contactueel en sociaal zijn en voelen:

ontwikkelen, verbeteren of beheersen

 

Van signalen herkennen tot motivaties begrijpen

Van competenties opdoen tot vaardigheden verbeteren in het buitenland

van vrijwilligerswerk doen tot werkvaardigheden in binnen- en buitenland

Indeling

contactueel en sociaal zijn en voelen      

contactueel en sociaal zijn en voelen: relaties      

contactueel en sociaal zijn en voelen: gerelateerde termen     

wegwijzer bij competenties en motivaties      

naar het buitenland   

Contactueel zijn en sociaal verbonden voelen

Contactrijk versus eenzaamheid: begrippen, definities en inzichten

Contactrijk versus eenzaamheid: begrippen, definities en inzichten

Wat is verbonden zijn, en wat betekent verbondenheid?

Wat is verbonden zijn, en wat betekent verbondenheid?

Wat is verbinding?

  • Verbinding gaat over 'onderdeel zijn van'. Verbinding staat dicht bij betrokkenheid, waar het ook met name gaat over onderdeel uitmaken van een groter geheel

Wat is je verbonden voelen?

  • Je verbonden voelen, gaat vaak samen met herkenning, het ervaren van een bepaalde gezamenlijkheid.
  • Je kan een connectie ervaren in allerlei situaties, bijvoorbeeld met een ander persoon, met de organisatie, met de missie, met de wereld.

Wat is verbondenheid?

  • Je zou kunnen zeggen dat je je verbonden voelt, wanneer je gezien, gehoort en gewaardeerd voelt, en wanneer de ander zich ook gezien, gehoort en gewaardeert voelt. Verbondenheid gaat - in de relatie tussen personen - over het algemeen twee kanten op.
  • Het voelen van verbondenheid vanuit evolutionair oogpunt een heel belangrijke emotie. In de zin in de perioden dat de mens als jager/verzamelaar leefde, het uitgesloten worden van de groep gewoonlijk je dood betekende.
  • Een gevoel van onderdeel zijn van een groep, brengt bij veel mensen dan ook een bepaalde rust en geborgenheid met zich mee.
Wat houdt sociaal actief zijn in, en wat betekent contactrijk?

Wat houdt sociaal actief zijn in, en wat betekent contactrijk?

Wat wil sociaal en contactrijk zeggen?

  • Contactrijk zijn kan gaan over het hebben van veel contacten of het hebben van diepgaande, kwalitatief rijke contacten.
  • Een contactrijk mens zal vaak een groep mensen om zich heen hebben - van familie, vrienden, kennissen - waarmee men kan afspreken, over het leven kan spreken, die steun kunnen bieden wanneer dat nodig is.
  • Soms kan iemand van nature veel contacten hebben (denk aan een grote familie hebben) of veel teamsporten doen waardoor er veel sociale verbindingen zijn.
  • Netwerken is een manier om heel bewust je professionele contacten uit te breiden.
Wat is netwerken?

Wat is netwerken?

 

Wat is netwerken?

  • Netwerken is het zoeken, opbouwen en onderhouden van contacten en samenwerkingen met collega's, klanten en overige potentiële relaties die van belang zijn voor de doelen van een organisatie of jou als persoon

Wat zijn de competenties die aan netwerken zijn verbonden: o.a

  • obouwen en onderhouden van relaties.
  • overtuigingskracht hebben
  • over sociale vaardigheden beschikken
  • over culturele sensitiviteit beschikken

Via welke kanalalen kan je netwerken: o.a

  • persoonlijke contacten: vrienden, familie, kennissen
  • zakelijke contacten: collega’s, relaties, studiegenoten
  • digitale kanalen: social media, jobboards, etc.
Wat is netwerken en contacten onderhouden, als competentie?

Wat is netwerken en contacten onderhouden, als competentie?

Wat is het nivo waarop je kan netwerken

De mate waarin je de competentie 'netwerken' kan beheersen, is oplopend:

  1. het onderhouden van contacten
  2. het leggen van contacten
  3. het opbouwen van een netwerk

Wat is het onderhouden van contacten?

  • Je houdt belangrijke ontwikkelingen in het netwerk bij.
  • Je toont interesse voor de zakelijke en persoonlijke omstandigheden van je gesprekspartner, je luistert actief en je gaat het gesprek aan.
  • Je kunt makkelijk contacten onderhouden in uiteenlopende situaties.
  • Je neemt regelmatig opnieuw contact op met anderen om bestaande netwerk te onderhouden.
  • Je bezoekt gelegenheden waar hij kans heeft zijn netwerk te onderhouden.

Wat is het leggen van nieuwe contacten?

  • Je kunt goed inspelen op belangrijke ontwikkelingen in het netwerk.
  • Je spreekt je eigen netwerk aan als je specifieke kennis of informatie nodig hebt.
  • Je brengt mensen met elkaar in contact, je stelt hen aan elkaar voor en je stimuleert informatie-uitwisseling.
  • Je voelt je op je gemak tussen (on)bekenden, je kunt achtergronden en relaties inschatten en zelf afstappen op mensen waarbij je afspraken kunt maken voor nieuwe contactmomenten.
  • Je zoekt samenwerking met interne en externe partners uit wederzijds belang.

Wat is het uitbouwen van een professioneel en invloedrijk netwerk?

  • Je kunt anticiperen op belangrijke ontwikkelingen in het netwerk.
  • Je gaat samenwerkingsverbanden aan waardoor de organisatie haar doelen beter kan waarmaken
  • Je wendt het eigen netwerk aan om anderen te ondersteunen.
  • Je stimuleert anderen hun interne en externe contacten te onderhouden en nieuwe contacten te leggen, je geeft hierbij tips.
Wat is verlegenheid, en wat betekent verlegen zijn?

Wat is verlegenheid, en wat betekent verlegen zijn?

Wat is verlegenheid?

  • Verlegenheid wordt vaak gezien als het niet durven maken van contact.
  • Bij verlegenheid past het stereotypische beeld van het kind dat achter de benen van de ouders zich verschuilt als er andere mensen bij zijn.
  • Verlegenheid wordt zichtbaar in een groep, waarbij verlegen mensen zich over het algemeen teruggetrokken opstellen.
  • Bij verlegenheid past ook het niet zo zichtbaar willen zijn, waardoor iemand op ziet tegen presentaties, grote groepen, festiviteiten etc.

Wat is verlegen zijn in relatie met onzekerheid?

  • Onder verlegen gedrag zit vaak onzekerheid, het gevoel beoordeeld te worden door de ander of zich niet goed genoeg voelen.
  • Deze overtuigingen zorgen weer voor fysieke kenmerken zoals blozen (wat dan ook vaak weer de verlegenheid versterkt).
Wat is schuw zijn en wat betekent contactarm?

Wat is schuw zijn en wat betekent contactarm?


Wat is schuw zijn en wat betekent contactarm?

    Wat is schuw zijn?

    • Schuw zijn betekent heel actief mensen uit de weg gaan.
    • Er zit een angst voor mensen, voor groepen, voor de ontmoeting in.
    • Aanleiding kan een gekwetstheid zijn. Als men als kind veel negatieve ervaringen heeft opgedaan en er reden is tot (sociale) angst.
    • Het kan ook zijn dat er een grote mate van onzekerheid schuilt - verlegenheid die continu bevestigt is - waardoor uiteindelijk een mate van schuwheid is ontwikkeld.
    • Als het je dagelijks leven nadelig beïnvloedt dan wordt vaak naar hulp gezocht in het kader van 'sociale angst/sociale fobie'

    Wat wil contactarm zijn zeggen?

    • Contactarm zijn gaat over weinig contacten.
    • Je bent niet gericht op anderen en hebt moeite met het maken van een verbinding met de ander.
    • Het kan zijn dat je bewust weinig contacten hebt. Het kan ook zijn dat je meer contacten wenst, maar niet weet hoe die connectie te maken.
    Wat is eenzaam zijn, en wat betekent je alleen voelen?

    Wat is eenzaam zijn, en wat betekent je alleen voelen?

    Wat is eenzaamheid en je eenzaam voelen?

    • Eenzaamheid is een van de diepste angsten van mensen. Verstoten zijn door de groep. Geen (echte) verbinding kunnen maken.
    • De mens is in de kern een sociaal wezen.
    • Contactloosheid gaat over het niet hebben van contacten. Dat kan heel praktisch zijn: denk maar aan oudere mensen die in een verzorgingshuis geen bezoek ontvangen.
    • Eenzaamheid kan ook gaan over geen sociale of emotionele verbinding maken met mensen - geen vriendschappen hebben.

    Wat is je alleen voelen of alleen zijn?

    • Alleen kan gaan over je alleen voelen of alleen zijn.
    • Je alleen voelen kan - juist - ook in een grote groep, bijvoorbeeld omdat je je onbegrepen of niet gezien voelt.
    • Alleen zijn is wanneer je in je eentje bent, er geen andere mensen om je heen zijn.
    • De een vind alleen zijn heerlijk - bevrijdend zelfs - en laadt er van op. Een ander wordt er onrustig van en heeft het liefst mensen om zich heen.
    • Wanneer je je alleen voelt terwijl je dit niet wilt, en je juist contact zoekt met anderen, maar de connectie niet kan maken, kan dit gevoel van alleen zijn zich uitvergroten tot eenzaamheid.
    Verbondenheid versus eenzaamheid: leg en onderhoud sociale contacten
    Behulpzaamheid versus asociaal gedrag: begrippen, definities en inzichten

    Behulpzaamheid versus asociaal gedrag: begrippen, definities en inzichten

    Wat houdt behulpzaam zijn in, en wat is een ander helpen?

    Wat houdt behulpzaam zijn in, en wat is een ander helpen?

    Wat is behulpzaam zijn en behulpzaamheid?

    • Behulpzaam zijn gaat over de bereidheid om te helpen.
    • Het gaat over iemand of iets te ondersteunen bij het realiseren van doelen.
    • Je wilt iemand helpen zonder dat daar iets tegenoverstaat.
    • Behulpzaamheid is ook vaak gekoppeld aan competenties als inleven en betrokkenheid: je hebt door waar er hulp nodig is.
    • Behulpzaam zijn kan heel praktisch zijn - je helpt je buurvrouw met de boodschappen doen of je stelt je huis beschikbaar voor vrienden die even thuisloos zijn - maar ook meer door gewoon aanwezig te zijn, een luisterend oor te bieden of een nieuw perspectief aan te dragen.

    “It is one of the beautiful compensations of life that no man can sincerely try to help another without helping himself.” ― Ralph Waldo Emerson

     

    Wat is compassie hebben, en meevoelen met een ander?

    Wat is compassie hebben, en meevoelen met een ander?

    Wat is compassie?

    • Compassie is mededogen. Compassie gaat over het begrijpen, het meevoelen met het lijden van de ander met daarbij ook de wens om dit te verlichten.
    • Compassie voelen, is geraakt worden door wat er gebeurd. Jezelf inleven in de situatie van de ander, en meevoelen.
    • Compassie gaat uit van een aanvaarding van de situatie, van de ander, van jezelf zoals het is.
    • Het is de erkenning dat we allemaal mensen zijn en onszelf in prachtige maar ook verdrietige en onmogelijke situaties kunnen bevinden.
    • Vanuit liefde aanwezig zijn bij de ander, zonder dat er een schuldgevoel op komt, of een bezorgdheid, een neiging om het zelf ook op te willen oplossen, kun je herkennen als compassie

     

    “Compassion is a sensitivity to the suffering of self and others with a deep wish and commitment to relieve the suffering.” 

     

    Dalai Lama

    Wat is gewetensvol, en wat is naar je geweten handelen?

    Wat is gewetensvol, en wat is naar je geweten handelen?

    Wat wil gewetensvol en naar je geweten handelen zeggen?

    • Gewetensvol handelen gaat over het vanuit je eigen morele kompas te handelen: doen wat volgens jouw waarden (en normen) in die situatie goed is.
    • Het is het nemen van je verantwoordelijkheid, voor de situatie en voor je eigen rol daarin.
    • Tegelijkertijd heeft gewetensvol zijn iets voorzichtigs en nauwgezets in zich: je houdt rekening met betrokkenen, met de verschillende inzichten en belangen.

    “Wrong does not cease to be wrong because the majority share in it.” ― Leo Tolstoy

    Wat is ontzag, en wat betekent ontzag hebben voor iets of iemand?

    Wat is ontzag, en wat betekent ontzag hebben voor iets of iemand?

    Wat wil ontzag zeggen?

    • Ontzag is wat je voelt wanneer je een ander bewondert.
    • Het is een vorm van waardering voor wat de ander kan en realiseert. Of voor hoe iemand is.
    • Je ervaart een groot respect voor de ander.
    • Je kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan de situatie dat iemand een organisatie of een land door een crisis leidt.
    • Ontzag kan ook een wat zuurdere smaak krijgen, bijvoorbeeld wanneer iemand in een machtspositie zit en daarmee een zekere angst inboezemd en het ontzag als het ware afdwingt.
    Wat is respectloos?

    Wat is respectloos?

    Wat is respectloos zijn?

    • Respectloos zijn is een gebrek aan waardering hebben voor de ander. Het respect voor de ander is daarbij afwezig.
    • Respectloosheid gaat erover dat je de ander niet de ruimte geeft om zichzelf te zijn.
    • Je kan iemand met woorden schofferen en wegzetten, en hett kan ook in je handelen zichtbaar worden.
    • Dat kan heel expliciet en herkenbaar zijn, maar op een subtieler niveau zou je kunnen zeggen dat in Nederland een uur te laat komen ook gezien kan worden als een gebrek aan respect voor de ander z'n tijd.
    Wat is asociaal zijn, en wat betekent egoïstisch gedrag?

    Wat is asociaal zijn, en wat betekent egoïstisch gedrag?

    Wat wil asociaal zijn zeggen?

    • Asociaal zijn gaat over onaangepast gedrag dat niet volgens maatschappelijke normen is. Denk bijvoorbeeld aan hooligans die in de binnenstad gaan rellen na een sportwedstrijd.
    • Asociaal gedrag kan ook gaan over niet-sociaal, egoïstisch gedrag, bijvoorbeeld wanneer je bij je handelen en spreken bewust en actief geen rekening met de ander. Je gedrag gaat dan intentioneel over de grenzen van de ander.
    Wat is onbehulpzaam zijn en onbehulpzaamheid?

    Wat is onbehulpzaam zijn en onbehulpzaamheid?

    Wat is onbehulpzaam zijn?

    • Onbehulpzaam zijn gaat over het de ander (of de organisatie of de samenleving) niet willen helpen.
    • Er zijn wel allerlei gradaties van onbehulpzaamheid te onderscheiden:
      • Niet kunnen helpen
      • Niet willen helpen
      • Niet willen helpen terwijl je dat weinig kost en de ander veel zou helpen
      • Daarnaast is er ook nog het actief tegenwerken van de ander.
    Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen

    Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen

    Behulpzaam zijn, anderen helpen, geven in plaats van nemen Altruïsme - Dankbaarheid - Gewetensvolheid - Respect - Sociaal gedrag Inhoud: o.a. Wat is onbehulpzaam zijn en onbehulpzaamheid? Wat houdt dankbaarheid in? Wat betekent servicegericht zijn en wat is klantgericht zijn? Wat is gewetensvol, en wat is naar je geweten handelen? Wat is respect en respectloosheid? Wat is asociaal zijn, en...... lees verder op de pagina
    Verbondenheid: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen over verbinding en ontwikkeling van sociaal gedrag

    Verbondenheid: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen over verbinding en ontwikkeling van sociaal gedrag

    Hoe ontstaan prosociale neigingen, antisociaal gedrag en moraliteit?

    Hoe ontstaan prosociale neigingen, antisociaal gedrag en moraliteit?


    Wat betekent prosociaal en antisociaal?

    Sociale interacties hebben meerdere doelen. Veel sociale interacties lijken voordelig te zijn voor anderen en niet voor de persoon die sociaal is. Denk hierbij aan donaties aan het goede doel of het helpen van een vreemde. Zonder deze prosociale gedragingen zou een samenleving niet kunnen overleven.

    Het is lastig om aan te geven welke gedragingen prosociaal of antisociaal zijn. Dit kan namelijk per cultuur en ook binnen een cultuur verschillen. Denk aan het openhouden van de deur voor een vrouw (door een man). Dit kan aardig bedoeld zijn van de man, maar het kan ook zijn bedoeling zijn om hiërarchie te benadrukken.

    Daarom is het bij de beschrijving van antisociaal en prosociaal handig om te kijken naar de bedoeling achter gedragingen.

    • Prosociaal: gedrag dat is bedoeld om het welzijn van anderen te bevorderen en dit gedrag heeft geen instrumentele voordelen voor degene die het gedrag vertoont.

    • Antisociaal: acties die schadelijk zijn voor anderen en dit gedrag was zo bedoeld of de negatieve gevolgen worden als niet relevant ervaren door degene die het gedrag vertoont.

    Antisociale en prosociale gedragingen kunnen ook onbewust gebeuren.

    Gedachten en emoties zijn constructen die worden gebruikt om te verklaren waarom sociale ontwikkeling gekenmerkt wordt door continuïteit en transformatie. Continuïteit in gedragingen wordt duidelijk als we kijken naar een kind dat veel vecht met andere kinderen. Dit kind zal later vaak ook als agressief worden beoordeeld. Er zit dus continuïteit in bepaalde gedragingen en dit komt doordat er karakteristieke patronen zijn van emotie, emotie regulatie en cognitie die relatief stabiel zijn.

    Transformatie is duidelijk als je kijkt naar de redenatie van een vijfjarige en een volwassene. De cognities veranderen, dus ook veel sociale gedragingen.

    Zijn prosociale gedragingen en antisociale gedragingen tegenpolen?

    Veel factoren die leiden tot prosociaal gedrag worden ook geassocieerd met antisociaal gedrag, wanneer ze tegenovergesteld worden uitgevoerd.

    Toch kan niet elk antisociaal en prosociaal gedrag verklaard worden met dezelfde processen. Prosociaal gedrag en antisociaal gedrag hebben beide specifieke psychologische processen.

    Onderzoek toont ook aan dat antisociaal gedrag diepere genetische wortels heeft.

    Het ontwikkelingstraject van prosociale en antisociale gedragingen en gedachten

    Peuters

    De sociale wereld van kinderen wordt steeds groter. Ook komen jonge kinderen in contact met bronnen van sociale informatie. Cultureel relevante informatie over prosociaal en antisociaal gedrag wordt bijvoorbeeld op school overgedragen of via de televisie.

    Kinderen tussen de twee en drie jaar hebben duidelijk al karaktereigenschappen. Deze karaktereigenschappen zijn stabiel. Enkele bevindingen uit onderzoek zijn voor ons interessant:

    Kinderen die hoog scoorden op open en relationele agressie, scoorden laag op prosociaal gedrag. Deze vinding komt overeen met het dimensionale perspectief, waarbij hoog scoren op de ene antisociale gedraging, betekent dat je automatisch laag scoort op de andere prosociale gedraging.

    • Volwassenen en kinderen kunnen beide zien dat er individuele verschillen zijn in antisociaal gedrag.

    • Kinderen die hoog werden beoordeeld op negatieve emoties (zoals depressie), scoorden hoog op agressie. Dit kan betekenen dat emoties en emotieregulatie belangrijke factoren zijn voor het begrijpen van antisociaal gedrag.

    • Ander onderzoek wijst uit dat antisociaal gedrag in verbinding staat met persoonlijkheid. Kinderen die op driejarige leeftijd een gebrek hadden aan controle, hadden een grotere kans om als adolescent antisociaal gedrag te vertonen.

    Ook blijkt uit onderzoek dat kinderen die op driejarige leeftijd slecht beheerst overkwamen, op 26-jarige leeftijd hoog scoorden op metingen van stressreacties en laag op het ontwijken van nadelige factoren. Ook scoorden ze hoog op agressiviteit en op negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek keek naar de Big Five Inventory (BFI): Met de BFI is het mogelijk een persoonlijkheidsmeting te doen aan de hand van vijf persoonlijkheidsdimensies. De BFI beoordeelt op extraversie (extraversion), mildheid (agreeableness), orderlijkheid (conscientiousness), emotionele stabiliteit (emotional stability) en openstaan voor ervaringen (openness to experience).

    Bovenstaande onderzoeken stellen dat antisociale en prosociale gedragingen tegenpolen zijn van dezelfde dimensie. Het proces dat daaraan gerelateerd is, is emotieregulatie.

    De studie van Moffitt et al. (1996) toont echter aan dat consistent antisociaal gedrag bouwstenen nodig heeft die niet een deel zijn van het proces dat kan leiden tot prosociaal gedrag.

    Dit onderzoek onderscheidde twee groepen van elkaar. In de eerste groep vertoonde jongens antisociaal gedrag in hun kindertijd en tijdens de adolescentie (chronisch). In de tweede groep vertoonden jongens alleen antisociaal gedrag in de adolescentie. Het verschil tussen de groepen was een neuropsychologische tekort. De eerste groep had dus neuropsychologische problemen, wat betekent dat ze stoornissen hebben in het brein. Deze stoornissen tasten iemands gedrag of cognitieve functioneren aan.

    Extreem antisociaal gedrag in de kindertijd en de adolescentie wordt geassocieerd met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Bij ADHD is er geen sprake van hersenschade, maar er zijn mogelijk andere neurochemische onevenwichtigheden. Neurologische tekorten zouden dus de oorzaak kunnen zijn van antisociaal gedrag.

    Deze neurologische tekorten zijn niet in te passen in een dimensie met tegenpolen. Stel je voor: dan staat aan de ene kant van de dimensie neurologische tekorten wat resulteert in antisociaal gedrag en aan de andere kant van de dimensie staat: afwezigheid van neurologische tekorten. Maar die tweede pool zou bijna iedereen kunnen zijn. Neurologische tekorten zijn dus niet bruikbaar in deze dimensie, er is een aparte categorie nodig voor mensen met neurologische tekorten.

    Onderzoek toont de volgende overeenkomende resultaten:

    1. Er is continuïteit in prosociaal en antisociaal gedrag, vooral in agressief gedrag.

    2. Antisociaal gedrag lijkt gerelateerd aan moeilijkheden in het reguleren van emotie, impulsiviteit en hoge niveaus van negatieve affect/invloed.

    3. Een klein percentage jongens dat consistent antisociaal is kunnen extreem moeilijke temperamenten hebben en neurologische tekorten.

    Halverwege de kindertijd

    Wanneer er gesproken wordt over de ontwikkeling van antisociaal en prosociaal gedrag, dan moet het werk van Piaget en Kohlberg behandeld worden.

    Piaget was de eerste die het moreel beoordelen van kinderen op een systematische wijze onderzocht. Hij liet kinderen morele dilemma's beoordelen. Het moreel denken van kinderen bleek bepaald te worden door een unilateraal respect voor volwassenen en de volwassen regels, zonder dat ze wederkerigheid of de intenties begrepen. Door het ouder worden en gedeeltelijk door interacties met leeftijdsgenoten, wordt er een moraliteit ontwikkeld van samenwerking en sociale uitwisseling. Zo leren kinderen dat de intenties wel belangrijk zijn, dat rollen omgedraaid kunnen worden en dat morele conflicten opgelost moeten worden door middel van discussie en het sluiten van compromissen. Dit gebeurt rond de 10 jaar.

    Het werk van Piaget was het startpunt voor het onderzoek van Kohlberg over morele beoordeling. Hij gebruikte ook morele dilemma's om het moreel redeneren te onderzoeken. Hij vond 5 stadia (met een voorstel over een zesde stadia):

    1. Heteronomous morality: goed en kwaad wordt bepaald door machtige volwassenen (autoriteitsfiguren, zoals de politie). De intenties worden niet betrokken in de redenatie.

    2. Instrumental morality: kinderen worden zich ervan bewust dat anderen intenties en wensen hebben en dat er altijd twee kanten zijn aan een argument.

    3. Interpersonal normative morality: wordt gekarakteriseerd door opkomende zorgen over de perspectieven van anderen over henzelf. In dit stadium willen mensen gezien worden als goed en ze voelen zich schuldig als dit niet zo is.

    4. Social system morality: in dit stadium herkennen individuen dat alle leden van een samenleving intenties hebben en doelen nastreven, maar ze begrijpen dat regels en wetten nodig zijn om ervoor te zorgen dat de maatschappij kan functioneren.

    5. Human rights and social welfare morality: individuen maken gebruik van ethische principes om te helpen bij de morele beoordeling.

    Stadia 1 en 2 zijn kenmerkend voor kinderen, stadium 3 is kenmerkend voor adolescenten en de moraliteit uit stadium 4 wordt voor een deel in de adolescentie gevormd. Stadium 5 verschijnt in de volwassenheid, hoewel het daar ook zelden voorkomt.

    Uit onderzoek blijkt dat het niet voorkomt dat mensen 2 stadia vooruitgaan, dus mensen gaan sequentieel door de stadia heen. Regressie komt maar heel zelden voor, dus mensen gaan niet van stadium 3 naar 2.

    Veelgehoorde kritiek richting het werk van Piaget en Kohlberg is dat de manier waarop ze testen niet de juiste resultaten geeft, want mensen die antwoord moeten geven op een moreel dilemma, zullen in het echt heel ander gedrag vertonen. De antwoorden kunnen dus niet geassocieerd worden met acties. Mensen weten vaak in situaties dat ze moreel onjuist hebben gehandeld, maar ze hebben zich er niet naar gedragen. Hoe iemand handelt in een bepaalde situatie heeft veel te maken met psychologische en contextuele factoren en niet met 1 factor zoals het morele stadium.

    Bovendien zegt een moreel stadia meer over bepaalde manieren van denken, dan dat het iets over gedragsneigingen zegt.

    Veel onderzoek van de afgelopen 20 jaar heeft laten zien dat de stadia van Kohlberg geen goede weergave is van sociaal-cognitieve ontwikkeling.

    Ook blijken kinderen veel verder te komen in moreel redeneren dan stadia 1, als je ze morele dilemma's voorschotelt die enigszins bekend zijn voor ze (dus niet de morele dilemma's over winkeldiefstal enzovoort die Piaget en Kohlberg gebruikten).

    Recent onderzoek naar moreel redeneren van kinderen laat 2 trends zien:

    1. Morele cognitie is onbewust, automatisch geactiveerd, dus er zijn geen consistente regels in te vinden

    2. Deze intuïties ontstaan vroeg en laten weinig transformatie zien in de ontwikkeling.

    Veel theoretici stellen nu dat morele cognitie een evolutionaire aanpassing is aan de problemen die het leven in een sociale groep opleveren.

    Verder laat recent onderzoek zien dat niet alle sociale problemen moreel worden beredeneerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen morele en niet-morele domeinen.

    En agressie, een vorm van antisociaal gedrag, zou juist het best begrepen kunnen worden in termen van attributie. Agressieve kinderen hebben vaak verkeerde vijandige attributies.

    Kohlberg stelde dat zijn stadia universeel toepasbaar waren, dus niet alleen in de VS, maar ook in anderen culturen. Uit onderzoek blijkt dat dit niet klopt. Zo kijken ze bijvoorbeeld in India meer naar hogere machten tijdens het moreel redeneren.

    Ook laat recent onderzoek zien dat moreel redeneren geassocieerd wordt met persoonlijkheid. Zo kunnen sommige kinderen hun emoties goed reguleren en gaan zij sneller door de stadia heen en laten minder antisociaal gedrag zien. Emotieregulatie heeft dus veel te maken met moreel redeneren.

    Sociale invloeden op prosociale en antisociale ontwikkeling

    Tot nu toe lag de focus van dit hoofdstuk bij psychologische eigenschappen van kinderen, zoals persoonlijkheidskenmerken, emotieregulatie, moreel redeneren enz. Deze eigenschappen worden echter gevormd door sociale invloeden.

    Ontwikkeling binnen relaties: ouders en leeftijdsgenoten

    Ouders

    Kinderen laten veel psychologische overeenkomsten zien met ouders en broertjes of zusjes.

    Ouders vormen hun kinderen door middel van sociale interacties. Ouders stellen een voorbeeld en kinderen gaan dit imiteren. Het zou ook kunnen dat er een genetische invloed is, maar voorzichtigheid is geboden met conclusies omtrent dit onderwerp.

    Er is een duidelijke relatie tussen emotieregulatie van ouders en hun kinderen. Zo blijkt uit onderzoek dat sympathieke ouders ook sympathieke kinderen hadden.

    Democratische warme en ondersteunende ouders hebben kinderen die prosociaal zijn.

    Leeftijdsgenoten

    Leeftijdsgenoten zijn belangrijke invloeden op de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Vrienden trekken kinderen naar delinquente activiteiten toe. Veel agressieve kinderen worden afgewezen door leeftijdsgenoten en afwijzing schijnt agressie te vergroten.

    Er is weinig bekend over de invloed van leeftijdsgenoten op prosociaal gedrag. Relaties met leeftijdsgenoten zorgen ervoor dat er gelijkwaardige discussie is over de oplossingen van morele problemen. Dit is beter dan de ouder-kind relatie die niet gelijkwaardige discussie oplevert. Het onderhandelen en observeren van prosociale leeftijdsgenoten heeft een positieve invloed.

    Cultuur en ontwikkeling

    Culturele context is erg belangrijk voor het begrijpen van prosociaal en antisociaal gedrag. Adolescenten in de VS hebben een 2 keer grotere kans om gewelddadige moorden mee te maken dan adolescenten in Europa. Echter, in de VS is de bijdrage aan vrijwilligerswerk veel groter. Dit is dus een cultureel verschil en heeft te maken met culturele normen en de sociale context.

    De media (televisie in het bijzonder) is een vorm van culturele invloed die veel aandacht heeft gekregen. Kinderen in de VS kijken veel tv, gemiddeld 3 uur per dag. En er is veel antisociaal gedrag op tv te zien. Kinderen die veel tv kijken zijn agressiever. Dit heeft 3 redenen

    1. Tv-modellen worden door kinderen geïmiteerd.

    2. Geweld op tv maakt kinderen ongevoelig voor het gevaar van agressie, omdat veel gevaar op tv geen negatieve effecten lijkt te hebben op onschuldige mensen.

    3. Geweld op tv vergroot de angst van kinderen dat de wereld gevaarlijk is.

    Tv kan ook een prosociale invloed hebben, wanneer er samenwerking enzovoort wordt laten zien.

    Hoe verloopt de morele ontwikkeling?

    Hoe verloopt de morele ontwikkeling?


    Onze moraliteit is een van de dingen die ons een mens maken. Veel culturen delen veel morele codes, maar er zijn ook verschillen tussen culturen. Of iemand vindt dat we in een morele wereld leven of niet, heeft te maken met zijn of haar definitie van moreel. We hebben allemaal wel een idee van wat goed en slecht is en we vertonen allemaal wel eens pro-sociaal gedrag en doen iets wat niet per se in onze zelfinteresse ligt, maar in dat van anderen. Enkele voorbeelden hiervan zijn vrijwilligerswerk doen, geld doneren aan een goed doel en het kopen van producten voorzien van een Max Havelaar sticker. Soms gedragen mensen zich op een morele of juist immorele manier op grote schaal en dit brengt veel emoties naar boven.

    Waaruit bestaat Piaget’s theorie?

    Overal ter wereld heeft de mens de capaciteit om moreel van immoreel gedrag te onderscheiden. Er is een krachtige mechanisme nodig om het universele leren uit te leggen. Een manier om dit uit te leggen, is om te stellen dat altruïstisch gedrag en pro-sociaal gedrag van de ouders, vrienden en televisie geleerd zijn. Overtuigingen en attitudes besturen het gedrag in mensen. Om altruïstisch gedrag te begrijpen, is het belangrijk om de gedachteprocessen die hier ter grondslag liggen te begrijpen. Zoals eerder vermeld, zijn kinderen tot zes jaar egocentrisch volgens Piaget. Deze kinderen kunnen daarom ook geen empathie of sympathie voelen. Wanneer het kind empathie kan voelen, zal altruïsme al snel volgen en er hoeft niet veel gedaan worden hiervoor. Een tekort aan altruïsme kan het resultaat zijn van een slechte cognitieve ontwikkeling. Volgens Piaget kunnen kinderen tijdens spelletjes regels en moralen leren. Piaget heeft jonge kinderen aan de hand van verhaaltjes getest. Zo heeft hij ze een verhaaltje verteld over een jonge die de inktpot van zijn vader wilde bijvullen, maar het potje per ongeluk omgooide en een grote inktvlek maakte op de tafel en een ander jongetje dat met de inktpot wilde spelen, terwijl dat niet mocht, en een kleine vlek maakte. Piaget vroeg de kinderen welke jongen het stoutst was. Kinderen van zes en zeven jaar zeiden vaak dat de eerste jongen het stoutst was, omdat hij een grotere vlek had veroorzaakt. Oudere kinderen zeiden dat de tweede jongen het stoutst was, omdat de eerste goede en de tweede slechte intenties had. Het lijkt er op dat jonge kinderen niet kijken naar intenties en eerder kijken naar hoe groot de schade is. Piaget noemde de oudere kinderen morele subjectivisten, omdat ze naar subjectieve factoren (goede bedoelingen of slechte bedoelingen) keken en de jongere kinderen morele realisten, omdat zij niet naar de intenties kijken maar naar de schade. Deze kinderen kijken naar dingen die in de echte wereld zijn gebeurd, in plaats van naar de psychologische factoren.

    Jonge kinderen zullen vast morele realisten zijn, maar Piaget is niet echt duidelijk vanaf welke leeftijd dit volgens hem afneemt. Dit heeft te maken met de manier waarop ouders hun kinderen bestraffen. Sommige ouders kijken ook alleen maar naar de schade en niet de intentie. De kinderen die ouders hebben die hun straffen baseren op de schade die is aangericht, zullen eerder een moraal realistische visie hebben dan kinderen van ouders die kijken naar de intenties. Ook al hebben de kinderen de capaciteit om te kijken naar de intensiteit van anderen, dan kan het nog even duren voordat deze manier van redeneren naar voren komt in verband met hoe gerechtigheid thuis is behandeld.

    De evaluatie van Piaget’s theorie

    Er is heel wat kritiek geweest op de verschillende beweringen van Piaget. Zo houdt hij bijvoorbeeld geen rekening met het feit dat kleine kinderen niet echt een heel goed geheugen hebben. Aan het begin van zijn verhaal vertelde hij over de intentie van de jongen die zijn vader wilde helpen door de inktpot bij te vullen, maar het kan zijn dat de kinderen aan het eind van het verhaal al vergeten zijn wat de intentie van die jongen was. Door een limiet aan geheugen, zouden kinderen zich misschien alleen maar de meest recente informatie kunnen herinneren en dat was in het geval van het verhaal van Piaget de hoeveelheid schade dat er veroorzaakt werd. Onderzoekers besloten daarom om de vragen anders te stellen. Ze vertelden de kinderen weer een verhaal. Ze vertelden over een jongen die lui was en het hek niet wilde schilderen, maar het toch deed. Ondanks dat hij lui was, heeft hij best een groot deel geschilderd, omdat hij groot was en een groot borstel vasthad. Er schilderde ook een andere jongen mee. Deze jongen deed heel erg zijn best, maar had niet zo veel kunnen schilderen omdat hij klein was en een kleine borstel had. De belangrijkste kenmerken van het verhaal werden ook met plaatjes afgebeeld en zo konden de kinderen niet vergeten wat er verteld was. Kinderen moesten beoordelen aan wie ze koekjes wilden geven. De resultaten steunden de beweringen van Piaget. Kinderen van vier tot zes jaar gaven meer om het eindresultaat en gaven dus meer koekjes aan de jongen die het meest geverfd had. Deze keer kon dit niet toegeschreven worden aan het falen van het geheugen en Piaget bleek gelijk te krijgen.

    Waaruit bestaan Kohlberg’s levels van moreel redeneren?

    Kohlberg was beïnvloed door Piaget toen hij zijn theorie opstelde. Vele eeuwen lang werd de deugd van een individu beoordeeld op de mate waarin dit individu regels van een hogere autoriteit observeert en er naar leeft. Toch zijn er soms gevallen waarin moreel gedrag juist het niet opvolgen van regels is. Denk maar aan de Apartheid in Zuid-Afrika. Een morele dilemma is als er een conflict is tussen twee codes. Dit is bijvoorbeeld het handelen volgens de wet en het handelen volgens iemands bewustzijn. Meestal accepteren we de regels wel, maar soms denken we dat de wetten verkeerd zijn en besluiten we om volgens een andere morele code te handelen. Dit zorgt voor een moeilijke situatie. Kohlberg heeft een theorie van fasen opgesteld waarin drie levels van morele ontwikkeling in voor komen. Elke level is onderverdeeld in twee fases.

    De levels vallen samen met de fasen van Piaget:

    • Level 1: pre-conventionele moraliteit, dit valt samen met Piaget’s fase van pre-operationele intelligentie.

    • Level 2: conventionele moraliteit, dit valt samen met Piaget’s fase van concrete operaties.

    • Level 3: post-conventionele moraliteit, dit valt samen met Piaget’s fase van formele operaties.

    Kohlberg gaf mensen een aantal verhalen en stelde ze een aantal vragen om hun moreel redeneren te onderzoeken. Hij was niet geïnteresseerd in het goede of foute antwoord van proefpersonen, want wie bepaalt wat goed of fout is? Hij vroeg zich het meest af of mensen achter de regels van de samenleving zouden staan, of achter hun persoonlijke gevoel bij wat goed of fout is, ook al gaat dit tegen de samenleving in. Kohlberg heeft een longitudinaal onderzoek uitgevoerd en hiermee heeft hij de verschillende fasen van moraal redeneren opgesteld:

    • Level 1, fase 1: tijdens deze fase steelt het kind niet, omdat ze bang is om straf te krijgen. Acties worden beoordeeld aan de hand van de fysieke consequenties die ze hebben en de intentie achter de acties speelt geen rol in morele evaluatie. Jonge kinderen zijn morele realisten.

    • Level 1, fase 2: tijdens deze fase ziet het kind dat correct gedrag het gedrag is dat zijn/haar behoeften bevredigd. Kinderen keuren in deze fase het gedrag van anderen goed of niet goed alleen op het feit of het gedrag in hun voordeel is.

    • Level 2, fase 3: kinderen groeien naar dit level toe, wanneer ze zich steeds meer bewust worden van de visie van anderen. De moraliteit van het kind is gebaseerd op het zoeken van goedkeuring door personen die macht hebben en de autoriteit representeren. Een kind is in deze fase erg conformistisch.

    • Level 2, fase 4: in deze fase probeert het kind sociale normen hoog te houden en te rechtvaardigen. Een kind identificeert zich met individuen of groepen die belangrijke posities houden in het handhaven van de sociale orde. Een kind ziet de regels als vast en niemand mag van deze regels afstappen. Moreel handelen wordt beoordeeld op het al dan niet volgen van deze regels.

    • Level 3, fase 5: de persoon ziet de regels en wetten niet meer als vast en ziet de regels als relatief en opgesteld door een bepaalde groep. De persoon kan nu een bepaalde attitude aannemen. Als een wet fout lijkt, dan zou die wet aangepast moeten worden. De persoon kan wel herkennen dat bepaalde regels onjuist zijn, maar hij of zij ziet toch in dat regels moreel bindend zijn en dat het immoreel is voor individuen om van deze wetten af te wijken.

    • Level 3, fase 6: dit is volgens Kohlberg de hoogste fase van morele ontwikkeling. De persoon handelt vaak volgens de wetten, maar kan ook gedrag baseren op haar of zijn eigen morele principes, onafhankelijk van de regels die opgesteld zijn door een externe bron. Rechtvaardigheid, gelijkheid van mensen en respect voor de waardigheid van andere mensen horen hierbij.

    Volgens Kohlberg komt niet iedereen in fase 6 terecht. Niemand kan een fase omlaag gaan, maar soms kunnen mensen ook geen fase omhoog gaan. Elke fase moet ook belopen worden.

    Evaluatie van Kohlberg’s theorie

    Er zijn veel studies uitgevoerd om de betrouwbaarheid van Kohlberg’s theorie te onderzoeken. Volgens enkele onderzoeken klopt de theorie van Kohlberg en is het zelfs van toepassing op vele andere culturen. Toch zijn er sommigen bezorgd dat de definitie van de fases een cultureel bias vertoont naar de Westerse samenleving. In Westerse samenlevingen worden de rechten, vrijheid en onafhankelijkheid van de mens erg gewaardeerd. Dit is niet helemaal zo het geval in inter-afhankelijke culturen die gericht zijn op de samenleving. Alhoewel sommige basis moralen gedeeld worden tussen culturen, zijn er ook verschillen.

    Wat wordt bedoeld met pro-sociaal gedrag?

    Gelukkig komen we niet vaak in situaties terecht waar niemand weet wat goed en fout gedrag is. Vaak moeten we een beslissing maken tussen iets wat goed voor ons is en iets wat goed voor iemand anders is. Hiermee wordt ook wel pro-sociaal gedrag bedoeld. Empathie komt al vrij vroeg in het leven van het kind. De fundaties van een moreel bewustzijn worden al gelegd tijdens het eerste jaar van het leven. Jonge kinderen vinden lachen en huilen aanstekelijk: ze huilen wanneer een ander huilt en lachen wanneer een ander lacht. Volgens Hoffman vormt dit een basis voor empathie en empatische zorgen zijn een grote bron achter pro-sociaal gedrag en moraliteit.

    In het eerste jaar van het leven van een zuigeling vinden er veranderingen plaats wanneer het kind doorheeft dat mensen een onafhankelijke existentie hebben. Nu weten kinderen dat wanneer andere kinderen huilen, het kind in stress verkeert, zelfs als het kind (dat naar het huilende kind kijkt) zich zelf niet slecht voelt. Het kind heeft empathie ontwikkeld. Dit kan al zo vroeg als acht maanden ontstaan, maar dan is het nog steeds geconcentreerd op de zelf, omdat het geluid van de stress van iemand anders een soortgelijke emotie veroorzaakt in het kind. Ze ervaren dus empatische stress. Pas in het tweede jaar van het leven zien we een verandering van de empatische zorgen naar de empathie voor een ander. Dit noemen we ook wel sympathie. Kinderen proberen wel iemand op te vrolijken die verdrietig is, maar dit doen ze soms wel op een egocentrische manier. Zo proberen ze iemand op te vrolijken op de manier waarop ze zelf opgevrolijkt kunnen worden.

    Jonge kinderen zijn gevoelig voor de schending van morele codes en andere normen. Wanneer kinderen tien jaar zijn, begrijpen de kinderen niet alleen de plichten van individuen, maar ook van groepen mensen. Dit begrip verandert nog meer tijdens de tienerjaren en volwassenheid, als de persoon een coherente set van attitudes en gedragingen volgens een morele of politieke beweging inneemt.

    Volgens een onderzoek helpen kinderen van 12 maanden al een volwassene, als ze zien dat deze hulp nodig heeft en als ze zich met hem willen associëren. Kinderen van 12 maanden helpen dus alleen maar iemand als die persoon aardig is. Kinderen hebben een voorkeur voor mensen die pro-sociaal gedrag vertonen. Het lijkt er dus op dat kinderen op jonge leeftijd al sociale beoordelingen maken en dat deze beoordelingen hun eigen pro-sociale gedrag beïnvloeden.

    Volgens Haidt en Joseph bestaat moraliteit uit vijf fundaties die geëvolueerd zijn als aanpassingen voor uitdagingen in onze vroege evolutionaire geschiedenis. Deze principes zijn verzorging (bescherming en verzorging voor kinderen/familieleden), eerlijkheid (het verkrijgen van voordelen door interactie met mensen die geen familie zijn), ingroep loyaliteit (voordelen krijgen door samenwerking met de groep), autoriteit en respect (overleggen over hiërarchie) en puurheid en verzorging (het vermijden van parasieten). Deze dingen geven een grote rol aan emotie en emotie speelt een grote rol bij morele beslissingen. Door emotionele contact zijn veel van onze morele gedachten veranderd. Vroeger werd slavernij door de meerderheid niet als iets ernstigs gezien, maar tegenwoordig vinden de meeste mensen het erg. Morele emoties, intuïtie, goed nadenken en contact met anderen moeten allen een rol spelen bij een raamwerk van moraliteit. Vandaag de dag bestaat er helaas niet zo’n raamwerk en er moet meer onderzoek gedaan worden hiernaar.

    Prosociaal gedrag: waarom helpen we anderen?

    Prosociaal gedrag: waarom helpen we anderen?


    Wat zijn de basismotieven van prosociaal gedrag: waarom helpen mensen?

    Prosociaal gedrag is elke handeling die bedoeld is om iemand anders te helpen. Waarom mensen prosociaal gedrag vertonen, zelfs als het een prijs heeft voor de helper (altruïsme), kunnen we terugvoeren op drie theorieën, de evolutionaire psychologie, de sociale uitwisselingstheorie en de empathie-altruïsmehypothese.

    Evolutionaire psychologie

    In de evolutie draait vrijwel alles om het krijgen en beschermen van nakomelingen. Om deze reden zou je verwachten dat elke prosociale handeling (vooral altruïstisch gedrag) die niet gericht is op dit doel, niet zal voortbestaan. Dit vormt een dilemma aangezien prosociaal en altruïstisch gedrag al eeuwen aanwezig zijn. Er zijn verschillende invalshoeken die het dilemma tussen evolutie en altruïsme trachten op te lossen:

    • Familieselectie (kin selection): mensen helpen andere mensen met wie ze een genetische verwantschap hebben. Dit heeft een evolutionair voordeel omdat familieleden ook een deel van jouw genen dragen. Bovendien hebben mensen die in gevaarlijke situaties handelen volgens ‘kin selection’ meer kans om te overleven en dus zullen de verantwoordelijke genen blijven voortbestaan.
    • Reciprociteitsnorm (wederkerigheid): je helpt iemand omdat je verwacht dat diegene jou ook zal helpen in de toekomst. Dit is evolutionair voordelig omdat een groep mensen die elkaar helpt meer overlevingskans heeft dan een groep die elkaar niet helpt. Mogelijk heeft het gevoel van dankbaarheid hiermee te maken (iemand helpt je dus je bent dankbaar en je helpt die persoon)
    • Het leren van sociale normen: hierbij is prosociaal gedrag eigenlijk een bijproduct van het overnemen van kennis van andere leden van de groep. Het overnemen van kennis over bijvoorbeeld dingen die gevaarlijk zijn of planten die giftig zijn is overduidelijk goed voor de overlevingskansen en bij het leren van die kennis worden ook sociale normen (zoals het helpen van anderen) overgebracht.
    • Groepsselectie: deze visie suggereert dat groepen waarvan de leden prosociaal gedrag vertonen meer overlevingskans hebben (bijvoorbeeld in tijden van oorlog) en dat daardoor de prosociale genetische achtergrond ook wordt overgedragen aan nakomelingen. Dit idee is een beetje omstreden en wordt niet door alle biologen aangehangen, omdat de evolutie zich van oorsprong richt op de overleving en voortplanting van het individu.

    Alhoewel deze verklaringen van prosociaal gedrag erg logisch lijken en ook wel een kern van waarheid bevatten, kunnen niet alle vormen van prosociaal gedrag verklaard worden (bijvoorbeeld: het helpen van een vreemde op straat). Bovendien zijn er ook andere verklaringen mogelijk: bijvoorbeeld, mensen helpen hun familie eerst omdat ze daar een betere band mee hebben en ze het dus erger zouden vinden als ze een familielid zouden verliezen.

    De sociale uitwisselingstheorie

    Hoewel sommige sociaal psychologen het niet eens zijn met de evolutionaire benadering van prosociaal gedrag, zijn ze het wel allemaal eens over het idee dat prosociaal en altruïstisch gedrag gebaseerd kan zijn op egoïsme. De sociale uitwisselingstheorie stelt dat wat we doen voortkomt uit de wens om onze beloningen te maximaliseren en de mogelijke schade/kosten te minimaliseren. De theorie zegt dat er veel persoonlijke voordelen zijn van prosociaal (en altruïstisch) gedrag. Zoals hiervoor is beschreven bij de reciprociteitsnorm kunnen mensen die jij helpt jou later ook helpen als wederdienst. Dit kan gezien worden als het opbouwen van hulpmiddelen voor in de toekomst. Helpen kan echter ook op ‘onzichtbare’ manieren voordelig zijn voor de helper. Het blijkt dat mensen zich ongemakkelijk voelen als iemand in de buurt hulp nodig heeft dus het helpen verlicht dan ook je eigen ongemakkelijke gevoel. Bovendien heeft prosociaal gedrag vaak ook een sociaal voordeel. Mensen die helpen worden positiever bekeken door de omgeving (bijvoorbeeld als je geld geeft aan een goed doel). De basisgedachte achter deze theorie is dat mensen alleen helpen wanneer de voordelen (toekomstige hulp, vermindering van spanning, sociale status) groter zijn dan de kosten.

    Empathie-altruïsmehypothese

    De empathie-altruïsmehypothese (Batson, 1991) stelt dat mensen elkaar vaak puur uit goedheid helpen. Er wordt wel van uitgegaan dat mensen in sommige gevallen helpen uit eigenbelang (bijvoorbeeld om zich te ontdoen van de angst om iemand anders te zien lijden), maar de basisgedachte van de hypothese is dat helpen ook voortkomt uit puur altruïsme. Deze behoefte om mensen te helpen ontstaat wanneer we empathie voelen voor de persoon in kwestie (je inleven in de andere persoon) en we helpen hem of haar dan ook ongeacht wat er tegenover staat. Als we echter op dat moment geen empathie voelen bepalen de factoren uit de sociale uitwisselingstheorie of we wel of niet helpen.

    Het gevoel van empathie kan door verschillende factoren versterkt worden. Ten eerste is een veilige hechting in de kindertijd een voorspeller van gevoelens van empathie later in de toekomst. Een tweede en recentere factor is of je bent toegelaten of afgewezen door een groep die belangrijk voor je is. Als je net bent afgewezen worden je gevoelens gedempt. Dit beschermt je tegen de afwijzing maar staat ook het gevoel van empathie in de weg. Natuurlijk is het niet makkelijk om de precieze redenen van mensen die helpen te achterhalen. Bovendien is er ook een debat gaande over de motivatie van empathie. Is dit onbaatzuchtigheid of helpen mensen om hun eigen pijn (van het zien van de pijn van anderen) te verlichten?

    Samengevat staan er drie basismotieven ten grondslag aan prosociaal gedrag:

    1. Helpen is een instinctieve reactie om het welzijn van zij die genetisch aan ons verwant zijn te verbeteren (evolutionaire psychologie);
    2. De beloningen van prosociaal gedrag zijn vaak groter dan de kosten, dus helpen is in ons eigenbelang (de sociale uitwisselingstheorie);
    3. In sommige situaties zorgen sterke gevoelens van empathie ervoor dat we onbaatzuchtig handelen (de empathie-altruïsmehypothese).

    Persoonlijke eigenschappen: waarom helpen sommigen meer dan anderen?

    De bovenstaande theorieën gaan er van uit dat menselijke basismotivaties voor prosociaal gedrag zorgen. Toch zijn er altijd individuele verschillen tussen mensen, sommige mensen zijn immers meer geneigd anderen te helpen dan anderen. Hier volgen enkele persoonlijke factoren die mogelijk een rol spelen.

    Individuele verschillen

    De altruïstische persoonlijkheid slaat op een set van persoonlijkheidseigenschappen (onzelfzuchtig, liefdevol) die tot altruïstisch en prosociaal gedrag leiden in verschillende situaties. Deze relatie blijkt echter niet zo sterk te zijn als je zou verwachten en veel andere factoren zoals situationele druk, sekse, cultuur, geloof en stemming spelen ook een rol.

    Sekseverschillen

    Hier zijn duidelijke vaste rolverdelingen op te merken in de soorten prosociaal gedrag. Mannen vervullen vaak heldenrollen rollen, terwijl vrouwen meer verzorgend optreden waarvoor meer toewijding nodig is. Vrouwen helpen vaker vrienden en doen vaker vrijwilligerswerk. Dit blijkt ook voor andere culturen te gelden.

    Culturele verschillen

    Voor alle culturen geldt dat mensen liever iemand helpen uit de zogenoemde in-group (groep waarmee je je identificeert) dan iemand uit de out-group (groep waarmee je je niet identificeert). Het is cultuurafhankelijk waar en hoe sterk die lijn getrokken wordt; in collectivistische culturen is er een groot wij-zij verschil waardoor wel of niet helpen versterkt wordt. Ook andere waarden van een cultuur (zoals vriendelijkheid of juist geslotenheid) kunnen prosociaal gedrag bevorderen of juist in de weg staan.

    De invloed van geloofsovertuigingen

    Bijna alle geloofsovertuigingen promoten een versie van het levensmotto “behandel anderen zoals je zelf behandeld zou willen worden”. Om deze reden promoot religie vaak prosociaal gedrag. Daarnaast verbind geloof mensen en zijn gelovige mensen daarom ook meer geneigd een ander te helpen als die persoon hetzelfde geloof heeft. Ook hier komt het in-group bevoordelen dus weer terug. 

    De effecten van stemming op het gedrag

    De emotionele gesteldheid van mensen is van grote invloed op het geuite gedrag. Een positief humeur zorgt voor meer prosociaal gedrag om drie redenen:

    1. in een goed humeur zie je de goede kanten van mensen waardoor je ze eerder zal helpen,
    2. helpen is een goede manier om het goede humeur te behouden,
    3. een goed humeur verhoogt de aandacht die we voor onszelf en onze normen (van prosociaal gedrag) hebben, waardoor we meer geneigd zijn om deze normen te handhaven.

    Een gevoel van schuld zorgt ook voor meer prosociaal gedrag omdat het idee heerst dat een slechte en een goede daad elkaar opheffen. Een verdrietig gevoel zorgt (in sommige gevallen) ook voor meer prosociaal gedrag; als we verdrietig zijn proberen we weer vrolijk te worden en één manier om dat te doen is door iemand te helpen.

    Situationele determinanten van prosociaal gedrag: wanneer zullen mensen helpen?

    Om beter te kunnen begrijpen waarom mensen helpen moet men ook naar de situationele factoren (de sociale situatie) kijken. Ook hier zijn verschillende onderdelen te onderscheiden.

    • De omgeving waarin mensen wonen: dorp of stad. In vergelijking tot mensen in de stad zijn dorpelingen vaker geneigd om anderen te helpen. Aanvankelijk werd gedacht dat dit kwam doordat mensen in dorpen meer opgroeien met sociale normen. Dit blijkt echter niet de bepalende factor, want dit zou betekenen dat dorpelingen in de stad ook vaker zullen helpen (dit is niet het geval). De ‘urban overload hypothesis’ stelt dat mensen in steden constant worden gebombardeerd met stimulatie en daarom minder open staan voor anderen: zodat ze niet door die stimulatie overweldigd worden. Deze hypothese is al in meerdere onderzoeken ondersteund en de omgeving lijkt dus een grotere voorspellende factor dan waar iemand is opgegroeid.
    • Residentiële mobiliteit: hoe vaak mensen verhuizen heeft invloed op hoe mensen met elkaar omgaan. Mensen die lang in dezelfde plaats wonen zijn meer gehecht aan de mensen in de omgeving, er is meer afhankelijkheid en men is bezorgder over zijn reputatie. Hierdoor zullen deze mensen meer prosociaal gedrag tegenover de gemeenschap vertonen. In steden is de mobiliteit groter, maar de verantwoordelijkheid die mensen ervaren voor hun leefomgeving is daardoor kleiner.
    • Het aantal mensen dat aanwezig is: volgens het ‘bystander effect’ van Fischer en collega’s (2011) zijn mensen minder geneigd om te helpen als er meer mensen aanwezig zijn (die ook zouden kunnen helpen).

    Latané en Darley (1970) stelden vijf stappen op die mensen doorlopen om te beslissen of ze wel of niet helpen in een noodgeval.

    1. Het opmerken van een gebeurtenis: als je niet ziet dat iemand hulp nodig heeft kun je ook geen hulp bieden. Uit onderzoek blijkt dat haast ervoor zorgt dat je minder oplettend bent. Dit kan meer bepalend zijn voor het wel of niet helpen dan wat voor soort mensen het zijn.
    2. Het interpreteren van de gebeurtenis: als een gebeurtenis wordt opgemerkt is soms onduidelijk of er wel hulp nodig is (bijvoorbeeld: je ziet rook, maar is er brand of niet?). In zo’n situatie kijken we vaak naar andere mensen (heerst er paniek?), maar die weten vaak niet meer dan wijzelf. Zo kan zogenoemde meervoudige onwetendheid (pluralistic ignorance) ontstaan waarbij iedereen een situatie negeert omdat ze niet van elkaar kunnen aflezen of er iets ergs aan de hand is.
    3. Het nemen van verantwoordelijkheid: zodra duidelijk is dat er hulp nodig is, moet iemand zich ook verantwoordelijk voelen om te gaan helpen. Als er veel mensen aanwezig zijn vindt er ‘verspreiding van de verantwoordelijkheid’ (diffusion of responsibility) plaats: niemand voelt zich verplicht om de verantwoordelijkheid te nemen, omdat er meer mensen aanwezig zijn die net zo goed (of misschien zelfs beter) kunnen helpen. Bovendien is er soms de mogelijkheid dat andere mensen al geholpen hebben (bijvoorbeeld door de politie te bellen) en we willen onszelf niet voor schut zetten door over te reageren dus blijven we kalm en wachten we af om te zien wat anderen doen.
    4. Weten wat er moet gebeuren: zelfs als je zover komt dat je je verantwoordelijk voelt om te helpen is het nog niet zeker dat je dat ook gaat doen. Het is erg belangrijk dat je ook weet hoe je kan helpen en of dit mogelijk is voor jou; om zelf de politie/ambulance te bellen heb je een mobiel nodig, als je die niet hebt kan je ook niet helpen.

    Ten slotte zijn er nog steeds redenen om te besluiten niet te helpen, zelfs wanneer je precies weet wat er moet gebeuren. Bijvoorbeeld: je weet wel dat de persoon gereanimeerd moet worden maar je weet niet precies hoe (en je wilt jezelf niet voor schut zetten) of er is een kans dat je zelf gewond raakt als je iemand helpt.

      De aard van de relatie

      Uit onderzoek (bijvoorbeeld Clark & Mills, 2011) blijkt dat we eerder zijn geneigd om mensen te helpen met wie we een gemeenschappelijke relatie hebben, zoals een ouder, kind of vriend(in). Volgens Tesser (1988) is er een interessante uitzondering op deze regel: we helpen eerder een vriend of vriendin wanneer een taak niet belangrijk is voor ons, maar we helpen eerder een vreemdeling dan een vriend of vriendin wanneer de taak wel belangrijk is voor ons. Voorbeeld: jouw belangrijkste levensdoel is om een chirurg te worden en je bent hard aan het leren voor een heel moeilijk tentamen op het moment dat twee klasgenoten – je beste vriend en een vreemdeling – jouw vragen om jouw notities. In zo’n geval ben je eerder geneigd om de vreemdeling jouw notities te geven, puur omdat wij het niet aankunnen als een goede vriend het beter doet in een gebied wat voor onze eigenwaarde zo belangrijk is.

      Uit onderzoek (zoals Greitemeyer & Osswald, 2010) blijkt dat het spelen van prosociale videospelletjes (zoals Lemmings) ertoe leidt dat mensen daarna eerder geneigd zijn om andere mensen te helpen vergeleken met mensen die neutrale spelletjes speelden (zoals Tetris). Dit effect was het resultaat van slechts 10 minuutjes spelen. Ook leidt het luisteren naar liedjes met prosociale lyrics (zoals “Heal the World” van Micheal Jackson) zorgt voor ditzelfde effect (Greitemeyer, 2011). De verhoogde behulpzaamheid in beide gevallen wordt mede veroorzaakt door twee factoren:

      • De empathie voor degene in nood wordt verhoogd.
      • De toegankelijkheid van gedachtes over elkaar helpen wordt verhoogd.

      Op het gebied van prosociale lyrics en romantiek is een studie uitgevoerd door Guégguen en collega’s (2010). Zij ontdekten dat wanneer een Frans collegemeisje net had geluisterd naar een romantisch liedje, ze dan veel eerder geneigd was om haar telefoonnummer te geven aan een sexy medeparticipant die ‘toevallig ook meedeed’ aan een afleidend onderzoek en in de pauze om haar nummer vroeg (vergeleken met meisjes die luisterden naar een neutraal liedje).

      Hoe kan prosociaal gedrag bevorderd worden?

      Voor de maatschappij zou het nuttig zijn als we mensen kunnen motiveren om meer prosociaal gedrag te vertonen. Uit onderzoek blijkt dat mensen die een studie, cursus of zelfs enkele les psychologie hebben gedaan waarin een specifieke soort beïnvloeding uit dit hoofdstuk aan de orde is gekomen, daar vervolgens minder vatbaar voor zijn. Bijvoorbeeld: iemand die net een college over het ‘bystander effect’ heeft bijgewoond zal voortaan op zijn/haar hoede zijn. Het simpelweg bewust worden van de barrières van hulpgedrag kan dus al voldoende zijn om je er niet door te laten beïnvloeden.

      Positieve psychologie focust zich op de kwaliteiten van een persoon en zoekt de menselijke deugden op om deze te vergroten, zoals altruïsme en empathie. Volgens de sociale psychologie weten we echter dat prosociaal gedrag afhankelijk is van meer dan alleen deze factoren.

      Wat zorgt voor verstoring van de sociaal-emotionele ontwikkeling?

      Wat zorgt voor verstoring van de sociaal-emotionele ontwikkeling?


      Men denkt dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij stoornissen van sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is een andere vorm van onderwijs nodig voor mensen met een stoornis, die rekening kan houden met de beperkingen en mogelijkheden van een persoon, veroorzaakt door de stoornis. Het onderwijs kan de problemen waarschijnlijk niet verhelpen, maar het kan de omstandigheden en vaardigheden waarin de persoon met de stoornis leert wel verbeteren.

      Er is geen twijfel dat er veel omgevingsfactoren invloed hebben op de ontwikkelingsmoeilijkheden, maar ook hersenen hebben invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Veel hersenverstoringen die hoofdzakelijk sociaal-emotioneel begrip beïnvloeden, worden herkend dankzij hersenonderzoek.

      Wat zijn kenmerken van autisme?

      Autisme is een hoog gevarieerde ontwikkelingsstoornis. Het wordt gekenmerkt door moeilijkheden in de communicatie en sociale interacties, door de beperkte interesse en door inflexibel gedrag. De hoofdfactor is een mislukking van volkomen normale emotionele communicatie.

      De oorzaak van autisme is hoogstwaarschijnlijk een genetische aanleg met uitwerking op de hersenontwikkeling, nog voor de geboorte. De signalen en symptomen verschijnen geleidelijk en kunnen pas echt herkend worden vanaf het tweede levensjaar.

      Autisme kan voorkomen in verschillende maten en kan samengaan met zowel een hoge als een lage intelligentie. Ongeveer 0.6% van de bevolking heeft gediagnosticeerde autisme.

      Wat zijn kenmerken van het Asperger Syndroom?

      Het Syndroom van Asperger is een lichte vorm van autisme. Kinderen met dit syndroom hebben geen abnormale ontwikkeling voor de geboorte. Het gaat vaak gepaard met hoge intelligentie en een verlangen om sociale regels te leren. Dit kan de omvang van hun sociale communicatieproblemen verbergen. Wanneer dit syndroom vroeg ontdekt wordt, kan er veel gedaan worden voor een goede ontwikkeling.

      Ongewone talenten

      Een aantal ongewone talenten, zoals ongelofelijke accurate herinneringen voor feiten, een zeer uitgebreide woordenschat of het vermogen zichzelf lezen te onderwijzen, zijn niet zeldzaam bij autistische kinderen met een lage IQ-score. Muzikaal talent, dichten en kunst kunnen ‘bright splinters of the mind’ zijn. Voor veel mensen suggereert dit fenomeen dat de hersenen gespecialiseerd is in verschillende modules en dat slechts sommige, maar niet alle hersensystemen onderbroken zijn bij autisme.

      Pasgeboren kinderen hebben verschillende start-up mechanismes. Deze mechanismes laten de meest snelle manier van leren toe in bijzonder belangrijke domeinen. Deze mechanismen ontwikkelen zich snel en kunnen in relatieve isolatie van andere leertypen bestaan. Met deze isolatie wordt bedoeld dat ze kunnen handelen als modules in een complexe machine.

      Om de start-up mechanismes te begrijpen, is het noodzakelijk om ervan uit te gaan dat er neurale structuren zijn die worden aangepast tot het verwerken van een bepaald soort stimulus en om een bepaalde manier van leren te vergemakkelijken. Dit kun je vergelijken met verschillende organen die verschillend werk doen om verschillende dingen te verteren.

      We gaan er ook van uit dat er een mechanisme in de hersenen is wat niet gespecialiseerd is en bijna alle taken kan. Dit algemene mechanisme neemt een module over als die module verkeerd is. Het zijn echter controversiële ideeën. Sommige onderzoekers denken dat specialisatie een uitkomst van een ontwikkeling is, anderen denken dat specialisatie het startpunt is. Het is wachten tot er betere technieken ontwikkeld zijn om hier meer onderzoek naar te kunnen doen.

      Hoe werkt het speculatieve idee voor autisme?

      De ‘theory of mind’ is een beschrijving voor het menselijk vermogen om wensen, gevoelens en overtuigingen aan andere mensen toe te schrijven om hun gedrag uit te leggen. Het wordt ook wel mentalizing of empathizing genoemd. Autisten missen dit vermogen. Andere mensen doen dit automatisch en zonder moeite. Dat kan komen doordat ons brein er een module voor heeft, die niet goed werkt bij mensen met autisme.

      De mind-blindness theorie houdt in dat de intuïtieve vaardigheid om te begrijpen dat andere mensen een bewustzijn hebben, mist bij autisten. De oorzaak hiervan ligt in de hersenen en de manier waarop dit geuit wordt kan verschillen, afhankelijk van de leeftijd. Kinderen met autisme kunnen niet begrijpen dat mensen verschillende overtuigingen van zichzelf kunnen hebben. Autistische kinderen kijken niet als je ergens naar wijst en spelen geen ‘doen-alsof’ spelletjes. Vijf jaar later dan bij andere kinderen kunnen autisten wel het onderscheid maken tussen geloven en werkelijkheid.

      Welke hersengebieden hebben invloed op het inlevingsvermogen?

      De ‘sociale hersenen’ worden gevormd door de hersengebieden die betrokken zijn bij het inleven. De drie hoofdgebieden van het sociale brein zijn: de mediale prefrontale cortex, de superior temporale sulcus en de temporale polen grenzend aan de amygdala. De mediale prefrontale cortex is betrokken bij het toezien op de interne mentale staat van zowel jezelf als andere mensen. De superior temporale sulcus is belangrijk voor het herkennen en analyseren van de bewegingen en acties van andere mensen. De temporale pole is betrokken bij het verwerken van emoties. Uit onderzoek is gebleken dat bij mensen met het Syndroom van Asperger de gebieden van het sociale brein wel met elkaar verbonden zijn, maar dat de verbindingen zwakker zijn. Hierdoor zijn de sociale hersenen zwakker.

      De hersenen van autisten zijn groter en zwaarder dan van niet-autisten. Bij de geboorte zijn de hersenen van autisten even groot of zelfs kleiner dan die van niet-autisten. Misschien dat het snoeien van de synaptische verbindingen bij autisten niet, of in mindere mate, voorkomt.

      Hoe valt mind-blindness te overwinnen?

      Eerder is al gezegd dat een algemeen mechanisme een module overneemt als deze fout is. Ouders en leraren kunnen daarbij helpen, maar dat kost veel moeite. Compenserend leren ontstaat niet door slechts andere mensen na te doen. Regels in de sociale wereld moeten expliciet worden gemaakt en duidelijk worden uitgelegd. Het lezen en bestuderen van voorbeelden vormt hierbij een belangrijke aanvulling.

      Wat zijn kenmerken van ADHD?

      ADHD is een stoornis die wordt gekarakteriseerd door ongepaste impulsiviteit, aandachtsproblemen en soms hyperactiviteit. Meestal is er ook een sociale stoornis en hebben mensen met ADHD weinig vrienden, omdat ze zich op een manier gedragen die andere mensen moeilijk vinden. ADHD wordt veroorzaakt door subtiele werkingsstoornissen in de hersenontwikkeling. En dit heeft net als bij autisme een genetische basis.

      De diagnostisering van ADHD is meestal gebaseerd op gedragsmatige kenmerken zoals moeite met concentreren, moeite met stil spelen, moeite met luisteren en veel praten. Als dit gedrag niet past bij het ontwikkelingsniveau van het kind en het niet lukt om het gedrag aan te passen en als het gedrag in zowel school- als thuisomgeving langere tijd storend is, is er sprake van ADHD. Het lastige met de diagnostisering is dat heel veel kinderen tot op zekere hoogte in dit profiel passen en het storende gedrag afneemt naarmate ze ouder worden. De frontaal kwab is bijvoorbeeld betrokken bij het richten van de aandacht en de ontwikkeling van dit gebied kan sterk verschillen tussen individuen. Hierdoor is er sneller sprake van een te snelle ADHD diagnose.

      Bij jongens met ADHD waren de prefrontale cortex en gebieden van de basale ganglia kleiner dan bij jongens zonder ADHD. De prefrontale cortex speelt een belangrijke rol in het plannen, beslissingen maken, aandachtcontrole en in het remmen van ongepast gedrag. De basale ganglia zijn betrokken bij het genereren van bewegingen. De prefrontale cortex laat deze bewegingen beginnen of stoppen. Dit remmende mechanisme zorgt dat we niet alles zeggen of doen wat we denken. Jonge kinderen hebben dit vaak, maar het verdwijnt langzaam. Doordat bij kinderen met ADHD de prefrontale cortex langzamer ontwikkelt, hebben zij langer last van de niet-remmende werking. Zij zeggen dus wat ze denken, ook op een leeftijd waarop dit niet meer sociaal geaccepteerd wordt.

      Hoe ziet de behandeling van ADHD eruit?

      ADHD wordt behandeld met medicijnen zoals Ritalin. Dit verhelpt de stoornis zelf niet, maar helpt wel het kind om beter te functioneren thuis en op school. De medicijnen vergroten de afgifte van dopamine en noradrenaline in de hersenen. Het is niet bekend waarom juist deze stimulerende medicijnen effectief zijn in de behandeling van de symptomen van ADHD. Medicatie is het meest effectief als het samen gaat met andere vormen van therapie.

      Hoe uiten zich gedragsstoornissen?

      Wanneer de externe controle niet werkt, bijvoorbeeld het weten wat je wel en niet kan en mag zeggen, of wanneer het voor het kind onmogelijk is om de externe controle te gebruiken, wordt een gedragsstoornis of oppositionele gedragsstoornis vastgesteld. Dit lijkt erg op ADHD, maar heeft geen neurologische basis. Slechts bij sommige kinderen leidt dit later tot echt asociaal gedrag.

      Een stoornis van empathie en morele gevoeligheid

      Psychopatisch gedrag bij volwassenen kan met een gedragsstoornis in de kinderjaren beginnen. Psychopatisch gedrag heeft een genetische basis. Het wordt veroorzaakt door een slecht functioneren van delen van de amygdala in de hersenen. De amygdala zorgt normaal voor reacties op expressies van verdriet en angst van andere mensen. Het is een soort reflex, we willen geen andere mensen zien lijden.

      Het morele-conventionele onderscheid kunnen kinderen al heel goed maken. Bij een morele overtreding is er een slachtoffer en bij een conventionele overtreding is er geen slachtoffer. Kinderen met een gedragsstoornis of psychopaten kunnen dit onderscheid minder goed of niet maken.

      Een ongeluk komt zelden alleen: wat houdt comorbiditeit in?

      Het komt vaak voor dat kinderen met een bepaalde stoornis gediagnosticeerd worden met meerdere stoornissen. Dit wordt comorbiditeit genoemd. Een belangrijke vraag die hier gesteld kan worden, is of het vaak tegelijk voorkomen van bijvoorbeeld ADHD en dyspraxie toeval is of niet. Komen deze twee stoornissen voort uit dezelfde basis, of is het puur toeval dat ze soms tegelijk voorkomen? Op het eerste gezicht komt het te vaak tegelijk voor om toeval te zijn, maar er zijn nog maar weinig onderzoeken naar comorbiditeit.

      Er zijn verschillende theorieën over comorbiditeit. Een van die theorieën stelt dat de neurale abnormaliteit die de ontwikkelingsstoornis veroorzaakt in twee vormen voor kan komen. De ene vorm valt slechts één module aan die zorgt voor een stoornis, waardoor een pure vorm van ADHD, autisme of dyslexie ontstaat. De ander vorm heeft een minder sterke focus en valt meer modules aan.

      Men denkt dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij stoornissen van sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is een andere vorm van onderwijs nodig voor mensen met een stoornis, die rekening kan houden met de beperkingen en mogelijkheden van een persoon, veroorzaakt door de stoornis. Het onderwijs kan de problemen waarschijnlijk niet verhelpen, maar het kan de omstandigheden en vaardigheden waarin de persoon met de stoornis leert wel verbeteren.

      Hoe ontstaat het zelfconcept?

      Hoe ontstaat het zelfconcept?

      Wie ben ik? Hoe vind ik mezelf? Ken ik mezelf goed? Hoe zal ik mezelf voorstellen? Dit zijn vragen die iedereen wel eens aan zichzelf stelt. Deze vragen gaan over het zelfconcept dat een persoon heeft van zichzelf.


      Wat houden de begrippen zelfconcept, zelfvertrouwen en sociale identiteit in?

      Het zelfconcept is de basis waardoor iemand zichzelf kan begrijpen. Zelfvertrouwen gaat over hoe iemand zich voelt over zichzelf. De sociale identiteit van een persoon is het beeld dat naar de omgeving wordt gepresenteerd. Er kan verschil zijn tussen de sociale identiteit en het zelfconcept van een persoon. Dit kan leiden tot gevoelens van valsheid in de relaties met anderen.

      Ons zelfbeeld is aan verandering onderhevig door ons leven heen. Sommige jongeren op de middelbare school merken dat ze niet echt een aanleg hebben voor sport. Ze zullen een andere manier vinden om zichzelf te definiëren, misschien door hun haar rood te verven of muziekles volgen. Wanneer mensen een stabiel beeld over zichzelf hebben verkregen wordt dit beeld gebruikt om gebeurtenissen en objecten te evalueren. Wanneer een student een slecht cijfer heeft gekregen zal hij of zij na gaan denken waar dit aan ligt, ben ik wel slim genoeg, heb ik genoeg geleerd? Door het beantwoorden van deze vragen aan de hand van het zelfbeeld zal de situatie worden geëvalueerd. Wanneer de student zichzelf als zeer slim ziet zal dit cijfer zorgen voor een minder goede stemming. Hoe we onszelf zien heeft invloed op hoe we de wereld evalueren.

      Wat zijn de stappen in de ontwikkeling van het zelfconcept?

      De ontwikkeling van het zelfconcept begint in de babytijd en verloopt volgens de volgende stappen:

      1. Een baby realiseert zich op een gegeven moment dat hij los staat van anderen. Dit vormt een belangrijk punt in de ontwikkeling van zelfbewustzijn van het eigen lichaam.
      2. 1,5 tot 2 jaar: een kind herkent zichzelf in de spiegel en kan daardoor ook beginnen met het naspelen van situaties en het gebruiken van persoonlijke voornaamwoorden.
      3. 2 tot 3 jaar: uitbreiding van het zelfconcept om referenties van de familie erbij te voegen. Anderen hebben verwachtingen van het kind.
      4. Rond 3 jaar: kinderen beginnen zichzelf te identificeren met sekse en leeftijd.
      5. 3 tot 12 jaar: het zelfconcept van kinderen is vooral gebaseerd op het ontwikkelen van kunde en talenten.
      6. 5 tot 6 jaar: ontwikkeling van sociale vergelijking met anderen. Kinderen beginnen hun kunde en vermogens steeds meer met die van anderen te vergelijken. Ook leren kinderen het privé-zelfconcept, waardoor ze leren liegen en geheimen te bewaren. De zogenoemde ‘imaginary friend’ doet hier ook zijn intrede.
      7. Tienerjaren: kinderen leren het perspectief van een ander in te nemen en zichzelf te zien zoals anderen hen zien. Ze leren ook over het objectief zelfbewustzijn. Objectief zelfbewustzijn is het begin van een sociale identiteit. Het houdt in dat iemand zichzelf ziet als een object van andermans aandacht. Dit wordt vaak ervaren als verlegenheid, wat voor sommige mensen een chronisch probleem is. Objectief zelfbewustzijn is een meer abstracte toevoeging aan de omschrijving van de zelf.

      Hoe definiëren we het zelfconcept?

      Het zelfconcept is een netwerk van informatie in het geheugen dat zorgt voor samenhang in de manier waarop mensen zichzelf waarnemen. Ook is het een soort gids voor het informatieproces binnen een persoon. Een zelfschema is een specifieke kennisstructuur of cognitieve representatie van het zelfconcept. Het bestaat uit het verleden, heden en de toekomst van ideeën, vooral in sociale interactie. Een belangrijk deel van het zelfconcept is de ‘mogelijke zelven'. Dit kunnen idealen zijn die iemand wil bereiken, maar ook negatieve dingen die iemand wil vermijden. Schema’s werken als inspiratie en aansporing voor gedrag. Ook zijn er het ideale en het verwachte zelf. Hetideale zelf is degene die de persoon wil zijn. Het verwachte zelf is hoe de persoon denkt dat de omgeving vindt dat hij of zij zou moeten zijn.

      Higgins ziet het ideale en verwachte zelf als zelfgidsen. Zelfgidsen zijn volgens hem standaarden die men gebruikt om informatie te organiseren en geschikt gedrag te motiveren. Hier zouden volgens Higgins de wortels van verschillende emoties liggen.

      Wat bedoelen we met z​​​​​elfrespect?

      Zelfrespect is de evaluatie die een persoon maakt van zijn of haar zelfconcept in een goede/slechte dimensie. Mensen verschillen van elkaar in het opzicht of ze zichzelf iets waard vinden. Zelfrespect is de som van de positieve en negatieve reacties ten opzichte van alle aspecten van het zelfconcept. Meestal heeft iemand een gemiddeld zelfrespect, dus tussen goed en slecht. Onderzoek naar zelfrespect heeft laten zien hoe mensen reageren op mislukkingen en hieruit bleek dat mensen met een laag zelfrespect mislukkingen zoveel mogelijk vermijden en eerder opgeven na een mislukking. Zij gebruiken vaak het verdedigingsmechanisme self-handicapping.

      Is er een verband tussen de mate van zelfrespect en omgaan met feedback?

      Mensen met een hoge mate van zelfrespect lijken goed te zijn in het doorstaan van alledaagse zaken en voelen zich uitgedaagd om zichzelf te verbeteren. Een strategie hiervoor is een negatieve ervaring positief evalueren. Ook verschillen personen in gevoeligheid wat betreft het evalueren van levensgebeurtenissen in termen van zelfrespect. Wat betreft feedback, blijkt uit recent onderzoek dat zelfrespect een buffer is voor negatieve feedback. Mensen met hoog zelfrespect lijken namelijk een buffer te hebben voor negatieve feedback, maar mensen met laag zelfrespect niet. Dit komt waarschijnlijk doordat mensen met hoog zelfrespect mislukking niet als een reflectie van hun zelfwaarde zien.

      De mate waarin zelfrespect schommelt verschilt sterk van persoon tot persoon. Kernis gelooft dat de mate van zelfrespectschommelingen bij sommige mensen hoog is om verschillende redenen. Zo zijn sommigen mensen erg gevoelig voor sociale evaluatie en sociale gebeurtenissen. Deze mensen kunnen kwaad en agressief reageren op evaluaties en zijn erg bezorgd om en onzeker over hun zelfbeeld.

      Welke misvattingen aangaande zelfrespect kunnen we benoemen?

      In Amerika is de misvatting ontstaan dat psychologische gezondheid gerelateerd is aan een hoge mate van zelfrespect. Hieronder worden zes mythen benoemd:

      1. Een hoge mate van zelfrespect correleert positief met fysieke aantrekkelijkheid: het is wel zo dat mensen met een hoge mate van zelfrespect zichzelf aantrekkelijker vinden. Hetzelfde verband geldt voor intelligente en vriendelijkheid.
      2. Een hoge mate van zelfrespect leidt tot het behalen van succes op school: hier is alleen zwak empirisch bewijs voor. Er is zelfs gebleken uit onderzoek dat het verhogen van zelfrespect kan leiden tot lagere schoolprestaties.
      3. Een hoge mate van zelfrespect leidt tot succes op het werk: wanneer dit objectief wordt gemeten, namelijk door beoordelingen van supervisors, is er helemaal geen relatie tussen de variabelen.
      4. Een lage mate van zelfrespect leidt tot drugs- en alcoholgebruik: sommige studies laten een zwakke positieve correlatie zien, andere juist een negatieve.
      5. Alleen personen met een lage mate van zelfrespect zijn agressief: recent onderzoek laat zien dat agressieve mensen vaak een positief beeld van zichzelf hebben.
      6. Een hoge mate van zelfrespect maakt dat iemand leuk gevonden wordt.

      Wat bedoelen we met verlegenheid?

      Wanneer objectief zelfbewustzijn chronisch is, is er sprake van verlegenheid of sociale angst. Verlegen mensen voelen zich niet prettig bij sociale interacties of alleen al het idee ervan. Ze interpreteren sociale interacties negatief en verwachten dat anderen hen niet mogen. Verlegen mensen houden wel van vriendschap en sociale interacties (en zijn dus niet van nature introvert), maar zijn terughoudend door hun angsten en onzekerheden.

      Kagan ontdekte dat ouders van verlegen kinderen hun kinderen wel aanmoedigen om zich onder leeftijdsgenoten te begeven. Wanneer ouders hun verlegen kinderen hierin echt pushten (‘tough love’), bleken deze kinderen een paar jaar later veel minder verlegen te zijn dan de verlegen kinderen die niet zo gepusht werden. Bij verlegen mensen is er sprake van evaluatie-ongerustheid, dat houdt in dat ze ongerust zijn over hoe ze door anderen worden geëvalueerd.

      Stocker (1997) kwam met zeven concrete stappen waardoor verlegen mensen hun problemen kunnen aanpakken:

      1. Verschijnen (show up): verlegen mensen vermijden situaties die hen angstig maken. Als de persoon minder verlegen wil worden zal hij of zij zichzelf moeten blootstellen aan angstige situaties zoals naar een feestje gaan of praten met een vreemde. Eenmaal blootgesteld aan de situatie zullen de angstige gevoelens afnemen.
      2. Aandacht naar anderen: verlegen mensen hebben vaak de aandacht op zichzelf gericht. Wanneer de verlegen persoon de aandacht naar anderen verschuift zullen de zenuwen minder worden.
      3. Kleine stappen nemen: het is goed om grote doelen op te delen in kleinere stukken.
      4. Zichzelf respect geven: verlegen individuen moeten stoppen zichzelf zoveel kritiek te geven en moeten hun eigen sociale prestaties niet te snel als negatief zien.
      5. Uitstralen van warmte: mensen die nerveus zijn kunnen door anderen worden gezien als minder vriendelijke mensen, wat niet de bedoeling is. Als verlegen persoon moet er worden geprobeerd een meer positieve impressie te geven aan andere mensen om hen heen, door meer te lachen bijvoorbeeld.
      6. Meedoen met de rest: niemand is perfect als het gaat om sociale vaardigheden, denk hieraan bij de gesprekken.
      7. Omgaan met mislukking: een verlegen persoon is niet meteen van zijn verlegenheid af, dit is een leerproces dat samengaat met vallen en opstaan. Als er iets misgaat, geef dan niet direct op maar blijf doorgaan.

      Wat is sociale identiteit?

      Sociale identiteit is wat iemand van zichzelf aan anderen laat zien, het deel dat wordt gebruikt om een impressie te creëren en anderen te laten weten wat ze kunnen verwachten. Identiteit ontwikkelt zich over tijd in relatie met de omgeving. Sociale identiteit is iets anders dan het zelfconcept omdat identiteit bestaat uit elementen die sociaal te observeren zijn en die publiekelijk toegankelijk zijn. Het beslaat onder andere etniciteit, lengte en sekse. Voor veel mensen volgt de identiteit na een periode van experimenteren, maar voor anderen gaat het gemakkelijker door het aannemen van kant-en-klare sociale rollen. Mensen kunnen in hun leven een identiteitscrisis ondergaan en hun sociale identiteit bijstellen.

      Wat is een identiteitscrisis en identiteit?

      Een identiteitscrisis is volgens Freud een gevoel van anxiety wanneer iemand zijn Id wil veranderen. Ontwikkeling van een identiteit is een levenslange taak en de ontwikkeling verandert met de tijd. Voor de meeste mensen is een identiteitscrisis een heel belangrijke fase in het leven, dit kan gebeuren in de adolescentie of rond de midlife, denk bijvoorbeeld aan de algemeen bekende term 'midlifecrisis'. Dan is er ook vaak sprake van onvervulde wensen en hiermee teleurstelling over wat iemand bereikt heeft in zijn leven. 

      Identiteit heeft twee belangrijke eigenschappen, namelijk continuïteit en contrast. Continuïteit betekent dat mensen morgen meestal dezelfde persoon zijn als vandaag. Contrast wil zeggen dat iedereen een andere sociale identiteit heeft, waardoor iedereen uniek is. 

      Welke twee soorten crises onderscheidde Baumeister?

      Baumeister onderscheidde twee soorten crises, namelijk identiteitsproblemen en identiteitsconflicten. Bij identiteitsproblemen wordt er geen 'juiste' identiteit gevormd, waardoor een persoon problemen kan krijgen met belangrijke keuzes. Een identiteitsprobleem komt vaak voor wanneer mensen oude ideeën verwerpen om er nieuwe voor in de plaats te zetten. Ze hebben dan vaak een leeg en nieuwsgierig gevoel. Bij een identiteitsconflict komen twee of meer aspecten van de identiteit in conflict.

      Hoe leer je een kind omgaan met leeftijdsgenoten?

      Hoe leer je een kind omgaan met leeftijdsgenoten?


      Sommige kinderen hebben meer moeite met het aangaan van relaties met leeftijdgenoten. Zo blijkt uit onderzoek dat kinderen met een moeilijk temperament (hyperactiviteit, impulsiviteit, aandachtsproblemen) en zwakke gespreksvaardigheden meer moeite hebben om vriendschappen aan te gaan en relaties te onderhouden. Vriendschappen zijn belangrijk voor kinderen doordat zij sociale vaardigheden (samenwerken, delen, omgaan met conflicten, inlevingsvermogen) leren. Ook blijkt uit onderzoek dat problemen met leeftijdgenoten een voorspeller zijn van psychiatrische problemen en schooluitval in de puberteit en volwassenheid. Door vriendschappen krijgen kinderen het gevoel bij de groep te horen. Kinderen die weinig aansluiting vinden bij een groep worden vaak buitengesloten, afgewezen of belachelijk gemaakt. Hierdoor kunnen deze kinderen geïsoleerd raken en minder kansen krijgen om sociale vaardigheden te leren.

      Voor ouders is het lastig om te zien dat het kind wordt afgewezen door leeftijdgenoten. Dit kan hen emotioneel erg aangrijpen. Ouders kunnen echter wel een belangrijke rol spelen in het leren van de vaardigheden aan kinderen door thuis veel te oefenen. De volgende stap is dan het kind te stimuleren deze vaardigheden te gebruiken bij leeftijdgenoten. Ook is samenwerking met de leerkracht nuttig. Ouders kunnen de hieronder genoemde tips gebruiken om het kind te helpen bij het leren omgaan met leeftijdgenoten.

      Dagelijks oefenen in speelmomenten

      Ouders kunnen tijdens speelmomenten het kind laten zien hoe zij op hun beurt kunnen wachten, delen en een compliment geven. Dit is vooral belangrijk voor kinderen met moeilijk gedrag en kinderen die een vertraagde ontwikkeling laten zien, zoals bij autisme en syndroom van Asperger. Maar ook voor kinderen die zijn geïsoleerd of afgewezen door bijvoorbeeld klasgenoten is dit belangrijk. Deze kinderen hebben minder ontwikkelde sociale- en spelvaardigheden.

      Oefenen om een groep te benaderen

      Ouders kunnen met het kind gaan oefenen hoe zij een groep kunnen benaderen. Sommige kinderen vinden het lastig om aan een groep spelende kinderen te vragen of zij mee mogen doen doordat zij verlegen zijn. Andere kinderen mengen zich echter zonder te vragen in het spel van een groep waardoor ze een vervelende reactie krijgen. Door te oefenen leren kinderen om te wachten op een geschikt moment. Tijdens oefeningen doet de ouder het steeds voor zodat het kind de ouder als voorbeeld kan nemen.

      Plannen van afspraken met vriendjes thuis

      Kinderen kunnen gestimuleerd worden om vriendjes thuis uit te nodigen na schooltijd of in het weekend. De ouder kan van te voren met het kind oefenen wat het tegen de klasgenoot kan zeggen om het uit te nodigen. Wanneer de kinderen thuis zijn, kan de ouder ervoor zorgen dat het speelmoment zo gestructureerd mogelijk verloopt. Zo kan de ouder spelletjes kiezen waarbij de kinderen moeten samenwerken. Op die manier kan in de gaten worden gehouden hoe het kind samenwerkt met de vrienden. Wel is het handig om ook rekening te houden wat de andere kinderen leuk vinden om te doen.

      Samenwerken met leerkrachten

      Samenwerking met de leerkracht is erg van belang. Op die manier kan de ouder te weten komen hoe het kind op school functioneert. De leerkracht speelt een belangrijke rol in de klas om het kind te stimuleren positieve relaties op te bouwen met leeftijdgenoten. Zo kan de leerkracht in de klas het kind taken geven. De klasgenoten krijgen hierdoor een positievere blik op het kind. Ook helpt het om kinderen in kleinere groepjes samen te laten werken. De kinderen zijn van elkaar afhankelijk doordat zij als groep moeten presteren. Dit bevordert het saamhorigheidsgevoel onder de leerlingen. De ouder kan ook elke dag een schriftje meegeven aan het kind, zodat de ouder en de leerkracht op de hoogte zijn van de situatie thuis en op school. Beide partijen kunnen ook communiceren over een beloningsprogramma. Het schept voor het kind duidelijkheid als hetzelfde beloningsprogramma ook op school wordt gehanteerd. Ook kan overlegd worden of het kind ondersteuning kan krijgen van een intern begeleider of remedial teacher.

      Leren praten met leeftijdgenoten

      Uit onderzoek blijkt dat het oefenen met gespreksvaardigheden kinderen helpt om aansluiting te vinden bij leeftijdgenoten. Eerst dient het kind deze vaardigheden met de ouder te oefenen. Vervolgens dient de ouder het kind te belonen en te prijzen wanneer het kind deze vaardigheden toepast in de thuissituatie. De ouder en het kind kunnen oefenen met onder andere de volgende gespreksvaardigheden; voorstellen, interesse tonen, luisteren, praten, complimenten geven, beurten nemen, de ander bedanken en excuses aanbieden.

      Leren conflicten oplossen en omgaan met boosheid

      Elk kind heeft wel eens een conflict met een vriend of klasgenoot. Kinderen behouden hun vriendschappen wanneer zij leren om te gaan met een conflict. Wanneer de ouder ziet dat de leerlingen een conflict hebben tijdens een speelmoment kan het de rol vervullen van coach langs de leerlijn. De ouder kan op zo’n moment met de kinderen bespreken wat het probleem is en oplossingen bedenken om het probleem op te lossen. Een andere manier om kinderen te leren om met conflicten om te gaan is in de vorm van een spel.

      Zo kunnen kinderen grabbelen in een doos met papiertjes over conflictsituaties. Vervolgens vertellen zij hoe zij zouden omgaan met de situatie die op het papiertje staat. Voorbeelden van situaties zijn ‘een vriendje dat wordt gepest’ of ‘een vriendje is zijn jas verloren’.

      Kinderen kunnen geholpen worden om met hun boosheid om te gaan door hen de schildpadtechniek te leren. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met agressief gedrag en aandachtsproblemen situaties eerder als bedreigend ervaren. Wanneer kinderen door een situatie angstig, boos, verdrietig of agressief worden zijn zij minder goed in staat om probleemoplossende vaardigheden te gebruiken om met de situatie om te gaan. Om die reden is het nuttig om kinderen te leren om met hun gevoelens om te gaan. Ook voor leerkrachten kan het handig zijn om de schildpadtechniek in de klassensituatie te gebruiken.

      Aanmoediging van positieve contacten en prijzen van sociale vaardigheden

      Het kind kan worden aangemoedigd om contacten te maken door een inschrijving bij bijvoorbeeld een kamp waar activiteiten worden aangeboden. Wel dient de ouder rekening te houden met wat het kind leuk vindt en zijn of haar mogelijkheden. Zo is het voor kinderen met aandachtsproblemen lastiger om gedurende de gehele dag zich te concentreren op taken waarbij er samengewerkt moet worden. Deze kinderen hebben meer baat bij gestructureerde activiteiten met veel begeleiding vanuit volwassenen. Daarnaast kunnen competitieve taken frustrerend zijn voor kinderen. Het zelfvertrouwen van het kind wordt vergroot wanneer het deelneemt aan activiteiten waar het ook goed in is.

      Bij het oefenen van sociale vaardigheden kan het nuttig zijn om na te denken welke vaardigheid het meest belangrijk is om mee te beginnen. Nadat het kind deze vaardigheid met de ouder heeft geoefend kan het kind dit ook tijdens speelmomenten doen. De ouder dient dan alert te zijn en het kind te prijzen wanneer het gedrag zich voordoet. Belangrijk is om ook het kind te herinneren aan de vaardigheid als het kind gaat spelen met leeftijdgenoten. Dit kan door bijvoorbeeld een kaart te maken en deze op te hangen op een plek waar het kind dit kan zien. Wanneer het prijzen zo specifiek mogelijk wordt gedaan, wordt het kind zich hier ook bewust van. Als het kind de vaardigheid onder de knie heeft, kan weer iets nieuws worden geleerd.

      Oefenen met het inleven in anderen en positieve zelfspraak

      Kinderen kunnen het gezichtspunt van een ander niet begrijpen als zij sociale situaties verkeerd inschatten of als zij niet weten hoe zij moeten reageren. Een goede relatie met de ouders helpt het kind om een goede relatie met leeftijdgenoten op te bouwen. Kinderen hebben meer zelfvertrouwen in zichzelf als zij een goede relatie met de ouders hebben. Dit is weer bevorderlijk voor het gevoel dat het kind zich als een waardevol persoon kan zien. Zelfacceptatie en zelfvertrouwen bij het kind zijn bepalend om relaties aan te gaan met leeftijdgenoten. Door een goed voorbeeld te zijn kan het kind leren hoe het zich kan inleveren in een ander.

      Ook kan het kind geleerd worden om positieve zelfspraak toe te passen. Door positieve zelfspraak houden kinderen hun emoties onder controle. Ouders die positieve zelfspraak toepassen, zijn een goed voorbeeld voor het kind. Zo kan een ouder hardop zeggen: ‘Ik hoef niet boos te zijn. Ik kan de situatie beter oplossen als ik niet boos ben’. Op die manier leert het kind hoe het tegen zichzelf kan praten tijdens frustrerende situaties. Ouders kunnen het kind ook ondersteunen met het herkennen van negatieve zelfspraak. Het kind kan op die manier negatieve zelfspraak vervangen door positieve zelfspraak.

      bron: The incredible years: A trouble-shooting guide for parents of children aged 2-8 years van Webster-Stratton

      Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen

      Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen

      Behulpzaam zijn, anderen helpen, geven in plaats van nemen Altruïsme - Dankbaarheid - Gewetensvolheid - Respect - Sociaal gedrag Inhoud: o.a. Wat is onbehulpzaam zijn en onbehulpzaamheid? Wat houdt dankbaarheid in? Wat betekent servicegericht zijn en wat is klantgericht zijn? Wat is gewetensvol, en wat is naar je geweten handelen? Wat is respect en respectloosheid? Wat is asociaal zijn, en...... lees verder op de pagina
      Betrokkenheid: uitgelichte chapter- boeksamenvattingen over betrokkenheid, verbondenheid, normen en waarden

      Betrokkenheid: uitgelichte chapter- boeksamenvattingen over betrokkenheid, verbondenheid, normen en waarden

      Hoe beïnvloeden normen en gedrag elkaar?

      Hoe beïnvloeden normen en gedrag elkaar?

      Normen

      We hebben inmiddels geleerd dat normen niet de enige mentale representaties zijn die ons gedrag beïnvloeden (attitudes doen dat ook). Meestal werken normen en attitudes samen om gedrag te sturen (dit wordt verderop in dit hoofdstuk uitgelegd). Aangezien veel van onze attitudes ook een product zijn van ons lidmaatschap tot een groep, conflicteren deze bijna nooit met onze normen.

      Lewin (1943) was één van de eerste sociaal psychologen die het krachtige effect van groepsnormen op gedrag demonstreerde. Net als bij attitudes moeten er ook bij normen echter aan een aantal voorwaarden worden voldaan, voordat deze het gedrag beïnvloeden.

      Alvorens normen invloed kunnen hebben op het gedrag, moeten zij (net als attitudes of elke andere mentale representatie) geactiveerd zijn. Deze activering, ofwel het toegankelijk maken, van (groeps)normen kan veroorzaakt worden door verschillende cues:

      • Directe reminders (zoals het bordje “stilte graag” in de bibliotheek)

      • Omgeving cues (zoals de heersende stilte zelf in de bibliotheek)

      • Observaties van andermans gedrag (doordat we zien dat anderen zich stilhouden)

      De meest dramatische manier waarop een groepsnorm toegankelijk kan worden is wanneer we ons als volledig één zien met de groep, in zoverre dat we onszelf niet eens meer zien als een individu. Deindividualisatie refereert naar de psychologische staat waarin de groepsidentiteit of sociale identiteit domineert over de persoonlijke identiteit. De persoon raakt zichzelf kwijt in de massa. Dit heeft wel tot gevolg dat de groepsnormen optimaal toegankelijk worden. Gevolgen hiervan lopen, afhankelijk van de geactiveerde norm, uiteen van sociaal tot asociaal gedrag.

      Welke normen beïnvloeden het gedrag?

      Wat anderen mensen doen (descriptieve normen) beïnvloedt regelmatig wat we zelf doen. Gedeelde overtuigingen over wat gedaan zou moeten worden (“injunctive” normen) kunnen ook ons gedrag beïnvloeden. Net als met descriptieve normen is er wel de kans dat we de normen verkeerd interpreteren. Zowel descriptieve normen als “injunctive” normen beïnvloeden dus onze intenties en gedragingen, en deze normen kunnen ook invloed op elkaar uitoefenen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer de typen normen elkaar tegenspreken? De meeste studenten vinden dat plagiaat plegen slecht is (“injunctive”), maar de meesten doen het wel (descriptief). Uit onderzoek van Smith en collega’s (2012) blijkt dat, wanneer descriptieve normen en “injunctive” normen elkaar tegenspreken (mismatch), de intentie van het gedrag even laag is als wanneer er geen support zou bestaan voor elk van de normen. Wanneer mensen informatie krijgen over slechts één type norm, nemen ze automatisch aan dat de andere norm in overeenstemming is met de verkregen informatie. Hierdoor kan ook één type norm al zorgen voor een verandering in het gedrag.

      Het ene type normatieve informatie kan belangrijker zijn dan het andere, dit is afhankelijk van onze motivatie en vaardigheid om dit zorgvuldig in overweging te nemen.

      Waarom zijn normen zo effectief in het sturen van gedrag?

      Soms wordt het gedragen naar (sociale) normen afgedwongen met behulp van beloningen of straffen. Dergelijk gebruik van dwang is echter een ineffectieve manier om normatief gedrag te laten optreden, omdat er geen sprake is van persoonlijke acceptatie. In de meeste gevallen volgen mensen echter normen, simpelweg omdat ze denken dat die normen goed en fatsoenlijk zijn. Dit heet internalisatie van normen en wordt als zeer functioneel gezien. Het handelen in overeenstemming met de norm gaat gepaard met veel positieve consequenties (o.a. een behoud aan een gedeelde realiteit, goed voor zelfrespect en eigenwaarde, groepsidentiteit, wat goed is voor de groep is ook goed voor het individu, respect van anderen, etc.).

      Het volgen van normen kan ook al deels vastliggen in onze genetica!

      De wederkerigheidnorm

      Een belangrijke sociale norm is dat gunsten moeten worden uitgewisseld. Deze uitwisseling van gunsten duidt op de norm van sociale wederkerigheid, ofwel “voor wat hoort wat”. Dit principe geldt zelfs wanneer we de persoon aan wie we concessies doen niet eens mogen. Bij het doen van concessies wordt vaak aangenomen dat deze wederkerig zijn. Het kan ons beperken dat er een gevoel van wederkerigheid plaats vindt. Een voorbeeld hiervan zijn verkooptechnieken. De “door-in-the-face” techniek is een bekende techniek waarbij er eerst een voorstel gedaan wordt dat zo veeleisend is dat het afgewezen zal worden, waarna een kleiner verzoek gedaan wordt dat de indruk van een concessie wekt. Dit maakt het waarschijnlijker dat de persoon zal toegeven aan het kleine verzoek.

      Om deze techniek te laten werken moet er voldaan worden aan drie voorwaarden:

      • Het eerste verzoek moet het juiste formaat hebben. Het verzoek moet zo groot zijn dat het zeker is dat het wordt afgewezen, maar als het een te groot verzoek is worden mensen achterdochtig. Als het een te klein verzoek is, wordt het tweede (kleinere) verzoek niet als concessie gezien.

      • Het kleinere verzoek moet wel gerelateerd zijn aan het grotere voorafgaande verzoek en dient te komen van dezelfde persoon (zodat het gezien wordt als persoonlijke concessie).

      • De persoon die beïnvloed wordt moet de kans krijgen om tot een compromis te komen door het eerste verzoek af te slaan en in te gaan op het tweede verzoek.

      Norm van de sociale verbintenis

      De norm van sociale verbintenis is de norm waarin men verplicht is afspraken en verplichtingen na te komen. Deze verplichting kan nadelig zijn als iemand een overeenkomst afsluit waarna er toch verborgen kosten blijken te zijn. Toch houdt men zich vaak aan de overeenkomst.

      De “low-ball”-techniek is een techniek waarbij degene die beïnvloedt wordt, zich al van een overeenkomst met de beïnvloede heeft verzekerd en daarna het verzoek pas vergroot door verborgen kosten te laten zien.

      Er zijn een aantal redenen waarom men zich toch aan dergelijke overeenkomsten houdt. Ten eerste wil men een positief zelfbeeld behouden. Men wil geen risico lopen op cognitieve dissonantie en het ongemakkelijke gevoel dat dit geeft. Ten tweede omdat de oorspronkelijke afspraak versterkt wordt en er cognitieve bolstering plaats vindt. Dit is de versterking van de oorspronkelijke overeenkomst door aanvullende ondersteunende gedachten, gevoelens en gedragingen. Ten slotte voelt men zich verplicht zich aan de overeenkomst te houden omdat ze de overeenkomst zijn aangegaan.

      Hoewel de normen van wederkerigheid en sociale verbintenis belangrijk zijn in alle culturen, hebben ze sterkere effecten in collectivistische culturen, aangezien de leden van een dergelijke cultuur hiervoor gevoeliger zijn.

      De norm van gehoorzaamheid aan autoriteit

      Milgram deed 50 jaar geleden (1963) onderzoek naar gehoorzaamheid aan autoriteit. In dit alom bekende experiment moesten de deelnemers elektrische schokken toedienen aan een gespeelde deelnemer die hoorbaar leed aan de harde schokken. Er waren echter geen mensen die schokken kregen; er werd gebruik gemaakt van een bandje waarop werd geschreeuwd. De proefpersonen die de schokken uit moesten delen werden hiertoe niet gedwongen, maar toch gingen de meesten door met het toedienen van de schokken. Hieruit bleek dat de gehoorzaamheid niet te wijten viel aan de persoonlijke tekorten, onverschilligheid ten opzichte van de slachtoffers of achterdocht over het experiment en dat dit effect niet weggeredeneerd kon worden over tijd, plaats of mensen die eraan mee deden. Ook blijkt uit het experiment dat mensen tot veel meer in staat zijn wanneer de verantwoordelijkheid bij iemand anders ligt (in dit geval bij de onderzoeksleider).

      De norm van gehoorzaamheid aan autoriteit schrijft voor dat men moet gehoorzamen aan de bevelen van personen met gezag. Hier zitten vier voorwaarden aan: 1) de norm van gehoorzaamheid moet toegankelijk zijn, 2) de andere normen moeten minder toegankelijk zijn, 3) de autoriteit moet geloofwaardig en/of wettig erkend zijn, en 4) de autoriteit moet de verantwoordelijkheid accepteren. Gezien dit allemaal het geval is bij Milgram’s experiment, worden de resultaten door veel mensen toegeschreven aan deze norm.

      Ook buiten het laboratorium vindt gehoorzaamheid aan buitenproportionele acties en bevelen plaats. Denk bijvoorbeeld aan de wreedheden in Abu Graib (beruchte gevangenis bij Bagdad) waar (Irakese) gevangenen misbruikt en vernederd werden door Amerikaanse soldaten. Een verklaring hiervoor zou “organisational obedience” kunnen zijn. Dit is de onderdanigheid die plaatsvindt in bureaucratische organisaties, zoals Abu Graib.

      De verplichting tot het gehoorzamen van bepaalde bevelen wordt vaak door verschillende processen bekrachtigd. Bijvoorbeeld door escalatie, zelfrechtvaardiging en vijandigheid tussen verschillende groepen.

      Voor- en nadelen van gehoorzaamheid

      Naast het gebruik van de verplichting tot gehoorzamen van gezag voor negatieve doeleinden, kan deze ook voor positieve doeleinden gebruikt worden. Het opvolgen van autoriteit is heel belangrijk in het goed functioneren van een maatschappij (denk hierbij aan het opvolgen van bepaalde regels, bijvoorbeeld in het verkeer).

      Weerstand bieden

      Weerstand bieden aan autoriteiten kan op verschillende manieren. “Reactance” is een motief om een gevoel van vrijheid te beschermen of herstellen, bijvoorbeeld als normen privé niet geaccepteerd worden. Een aanleiding voor reactance is bijvoorbeeld als er normatieve druk (zie vorig hoofdstuk) waargenomen wordt en als onfatsoenlijk bestempeld wordt. Een goede verdediging tegen normatieve druk op gedrag is systematische verwerking. Hiermee wordt in dit geval bedoeld dat er ervoor gezorgd moet worden dat elke norm die eventueel toepasbaar zou kunnen zijn, toegankelijk moet worden gemaakt. Er zijn meerdere strategieën die kunnen helpen in het afweren van onfatsoenlijke normatieve druk:

      De manier waarop normen gebruikt worden analyseren. Hoe werken normen en hoe kunnen ze tegen je gebruikt worden? Zodra je je realiseert dat een norm tegen je gebruikt wordt, verliest het kracht (Cialdini, 1993).

      Claims aangaande relaties onderzoeken. Normen zijn sterk vanwege de relaties tussen mensen. Is de persoon die jou deze norm oplegt wel in de positie om dat te doen? Een goede manier om dit te doen is om na te denken over je eigen persoonlijke waarden (herevalueer de eigen identiteit). Wanneer je dit zal doen is het volgens Binning en collega’s (2010) in het vervolg minder waarschijnlijk dat je de groepsnorm volgt.

      Bekijk de situatie vanuit andere zienswijzen (kijk door andermans ogen).

      Het gebruik van normen tegen normen is de beste verdedigingstactiek. Hierbij wordt een andere richting van gedrag aan de hand van andere normen bekeken. Consensus binnen een groep en sociale steun zijn heel belangrijk voor een succesvolle opstand.

      Meerdere leidraden voor bepaald gedrag

      De meeste van onze gedragingen zijn vrijwillig. In deze gevallen is het gedrag vaak een product van de manier waarop mensen situaties definiëren alsmede de sociale invloed van anderen. Hoe situaties waargenomen worden – door zowel het individu als door zijn/haar groep – heeft een enorme invloed op welk gedrag geuit wordt. Hier komen normen en attitudes in beeld. Normen en attitudes kunnen (meestal in goede samenwerking met elkaar) ons gedrag op directe en indirecte manieren beïnvloeden. Bij de directe manier wordt gedrag direct in beweging gebracht. Bij de indirecte manier probeert men zich conform naar zijn of haar bedoelingen te gedragen. Volgens de “theory of planned behavior” wordt gedrag gezamenlijk beïnvloed door attitudes, normen en het waarnemen van beheersbaarheid. Normen zijn vaak de oorzaak van onbegrip tussen culturen, echter sommige normen zijn universeel, dit is evolutionair nuttig, faciliterend (zorgt voor beter begrip) en deze normen kunnen regelmatig geactiveerd worden.

      Wanneer attitudes en normen contrasteren bepaalt de relatieve toegankelijkheid het gedrag. De relatieve toegankelijkheid van attitudes en normen wordt beïnvloed door de situatie, de persoon en het gedrag. Zo hebben individuele attitudes meer invloed op individueel gedrag en wordt het gedrag bij verschillende mensen in verschillende mate beïnvloed door hun eigen attitudes.

      Wat is recht, wat zijn normen, wat zijn waarde, wat zijn de belangrijkste juridische definities en omschrijvingen?

      Wat is recht, wat zijn normen, wat zijn waarde, wat zijn de belangrijkste juridische definities en omschrijvingen?

      Wat is recht?

      • "Het recht ontstaat in de samenleving. Je komt het tegen in het dagelijks leven, als je bijvoorbeeld studieboeken koopt in de boekhandel is er al sprake van een juridische betrekking. In de maatschappij zijn er ontelbaar veel van deze onderlinge interacties tussen mensen, daarom moeten er regels zijn. En dan nu het antwoord op de vraag wat recht is. Recht is een gehele eenheid van regels die wettelijk zijn vastgesteld. Het recht zorgt ervoor dat de betrekkingen tussen mensen zo soepel en eerlijk mogelijk verlopen. Als je bijvoorbeeld een bijbaantje hebt, bepaalt  het arbeidsrecht de rechten en plichten van jou als werknemer en de rechten en plichten van jouw werkgever"
      • Ook zorgt het recht voor de beste oplossing als er onderlinge problemen zijn. Het recht stelt bijvoorbeeld regels vast over geluidsoverlast van de buren.

      Wat zijn rechtsnormen en andere waarden en normen?

      • Behalve recht zijn er ook andere waarden en normen, denk bijvoorbeeld aan de godsdienstige normen. De vraag is of de definitie van recht ook geldt voor deze normen. Gedeeltelijk wel, maar toch zijn er verschillen.
      • In de eerste plaats zijn rechtsnormen bedoeld om niet gewenste resultaten van bijvoorbeeld diefstal te voorkomen. Rechtsnormen richten zich dus op het externe gedrag van mensen. Ook bij godsdienst geldt de norm dat je niet mag stelen. Het druist in tegen de moraal dat je iets van iemand anders steelt. Bij de godsdienst gaat het er echter wel om wat iemand van plan is, terwijl het bij het recht juist om de daad gaat. Anders gezegd: het recht is bedoeld om diefstal te voorkomen zonder dat de moraal van belang is. Het recht bemoeit zich dus niet met gedachten van mensen, maar het wordt pas gebruikt als mensen hun (slechte) gedachten daadwerkelijk uitvoeren.
      • In de tweede plaats is er een verschil wat betreft een eventuele sanctie. Bij het overtreden van een rechtsnorm is er meestal een wettelijke sanctie. Iedereen kent wel het bordje met ‘verboden toegang voor onbevoegden’. In artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht staat dat je bij overtreding van deze regel een boete krijgt. Je wordt als het ware gedwongen om deze regels na te leven. Het is de taak van de overheid, dus de staat, om deze regels te handhaven. Bij ethische normen zijn er geen officiële sancties. Wel bestaat er bijvoorbeeld uitsluiting door de gemeenschap. Deze sanctie raakt echter niet het wezen van een overtreding, terwijl dat bij het recht wel zo is. Verder is er bij het overtreden van een morele norm geen dwang, hooguit is er sprake van gewetensnood.

      Bronnen

      Welke interventies bevorderen werknemersbetrokkenheid in organisaties?

      Welke interventies bevorderen werknemersbetrokkenheid in organisaties?


      Wat ligt ten grondslag aan werknemersbetrokkenheid?

      Werknemersbetrokkenheid is begonnen met de quality of worklife (eerder besproken in dit overzicht) eind jaren 50. Het houdt in het verhogen van de werknemers input in beslissingen die invloed hebben op de prestatie van de organisatie en het welzijn van de werknemer zelf. Werknemersbetrokkenheid kan beschreven worden met vier elementen die de betrokkenheid vergroten:

      1. Macht.
      2. Informatie.
      3. Kennis en vaardigheden.
      4. Beloningen.

      Hoe meer de werknemer bovenstaande elementen ervaart hoe hoger zijn/haar betrokkenheid zal zijn. Werknemersbetrokkenheid is een ontwikkeling die de laatste jaren door steeds meer bedrijven toegepast wordt.

      De gedachte achter werknemersbetrokkenheid is dat het zorgt voor een hogere productie. Doordat de werknemer meer betrokken is heeft hij/zij een hogere motivatie, meer vaardigheden en een betere communicatie en coördinatie. Al deze zaken zouden zorgen voor een hogere productie van de werknemer.

      Bij welke organisatievormen is sprake van een hoge werknemersbetrokkenheid?

      Hieronder worden de organisatievormen besproken waarbij sprake is van een hoge werknemersbetrokkenheid.

      Parallele structuren

      Deze toepassing van werknemersbetrokkenheid is gericht op het oplossen van problemen en het inpassen van ´adaptability´ in bureaucratische organisaties. Er wordt als het ware een onderdeel van de organisatie gecreëerd, in dit onderdeel kunnen ze hun problemen kwijt, innovaties voorstellen etc.

      De volgende stappen moeten doorlopen worden om te komen tot een parallelle structuur:

      1. Definieer het doel en de scope.
      2. Vorm een sturend comité.
      3. Communiceer met organisatieleden.
      4. Vorm werknemer probleem oplossingsgroepen.
      5. Geef ze problemen en onderwerpen.
      6. Implementeer en evalueer de veranderingen.

      Resultaten

      Veel onderzoek is gericht op het management, maar het blijkt dat voor de lagere niveaus van de werknemer deze structuur zorgt voor vergroting van de werktevredenheid en taakeffectiviteit. Eerder onderzoek geeft wisselende resultaten. Er wordt wel verbetering gevonden in de attitudes van de werknemers, maar weinig in de productiviteit. Recent onderzoek laat een relatie zien tussen werknemersbetrokkenheid en directe prestatie uitkomsten, zoals productiviteit.

      Total quality management

      Alle activiteiten in dit soort organisaties worden georganiseerd rondom kwaliteit. Kwaliteit wordt bereikt als de processen van de organisatie overeenkomen met de verwachtingen van de klant. Alle veranderingen zijn erop gericht dat ze deel moeten uitmaken van de cultuur van de organisatie. TQM verhoogt de kennis en vaardigheden van de werknemers door extensieve training, geeft werknemers relevante informatie, geeft ze de mogelijkheid tot het maken van beslissingen en geeft beloningen voor performance.

      TQM is een groeiende industrie, met consulting bedrijven, opleidingen, en trainingsprogramma´s. De volgende stappen voor TQM zouden doorlopen moeten worden door een organisatie:

      • Het ontwikkelen van lange termijn management commitment.
      • Het trainen van leden in kwaliteitsmethodes.
      • Het starten van projecten die de kwaliteit bevorderen.
      • Het meten van de voortgang.
      • Het belonen van het bereiken van TQM.

      Resultaten

      Het is lastig om het goed te evalueren, doordat het over de hele wereld toegepast wordt en het daarom anders wordt toegepast door organisaties. Uit onderzoek blijkt dat TQM positief gelinkt is aan prestatie uitkomsten, maar ook aan menselijke uitkomsten en proces verbeteringen. Tevens blijkt dat deze verbeteringen niet zozeer komen van de technieken die gebruikt worden, maar komen door de cultuur, versterking en betrokkenheid die komen van de implementatie.

      High involvement organizations

      In deze organisaties zijn de condities aanwezig voor een hoge werknemersbetrokkenheid. High involvement kenmerken zich door de volgende zaken:

      • Platte, flexibele organisaties.
      • Job designs.
      • Open informatie systemen.
      • Carrière systemen.
      • Selectie.
      • Training.
      • Beloningssystemen.
      • Persoonlijke voorwaarden.
      • Fysische lay-out, ondersteunen de structuur van een team.

      Deze organisaties zenden een signaal uit naar de leden dat ze belangrijk zijn, gerespecteerd en gewaardeerd zijn, capabel zijn om verder te groeien en dat ze vertrouwd worden. Er bestaat geen algemene benadering voor het implementeren van zo´n benadering in de organisatie. De implementatie is erg afhankelijk van de specifieke situatie.

      Resultaten

      In onderzoek worden positieve effecten gevonden van de high involvement organizations. Hierbij gaat het onder andere om kwaliteit van het werkleven, klantenservice, productiviteit en kwaliteit. Daarnaast stijgt ook de effectiviteit van de organisatie.

      Wat is het verband tussen verveling, burn-out en betrokkenheid?

      Wat is het verband tussen verveling, burn-out en betrokkenheid?


      Hoe is de studie naar burn-outs ontstaan?

      De twee wereldoorlogen hebben een belangrijke rol gespeeld in de start van het onderzoek naar het welzijn van werknemers. Vaak werd stress hierbij als belangrijke factor betrokken. Zo werd er door Engeland in de Eerste Wereldoorlog onderzoek gedaan naar vermoeidheid. In de Tweede Wereldoorlog kwam er voor het eerst kwantitatief onderzoek naar het effect van oorlogen op de mentale en emotionele gezondheid van individuen.

      In de jaren zeventig en tachtig was het onderzoek naar werkstress van Karasek en Theorell populair. In deze tijd waren er nog geen specifieke definities. Dit veranderde eind jaren ‘70 doordat burn-out opkwam als concept. Dit is mentale uitputting, het wordt bekeken vanuit twee verschillende perspectieven. Het eerste perspectief is meer praktisch en richt zich op de behandeling, preventie en evaluatie van burn-out. Het tweede perspectief is meer academisch en richt zich op het ontdekken van de oorzaken en gevolgen van burn-out. Het tegenovergestelde van burn-out is betrokkenheid op het werk; mentale energie. Verveling op het werk gaat over lage geprikkeldheid en ontevredenheid, omdat het werk niet uitdagend is. Er wordt veel meer onderzoek gedaan naar burn-out dan naar verveling.

      Hoe definieer je burn-out, verveling en betrokkenheid en hoe stel je de mate ervan vast?

      Hoe definieer en beoordeel je burn-out?

      De meest gebruikte definitie van burn-out is van Maslach, Jackson en Leiter. Zij beschrijven burn-out als een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke prestatie. Er spelen hierbij drie dingen een rol:

      • Ten eerste emotionele uitputting, waarbij het gaat over uitdunning van de emotionele bronnen door interpersoonlijke eisen te stellen.
      • Ten tweede depersonalisatie; dit betekent in deze definitie de onpersoonlijke perceptie van ontvangers. Het gaat dus niet over depersonalisatie van het individu zelf.
      • Als laatste is er verminderde persoonlijke prestatie, dit betekent de negatieve vergelijking van het eigen werk ten opzichte van het werk van anderen.

      Er werd altijd gedacht dat burn-out alleen maar gold voor mensen die met mensen werkten. Deze zienswijze bleek niet te kloppen, waarna ook de definitie aangepast werd. Burn-out wordt nu gedefinieerd als een multidimensioneel construct waarbij stressreactie, mentale afstand en een negatieve overtuiging een rol spelen. De drie dimensies (uitputting, cynisme en het missen van professionele doeltreffendheid) staan sterk met elkaar in verband. Een copingsmechanisme om met mentale uitputting om te gaan is zich mentaal terugtrekken, wat invloed heeft op de professionele effectiviteit. Deze drie dimensies versterken elkaar.

      Het meest gebruikte instrument is de Maslach Burn-out Inventory (MBI). Deze vragenlijst is opgedeeld in de drie dimensies. Uit onderzoek is gekomen dat burn-outsymptomen zo’n 2.5 jaar voortduren. Er zijn geen systematische geslachtsverschillen gevonden, maar vrouwen tussen de 35 en 45 rapporteren wel meer burn-outgevoelens dan mannen.

      Hoe definieer en beoordeel je verveling?

      Er zijn veel verschillende definities van verveling, maar deze zijn niet allemaal even toereikend. Mikulas en Vodanovich beschreven verveling als een onaangename staat van relatief lage arousal en ontevredenheid. Dit komt vooral door weinig stimulatie in het werk. Er zijn twee benaderingen op het gebied van verveling, namelijk de benadering dat verveling komt door monotone en herhaalde taken en de benadering dat verveling komt doordat bepaalde mensen meer behoefte hebben aan veel stimulatie. Hoe hoger deze behoefte, hoe gevoeliger iemand wordt voor verveling. Er wordt sinds kort gebruik gemaakt van de Dutch Boredom Scale (DUBS) om verveling te meten.

      Hoe definieer en beoordeel je betrokkenheid?

      Betrokkenheid op het werk kan worden gezien als het tegenovergestelde van burn-out of als een losstaand concept. Dit zijn twee verschillende benaderingen. Bij de eerste benadering spelen drie dimensies een rol, die ook als het tegenovergestelde gezien kunnen worden van de drie dimensies van burn-out. Deze dimensies zijn: energie, geëngageerdheid en de ervaring dat men doeltreffend is.

      Bij de benadering van betrokkenheid als losstaand concept, wordt het gezien als een positieve, voldoening verschaffende werkgerelateerde stemming. Dit wordt gekenmerkt door doortastendheid (het moeite willen doen om te werken, vasthouden bij moeilijkheden), toewijding (erg betrokken zijn bij het werk) en absorptie (geconcentreerde aandacht). Om betrokkenheid te onderzoeken, is er de Utrecht Work Engagement Scale (UWES).

      Hoe ziet een taxonomie van het welzijn van werknemers eruit?

      Het welzijn van werknemers kan geplot worden in circumplex model van emoties; twee assen met een cirkel eromheen. Er zijn twee assen. De x-as loopt van onplezierig tot plezierig en de y-as loopt van deactivatie tot activatie. Elke emotie heeft een bepaalde plek op beide assen. De vijf typen van het welzijn van werknemers zijn: tevredenheid, verveling, burn-out, workaholic en betrokkenheid.

      Door dit model kunnen de verschillende staten van het welzijn van werknemers beter en specifieker bekeken worden. Betrokkenheid en tevredenheid zijn positief met elkaar verbonden. Burn-out en workaholisme zijn ook positief met elkaar verbonden. Burn-out en betrokkenheid zijn daarentegen negatief verbonden. Betrokkenheid (geëngageerdheid) is geassocieerd met een slechte fit tussen de persoon en de baan, mensen willen meer dan ze krijgen. Tevreden werknemers hebben een goede fit tussen baan en persoon. Een workaholic zijn is een negatieve staat. Deze mensen werken hard, maar niet omdat ze het werk zo leuk vinden, maar omdat ze anders falen als ze niet voldoen aan hun eigen hoge eisen.

      Wat zijn de antecedenten en consequenties van burn-out, verveling en betrokkenheid?

      Er is veel onderzoek gedaan naar antecedenten en consequenties, maar dit is vaak correlationeel onderzoek waarbij alle variabelen tegelijkertijd worden gemeten. Hierdoor kunnen er geen oorzaak-gevolgrelaties gegeven worden. Daarnaast is het zo dat de antecedenten kunnen interacteren met elkaar.

      Wat zijn de antecedenten en consequenties van burn-out?

      Uit onderzoek is gebleken dat kwantitatieve en kwalitatieve werkgerelateerde eisen kunnen leiden tot een burn-out. Kwantitatieve eisen zijn teveel werk, tijdsdruk, lange uren en veel klantcontact. Kwalitatieve eisen zijn conflicterende rollen, te weinig informatie, emotioneel geladen situaties en een gebrek aan balans tussen werk en privé. Deze eisen zorgen voor een vermindering van energie, waardoor werknemers meer moeite moeten doen om toch aan deze eisen te voldoen, wat uiteindelijk voor spanning zorgt in de opslag van energie. Wat ook een rol speelt, is het ontbreken van interpersoonlijke bronnen (zoals sociale ondersteuning van collega’s en leidinggevenden) en andere bronnen (feedback, controle en deelneming aan het besluitvormingsproces).

      De consequenties van een burn-out komen voor op persoonlijk en op organisationeel gebied. Op persoonlijk gebied gaat het om de mentale en fysieke gezondheid van een werknemer, bijvoorbeeld om angst en depressie, psychosomatische en cardiovasculaire klachten, slaapproblemen en infecties. Voor de organisatie gaat het om de terugtrekking van de werknemer, op mentaal en fysiek gebied, bijvoorbeeld beperkte betrokkenheid, personeelswisseling (of de intentie daartoe), afwezigheid door ziekte en gevolgen voor de prestaties.

      Wat zijn de antecedenten en consequenties van verveling?

      De antecedenten van verveling zijn het ontbreken van stimulatie of uitdagingen op het werk. Een van de belangrijkste is dan natuurlijk het hebben van monotone en herhaalde taken. Daarnaast kan er sprake zijn van een te lichte mentale belasting, restricties door bureaucratie en standaardisatie en betekenisloos werk. De consequenties van verveling komen erg overeen met die van een burn-out. Een belangrijk verschil is dat verveling leidt tot contraproductief gedrag. Daarnaast kan er sprake zijn van alcohol- en drugsgebruik en ongelukken.

      Wat zijn de antecedenten en consequenties van betrokkenheid?

      Voor antecedenten van betrokkenheid speelt uitdaging een belangrijke rol. Dit houdt werklast in, urgentie, eisen aan de mentale gesteldheid en verantwoordelijkheid. Daarnaast spelen werkbronnen een belangrijke rol. Zij zorgen voor motivatie op taakniveau (controle, feedback en variatie), interpersoonlijk niveau (sociale support) en organisatieniveau (ontwikkelingsmogelijkheden, transformationeel leiderschap). Transformationeel leiderschap is het tegenovergestelde van transactioneel leiderschap; terwijl bij transactioneel leiderschap er simpelweg wordt uitgegaan van beloningen en sancties, worden bij transformationeel leiderschap werknemers nog meer geïnspireerd door hun intrinsieke motivatie aan te boren.

      Betrokkenheid in het werk lijdt tot een positieve houding en meer positief gedrag, dus een uiting van meer motivatie. Daarnaast zorgt het voor betere prestaties, servicekwaliteit, innovatie en teamprestaties. Ook organisaties zelf profiteren van meer betrokken werknemers.

      Welke invloed hebben individuele verschillen op het welzijn van werknemers?

      Individuele verschillen kunnen op vier manieren een rol spelen met betrekking tot het welzijn. Ten eerste kunnen persoonlijkheidskenmerken zorgen voor gevoeligheid voor het ontwikkelen van een burn-out, dit is een direct effect. Ten tweede kan er een indirect effect zijn, bijvoorbeeld wanneer mensen banen zoeken die matchen met hun persoonlijkheid, maar die het welzijn van die personen negatief beïnvloeden. Ten derde kunnen de individuele verschillen als derde variabele een simultaan effect hebben op de baankenmerken en het welzijn van de werknemer. Als laatste kunnen de individuele verschillen ook als moderator fungeren voor de relatie tussen werkkenmerken en welzijn.

      Het is logisch dat voor burn-out en betrokkenheid tegengestelde individuele verschillen gevonden worden. Burn-out is gekoppeld aan emotionele instabiliteit, lage niveaus van extraversie en een negatief dispositioneel affect. Daarnaast worden er lage niveaus van zelfeffectiviteit, eigenwaarde en optimisme waargenomen.

      Er zijn ook specifiekere relaties gevonden tussen de drie kenmerken van welzijn. Zo staat burn-out in verband met dispositionele factoren met betrekking tot inactiviteit, zoals een externe locus of control, gebrekkige taaiheid en passieve copingsstijl. Verveling wordt geassocieerd met de behoefte tot externe of interne stimulatie. Individuen verschillen in de behoefte voor stimulatie, omdat ze verschillen in het optimale niveau van arousal. Als laatste is betrokkenheid gekoppeld aan de sterke drive die werknemers kunnen hebben, dit wordt ook wel ambitie genoemd; de behoefte om doelen te bereiken. Het zou kunnen dat consciëntieus zijn een derde variabele is die een simultaan effect heeft op betrokkenheid en prestaties.

      Wat zijn mogelijke verklaringen van burn-out, verveling en betrokkenheid?

      Wat zijn mogelijke verklaringen van burn-out?

      Psychologische verklaringen van burn-out op individueel niveau zijn bijvoorbeeld te vinden in de wisselwerking tussen de verwachtingen van het individu en de ‘harde’ werkelijkheid. Hieruit komt het fasemodel van desillusie (Edelwich en Brodsky). De eerste fase is enthousiasme, de tweede fase stagnatie, de derde fase frustratie en de laatste fase is apathie. Voor dit model is weinig empirisch bewijs gevonden.

      Er is veel bewijs gevonden voor de interpersoonlijke verklaring van een burn-out. Volgens dit model van Maslach, Schaufeli en Leiter is burn-out een negatieve ervaring die ontstaat door emotionele overbelasting en die sterk afhankelijk is van de interpersoonlijke relaties op het werk. Volgens dit model is er dan sprake van stresvolle interacties met leidinggevenden en een gebrek aan sociale support van collega’s. Er ontstaat uitputting, wat leidt tot cynisme en depersonalisatie. Dit samen leidt uiteindelijk tot inefficiëntie.

      Waarom interpersoonlijke relaties zo stresvol kunnen zijn, valt te verklaren vanuit de evolutionaire psychologie. Mensen hebben namelijk gebalanceerde sociale interacties nodig. Op het moment dat dit in gevaar komt, ontstaat er emotionele en psychologische stress, wat uiteindelijk kan zorgen voor een burn-out. Daarom hebben mensen die (veel) met mensen werken, ook eerder last van een burn-out.

      Uit de evolutionaire psychologie is het sociale uitwisselingsmodel ontstaan van Schaufeli. Hij stelt dat een burn-out komt door onbalans tussen investeringen en uitkomsten op interpersoonlijk, organisatie- en teamniveau.

      Wat zijn mogelijke verklaringen van verveling?

      Er zijn twee tegengestelde perspectieven die een verklaring geven voor verveling. Wel concluderen beide perspectieven dat monotone taken een effect hebben op aandacht en dat dit prestaties zal verminderen. Het ene perspectief stelt dat lage externe arousal zorgt voor hoge niveaus van interne arousal. Dit zorgt ervoor dat de werknemer rusteloos wordt en steeds moet zorgen dat hij/zij actief blijft om te compenseren voor de niet aanwezige externe stimulatie. Het andere perspectief stelt dat lage externe stimulatie zorgt voor lage interne arousal. Dit zorgt dan voor afwezigheid, ergeren, dagdromen en slaperigheid.

      Wat zijn mogelijke verklaringen van betrokkenheid?

      Betrokkenheid wordt sterk geassocieerd met de motivationele aard van bronnen. Dit heeft geleid tot het model van betrokkenheid bedacht door Bakker en Demerouti. Werk- en persoonlijke bronnen zijn vooral erg belangrijk als de werklast hoog is. Dit model heeft een terugkoppeling. Dit betekent dat als de werklast hoog is en de doelen met behulp van werkbronnen en persoonlijke bronnen toch behaald worden, dit positief uitstraalt naar de bronnen. De bronnen zullen vermeerderen op het moment dat taken succesvol uitgevoerd worden.

      Betrokkenheid versus onverschilligheid: geef niet op maar ergens om

      Competenties versterken, vaardigheden ontwikkelen en motivaties ontdekken: thema's en startpagina's
      Carrière switchen, beroep kiezen en loopbaan plannen

      Carrière switchen, beroep kiezen en loopbaan plannen

      Het plannen van je carrière, het switchen van je loopbaan en het aanvaarden van toeval bij je beroepskeuze Beroepskeuze - Carrièreswitch - Functies - Werkrollen - Werksectoren Collega's kiezen - Levenspad volgen - Werktoekomst bepalen - Zelf bijdragen Inhoud Vragen: o.a. Wat is werk, wat is een carrière en waarom werken wij? Wat zijn competenties, kwaliteiten en vaardigheden? Wat is...... lees verder op de pagina
      Competenties en vaardigheden opdoen voor je studie, je werk, je reis en je leven

      Competenties en vaardigheden opdoen voor je studie, je werk, je reis en je leven

      Competenties en vaardigheden voor je studie, je werk, je reizen en je leven Alle eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties die bijdragen aan een zingevende en succesvolle leer-, werk en leefomgeving Inhoud Vragen: o.a. Wat zijn competenties of kwaliteiten? Wat zijn eigenschappen? Wat zijn waarden? Wat zijn contenties? Wat is talent en talenten? Wat is talentontwikkeling? Wat zijn...... lees verder op de pagina
      Functies en werkzaamheden uitoefenen tijdens je baan, stage of vrijwilligerswerk in het buitenland

      Functies en werkzaamheden uitoefenen tijdens je baan, stage of vrijwilligerswerk in het buitenland

      Functies en werkzaamheden voor je loopbaan in Nederland of baan in het buitenland Functies per sector en werkveld zoals communicatie, duurzaamheid, geestelijke zorg, horeca, hospitality, maatschappelijke werk, medische zorg, onderwijs, onderzoek, recht of sport Inhoud: o.a. Wat zijn de startpagina's voor werken, stagelopen en vrijwilligerswerk in binnen- en buitenland per activiteit en functie? Wat zijn de startpagina's voor sollicitaties en...... lees verder op de pagina
      Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil

      Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil

      Tevreden voelen met je studie, je werkzaamheden en de invulling van je leven Een content gevoel, geluksgevoel en goed gevoel via: behulpzaamheid, betrokkenheid, inlevingsvermogen, onafhankelijkheid, stabiliteit, stapgerichtheid, vrijheid, zelfbewustzijn en zingeving Inhoud: o.a. Wat is contentheid, wat zijn contenties en de bronnen van een goed of gelukkig gevoel? Behulpzaamheid & Onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen Betrokkenheid &...... lees verder op de pagina
      Gesprekken houden, overleggen en discussie voeren

      Gesprekken houden, overleggen en discussie voeren

      Discussie, gesprek en overleg in binnen- en buitenland Argumenteren, Discussiëren, Gesprekken voeren, Overleggen, Overtuigen, Vergaderen Inhoud o.a. Wat is argumenteren? Wat is overtuigend zijn? Wat wordt verstaan onder overtuigingskracht Hoe wordt argumentatie ingezet bij het overtuigen? Wat moet je wel of niet doen tijdens een sollicitatiegesprek? Competenties en vaardigheden Hoe wordt argumentatie ingezet bij het overtuigen? Wat kan je doen...... lees verder op de pagina
      Goede argumenten gebruiken en logisch redeneren bij studie, stage of werk

      Goede argumenten gebruiken en logisch redeneren bij studie, stage of werk

      Argumentatie gebruiken en logica aantonen Leren argumenteren, clichés vermijden, logische gevolgen trekken, overtuigend redeneren en consistent reageren Inhoud Wat is een argument ? Wat is de basis van goed argumenteren? ⇧ Inhoud Wat is een argument? Wat is argumenteren? Wat voor soorten argumenten zijn er? Hoe wordt argumentatie ingezet bij het overtuigen? Wat is het nut van argumentatie? Hoe wordt...... lees verder op de pagina
      Kennis overdragen, feiten uitwisselen en boodschappen overbrengen bij studie, stage en werk

      Kennis overdragen, feiten uitwisselen en boodschappen overbrengen bij studie, stage en werk

      Feiten uitwisselen, kennis overdragen, boodschappen overbrengen, begrip kweken en betrokkenheid versterken Argumentatie - Communicatie - Overtuigingskracht - Redenatie - Tekstgebruik - Schrijfvaardigheden inhoud: o.a. Wat is communiceren? Wat is mondelinge, schriftelijke en non-verbale communicatie? Wat is argumenteren en wat is het nut van argumentatie? Studiehulp en samenvattingen Waar vind je de samenvattingen en studiehulp voor tekstgebruik? Waar vind je de...... lees verder op de pagina
      Studiekeuze maken en master kiezen

      Studiekeuze maken en master kiezen

      Studie, master of cursus zoeken en kiezen voor je opleiding en toekomst Van motivatie, plezier, specialisatie, talent en toekomstperspectief naar zingeving of zelfinzicht Inhoud : o.a Wat is talent en wat zijn talenten? Wat zijn de stappen die je kan nemen als je een studie, een master, een cursus of een opleiding wil kiezen? Welke studies kan je doen: Wat...... lees verder op de pagina
      Talent en aanleg ontdekken en waarderen om te leren, te werken en te leven

      Talent en aanleg ontdekken en waarderen om te leren, te werken en te leven

      Talenten en aanleg ontdekken, benutten, waarderen en tot recht laten komen Inhoud Vragen: o.a. Wat is talent en wat zijn talenten? Wat zijn competenties of kwaliteiten? Wat zijn eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties? Wat zijn betrokken spreuken en tips rond authenticiteit, jezelf zijn, talent, kwaliteit en zelfinzicht? Verdiepen en studeren: Hoe en waar kan je je competenties,...... lees verder op de pagina
      Twijfelen of keuzes maken: van keuzestress naar een goede beslissing
      Vraag stellen en antwoord zoeken: van probleem naar oplossing gaan
      Werkplezier en energie van je werk krijgen: leer je om te werken of werk je om te leren?
      Emoties, indicaties en motivaties: uitgelichte thema's

      Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen

      Behulpzaamheid versus onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen

      Behulpzaam zijn, anderen helpen, geven in plaats van nemen Altruïsme - Dankbaarheid - Gewetensvolheid - Respect - Sociaal gedrag Inhoud: o.a. Wat is onbehulpzaam zijn en onbehulpzaamheid? Wat houdt dankbaarheid in? Wat betekent servicegericht zijn en wat is klantgericht zijn? Wat is gewetensvol, en wat is naar je geweten handelen? Wat is respect en respectloosheid? Wat is asociaal zijn, en...... lees verder op de pagina
      Beleving versus verveling: creëer perspectief door het openen van nieuwe deuren
      Betrokkenheid versus onverschilligheid: geef niet op maar ergens om
      Inlevingsvermogen versus onbegrip: maak gebruik van je empathische vaardigheden
      Onafhankelijkheid versus afhankelijkheid: blijf bij jezelf en laat die kudde achter je

      Onafhankelijkheid versus afhankelijkheid: blijf bij jezelf en laat die kudde achter je

      Onafhankelijkheid: je eigen weg vinden, jezelf weren tegen oneigenlijk gedrag en afstand nemen van kuddegedrag en meeloperij Afhankelijkheid - Authenticiteit - Beïnvloeding - Betrouwbaarheid - Jezelf zijn - Integriteit Inhoud: o.a. Wat is onafhankelijkheid en wat houdt onafhankelijk zijn in? Wat is een genuanceerd oordeel? Wat is integer zijn en over integriteit beschikken? Wat is bescheidenheid en wat houdt bescheiden...... lees verder op de pagina
      Stap voor stap versus ongefocussed: richt je op je reis en niet op je bestemming
      Stabiliteit versus stress: ga actief om met je negatieve emoties

      Stabiliteit versus stress: ga actief om met je negatieve emoties

      Stress voorkomen, met spanning omgaan en je stabiliteit te versterken Angst overwinnen - Burnout bestrijden - Drukte dimmen - Emotie erkennen - Evenwichtigheid versterken - Relaxed reageren - Spanning positief inzetten Inhoud: o.a. Wat is stress, wat is gestresst zijn, en wat is stressbestendigheid? Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen? Wat houdt instabiliteit...... lees verder op de pagina
      Succes versus teleurstelling: waardeer en vier je kleine succes

      Succes versus teleurstelling: waardeer en vier je kleine succes

      Stilstaan bij behaalde doelen, vieren van de eigen kleine en grote successen Waardering van de ander voelen, zonder die ook nodig te hebben Inhoud: o.a. Wat is trots en waar bestaat trots zijn uit? Wat houdt dankbaarheid in? Wat is doorzettingsvermogen, volhoudendheid en volharding? Wat is teleurstelling en wat betekent teleurgesteld zijn? Wat is spijt en wat betekent spijtvol zijn?...... lees verder op de pagina
      Tolerantie versus onverdraagzaamheid: laat de ander zijn eigen weg bewandelen
      Verbondenheid versus eenzaamheid: leg en onderhoud sociale contacten
      Vrijheid versus beperking: voel je onbeperkt en niet begrensd

      Vrijheid versus beperking: voel je onbeperkt en niet begrensd

      Onbeperktheid en vrijheid van geest Je vrij voelen, je niet begrensd voelen, jezelf weren tegen wenselijk gedrag zonder gronden Inhoud o.a. Wat is je onbeperkt voelen? Wat houdt vrijheid en je vrij voelen in? Wat is onafhankelijkheid en wat houdt onafhankelijk zijn in? Wat is energiek zijn, en betekent energie hebben? Wat is tolerantie en tolerant zijn? Wat houdt je...... lees verder op de pagina
      Zelfbewust zijn versus onzekerheid: ontdek je kwaliteiten, verkrijg zelfinzicht en omzeil je klippen

      Zelfbewust zijn versus onzekerheid: ontdek je kwaliteiten, verkrijg zelfinzicht en omzeil je klippen

      Zelfbewust zijn, zelfkennis en zelfinzicht opdoen, kwaliteiten ontdekken, kansen benutten en klippen omzeilen Eigen bestemming vinden - Onzekerheid plek - Zelfvertrouwen versterken Inhoud: o.a. Wat betekent zelfbewustheid en wat wordt verstaan onder zelfbewust zijn? Wat betekent onzekerheid en je onzeker voelen, en wat is vertrouwen en vertrouwen hebben? Wat betekent zelfverzekerdheid en wat wordt verstaan onder zelfwaardering? Wat betekent negativiteit...... lees verder op de pagina
      Zingeving en motivatie: zoek voldoening bij studie, werk, reizen en de wereld om je heen
      Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil

      Gelukkig en tevreden voelen door te weten wat je wilt, of te weten wat je niet wil

      Tevreden voelen met je studie, je werkzaamheden en de invulling van je leven Een content gevoel, geluksgevoel en goed gevoel via: behulpzaamheid, betrokkenheid, inlevingsvermogen, onafhankelijkheid, stabiliteit, stapgerichtheid, vrijheid, zelfbewustzijn en zingeving Inhoud: o.a. Wat is contentheid, wat zijn contenties en de bronnen van een goed of gelukkig gevoel? Behulpzaamheid & Onbehulpzaamheid: help jezelf door de ander te helpen Betrokkenheid &...... lees verder op de pagina

      JoHo WorldSupporter.org: links

      Wegwijzer bij competentie en motivatie
      Competentie en kwaliteit
      Samenvattingen en studiehulp
      Studie in het buitenland
      Stage en werkervaring
      Vrijwilligerswerk
      Werk
      JoHo Worldsupporter doelstellingen
      • Zie de doelstellingen van JoHo WorldSupporter voor: het versterken van begrip voor andere culturen en personen, het stimuleren van tolerantie in de wereld om je heen, het wereldwijd delen van kennis en knowhow, en het stimuleren van persoonlijke ontwikkeling in binnen- en buitenland
      Samenvattingen en studiehulp: per studie en vakgebied
      Samenvattingen en studiehulp voor internationale, bestuurskundige en beleidskundige opleidingen

        Vertrekken naar het buitenland

        Probleemloos wonen of tijdelijk verblijven in het buitenland?

        Betaald werk, vrijwilligerswerk en stages in het buitenland per werkveld en vakgebied

        Pagina onderwerp:

        Sociaal zijn en voelen heeft betrekking op het maken en onderhouden van menselijke relaties

         

        Account - Bereikbaarheid - Contact - Dienstenwijzer - Gegevens - Vacatures - Zoeken