zelfwinkel, eerlijkheidsfactor, roombotervlootje, hierin, daarop, ertegenaan.
Deze tussen-n-regel schrijft voor wanneer je bij een samenstelling van twee zelfstandige naamwoorden een n schrijft tussen de twee woorden (Sp 8). De hoofdregel is dat je een tussen-n schrijft als het eerste woord in het meervoud -en krijgt. Hier zijn een paar uitzonderingen op. Schrijf géén tussen-n als
er een meervoud op op -s mogelijk is (groente heeft twee meervoudsmogelijkheden: groenten en groentes, dus in een samenstelling blijf de -n- achterwege: groentesoep)
er geen meervoud mogelijk is (tarwe heeft geen meervoudsvorm, dus in een samenstelling komt er ook geen -n-, dit wordt tarwemeel)
het eerste woord verwijst naar iets waar maar één exemplaar van is: Koninginnedag (maar: koninginnensoep), zonnebril, maneschijn.
de betekenis van de samenstelling niet uit de delen af te leiden valt: dageraad, hunebed, nachtegaal.
Als één van de twee woorden uit de samenstelling géén zelfstandig naamwoord is, komt er over het algemeen géén tussen-n: huilebalk, hogeschool, beregoed, boordevol. Er is echter een uitzondering: als het tweede deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is, maar het eerste deel van de samenstelling kan letterlijk als maatstaf worden opgevat, dan komt er wél een tussen-n: mijlenver, urenlang, flessengroen.
Meervoudsvormen
Voor Nederlandse zelfstandige naamwoorden zijn er twee meervoudsuitgangen mogelijk: -s en -en (Sp 10). De basisregels hiervoor zijn: kies een -s wanneer de laatste lettergreep van het enkelvoud bestaat uit een stomme-e-klank (een sjwa) met daarachter één van de medeklinkers uit het woord molenaar. Kies in alle andere gevallen voor -en.
Daar komen om het woord in zijn geheel goed te kunnen spellen de volgende regels bij:
Als de laatste lettergreep een 'korte klinker' heeft, verdubbel je de medeklinker: bal-ballen, pen-pennen, bos-bossen.
Deze letterverdubbeling krijg je niet wanneer de laatste lettergreep wordt uitgesproken met een onbeklemtoonde sjwa: monnik-monniken. Deze regel geldt daarnaast voor alle woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -ik of -it: havik-haviken, kievit-kieviten.
Als een meervouds-s een uitspraakfout oplevert, schrijf je hem niet aan het enkelvoud vast, maar plaats je er een apostrof tussen. Dus niet autos maar auto's.
Als een woord eindigt op dubbel ee, krijgt dit woord een extra -en in het meervoud: zee-zeeën.
Voor woorden op -ie met een meervoud op -(e)n geldt dat woorden met een onbeklemtoonde laatste lettergreep de uitgang -n krijgen. De woorden met een beklemtoonde laatste lettergreep krijgen de uitgang -en: ceremonie-ceremoniën, energie-energieën.
Veel woorden die ontleend zijn uit andere talen, behouden hun oorspronkelijke meervoudsvorm uit die taal. Voorbeelden: criterium-criteria, logé-logés, diner-diners. Voor woorden als museum en datum zijn twee varianten geaccepteerd: de oorspronkelijke (musea, data) en de vernederlandste (museums, datums). Schrijf echter nooit musea's of data's, want dat is een dubbelmeervoud.
Woorduitgangen
De volgende regels met betrekking tot de woorduitgangen moet je kennen (Sp 11).
Woorden als vele en sommige krijgen een -n wanneer ze zelfstandig gebruikt worden én naar mensen verwijzen. Dus: sommigen lazen de krant; vele mensen stonden te kijken; er stonden veel bloemen, maar sommige waren al verwelkt.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft een uitgang op -en: houten kast, wollen jas.
Als je een bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord gebruikt, is de uitgang -te: hoogte, rondte, grootte.
Als je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, krijgt het voltooide deelwoord een -e: de groeiende planten, de verhoogde plank.
Franse en Engelse zelfstandige naamwoorden hebben een eigen wil:
Woorden op -é blijven in het meervoud vormvast, maar krijgen bij verkleining een klinkerverdubbeling: logé-logés-logeetje.
Woorden op -er blijven altijd vormvast: diner-diners-dinertje.
Woorden op -y (Engels) blijven ook vormvast: hobby-hobby's-hobby'tje.
Vroeger had het Nederlands naamvalsuitgangen. Daarvan zijn er nog een aantal bewaard gebleven. In veel gevallen is het een kwestie van 'bij twijfel even opzoeken hoe het ook alweer hoort'. Om je tegemoet te komen, noemen we er een paar:
Van het lidwoord des is in veel gevallen alleen de s-klank over. We schrijven dan een apostrof op de plek van de weggelaten letters: 's avonds, 's-Hertogenbosch. Deze 's wordt nooit als hoofdletter geschreven.
De uitdrukking te allen tijde wordt vaak verkeerd geschreven. Voorgaande spelling is de enige juiste.
Er is een verschil in betekenis tussen ten slotte en tenslotte. Ten slotte betekent 'tot slot'; tenslotte betekent 'immers, uiteindelijk'.
Voor verkleinwoorden kent het Nederlands vijf uitgangen; -tje, -je, -pje, -kje en -etje. Deze uitgang schrijf je altijd aan het woord vast, dus zonder apostrof. Hier zijn een paar uitzonderingen op: Engelse woorden die eindigen op -y, cijfers en afkortingen krijgen wél een apostrof: lolly'tje, A4'tje, sms'je. Verder moet je bij woorden die eindigen op een enkele klinker de klinkerverdubbeling toepassen omwille van de uitspraak: paraplu-parapluutje, ski-skietje.
Hoofdletters
Voor het gebruik van hoofdletters gelden de volgende regels:
Iedere eerste zin en iedere nieuwe zin na een punt, begint met een hoofdletter. Zinnen na een komma, puntkomma of dubbele punt beginnen altijd met een kleine letter.
Eigennamen of samenstellingen met een eigennaam erin krijgen een hoofdletter. Bijvoorbeeld namen van mensen, dieren, gebouwen of verengingen. Ook namen van heilige personen uit een religie vallen hieronder.
Samenstellingen waarvan het eerste lid bestaat uit een eigennaam die dient om de soort van het tweede lid aan te duiden, schrijven we met een kleine letter (mariakaakje).
Het voorzetsel of lidwoord van een achternaam krijgt alleen een hoofdletter wanneer de voornaam of voorletter ontbreekt. Dus Marieke de Vries, maar mevrouw De Vries.
Namen van feestdagen worden met een hoofdletter geschreven.
Namen van een politieke, religieuze of culturele stroming die is afgeleid van een eigennaam, krijgen een kleine letter (calvinisten, marxisme). Ook historische periodes worden met een kleine letter aangeduid (middeleeuwen).
De namen van aanhangers van een religie beginnen met een kleine letter (joden, moslims).
De namen van leden van een etnische groep of inwoners van een geografisch gebied worden met een hoofdletter geschreven (Nederlanders, Joden).
Geografische eigennamen en hun afleidingen krijgen een hoofdletter (Nederland, Nederlanders, ik studeer Nederlands). Dit geldt ook voor samengestelde eigennamen, waarbij beide delen een hoofdletter krijgen (Zuid-Azië, Los Angeles).
Tekens
Tekens boven en tussen letters
Wanneer spel je een woord met een trema, liggend streepje, accent of apostrof? Daar zijn verschillende regels voor (Sp 13).
Een trema gebruik je alleen wanneer er een kans is dat twee opeenvolgende klinkers verkeerd worden uitgesproken. Spel dus reëel en reünie met een trema, maar woorden als principieel, beangstigen of bevloeiing zonder trema. Woorden met de Franse uitgang -ien of de Latijnse uitgang -eum krijgen nooit een trema: opticien, museum. Bij woorden die eindigen op -ie en een meervoud hebben op -(e)n, komt er altijd een trema op de laatste e. Zie voor de precieze regels Sp 10 over meervoudsvormen.
Liggende streepjes worden gebruikt in tweeledige woorden. In de volgende gevallen moet je een liggend streepjes schrijven:
Het eerste deel van het woord komt ook los voor en er is kans op een verkeerde uitspraak: mee-eter, zee-egel, na-apen. Deze regel geldt ook voor het achtervoegsel -achtig (zebra-achtige dieren), maar weer niet voor uitgeschreven getallen (drieëntachtig).
Een van de twee delen is onverbogen en bepaalt het andere deel: privé-arts, niet-roker (eerste deel bepaald het tweede); Staten-Generaal (tweede deel bepaald het eerste deel).
De delen zijn gelijkwaardig aan elkaar: rood-wit-blauw, woon-werkverkeer.
De woorden vormen een samenkoppeling. Dit zijn een paar losse woorden die samen een uitdrukking zijn gaan vormen. Wanneer de samenkoppeling in een samenstelling of afleiding zit, schrijf je het laatste woord van de samenkoppeling zonder liggend streepje aan et volgende woord: nek-aan-nek, nek-aan-nekrace; doe-het-zelf, doe-het-zelfwinkel.
Het eerste deel is een letter of een cijfer: A-film, 80-jarige, t-shirt.
Veel Griekse of Latijnse voorvoegsels krijgen meestal een koppelteken, anderen krijgen meestal geen koppelteken. Vergelijk semi-professioneel, ex-commandant met asociaal, antifile. Soms zijn er zelfs twee mogelijkheden: co-assistent en coassistent zijn beide juist. Raadpleeg bij twijfel het Groene Boekje.
Nederlandse samengestelde aardrijkskundige namen spel je met een liggend streepje (Noord-Holland, Diemen-Zuid), behalve als het eerste woord een verbogen bijvoeglijk naamwoord is, eindigend op -e: Hoge Veluwe, Nieuwe Rijn.
In een samenstelling kun je een woorddeel weglaten, wanneer dat woorddeel zich in de volgende samenstelling herhaalt: voor- en tegenspoed, basis- en voortgezet onderwijs.
Voor het juiste gebruik van accenttekens in woorden, kun je het beste je tekstverwerker of woordenboek raadplegen. Wel handig om te weten: het Nederlandse woord een krijgt alleen accenttekens als je de uitspraak één (telwoord) bedoelt, maar het woord ook als lidwoord gelezen kan woorden. Dus: 'Een van mijn beste vrienden is topvoetballer', en: 'Ik heb één kat.'
In de volgende gevallen gebruik je een apostrof:
Voor een s-uitgang om verkeerde uitspraak te voorkomen: oma's, kassa's, Julia's dagboek. Als er geen uitspraakverwarring mogelijk is, komt er ook geen apostrof. Je schrijft dan gewoon Annes dagboek, portemonnees, cafés.
Een eigennaam die eindigt op een s-klank krijgt om bezit uit te drukken een apostrof zonder extra -s: Lucas' werkstuk, Max' horloge.
Engelse woorden die op een -y eindigen, maar waar geen andere klinker voor staat, krijgen een apostrof bij het meervoud: hobby's. Maar staat er wél een andere klinker, dan wordt de -s aan het woord vast geschreven: diskjockeys.
In afleidingen van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, cd's, 55+'er.
Als je letters weglaat: 's middags, A'dam.
Afkortingen
De volgende regels gelden voor het correct schrijven van afkortingen (Sp 14):
Als je een groepje woorden afkort tot de beginletters van die woorden, volgt na iedere letter een punt: m.b.t. (met betrekking tot), o.v.v. (onder vermelding van).
Als je een samengesteld woord afkort, komt alleen aan het einde een punt: blz. (bladzijde). Uitzondering: a.s. (aanstaande).
Wil je een samengesteld woord in het meervoud afkorten, dan verdubbel je de laatste letter: blzz. (bladzijdes).
Eindigt jouw zin met een afkorting die met een punt eindigt, dan komt er geen extra punt als zinsafsluiting: 'In de dierentuin zagen we zebra's, olifanten, giraffen enz.'
Afkortingen van eigennamen van instellingen, organisaties of regelingen, schrijf je in hoofdletters, zonder puntjes: KRO, ANWB, VUT.
Namen van scholen schrijf je in kleine letters; type onderwijs schrijf je in hoofdletters zonder puntjes: havo, hbo, HLO (hoger laboratoriumonderwijs) HBO (hoger beroepsonderwijs).
Maten en gewichten kort je af zonder punten: l (liter), cm (centimeter), kg (kilogram).
Core skills: What are the requirements for powerful writing in English?
- 1. Principles of Powerful Writing
- 2. Plagiarism
- 3. Reporting: Opening Parts
- 4. Reporting: Main body
- 5. Reporting: Final Parts
- 6. Argumentation
- 7. Rewriting
- 8. Style: Common Errors
- 9. Style: Phrasing Problems
- 10. Spelling: Common Errors
- 11. Quoting and Paraphrasing
- 12. References
- 13. Abbreviations and Acronyms
- 14. Tables, Figures and Boxes
- . Bibliography
- 16. Layout
1. Principles of Powerful Writing
Before you start writing you should have an idea of the output you are aiming for. Some rules of writing: 1. Think, 2. Powerful writing is rewriting, 3. Take sufficient time for brainstorming, 4. Be consistent, 5. Powerful writing requires managing different roles, 6. The occasion defines the most appropriate writing form, 7. Avoid plagiarism, 8. Reveal sources, 9. Easy reading is hard writing, 10. Contents and writing skills are complementary to each other.
1. Inventory (brainstorming)
You write anything that comes into your mind. The function of this phase is to provide space to write down everything about the problem.
2. Structure (norming)
It requires read and judge to have powerful writing. The more structured you have worked during the inventory phase the easier this phase. Minimum requirement of academic writing is mastering basic grammar with correct use and revelation of sources.
3. Formulation (performing)
Rewriting is important. It is necessary to do this to ensure quality report.
4. Editing
Editing requires separate state of mind. Editor check for three aspects: 1. Logic, 2. Readability, 3. Layout. Editing can take several rounds of rereading and rewriting.
2. Plagiarism
Plagiarism is increasingly become serious phenomenon. Acknowledging your sources are important to increase your credibility
What is plagiarism?
Copying somebody else’s paper and delivering it as your own
Literally copying large part of somebody else’s text with or without referencing
Copying paragraph or sentence without quotes
Copying with some changes in words with or without references
Writing down a paragraph or sentence while it is not clear whose work it is.
Copying somebody else’s text with incorrect sources.
What is not plagiarism?
Writing down common knowledge
Quoting of quantitative data with source place directly
Quoting a number of sentences from another author with proper reference to the author
Paraphrasing with reference.
Causes of plagiarism
It is easy to copy somebody else’s work with the rise of computer and internet
Many online firms offer papers against payment
The person does not know precisely what is right or wrong.
How to avoid plagiarism?
Paraphrase
Quote only a brief paragraph
Include correct references
Collect few similar text and write down the comparisons
Do not make yourself responsible for judgements of others
Do not accept any excuses to commit plagiarism.
3. Reporting: Opening Parts
Standard reporting consist of title page table of contents, acknowledgement and introduction with some other optional parts
A title page (of a research report) includes:
A clear and informative title and descriptive subtitle
Full name of authors in alphabetical sequence
Place and date
Name of supervisor
Institutional affiliation
A Table of contents includes:
A typographical formula revealing the structure
All introductory components following the table of contents
All part titles in capital letters and bold print
All chapter titles and sections that are numbered
All closing components with page indication
A Preface/Acknowledgement includes:
A short explanation stating why this research is of interest
A brief reference to the scientific discourse that relates to this piece of work
A list of the people you have cooperated
A ‘thank you’ line for your supervisor? It can be counter-productive.
‘I’ form can be use instead of we
Name, place and month/year at the end
n shorter article acknowledgement can contain your background else well.
An Introduction includes:
Basic research question and research aims
A longer explanation of the background of your question
An explanation of the methodology
Outline of parts/chapters
Guidance for different types of readers
No announcement of a conclusion/summary
A statement concerning all of the relevant choice
Some definition is necessary
Layout opening components
Some minimum requirements: 1. Title page, 2. Table of content, 3. Preface/acknowledgement, 4. introduction
4. Reporting: Main body
User-friendliness = Readability
Firstly, state what is the main message
Always organise text according to an increasing degree of specificity
Assist the reader with summaries ad intelligent headings
Purposeful chapters and sections
Refer to the content of the last section
State what is discussed in the section itself
Make clear why you have chosen this particular sequence
Think about a ‘catchy’ first line that attracts the attention of the reader
Conclusive chapter and sections
Always give a brief summary of a chapter and a longer section
Never add material/information to the presentation in your concluding statement
Think about the nature of your last line
Paragraphs
Paragraph are not sections
A paragraph indicates a separate element in your text
Focused opening lines enable readers to grasp your message quickly
5. Reporting: Final Parts
Minimum requirement: conclusions and biography with some optional such as epilogue and glossary
Conclusion
Conclusion always repeats the research questions
After summarising, write the well-structured answer to the question
Final conclusion considers the flaws in your research methodology or other problems
A conclusion never adds new information
The conclusion ends with a good last line
Conclusion specify recommendations for further research
Epilogue
It is mainly used when new information has appeared between time of finishing the main transcript and going to the supervisor
Glossary
It contains concepts and a short description of their meaning. It is not a complement of the text. Try to refrain from composing a glossary
Annexes
You put an explanation, data and tables in an annex:
When the information can be summarised easily in the text
When it only contains background information
When you need to explain of methodology
Always includes the full questionnaire
Some rules of annex:
Stand on its feet
Write annex only when you have referred to it in the text
Give annexes a number
Limit the number
Number the pages of the annexes as ongoing pages
Bibliography
Index
It contains the most important concepts and names and reveals the location in the text by page number. It is a good idea to write index as it might help to consider the keywords that are most relevant to your type of research.
6. Argumentation
Argumentation = dull
Scientific text is transparent, predictable and relatively dull. You specify everything beforehand
Characteristics of good and bad argumentation
Good: clarity, succinctness, simplicity, precision
Bad: ambiguity, lengthiness, unnecessary use of complete vocabulary, inaccuracy
Pro and con arguments
A good method of arguing is by systematically trying to list arguments ‘in favour’ and ‘against’ an observation.
If there are many convincing arguments, it indicates the overall argument might be true
If more against, it indicates that you should not support the observation
Some argument can be more important than others
If the number of pros and cons are the same, think of the conditions where each prevails
Schematising your argumentation
Schematising is the use of table and logic tree to argue
Definitions
Clear, succinct
Non-circular
Content specific
Explicit on main points and side issues
Fallacies in argumentation
Some common fallacies in argumentation:
The use of authority and big names
Use of normative adjectives
Use of normative assessments
Improper deductions
Strengths and weaknesses
It is better to make an inventory and then make a selection from an overall view than on the basis of partial argumentation
Necessary and/or sufficient condition?
Two conditions are whether it is necessary or sufficient. The strongest type of argument is when it is necessary and also sufficient
7. Rewriting
Your writing should be clear, succinct, simple and precise.
Powerful writing requires a particular state of mind...
Vices and virtues in attitudes to writing
Vices: self-satisfaction, disdain, rigidity and resistance to working more rationally
Virtues: self-criticism, empathy, professionalism, systematic and reflexivity
...Which changes over time
Two problems can appear if you lack the mental state to separate writing texts from reading:
Many people have difficulty correcting their own writing
If you try to correct it on-screen you lose the overview of all the components
8. Style: Common Errors
Reification
It means attaching personal characteristics to a organisation or institutions. It often error in style but may also indicate error in interpretation as well.
Passive instead of active phrasing
Passive writing tends to be heavy and unfavourable in writing.
Long instead of short sentences
Lengthy sentences are usually unnecessary and weaken argument
Abusing brackets and quotation marks
Try not to have more than two or three remarks in brackets per page
Most statements in bracket can be written in a separate sentence
Abuse of footnotes
Footnotes are often abused to elaborate on certain additional points that are excluded from the text. Exception to this:
When referencing to interviews
When referring to ad internet source
When you aim at different audiences
Unspecific time indication
Be specific in timing issue and always be positive
Unclear or ambiguous indications
Use name correctly to ensure no ambiguities
Gender-specific language
Avoid using this language since it is more appropriate to use alternatives
Writing in another language
If you write in another language make sure you are sufficiently fluent in that language
9. Style: Phrasing Problems
It sometimes better to avoid using some words such as these:
‘Having said this': you are writing not talking
‘Thus.., therefore’: conclusion does not have to be announced
‘In short’: so before you couldn’t formulate your argument in a more concise way
10. Spelling: Common Errors
1. Time indication
You can use slash to indicate a financial or academic year
You can abbreviate months when used in tables and footnotes
2. Numerals
Generally spell the numbers. Nevertheless for more tedious one numeral can be used
Be aware of punctuation differences
3. Common spelling errors for non-native English speakers
Non-native speaker sometimes try to link words wrongly or wrong usage of hyphen. English nevertheless has used some compound words as well
4. Typos and spell checkers
Typographical errors are irritating and decrease the credibility of the text. Be aware of the difference between American and British English
5. Authentic foreign keywords
Explain the first time they appear
Does not apply for company names
Consistency in spelling
Anglicised names
Consistency in names is important
Listing common words
In order to avoid lengthy and tedious spelling checks, start by making a short list of the words that you are likely to use often. Also decide upon your preferred spelling.
11. Quoting and Paraphrasing
Three dimensions of correct quotation: 1. The difference between direct quotation and paraphrasing, 2. How to reproduce the text and 3. When and how to add changes to a quote
Direct quotations
A few words: Put this in single quotation marks and use a comma to separate your own introductory phrase
A short quotations: use a colon to introduce smaller quotations
Longer quotations: usually indented and separated from the main text. Some publishers leave out quotation marks for these indented quotes
Consecutive quotations: it is necessary to indicate source of each in a separate reference
Paraphrasing
You reproduce substantially the form and combination of ideas taken from another source but put it in your own words.
Referring to sources is even necessary if you adopt line of reasoning, idea, phrase and even a word from someone else
Abstain from paraphrasing an argument that has been paraphrased by someone else
Never paraphrase an indirect source while referring to the original source
When paraphrasing a list of points, includes the source and introductory sentence
Sources for quotations
Secondary sources: looks for the original sources and quote properly.
Interviews: no direct quotation from interviewee. When referencing, try to accommodate privacy of the interviewee
Changing quotes?
Original spelling: do not change original spelling. Insert parentheses when you omit something from direct excerpt. Add bracket if you change the word form
Double/single quotations: depends on your style. Use double when you want to emphasise that in the original excerpt one word gets quoted.
Add emphasis: state emphasis added whenever you underline or italics some words in the quotation.
12. References
Also refer to your source. Reference and bibliography should enable reader to 1. Return to the original sources, 2.show the reader where you got the information from, 3. Enter into a more fruitful discussion
Reference systems
Harvard reference system: it gives a shortened reference in the text and a full reference in bibliography
Note reference system: it gives the reference in a note at the bottom of a page. Do not use end-notes, no abbreviation if possible.
Reference types
General referencing: if you mention a general message in the writing of other, it is sufficient to mention the author and the year of publication. For newspaper and magazine, it is better to use date than the number of edition.
Argument reference: it should follow that the more specific you use the work of other the more specific the reference will be.
Internet references: always reveal the complete source as well as the date consulted, directly mention the article instead of the complete website address (for article), and refer to the author if you know the writer.
13. Abbreviations and Acronyms
1. Abbreviations: When to avoid them
A reader will not automatically know what you mean by an abbreviation
It is better to spell abbreviations in full the first time and repeat the abbreviations during a longer text
The meaning of abbreviations can be completely different in different language
Write in full, do not use contracted form
Readers think of different meanings with common abbreviations of Latin expressions in scientific texts.
2. Abbreviations: How to use them correctly
Abbreviation job titles: it is recommended to check national spelling as it differs from country to country
International system of measurement: usually written in lower case
Currency indications: currency abbreviation should always be preceded by the currency indication. Spell the currency if you are unsure that the reader understands.
Nationally used abbreviations: usage of some nationally used abbreviation is allowed even in English language like status of companies
Abbreviation with or without full stop: it is dropped in international system of measurement and in some language for personal indication. Most abbreviation uses no full stop. Full stop added in abbreviation of countries and cities and according to convention
Economise on space: table, boxes and figures: you can use more abbreviation in tables, boxes and figure but you need to explain the meaning.
14. Tables, Figures and Boxes
1. Main aspects tables/figures/boxes
The status: always identify the source accurately, no source indication means it is your own invention
The aim: it contains a clear heading/ title that reveals the topic, the place and the time frame.
The main contents: distinguish column and row indicators, includes a legend and under the table includes explanations
Figures, tables and boxes should be a support for the text but it should stand on its own.
2. Qualitative tables
Table consist of summarise of your own argument and other people’s argument.
3. Layout: tables and figures
Always spell figure and table in full
Number tables and figures preferably by chapter
Always begin the heading/title in capital letter
No full stop at the end of items
Always place the number and description above the table.
Capital letter for source and note indication
Add explanatory notes
Distinguish clearly what belongs to table/figures and what belongs to the main text
Be aware of copyright provisions
Position table on relevant page
Use landscape only if the table has many columns
4. Layout: Boxes
When included, boxes:
Should you have a clear function in the text
Often serve illustrative and/or layout purposes
Should identify a source that can be placed in or below the box
Should preferably not longer than one page
. Bibliography
Golden rules of a bibliography
list your sources alphabetically and chronologically
Do not include sources that you have not referred to in the text
Do not include works that you have not read
Do not split up your bibliography according to sources
Digital administration bibliography
Some advantages of using digital administration bibliography:
Abstracts are included in your bibliography
Keywords are included
Automatically updates your bibliography
Providers of these programs frequently update their reference style
Makes your research effort more efficient
Bibliography: author
Starts most of the time with the last name of an author.
Prefix: in references in the text they are stated first
Overview main bibliographical references
Most widely used bibliography references are summed up in this paragraph.
Books
Date of publication: only state the year
Full title information of publication
Essential information on the publisher
Never used the original source if you used a translation
Date of publication
Periodicals
Add the exact page references in a periodical article
Website
Adds: It is necessary to include the exact date, URL and store email address that was used as a reference
Layout bibliography
When the reference is longer that one line use an indent for the remainder of the reference
It is sufficient to use ‘-‘ when one name is used several times
Works by single author precede works edited by that author
Bibliographical entry always refers to the whole source
16. Layout
A good layout is always instrumental in getting you message across
One space
Always leave only one space margin after full stop, comma, etc
Italics
Do not hesitate to use italics to attract reader’s attention
Indents
Consider the consequences of using indent as it may give the shaky image
Chapters/sections
Begin on a new page (Chapter), section can begin anywhere
Chapter generally is separate part of the analysis that is more than five pages
Write down the number for a section not by name
Paragraphs
Use tab or one or two spaces before the first line
Avoid having many short paragraph on one page
Avoid long paragraph of more than one page
Position title/headings/figures/tables
Check that title is not positioned at the bottom of the page. This is called widow or orphan construction
Tables and figures should also be an one page
Headings and titles
Formulate short headings
Rarely contains full sentence
Formulate active and direct headings
Always use it as support and guidance
Do not centre headings
Make it clearly distinguishable
Show different level consistently
Clearly structured text
Text should be clearly predictable with simple headings, subheadings, etc.
Hoe stel je een goede briefing en debriefing op voor je onderzoeksrapportage?
Een goede briefing en debriefing opstellen voor je onderzoeksrapportage:
- Het resultaat van veel werkzaamheden wordt pas voor anderen toegankelijk door de rapportage ervan. Het schrijven van rapporten verdient daarom dus aandacht. ‘Rapporteren’ is het doen van verslag van uitgevoerd onderzoek.
- Rapporten zijn er in verschillende soorten. Een mogelijke verdeling van deze rapporten is die in lange en korte rapporten. Daarbij ligt de grens op een omvang van vijf inhoudelijke pagina’s. Tijdens een studie op hogeschool of universiteit worden er vooral lange rapporten geschreven en daarna vaak juist korte, want tijdens de opleiding moet getoond worden waar de resultaten op gebaseerd zijn en na de opleiding wordt er vaak op vertrouwd, dat het met de aanpak en onderbouwing wel goed zit.
- Een rapportageproces begint met een briefingproces, van waaruit men komt tot het vaststellen van een hoofdvraag. Van daaruit kan men enerzijds beginnen met de planning en de uitvoering van het onderzoek en anderzijds de planning en tussentijdse bijstelling van de rapportstructuur. Vanuit deze twee kanten komt men uiteindelijk tot het formuleren van een rapporttekst, het vormgeven van het rapport en aanbieden en/of presenteren van het rapport. Bij een scherp geformuleerde hoofdvraag kan al voor de uitvoering van het onderzoek een goede tekststructuur worden ontworpen voor het rapport.
- Rapportage van onderzoek is niet altijd eenvoudig, omdat niet altijd duidelijk is, wat de opdrachtgever precies wil en omdat de opdrachtgever vaak geen duidelijk geformuleerde opdracht geeft. Daarom is een goede briefing (opdrachtomschrijving) en debriefing (terugkoppeling op de opdrachtomschrijving) nodig.
Wat is het briefingproces doorlopen?
De noodzaak van een uitgebreide briefing is altijd relatief en dus afhankelijk van de soort onderzoek en de opdrachtgever. Er zijn verschillende soorten onderzoek:
-
Gebonden onderzoek, waarbij de onderzoeker/rapportschrijver werkt in opdracht van een organisatie.
-
Vrij onderzoek, waarbij de onderzoeker/rapportschrijver zelf het onderzoeksonderwerp kiest.
Het onderwerp van een onderzoek moet goed en helder afgebakend worden. Ook moet het doel van het onderzoek en de rapportage duidelijk zijn. Verder moet ook duidelijk zijn, wie de lezer van een onderzoeksrapportage is. Hiervoor is dus een goede briefing nodig: een instructie van de opdrachtgever aan de uitvoerder. Het briefingproces bestaat uit twee delen:
-
De briefing, of de vraag om iets te onderzoeken;
-
De debriefing, ofwel de terugkoppeling van de onderzoeker, dat hij alles goed begrepen heeft.
De debriefing is noodzakelijk;
-
Voor de opdrachtgever om na te gaan, of duidelijk is overgekomen, wat hij voor ogen had;
-
Voor de onderzoeker, om te controleren, of hij alles goed heeft begrepen en geconcretiseerd.
Wat is de briefing-checklist opstellen en doorlopen
In briefings in de reclame- en marketingwereld worden de achtergronden, het doel en de stijl van een reclamecampagne beschreven, zowel direct als indirect. De opdrachtgever en de uitvoerder hebben beiden veel aan een checklist voor een briefing. Zo kan de opdrachtgever aan de hand van de checklist goed nagaan, of alle belangrijke punten vermeld zijn en kan de uitvoerder nagaan, of alle noodzakelijke informatie beschikbaar is.
In een checklist voor een briefing staan bijvoorbeeld de vragen
-
Voor welke organisatie een opdracht moet worden uitgevoerd (een extern onderzoeker zal zich bijvoorbeeld moeten verdiepen in de organisatie, de organisatiecultuur, de voorgeschiedenis en het publiek van de onderzoeksresultaten);
-
Welke voorgeschiedenis een onderzoek heeft (wat er al onderzocht is en welke gegevens er dus al bekend zijn);
-
Wat de opdrachtgever precies wil;
-
Wat de hoofdvraag (of centrale vraag of probleemstelling) van het onderzoek is en wat de deelvragen;
-
Wat (zo concreet mogelijk) het doel van het onderzoek is;
-
Wat voor soort onderzoek er gedaan moet worden (deskresearch naar bekende informatie in bestaande bronnen of fieldresearch. Hierbij wordt nieuwe informatie verzameld in een kwantitatief onderzoek, waarbij veel data worden verzameld met bijvoorbeeld een enquête, om generaliserende uitspraken te kunnen doen of in een kwalitatief onderzoek, waarbij de onderzoeker meer wil weten over meningen of beweegredenen van respondenten);
-
Wat de planning is;
-
Welke middelen er beschikbaar zijn;
-
Wie de lezers van de rapportage zijn;
-
Welke informatie de lezers nodig hebben;
-
Hoe de lezers tegenover de uitkomsten van het rapport staan.
Wat is briefing bij gebonden onderzoek en bij vrij onderzoek?
Er bestaan verschillen in de rol van de uitvoerder en opdrachtgever bij gebonden en vrij onderzoek. Bij gebonden onderzoek:
-
Verstrekt de opdrachtgever de opdracht aan de uitvoerder;
-
Vraagt de uitvoerder om precisering van de opdracht;
-
Doet de uitvoerder eventueel voorstellen voor het bijstellen van de onderzoeksvraag;
-
En accordeert de opdrachtgever het plan van aanpak.
Bij het uitvoeren van vrij onderzoek:
-
Stelt de uitvoerder zelf de opdrachtomschrijving op;
-
Legt de uitvoerder de opdrachtomschrijving ter goedkeuring voor aan een begeleider;
-
Vraagt de begeleider om precisering;
-
Eist de begeleider eventueel bijstelling van de onderzoeksvraag;
-
En accordeert de begeleider het plan van aanpak.
Wat is je aanpak en planning van het onderzoek?
Een plan van aanpak is handig bij het uitvoeren van onderzoek. Daarbij kan het handig zijn om een mindmap te maken: een kaart van de gedachten. Op die manier worden alle aspecten van het onderzoek in kaart gebracht, waarna het onderzoek verder kan worden gestructureerd met een plan van aanpak of een ‘product breakdown structure’ of een ‘work breakdown structure’. Deze middelen voor het bewaken van de voortgang in het onderzoek moeten regelmatig erbij worden gepakt om die voortgang ook daadwerkelijk te checken.
-
In een plan van aanpak moeten concreet worden besproken:
-
De hoofdvraag van het onderzoek (met concreet geformuleerde probleemstelling, deelvragen en een duidelijke doelstelling);
-
De onderzoeksopzet of stapsgewijze opzet van de onderzoeksaanpak (bijvoorbeeld deskresearch, fieldresearch of analyse);
-
De middelen (tijd, geld, menskracht, technische hulpmiddelen met een lijst van mogelijke informatiebronnen);
-
De voorlopige rapportindeling.
-
Een lijst van producten die allemaal moeten worden gemaakt;
-
De planning en taakverdeling, zo concreet mogelijk en van achteren naar voren.
In een product breakdown structure (PBS) wordt aan het einde begonnen; het product wordt in gedachten genomen en tot op het kleinste schroefje uit elkaar gehaald. Daarna worden de onderdelen die bij elkaar horen bij elkaar gelegd (de strcuture). Voor een onderzoek en een rapport is de PBS als volgt:
Eerst moet gekeken worden, wat de onderdelen van het eindrapport zijn, dus een inleiding, inhoudsopgave, hoofdstukken met data, conclusie, aanbevelingen, enzovoort. Vervolgens moet worden nagegaan, welke tussen- en deelproducten bij alle onderdelen nodig zijn, om deze inhoud te geven. Deze PBS bestaat uit concrete producten, waarbij vervolgens in een work breakdown structure moet worden beschreven, welk werk er gedaan moet worden, om het product tot stand te laten komen. In een work breakdown strcuture (WBS) wordt bij ieder deel- en tussenproduct beschreven, wat voor werk er gedaan moet worden.
Vervolgens moeten alle stappen in een planning gezet worden, die ook duidelijk moet zijn. Een strokenplanning is bijvoorbeeld een goed middel. Hierbij worden op de horizontale as de tijd gezet en op de verticale as de taken. Zo’n strokenplanning kan gemaakt worden in Word, Excel of MS Projects en zorgt, dat de planning en de voortgang in één oogopslag te zien zijn.
Wat zijn fouten die vaak gemaakt worden bij een briefing en debriefing?
Veel gemaakte fouten bij onderzoek:
-
Er wordt een onduidelijke onderzoeksvraag geformuleerd door de opdrachtgever.De onderzoeker kan dit voorkomen, door in de briefingsfase goed door te vragen, wat de opdrachtgever precies wil en met concretere voorstellen te komen.
-
Er wordt door de opdrachtgever geredeneerd vanuit discutabele aannames en veronderstelling. De onderzoeker dient de opdrachtgever hier op te wijzen en voorstellen te doen over onderzoek dat eerst gedaan moet worden.
-
Er wordt onvoldoende teruggekoppeld door de onderzoeker. De onderzoeker moet als oplossing regelmatig het onderzoeksplan bekijken en regelmatig tussentijds rapporteren aan de opdrachtgever.
-
De opdracht voor de onderzoeker is eigenlijk onuitvoerbaar. Door een concrete invulling van de onderzoeksopzet, middelen en planning wordt de onuitvoerbaarheid zichtbaar gemaakt en dit kan aan de opdrachtgever of begeleider worden getoond.
-
De planning is niet concreet of duidelijk genoeg. Dit kan worden opgelost door terug te gaan naar de mindmap, het plan van aanpak of de product en work breakdown, waarbij deadlines opnieuw vastgesteld moeten worden, er concrete handelingen en resultaten moeten worden beschreven en er een eindverantwoordelijke moet worden aangewezen.
-
De onderzoeker werkt niet volgens planning. Om dit te voorkomen, moet de planning er regelmatig bij worden gepakt.
Argumentatie & Logica: van cliché naar redenering
Carrièreplanning & Loopbaan kiezen of beroep veranderen
Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven
Vraag stellen en antwoord zoeken: van probleem naar oplossing gaan
Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil
Gesprek & Overleg: van discussie naar overeenstemming
Kennis uitwisselen, kennis overdragen en communiceren met begrip
Keuze & Twijfel: van keuzestress naar een goede beslissing
Studiekeuze maken en master kiezen
Talent & Aanleg om te leren, te werken en te leven
Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen
Beleving versus verveling: creëer perspectief door het openen van nieuwe deuren
Betrokkenheid versus onverschilligheid: geef niet op maar ergens om
Inlevingsvermogen versus onbegrip: maak gebruik van je empathische vaardigheden
Onafhankelijkheid versus afhankelijkheid: blijf bij jezelf en laat die kudde achter je
Stap voor stap versus ongefocussed: richt je op je reis en niet op je bestemming
Stabiliteit versus stress: ga actief om met je negatieve emoties
Succes versus teleurstelling: waardeer en vier je kleine succes
Tolerantie versus onverdraagzaamheid: laat de ander zijn eigen weg bewandelen
Verbondenheid versus eenzaamheid: leg en onderhoud sociale contacten
Vrijheid versus beperking: voel je onbeperkt en niet begrensd
Zelfbewust zijn versus onzekerheid: ontdek je kwaliteiten, verkrijg zelfinzicht en omzeil je klippen
Zingeving en motivatie: zoek voldoening bij studie, werk, reizen en de wereld om je heen
Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil
Tips bij het maken en gebruiken van een planning - Summaries Supporter Je herkent het vast wel. Het is een zonnige zondagmiddag en je zit rustig na te denken over wat je allemaal gaat doen... |
|
Tips bij het lezen en samenvatten van wetenschappelijke artikelen - Summaries Supporter Het is je vast wel eens overkomen. Je begint aan een nieuw vak tijdens je studie, leest de vakinformatie en ziet dan... |
|
Doe online werk voor een ecolodge en sociaal project in Thailand - Activities Abroad Supporter Je houdt diverse websites bij en verbetert deze waar nodig. Je plaatst social media berichten en richt je op het... |
|
Checklist: Theorie stampen en toepassen - Skills Supporter Tijdens je studie en je werk wordt je gevraagd om andermans ideeën in te zetten om onder meer informatie te... |
Studiegids voor samenvattingen bij Zelf leren schrijven van Van der Molen - Skills Supporter Studiegids met samenvattingen en studiehulp voor: Boektitel: Zelf leren schrijven Subtitel: Schrijfvaardigheid... |
|
Schrijfcodes: schrijf beter, corrigeer sneller - Psychology Supporter Uitleg bij het gebruik van deze samenvatting De eerste tien hoofdstukken uit het boek Schrijfcodes zijn... |
|
Samenvatting: Taaltopics Argumenteren - Vintage Supporter 1. Belangrijke begrippen bij argumenteren In dit eerste hoofdstuk van het boek Taaltopics: Argumenteren... |
Titel | ||
---|---|---|
Werken in de marketing en communicatie in het buitenland via betaald werk, stage of vrijwilligerswerk |
Titel | ||
---|---|---|
Communiceren: leren of versterken |
- denken en nadenken
- je carrière en toekomst vormgeven
- juridische werk doen en juridische vaardigheden
- leren en studeren
- lezen en tekst begrijpen
- luisteren en informatie ontvangen
- medisch werk doen en medische vaardigheden
- onderwijs en lesgeven in binnen en buitenland
- onderzoek kunnen doen
- solliciteren en werk zoeken
- spreken en je mondeling kunnen uitdrukken
Competentie en kwaliteit
- schrijven en onder woorden brengen: voor competenties en vaardigheden verbeteren rond het thema, zie je kwaliteiten verbeteren en versterken in binnen- en buitenland
- voor competenties en vaardigheden per studiegebied of werkveld: zie competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven
Samenvattingen en studiehulp
- schrijven en onder woorden brengen: voor samenvattingen en studiehulp rond het thema, zie deze pagina of check studie, vak of boek op JoHo WorldSupporter en samenvattingen en studiehulp: per studie, vak en vakgebied
Studie in het buitenland
- van college volgen, minor halen, master doen, PHD, promotie tot voorbereiding en vertrek: zie studeren in het buitenland en onderzoek doen in het buitenland
- voor taalcursussen: zie taalcursus in het buitenland of taalreizen van Chinees tot Spaans leren
- Zie ook studie in het buitenland verzekeren om te zorgen dat er in het buitenland niets mis gaat en dat je visum kan worden aangevraagd
Stage en werkervaring
- schrijven en onder woorden brengen: voor stages rond het thema, zie deze pagina of check praktijkstage en afstudeerstage in Nederland en stagelopen in het buitenland en werkervaring opdoen op reis
Vrijwilligerswerk
- schrijven en onder woorden brengen: voor vrijwilligerswerk rond het thema, zie deze pagina of check vrijwilligerswerk in het buitenland doen en projecten steunen
Werk
- schrijven en onder woorden brengen: voor werk en vacatures rond het thema, zie deze pagina of check werken in het buitenland en vacatures in het buitenland en werkvakantie en working Holidays
- voor functies, rollen en werkzaamheden: zie functies en werkzaamheden tijdens je baan, stage of vrijwilligerswerk in het buitenland
- voor plezier en tevredenheid met je werk: zie werkplezier en energie uit werk
- voor betrokken werkvelden en onderliggende vakgebieden zie ook elders op deze pagina
JoHo Worldsupporter doelstellingen
- Zie de doelstellingen van JoHo WorldSupporter voor: het versterken van begrip voor andere culturen en personen, het stimuleren van tolerantie in de wereld om je heen, het wereldwijd delen van kennis en knowhow, en het stimuleren van persoonlijke ontwikkeling in binnen- en buitenland
Vertrekken naar het buitenland
- Bestemming kiezen: zie reis of vakantiebestemming kiezen
- Reis voorbereiden: reizen maken en backpacken in het buitenland
- Spullen inpakken of handig meenemen bij reizen en backpacken
- Lang verblijf voorbereiden: voorbereiden op wonen en lang verblijf in buitenland
Probleemloos wonen of tijdelijk verblijven in het buitenland?
- Gevaar vermijden: check gevaarlijke situaties in het buitenland en noodgevallen op reis voorkomen
- Diefstal voorkomen: check: veilig blijven bij reizen en backpacken?
- Problemen oplossen: check problemen oplossen in het buitenland met bagage, documenten of transport of met mens, natuur en organisaties
- Dieren vermijden: check gevaarlijke dieren en beestjes op reis en in het buitenland
- Ziekte voorkomen: check ziektes op reis voorkomen of je in een ziekenhuis laten behandelen