Angst overwinnen: leren en ontwikkelen

Angst signaleren, controleren en overwinnen - Paniek voorkomen

Vaardigheden en kwaliteiten die je nodig hebt, of kunt opdoen in binnen- en buitenland

JoHo: crossroads uit bundel
JoHo: de 24 competenties die je nodig hebt voor een werk- en leefomgeving waar je blij van wordt

Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven

Competenties en vaardigheden om te leren, te werken en te leven

Competenties en vaardigheden voor je studie, je werk, je reizen en je leven Alle eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties die bijdragen aan een zingevende en succesvolle leer-, werk en leefomgeving Inhoud: o.a. Wat zijn competenties of kwaliteiten? Wat zijn eigenschappen, kwaliteiten, waarden, vaardigheden, competenties, talenten en contenties? Hoe ga je om met de mening van een ander...... lees verder op de pagina

 

  Kennis & Oriëntatie

 

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst?

  • Angst bestaat uit een subjectief gevoel van bang zijn of angstig zijn en fysiologische reacties, zoals versnelde hartslag en ademhaling, verhoogde bloeddruk en hormonale veranderingen. Het lichaam vertoont een fight-or-flight respons. Dit is dat het lichaam zich klaarmaakt om te vechten of te vluchten.
  • Gevoelens van angst zijn functioneel en adaptief omdat ze beschermend zijn. Angst zorgt voor een grotere overlevingskans.
  • Angst is een dimensie, dus het is lastig om een grens te trekken tussen normale en pathologische angst.
  • Pathologische angst wordt beoordeeld op intensiteit, soort gedrag, de duur en de aard van de uitlokkende gebeurtenis.

Wat is bang zijn?

  • Bang zijn (fear) wil zeggen dat je een specifieke emotionele reactie ervaart op een identificeerbaar object, zoals een slang of een spin (vergelijkbaar met een reactie in een noodsituatie). Het is een zeer intense reactie waardoor je in één keer wakker geschud wordt.
  • Vaak gaat de bangheid weg wanneer het gevaar geweken is. Het bang zijn kan dus gecontroleerd worden.
  • Bangheid kan rationeel of irrationeel van aard zijn. De waargenomen oorzaak van het bang zijn kan juist, of verkeerd ingeschat worden of juist ingeschat maar verkeerd geïnterpreteerd. Een intense, irrationele bangheid wordt ook wel een fobie genoemd.

Wat is angstig zijn?

  • Angstig zijn (anxiety) wil zeggen dat je moeite hebt met het identificeren van datgene wat de angst veroorzaakt, waardoor je moeite heeft met het beheersen van de emotie.
  • Het optreden van angst is vaak onvoorspelbaar. Het lijkt wel alsof de angst steeds op de achtergrond is en op elk moment ineens kan intreden. Angstig zijn is een staat van constante verhoogde waakzaamheid en niet een reactie op acute nood. Angstig zijn wordt ook wel gedefinieerd als een spanning voor een gebeurtenis die nog moet komen. Deze gebeurtenis wordt als dreigend ervaren, maar heeft nog geen vaste vorm, zoals bij bangheid wel het geval is.
  • Met angstig zijn kunnen mensen vaak moeilijker omgaan, omdat het als onvoorspelbaar en oncontroleerbaar wordt ervaren en het een vasthoudend karakter heeft.

Wat is het verschil tussen bang zijn en angstig zijn?

Bangheid en bang zijn heeft drie componenten waarmee het te onderscheiden valt van angstig zijn:

  • de subjectieve ervaring van dreiging,
  • de fysiologische reacties op deze dreiging (trillen, zweten, en hartkloppingen),
  • bepaalde gedragingen om de bedreigende situatie te vermijden of zo snel mogelijk te verlaten, of om het gevoel van vrees kwijt te raken.
Wat is een angststoornis, angstfobie, sociale angst of dwangstoornis?

Wat is een angststoornis, angstfobie, sociale angst of dwangstoornis?

Wat is een angststoornis?

  • Een angststoornis is een pathologische angst die iemand heeft en diegene lijdt eronder. Mensen met een angststoornis ervaren subjectief angst, fysiologische reacties, vermijdingsgedrag en irrationele gedachten.

Wat is een separatie angststoornis?

  • De separatieangststoornis is een angst voor het gescheiden worden van thuis of degenen aan wie men gehecht is. Er volgt een heftige angstreactie als een separatie plaatsvindt. De diagnose wordt alleen aan kinderen en jeugd gesteld.

Wat is een angstfobie?

  • Een angstfobie is een angst voor minimaal zes maanden voor een bepaald object of bepaalde situatie die buitenproportioneel is. Er zijn vijf verschillende hoofdcategorieën: Dieren, Natuurverschijnselen, Bloed-injectie-verwonding, Situationeel, Overig

Wat is een sociale angststoornis?

  • De sociale angststoornis is een angst voor sociale contacten of situaties waar beoordeling plaats kan vinden. Vermijding is ook voorkomend bij deze angststoornis.

Wat is een paniekstoornis?

  • Een paniekstoornis is als paniekaanvallen spontaan en zonder duidelijke aanleiding optreden. Hierdoor kan angst om aanvallen te krijgen ontstaan en het aantal aanvallen toenemen.

Wat is agorafobie?

  • Agorafobie is de angst in situaties waar men moeilijk weg kan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniek achtige symptomen of andere symptomen die schaamte kunnen veroorzaken.

Wat is een gegeneraliseerde-angststoornis?

  • De gegeneraliseerde-angststoornis is een angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten. Het uit zich in veel piekeren.
Durven versus angst hebben: begrippen, definities en inzichten

Durven versus angst hebben: begrippen, definities en inzichten

Wat is durf of moed?

Wat is durf of moed?

Wat is durf?

  • Durf, of moed, is op eigen verantwoordelijkheid (gecalculeerde) risicovolle beslissingen nemen in situaties die vragen om direct op te treden, ook als dit nadelige gevolgen kan hebben voor je eigen positie.
  • Je pakt lastige situaties aan en loopt er niet omheen.

Wat zijn aan durf gerelateerde begrippen en competenties?

  • Lef hebben
  • Moed hebben
  • Risico's durven nemen
  • Verantwoordelijkheid nemen
  • Verantwoordelijkheid uitstralen

Quotes

  • Courage is not the absence of fear, but the mastery of it - Mark Twain
  • I learned that courage was not the absence of fear, but the triumph over it. The brave man is not he who does not feel afraid, but he who conquers that fear. - Nelson Mandela
  • Only those who risk going too far can possibly find out how far one can go - T.S. Elliot
Wat is zelfvertrouwen?

Wat is zelfvertrouwen?

Wat is zelfvertrouwen hebben?

  • Zelfvertrouwen is het vermogen om weloverwogen en zelfbewust te besluiten en acties te ondernemen, ook in moeilijke omstandigheden.
  • Zelfvertrouwen gaat over het vertrouwen in jezelf. Het kan gaan over het hebben van vertrouwen dat je een bepaalde taak kan volbrengen. In de kern zal het echter meer gaan over een basaal vertrouwen in jezelf, ongeacht of je iets bereikt of niet.
  • Je zou kunnen zeggen dat iemand die een hoge mate van zelfwaardering heeft, ook veel zelfvertrouwen uitstraalt. Zelfvertrouwen bouwt ook voort op zelfacceptatie, waarbij je jezelf accepteert met al je ‘plussen en minnen’.

Wat zijn met zelfvertrouwen samenhangende begrippen en competenties?

  • Impact
  • Zelfbewustheid
  • Zelfverzekerdheid
  • Zelfwaardering
  • Zelfsturing: een eigen koers kiezen en dit weten te realiseren in en buiten de organisatie, rekening houdend met je eigen persoonlijke missie, visie of drijfveren, sterke en zwakke kanten, interessen, waarden en ambities.
Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen?

Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen?

Wat is stabiliteit en is je mentaal stabiel en in balans voelen?

  • Stabiliteit staat voor een zeker stevigheid en in balans zijn.
  • Als mens kun je een gevoel van stabiliteit herkennen wanneer er een ingrijpende gebeurtenis is, maar je merkt dat je daar goed mee om kunt gaan.
  • Stabiliteit gaat over een diepgeworteld vertrouwen in jezelf en het leven. Dat je alle stormen die het leven je soms geeft, aan kan. Je boot stevig genoeg is.

“Do not be afraid to face your difficulty. Turn toward it. Lean into the wind. Hold your ground.”

Jack Kornfield,

 

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst en angstig zijn?

Wat is angst?

  • Angst bestaat uit een subjectief gevoel van bang zijn of angstig zijn en fysiologische reacties, zoals versnelde hartslag en ademhaling, verhoogde bloeddruk en hormonale veranderingen. Het lichaam vertoont een fight-or-flight respons. Dit is dat het lichaam zich klaarmaakt om te vechten of te vluchten.
  • Gevoelens van angst zijn functioneel en adaptief omdat ze beschermend zijn. Angst zorgt voor een grotere overlevingskans.
  • Angst is een dimensie, dus het is lastig om een grens te trekken tussen normale en pathologische angst.
  • Pathologische angst wordt beoordeeld op intensiteit, soort gedrag, de duur en de aard van de uitlokkende gebeurtenis.

Wat is bang zijn?

  • Bang zijn (fear) wil zeggen dat je een specifieke emotionele reactie ervaart op een identificeerbaar object, zoals een slang of een spin (vergelijkbaar met een reactie in een noodsituatie). Het is een zeer intense reactie waardoor je in één keer wakker geschud wordt.
  • Vaak gaat de bangheid weg wanneer het gevaar geweken is. Het bang zijn kan dus gecontroleerd worden.
  • Bangheid kan rationeel of irrationeel van aard zijn. De waargenomen oorzaak van het bang zijn kan juist, of verkeerd ingeschat worden of juist ingeschat maar verkeerd geïnterpreteerd. Een intense, irrationele bangheid wordt ook wel een fobie genoemd.

Wat is angstig zijn?

  • Angstig zijn (anxiety) wil zeggen dat je moeite hebt met het identificeren van datgene wat de angst veroorzaakt, waardoor je moeite heeft met het beheersen van de emotie.
  • Het optreden van angst is vaak onvoorspelbaar. Het lijkt wel alsof de angst steeds op de achtergrond is en op elk moment ineens kan intreden. Angstig zijn is een staat van constante verhoogde waakzaamheid en niet een reactie op acute nood. Angstig zijn wordt ook wel gedefinieerd als een spanning voor een gebeurtenis die nog moet komen. Deze gebeurtenis wordt als dreigend ervaren, maar heeft nog geen vaste vorm, zoals bij bangheid wel het geval is.
  • Met angstig zijn kunnen mensen vaak moeilijker omgaan, omdat het als onvoorspelbaar en oncontroleerbaar wordt ervaren en het een vasthoudend karakter heeft.

Wat is het verschil tussen bang zijn en angstig zijn?

Bangheid en bang zijn heeft drie componenten waarmee het te onderscheiden valt van angstig zijn:

  • de subjectieve ervaring van dreiging,
  • de fysiologische reacties op deze dreiging (trillen, zweten, en hartkloppingen),
  • bepaalde gedragingen om de bedreigende situatie te vermijden of zo snel mogelijk te verlaten, of om het gevoel van vrees kwijt te raken.
Wat is paniek, en in paniek raken?

Wat is paniek, en in paniek raken?

Wat wil paniek zeggen?

  • Wanneer er een stressvolle situatie voordoet dan gaat het lichaam energie gebruiken, en heb je een snellere ademhaling en hartslag.
  • Door die inspanning neemt vaak ook de angst toe, wat kan leiden tot hyperventilatie.
  • De combinatie van de stressfactor met de fysieke gevolgen van deze stress, kunnen resulteren in een situatie die beschreven kan worden als paniek.
  • Paniek is de situatie waarin een extreme angst zich geheel van je overneemt.
  • Het lichaam reageert daar ook sterk op, waardoor het moeilijk is jezelf rustig te krijgen.
  • Je lijf heeft het als het ware over genomen van je verstand.
Wat is een angststoornis, angstfobie, sociale angst of dwangstoornis?

Wat is een angststoornis, angstfobie, sociale angst of dwangstoornis?

Wat is een angststoornis?

  • Een angststoornis is een pathologische angst die iemand heeft en diegene lijdt eronder. Mensen met een angststoornis ervaren subjectief angst, fysiologische reacties, vermijdingsgedrag en irrationele gedachten.

Wat is een separatie angststoornis?

  • De separatieangststoornis is een angst voor het gescheiden worden van thuis of degenen aan wie men gehecht is. Er volgt een heftige angstreactie als een separatie plaatsvindt. De diagnose wordt alleen aan kinderen en jeugd gesteld.

Wat is een angstfobie?

  • Een angstfobie is een angst voor minimaal zes maanden voor een bepaald object of bepaalde situatie die buitenproportioneel is. Er zijn vijf verschillende hoofdcategorieën: Dieren, Natuurverschijnselen, Bloed-injectie-verwonding, Situationeel, Overig

Wat is een sociale angststoornis?

  • De sociale angststoornis is een angst voor sociale contacten of situaties waar beoordeling plaats kan vinden. Vermijding is ook voorkomend bij deze angststoornis.

Wat is een paniekstoornis?

  • Een paniekstoornis is als paniekaanvallen spontaan en zonder duidelijke aanleiding optreden. Hierdoor kan angst om aanvallen te krijgen ontstaan en het aantal aanvallen toenemen.

Wat is agorafobie?

  • Agorafobie is de angst in situaties waar men moeilijk weg kan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniek achtige symptomen of andere symptomen die schaamte kunnen veroorzaken.

Wat is een gegeneraliseerde-angststoornis?

  • De gegeneraliseerde-angststoornis is een angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten. Het uit zich in veel piekeren.
Stabiliteit versus stress: begrippen, definities en inzichten

Stabiliteit versus stress: begrippen, definities en inzichten

Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen?

Wat is stabiliteit en wat betekent je mentaal stabiel en in balans voelen?

Wat is stabiliteit en is je mentaal stabiel en in balans voelen?

  • Stabiliteit staat voor een zeker stevigheid en in balans zijn.
  • Als mens kun je een gevoel van stabiliteit herkennen wanneer er een ingrijpende gebeurtenis is, maar je merkt dat je daar goed mee om kunt gaan.
  • Stabiliteit gaat over een diepgeworteld vertrouwen in jezelf en het leven. Dat je alle stormen die het leven je soms geeft, aan kan. Je boot stevig genoeg is.

“Do not be afraid to face your difficulty. Turn toward it. Lean into the wind. Hold your ground.”

Jack Kornfield,

 

Wat is positiviteit en optimisme?

Wat is positiviteit en optimisme?

Wat betekent optimisme en positiviteit en wat verstaan we daar onder?

  • Optimisme is een levenshouding die uitgaat van het positieve. Als mens hebben we de unieke vaardigheid om abstract te denken, en daarmee bijvoorbeeld ook allerlei situaties in de toekomst te visualiseren.

  • Er is een neiging om in coaching en psychologische hulpverlening met name te werken aan het verkennen van alle beperkende gedachten (cognitieve therapie) of aan het oprakelen van (jeugd)trauma’s (psychotherapie).

  • Er zijn echter ook andere visies die er vanuit gaan dat je de balans ook kunt verschuiven, positiever kunt denken, door gewoonweg meer aandacht te geven aan positieve gedachten en activiteiten. Je kunt je gedachten zien als een emmer met knikkers: als je er zelf steeds meer positieve knikkers bij gooit, verschuift vanzelf de totaalsom naar het positieve.

  • Er wordt momenteel in de westerse psychologie uitgegaan van het concept van een basaal geluksniveau dat bij iedereen net wat anders is ingesteld (deels ook genetisch bepaald), waardoor de een een positievere basispositie heeft dan een ander. Tegelijkertijd is er ook voldoende ruimte om jezelf te beoefenen in een meer positieve blik op het leven.

Wat is negativiteit en wat is pessimisme?

Wat is negativiteit en wat is pessimisme?

Wat is negativiteit ?

  • Negativiteit is een pessimistische houding waarbij de meest slechte uitkomst verwacht wordt.
  • Mensen met een negatieve houding hebben de neiging om skeptisch te zijn en plannen de grond in te boren.
  • Waar een ander (of zij zelf) een nieuw plan of idee heeft, worden overal beren op de weg gezien.
  • Pessimistische mensen zullen dan ook niet snel in actie komen en ook het enthousiasme bij anderen de kop in drukken.

Wat is het negativiteitseffect?

  • Als mensen hebben we (evolutionair) meer last van negatieve zaken, ook wel de negativity bias genoemd. Dit houdt in dat de impact van een negatieve gebeurtenis op onze psychologische staat groter is dan een positieve gebeurtenis.

Wat zijn negatieve gevoelens en houdingen?

  • Negatieve gevoelens zijn stemmingen en emoties als humeurig zijn, angstig zijn, zich zorgen maken, boosheid, bitter of vijandig zijn.
  • Negatieve houding wil zeggen een een negatieve kijk op verschillende aspecten van je activititeiten, baan of organisatie. Je kan je ondergewaardeerd voelen of last hebben van gebrek aan controle .
Wat is emotie?

Wat is emotie?

Wat is emotie?

  • Emoties zijn gevoelstoestanden die een patroon bevatten van cognitieve, fysiologische en gedragsmatige reacties op gebeurtenissen. 
  • Emoties zijn hersenfuncties met als doel de belangrijke informatie te detecteren en het lichaam klaar maken om hierop te reageren met de hoogste kans tot overleven

Alle emotionele toestanden hebben vier algemene eigenschappen:

  1. Emoties worden uitgelokt door externe of interne stimuli.
  2. Emotionele reacties komen voort uit evaluaties van deze stimuli, waardoor de situatie betekenis en belang krijgt.
  3. Onze lichamen reageren fysiologisch op onze evaluaties. We kunnen fysiek opgewonden raken wanneer we angst, blijdschap of woede voelen. Of we ervaren een verminderde opwinding, zoals bij tevredenheid of depressie.
  4. Emoties bevatten gedragsneigingen. Soms zijn dit expressieve gedragingen, zoals lachen bij blijdschap, of huilen. Soms zijn dit instrumentele gedragingen, manieren om iets te doen aan de stimulus die de emotie veroorzaakte, zoals studeren voor een beangstigend tentamen of terugvechten uit zelfverdediging.

Elk van deze vier elementen kunnen snel veranderen tijdens een emotionele periode. Emotie is dus een dynamisch, doorgaand proces.

Hoe kan je emoties onderscheiden?

Hoe kan je emoties onderscheiden?

Hoe kan je emoties indelen?

  • Emoties kunnen ingedeeld worden op basis van valentie (positief of negatief), toenadering (extraversie of introversie) of intensiteit (hoog of laag).
  • Een veelgebruikt onderscheid is het verschil tussen de primaire en de secundaire emoties.
    • De zes primaire emoties zijn blijdschap, angst, verdriet, walging, verbazing en boosheid. Alle basale emoties worden universeel herkend in de gezichtsuitdrukkingen.
    • De secundaire emoties (ook wel ‘sociale’ of ‘morele’ emoties genoemd) reguleren in algemene zin het gedrag om sociale uitsluiting te voorkomen en aanpassing aan de groep te faciliteren. Voorbeelden zijn schaamte, afkeuring, jaloezie, altruïsme, inlevingsvermogen en apathie. Er kunnen meer dan 300 secundaire emoties worden onderscheiden.

Hoe kan je primaire emoties onderscheiden?

Bij de primaire emoties zijn aanverwante emoties te ontwaren, zoals:

  • Blijdschap: gelukkig, opgelucht, plezier, tevreden, vervoerd, verrukt, trots, extase, euforisch, genot, enthousiast.
  • Angst: rusteloos, fobisch, paniekerig, schrik, zenuwachtig, ongerust, bezorgd, nerveus, zorgen makend, wantrouwend, hysterisch.
  • Verdriet: zwaarmoedig, zelfmedelijden, bedroefd, wanhopig, eenzaam, depressief, rouwend, smart, zwaarmoedigheid, melancholisch, ongelukkig, ellendig, weemoedig, vernederd.
  • Walging: minachtend, aversie, weerzin, ontzet.
  • Verbazing: gechoqueerd, verbijsterd, verwonderd, overrompeld, ontsteld, verrast.
  • Boosheid: verbolgen, ergernis, verbitterd, wrok, geïrriteerd, vijandig, furieus, verontwaardigd, bitterheid, agitatie, woede.

Meer lezen en meer info:

Wat is scepsis, en wat betekent sceptisch zijn?

Wat is scepsis, en wat betekent sceptisch zijn?

Wat wil scepsis, en sceptisch zijn, zeggen?

  • Scepsis is twijfel. Twijfel aan de waarheid, aan wat iemand zegt en in fundamentelere zin aan een goed proces.
  • Scepsis zou je kunnen zien als de afwezigheid van vertrouwen in een goede afloop. In die zin is het gerelateerd aan pessimisme.
  • Het heeft een mate van terughoudendheid in zich. Het heeft als gevolg dat je geen actie wilt ondernemen en geen risico wilt lopen.
  • De aanwezigheid van scepsis herken je wanneer jezelf of een ander een hoop 'beren op de weg' ziet.

“Men are never convinced of your reasons, of your sincerity, of the seriousness of your sufferings, except by your death. So long as you are alive, your case is doubtful; you have a right only to their skepticism.” - Albert Camus

 

Wat is schrikken?

Wat is schrikken?

Wat is schrikken, en wat is schrik ervaren?

  • Schrikken is het ervaren van plotselinge angst.Het lichaam reageert voordat je uberhaupt een gedachte hebt.
  • Een schrikreactie is evolutionair gezien heel handig. Er zijn mensen waarbij het lichaam nog altijd een schrikreactie toont als er op de televisie een slang langs komt. Ook helpt deze automatische, fysieke reactie als er opeens een auto om de hoek komt zetten of als je een wild zwijn tegen komt tijdens je boswandeling.
  • Schrik is een hele fysieke reactie. Er wordt adrenaline aangemaakt, waardoor je lichaam als het ware in de mogelijkheid wordt gesteld om te vechten of vluchten. Je zal wellicht ook merken dat je ademhaling en hartslag omhoog gaan.
Wat is stress?

Wat is stress?

Wat is stress en gestresst zijn?

  • Stress is het ervaren van mogelijkheden (iets dat de potentie heeft nuttig te zijn voor een persoon) of bedreigingen (iets dat de potentie heeft de persoon te beschadigen) die belangrijk zijn voor een persoon. Stress ontstaat wanneer de persoon voelt dat hij niet effectief om kan gaan met de mogelijkheden of bedreigingen. Stress heeft dus drie aspecten: mogelijkheden/bedreigingen, belangrijkheid en onzekerheid. Stress gaat over de perceptie van deze drie aspecten.
  • Stress is iets heel persoonlijks. Individuele verschillen als persoonlijkheid, talenten en percepties, spelen een grote rol in het vaststellen van de manier waarop mensen reageren op stress, in hoeverre ze stress ervaren en hoe ze denken over mogelijke bronnen van stress binnen een sociale context. Persoonlijkheidstrekken die erg vatbaar zijn voor stress zijn: neuroticisme, introvert zijn, lage eigenwaarde en mensen die niet open staan voor nieuwe ervaringen, daarnaast ook mensen met een type A persoonlijkheid. Daarnaast kunnen capaciteiten een stressfactor zijn. Mensen hebben dan stress omdat ze denken dat ze bepaalde dingen niet kunnen. Een gebrek aan ervaring kan ook een rol spelen bij stress.
  • Omdat mensen verschillend reageren op stress zijn ook de gevolgen van stress voor iedereen verschillend. Stress kan lichamelijke consequenties, psychische consequenties en consequenties voor het gedrag hebben.

Wat is stress bij acute fysieke crisissituaties?

  • Dieren ervaren stress bij acute fysieke crisissituaties. Een voorbeeld hiervan is een zebra die wordt opgejaagd door een tijger. De zebra zal het plotseling op een rennen moeten zetten, om zichzelf in veiligheid te brengen voor de tijger. De zebra kan zelfs al verwond zijn door de tijger en alsnog uit alle macht proberen te vluchten. Er wordt dan fysiek ineens heel veel geëist van de zebra. Het lichaam blijkt echter prima in staat te zijn om met dit soort stress om te gaan.

Wat is chronische fysieke stress?

  • Mensen ervaren vaak chronische fysieke stress. Wanneer de gewassen van een boer bijvoorbeeld door beesten zijn opgegeten, zal hij gedurende een lange periode zijn eten ergens anders moeten halen. Hij zal dan bijvoorbeeld iedere keer veel verder moeten lopen om aan wat eten te komen. Doordat hij iedere keer, gedurende een lange tijd meer inspanning moet leveren voor zijn eten, staat hij onder chronisch fysieke stress. 

Wat is psychische en sociale stress?

  • Deze vorm van stress is kenmerkend voor mensen en bestaat eigenlijk alleen in het hoofd.
  • Mensen kunnen heftige emoties ervaren die het resultaat zijn van enkel de gedachten. De lichamen kunnen dezelfde reacties geven op psychische en sociale stress als op fysieke stress.
  • Het lichaam kan zich heel goed aanpassen om te kunnen omgaan met acute stress die een korte tijd aanhoudt.
  • Dit is echter anders wanneer de stress chronisch lijkt te zijn en het stresssysteem vaak en lang wordt geactiveerd. Het lichaam is hier niet op ingesteld, want de fysiologische verdedigingsmechanismen zijn oorspronkelijk bedoeld om het lichaam in staat te stellen snel en efficiënt te reageren op een plotselinge bedreiging. Gedurende een zekere tijd zal het lichaam weerstand bieden aan de psychologische stress, maar daarna volgt onvermijdelijk uitputting. Hierdoor kunnen er stressgerelateerde ziekten ontstaan.

Wat is stressbestendigheid in relatie met werk of activititeiten?

  • Je bent stressbestendig wanneer je effectief blijft presteren onder werkdruk, tijdsdruk, bij tegenslag, tegenspel, teleurstelling en/of kritiek.
  • Je laat je niet van je stuk brengen. 

Wat zijn gerelateerde competenties van stressbestendigheid?

  • Presteren onder tijdsdruk.
  • Goed bestand zijn tegen spanningen.
  • Om kunnen gaan met paniek.
  • Voorkomen van negatieve houding.
Wat houdt instabiliteit in en wat wil zeggen dat je uit balans bent?

Wat houdt instabiliteit in en wat wil zeggen dat je uit balans bent?

Wat houdt instabiliteit in en wat wil zeggen dat je uit balans bent?

  • Instabiliteit is er als de balans zoek is.
  • Je zou kunnen zeggen dat bij onevenwichtigheid er sprake is van extremen, maar dat het fundament nog wel stevig is.
  • Bij instabiliteit is het fundament er niet meer. Het is alsof je een huis bent dat gebouwd is op veengrond. Je wiebelt aan alle kanten en er is geen stevigheid te vinden onder je voeten.
  • De omgeving waarin je je bevindt kan bijdragen aan een gevoel van instabiliteit. Hoewel mensen die in een instabiele, onrustige, onveilige omgeving opgroeien, vaak een goed ontwikkelde stabiliteit hebben gevonden in zichzelf, zijn er natuurlijk ook situaties waarin de context waarin je leeft zo veel onrust geeft, dat het moeilijk is om stabiliteit te ervaren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin vluchtelingen verkeren, in de onzekerheid van waar ze volgende maand wonen, op een andere plek in Nederland, moet men weer terug naar het land van herkomst, hoe lang gaat het wachten en deze onzekerheid duren?
  • Een ander aspect is de interne, mentale stabiliteit. Hierop zijn het met name onze gedachten die een instabiele situatie kunnen creeren. Beperkende overtuigingen, een negatief zelfbeeld (en bijbehorende zelfkritiek), onzekerheid, soms weer gemaskeerd met een laagje zelfverzekerdheid, kunnen een instabiel geheel vormen.

 

Wat is een burn-out?

Wat is een burn-out?

Wat is een burn-out?

  • Een burn-out is psychische, emotionele, of lichamelijke uitputting. Burn-out is een speciale psychische consequentie van stress die ontstaat als een iemand dag in dag voor een langere periode stress ervaart door werk, studie of andere spanning veroorzakende situaties. Vaak is dit een combinatie, en is de ene situatie weer het gevolg van de ander.

Wat zijn negatieve gevoelens?

  • Negatieve gevoelens, stemmingen en emoties: voorbeelden hiervan zijn humeurig zijn, angstig zijn, zich zorgen maken, boosheid, bitter of vijandig zijn.

Wat is een negatieve houding?

  • Voorbeelden hiervan zijn: een negatieve kijk op verschillende aspecten van je baan en organisatie, je ondergewaardeerd voelen of een gebrek aan controle ervaren.
Wat is paniek, en in paniek raken?

Wat is paniek, en in paniek raken?

Wat wil paniek zeggen?

  • Wanneer er een stressvolle situatie voordoet dan gaat het lichaam energie gebruiken, en heb je een snellere ademhaling en hartslag.
  • Door die inspanning neemt vaak ook de angst toe, wat kan leiden tot hyperventilatie.
  • De combinatie van de stressfactor met de fysieke gevolgen van deze stress, kunnen resulteren in een situatie die beschreven kan worden als paniek.
  • Paniek is de situatie waarin een extreme angst zich geheel van je overneemt.
  • Het lichaam reageert daar ook sterk op, waardoor het moeilijk is jezelf rustig te krijgen.
  • Je lijf heeft het als het ware over genomen van je verstand.
Wat is betekent het gevoel van verloren voelen, en wat is jezelf kwijt zijn?

Wat is betekent het gevoel van verloren voelen, en wat is jezelf kwijt zijn?

Wat wil het zeggen als je je verloren voelt?

  • Er zijn situaties wanneer je het gevoel kan hebben jezelf te verliezen of jezelf kwijt te zijn geraakt.
  • Dit gevoel kan een signaal zijn dat je het zicht op je (levens)pad kwijt bent.
  • Alsof je wakker wordt in je leven en je jezelf afvraagt 'Hoe ben ik hier terecht gekomen?'.
  • Een gevoel van verloren zijn, gaat vaak over het niet herkennen van de richting waarop je wandelt.
  • Het kan daarin wel heel helpend zijn om te kijken naar wat er wel is. Welke keuzes hebben je gebracht waar je nu bent? Wat heb je geleerd? Wat heb je bereikt? Wat heb je ontdekt? Waar ben je dankbaar voor?

 

“A good traveler has no fixed plans and is not intent on arriving.”

Lao Tzu

Wat is wanhoop en wanhopig zijn?

Wat is wanhoop en wanhopig zijn?

Wat betekent wanhoop?

  • Wanhoop is een sterk overheersende emotie die je voelt wanneer je het idee hebt niets meer te kunnen doen aan een moeilijke situatie.
  • Wanneer je een gevoel van wanhopig zijn ervaart dan zit daar een idee van uitzichtloosheid onder.
  • Het kan heel overweldigend zijn wanneer jezelf of iemand in je omgeving deze emotie ervaart. Wanhoop legt als het ware  een dikke deken over iedere oplossing of nieuwe weg uit de situatie
Hoe controleer je jouw emotie?

Hoe controleer je jouw emotie?

Hoe controleer, reguleer of vertrouw je jouw emotie?

  • Emotie regulatie is een vaardigheid die aan te leren is. Mensen functioneren beter als zij deze vaardigheid beter beheersen.
  • Volgens James Gross kunnen we op vijf manieren onze emoties reguleren:
    • Selectie van situaties door het ondernemen van actie om de emotionele ervaring te vermijden of juist op te zoeken.
    • Modificatie van situaties door te proberen de situatie waarin we terechtkomen te veranderen, bijvoorbeeld met probleemgerichte coping, pogingen om controle te hebben over situaties, het zoeken van sociale steun of het verlaten van de situatie
    • Het verleggen van de aandacht focus naar een op andere wijze emotioneel beladen aspect van de situatie. In plaats van focus op de boor van de tandarts verleg je bijvoorbeeld je aandacht naar het plafond dat je ziet
    • Herwaarderen van de situatie door de betekenis van en je eigen gedachten over een situatie te veranderen. In plaats van een pijnlijke gebeurtenis als een fout bestempelen herwaardeer je het bijvoorbeeld als een leermoment voor persoonlijke ontwikkeling. Of in plaats van je sterke emotie te zien als iets negatiefs dat je tegenhoudt, herwaardeer je het als iets positiefs dat je jouw pad wijst. Mensen die herwaarderen zijn psychisch, sociaal en fysiek vaak gezonder.
    • Onderdrukken van emoties door ze niet te tonen, of proberen niet te voelen. Onderdrukking is vaak een slechte strategie omdat het vaak negatieve (sociale) bijeffecten heeft. Het doorleven en tonen van emoties is natuurlijker dan ze te onderdrukken.

Meer lezen en meer info:

Wat is stressbestendig zijn, rustig blijven en kunnen relativeren, als competentie?

Wat is stressbestendig zijn, rustig blijven en kunnen relativeren, als competentie?

Wat is het nivo waarop je stressbestendig kunt zijn?

De mate waarin je de competentie 'stressbestendig zijn' kan beheersen, is oplopend:

  1. Onder druk rustig blijven
  2. Prioriteiten kunnen stellen en kunnen relativeren
  3. Stressfactoren herkennen en daar goed mee omgaan

Wat is rustig blijven onder druk en je eigen werk gecontroleerd afhandelen

  • Je reageert rustig en vriendelijk in chaotische en onverwachte situaties.
  • Je houdt jezelf onder controle in situaties waarbij emoties een grote rol spelen
  • Je blijft onder (tijds)druk effectief en geconcentreerd werken.
  • Je behoudt bij confrontaties een correcte en tactvolle houding.

Wat is prioriteiten stellen en relativeren waar dat nodig is?

  • Je gaat constructief om met kritiek van anderen en blijft bereid zijn/haar eigen aanpak te toetsen.
  • Je brengt bij (tijds)druk prioriteiten aan en blijft doeltreffend en tactisch handelen.
  • Je presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en bij complicaties.

Wat is het herkennen van stressfactoren herkennen, en er goed op reageren en mee omgaa

  • Je herkent factoren die stress met zich mee brengen en je maakt deze bespreekbaar door het proces met anderen te analyseren.
  • Je plant en structureert voor jezelf en voor anderen op een dusdanige manier dat stress wordt voorkomen.
  • Je blijft ondanks de druk optimistisch en positief in gecompliceerde situaties en bent hierdoor een voorbeeld voor anderen.
Stabiliteit & Stress: ga actief om met je negatieve emoties

 

Coaching, Keuzehulp & Advies

 

Hoe kun je de competenties ‘durf hebben’ en 'angst overwinnen', herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?

Hoe kun je de competenties ‘durf hebben’ en 'angst overwinnen', herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?


Durf hebben en angst overwinnen tijdens je reis

  • Op reis gaan is eigenlijk per definitie al durf hebben: je verlaat je vertrouwde omgeving en gaat de wijde wereld in, wetende dat je op plekken zult komen die je niet (goed) kent.
  • Onderweg kan durf hebben je de meest memorabele momenten van je reis bezorgen. Dit kan voor iedereen iets anders betekenen: de ene persoon heeft alleen een beetje durf nodig om te gaan bungeejumpen terwijl de ander durf nodig heeft om alleen de straat op te gaan in een onbekende stad. Welke beslissing voor jou ook durf vereist, wanneer je je in een voor jou onbekende situatie begeeft zul je deze nooit vergeten.
  • Zolang je risico's goed inschat en weloverwogen keuzes maakt op je reis, kan nét dat extra beetje durf hebben je levenslange herinneringen geven die jou als persoon doen groeien.

Durf hebben en angst overwinnen tijdens je studie

  • Gaan studeren kan al durf vereisen: wie weet verhuis je naar een andere stad en ga je voor het eerst op jezelf wonen. Hoe dan ook kom je op een nieuwe school of universiteit terecht. Om het meeste uit je studietijd te halen, is het goed om durf te hebben om ervaringen op te doen.
  • Het vereist bijvoorbeeld durf om mensen te leren kennen, bekend te raken met een nieuwe manier van leren en je plek te vinden in je nieuwe omgeving. Pak zoveel mogelijk kansen aan (hou daarbij natuurlijk je eigen grenzen in de gaten) en op die manier kun je het beste ontdekken wat bij jou past en wat niet. Ook al pakt een ervaring een keer minder leuk uit, dan heb je jezelf beter leren kennen, kun je andere dingen uitproberen en wie weet wat je tegenkomt.
  • Durf hebben is ook van belang bij colleges of (groeps)opdrachten. Hierbij zijn er momenten dat het goed is om je mening te laten horen.

Durf hebben en angst overwinnen tijdens je werk

  • Op de werkvloer kunnen zich meerdere situaties voordoen die durf vereisen. Je mening duidelijk maken kan voor sommigen al spannend zijn, of het stellen van vragen. Je kunt je als werknemer beter presenteren wanneer je op deze momenten je stem laat horen.
  • Er kunnen zich ook momenten voordoen dat een onverwachte situatie zich voordoet en er snel gehandeld moet worden. Wanneer je hier op durft in te spelen kan je persoonlijk en professioneel groeien. Het signaleren van zulke momenten en vervolgens lef hebben is hierbij van belang.

Durf hebben en angst overwinnen tijdens je vrijwilligerswerk of stage

  • Wanneer je vrijwilligerswerk of een stage gaat doen, kom je vaak in een onbekende omgeving terecht. Het vereist durf om je te kunnen aanpassen aan deze nieuwe situatie en je er tegelijkertijd van bewust bent wat jouw taak, identiteit en toevoeging aan de organisatie is.
  • Tijdens je werkzaamheden kun je verschillende momenten tegenkomen waarbij durf hebben nodig is: een nieuwe taak verrichten, om hulp vragen of aangeven wanneer je het ergens niet mee eens bent. Wanneer je op deze momenten een gezonde dosis durf hebt, kun je het meeste halen uit je tijd als vrijwilliger of stagiair.
  • Het kan zijn dat je in een nieuwe cultuur terechtkomt, dat betekent dat je situaties en factoren zult tegenkomen waar je nog niet zo mee bekend bent. Wanneer je durft om je eigen te maken met die nieuwe cultuur, gebruiken en misschien zelfs de plaatselijke taal leer je buiten je werkomgeving ook heel veel.
Wat kan je doen om je stressbestendigheid te versterken of stabiliteit te ontwikkelen: vragen en antwoorden

Wat kan je doen om je stressbestendigheid te versterken of stabiliteit te ontwikkelen: vragen en antwoorden

Hoe kan je je stressbestendigheid versterken en beter omgaan met spanning?
Hoe kun je de competentie ‘stressbestendigheid’ herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?

Hoe kun je de competentie ‘stressbestendigheid’ herkennen en ontwikkelen tijdens je studie, stage, reis en op je werk in het buitenland?

Stressbestendigheid tijdens je reis

  • Tijdens een reis kun je in situaties terechtkomen die ofwel niet gepland zijn, of heel anders zijn dan je in je dagelijkse leven gewend bent. Deze situaties kunnen stress of angst veroorzaken en op die momenten is het van belang dat je die stress goed kunt opvangen zodat het je reis niet verpest. Oftewel: laat een onverwachte situatie je reis niet verpesten en de stress om de situatie al helemaal niet.
  • Om goed met stress om te kunnen gaan, is het belangrijk om te werken aan je flexibiliteit als dat nodig is. Zo kun je op momenten dat iets mis gaat, of anders verloopt dan gepland, rustiger omgaan met de situatie en nadenken over oplossingen of alternatieven. Probeer de situatie ook in perspectief te zetten: in de meeste gevallen kun je achteraf luchtiger kijken naar de situatie en is het uiteindelijk minder ernstig dan het lijkt. Zet een stap terug, kijk naar het grote plaatje en probeer zo flexibel mogelijk om te gaan met wat je reis je brengt.

Stressbestendigheid tijdens je studie

  • Je studie kan op meerdere vlakken stress veroorzaken. Wanneer je begint met studeren kom je vaak in een nieuwe omgeving terecht met allemaal mensen die je nog niet kent. Daarnaast kom je in aanraking met een nieuwe manier van leren en wie weet ga je wel voor het eerst op jezelf wonen. Als je studie eenmaal op gang komt zijn er papers en tentamens die stress kunnen geven.
  • Als je begint met studeren kan een goede voorbereiding helpen om stress te verminderen. Bereid je voor op je eerste periode door je in te lezen in je nieuwe studie, studiemateriaal op orde te hebben en rustig aan kennis te maken met je nieuwe studiegenoten. Onthoud dat zij waarschijnlijk net zo nerveus zijn als jij. Als je deze zaken op orde hebt hoef je je daar niet zo druk om te maken en kun je je helemaal richten op je nieuwe omgeving, lesstof en school of universiteit. 
  • Tijdens tentamenperiodes is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen studeren en ontspannen. Denk goed na wat voor jou het beste werkt betreft leren en aarzel niet om samen te werken met je medestudenten als je daar behoefte aan hebt. Je kunt elkaar dan waar mogelijk helpen en het studeren zelfs gezelliger maken. Spreek bijvoorbeeld af om samen te leren in de bibliotheek.
  • Neem ook tijd voor ontspanning. Als je merkt dat je te stressvol bent, gaat de kwaliteit van het werk ook achteruit. Door af en toe een break te nemen en even totaal iets anders te doen ben je weer volledig opgeladen om er tegen aan te gaan. Wat je tijdens deze break doet en hoe lang dit duurt hangt af van de situatie en persoon. De één heeft genoeg aan vijf minuten buiten een rondje lopen, terwijl de ander een uur nodig heeft. Doe hierbij wat goed voor jou voelt en waar jij energie van krijgt om na deze break er weer vol tegen aan te gaan. 
  • Wanneer je veel last hebt van stress, kun je altijd naar extra ondersteuning zoeken die jouw school of universiteit te bieden heeft. Denk aan faalangst trainingen en hulp bij studeren.

Stressbestendigheid tijdens je werk

  • Een werkplek kan stress veroorzaken wanneer je bijvoorbeeld prestatiedruk voelt, wanneer een project niet zoals verwacht verloopt, als je in een lastige situatie zit met een klant of wanneer er conflicten ontstaan tussen medewerkers.
  • Wanneer je last hebt van prestatiedruk is het belangrijk om na te gaan waar die druk vandaan komt: komt deze van binnenuit, dus leg jij jezelf druk op, of komt de druk van buitenaf, van bijvoorbeeld een leidinggevende. Wanneer je voor jezelf die stress veroorzaakt, kun je een stapje terug zetten en doen wat voor jou helpt om stress te verminderen. Komt de druk van buitenaf en kun je minder goed functioneren, dan kun je het gesprek aangaan met je leidinggevende of waar mogelijk taken verdelen. 
  • Het is normaal om een zekere mate stress te ervaren, maar wanneer het enkel een negatieve invloed heeft op je werk of (mentale) gezondheid, dan is het belangrijk om na te gaan wat precies de stress veroorzaakt en wat je eraan kunt doen. Praten met de aangewezen persoon op je werkplek kan een eerste belangrijke stap zijn.

Stressbestendigheid tijdens je vrijwilligerswerk of stage

  • Tijdens vrijwilligerswerk of een stage kom je vaak in een andere omgeving of zelfs een ander land terecht.
  • Een goede voorbereiding kan helpen om bepaalde stressfactoren te verminderen. Voor wat voor soort organisatie ga je werk doen, wat wordt er van je verwacht, en in wat voor cultuur kom je terecht?
  • Als er tijdens je vrijwilligerswerk of stage iets mis gaat of anders verloopt, is het van belang om flexibel te kunnen reageren om de situatie goed op te vangen. Wanneer je merkt dat je gestresst raakt, zet een stap terug en kijk welke alternatieven of oplossingen mogelijk zijn en aarzel niet om om hulp te vragen waar nodig. Als je op die manier een stressmoment kunt omzetten naar een leerzame ervaring heb je meteen extra waarde toegevoegd aan je tijd als vrijwilliger of stagiair.
Hoe geef je jezelf een time-out?

Hoe geef je jezelf een time-out?

Door te leren ontspannen en het stressniveau te beheersen kun je de controle behouden en hierdoor de gestelde doelen bereiken zonder jezelf en naasten uit te putten. Soms is het nodig dat je jezelf aanleert om je lichamelijk te ontspannen. Een voorbeeld is een time-out bij stress. Het doel van een time-out is stress of woede de rug toe te keren en de aandacht te richten op wat werkelijk van belang is. In plaats van zeer betrokken te raken bij stressvolle situaties neem je een time-out. Zodra je weer overzicht hebt over een situatie kan die je niet meer overweldigen. Een time-out mag een minuut of een uur duren. Korte maar veelvuldige time-outs in de dagelijkse routine kunnen het welbevinden en zelfbeheersing doen laten groeien.

Er zijn zes manieren om een time-out voor jezelf te nemen om verschillende redenen:

  1. Time-out en ademhaling: stress kan verminderd worden door diep en langzaam ademhalen. Dit zorgt ervoor om spanning te verminderen, de spieren te ontspannen, de hartslag te doen afnemen, de bloeddruk te verlagen en de geest tot rust te brengen. Vaak moet je eerst leren om je lichamelijk te ontspannen voordat je weer controle krijgt over je gedachten.
  2. Time-out voor onderweg: de time-out voor onderweg kan overal worden toegepast, een voorbeeld is tijdens het doen van boodschappen. 1) Span en ontspan systematisch bepaalde delen van het lichaam. 2) Sluit je ogen en bedenk hoe je spieren zich spannen en ontspannen. 3) Bij inademing, span dan daarbij zo hard mogelijk je rechterarm en –vuist aan. Houd dit voor 4 tellen vast en ontspan vervolgens volledig terwijl je uitademt. 5) Herhaal dit voor je linkerarm en vuist, voor je billen, voor rechter- en linkerbeen en –voet, en daarna voor gezicht en kaken. 6) Span als laatst het hele lichaam en laat vervolgens los.
  3. Time-out door beeldvorming: hierbij stel je een rustgevende scene of moment uit het leven voor. Verbeelden is voor iedereen anders. Je zult het moeten uitproberen om uit te vinden bij welke soort voorstelling je ontspant.
  4. Time-out om de boze gevoelens te beheersen: stoom afblazen blijkt juist een stimulerend effect te hebben op agressie en gebruik van geweld in plaats van dat het een opluchtend effect heeft. Uit onderzoek is gebleken dat bij partners die tegen elkaar schreeuwen de boosheid achteraf niet minder is geworden maar juist is toegenomen. Boze uitbarstingen blijken vaak juist zichzelf te versterken, omdat ze mensen een onterecht gevoel van macht geven. Een woede-uitbarsting kan ook een manier zijn om wraak te nemen. Dit zijn echter allemaal korte termijn effecten; het allerbelangrijkst is om te kijken naar de effecten op de lange termijn: die kunnen blijvend en beschadigend zijn. Ouders met woedeaanvallen geven een verkeerd voorbeeld en maken de andere gezinsleden nog bozer, dringen hen om in verdediging te schieten en maken hen angstig. De volgende stappen kunnen bijdragen aan het doorbreken van de woedecyclus:
  • Let goed op signalen van toenemende woede: woede neemt meestal geleidelijk toe. Let op snelle ademhaling, beschuldigende gedachten enzovoort.
  • Spreek een time-outteken af: Laat de gezinsleden weten dat je een time-out wil om je boosheid onder controle te krijgen. Het moet een neutraal teken zijn.
  • Zoek een plek waar je alleen kunt zijn en zorg ervoor dat de rest van het gezin weet waar je bent zodat zij zich niet in de steek gelaten voelen en proberen je tegen te houden.
  • Spreek af hoe lang de time-out mag duren. Niet langer dan 30 minuten is het beste. Daarna kan je een signaal geven dat je discussie  weer op wil starten. Het gezin moet weten dat de onderbroken situatie weer opgepakt moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat  de time-out geen vermijdingsgedrag wordt.
  • Alle gezinsleden moeten het eens zijn met de richtlijnen voor een time-out. Hierdoor weten zij wat ze kunnen verwachten als iemand een time-out wil.
  1. De gedachten over stress: accepteer dat stress er af en toe bij hoort. Bedenk dat het er niet om gaat stress te voorkomen, maar om stress hanteerbaar te houden. Stress moet worden gezien als een onderdeel van het gezinsleven. Weet dat stress ook weer verdwijnt en tijdelijk is. Richt je op wat je wel onder controle kunt houden en niet op wat je niet onder controle kunt houden. Probeer oplossingen voor problemen te bedenken in plaats van anderen de schuld te geven.
  2. Een time-out voor jezelf: een van de beste manieren om stress te verminderen, is tijd nemen voor jezelf; dit geldt zowel voor volwassenen als voor kinderen. Vermijd koffie, alcohol of drugs.

bron: The incredible years: A trouble-shooting guide for parents of children aged 2-8 years van Webster-Stratton

Hoe ga je om met tentamenstress, tentamenangst en negatieve faalangst?

Hoe ga je om met tentamenstress, tentamenangst en negatieve faalangst?

Positieve faalangst

  • Er zijn studenten die het maken van een tentamen altijd moeilijk vinden, ook als zij goed gestudeerd hebben. Zij voelen zich angstig en gespannen vóór en tijdens het tentamen. Voor enkelen kan dit een positief effect hebben. Sommige studenten hebben de spanning nodig om het tentamen goed te kunnen maken. Dit wordt ook wel positieve faalangst genoemd. Bij anderen werkt dit echter nadelig. De angst en spanning loopt dermate hoog op dat zij verlammen en niet meer goed na kunnen denken. Deze negatieve faalangst heeft gevolgen voor je prestaties.

Hoe ga je om met tentamenstress en negatieve faalangst?

  • Een goede voorbereiding is voor mensen met negatieve faalangst erg belangrijk.
  • Doordat je elke dag iets doet ter voorbereiding op het tentamen, kan je tegen jezelf zeggen dat je goed hebt voorbereid en dus niet bang hoeft te zijn om het niet te halen. Zeg tegen jezelf dat je goed hebt geleerd en overtuig jezelf ervan dat je de stof weet en dat niemand je dat af kan nemen. Het hebben van zelfvertrouwen is hierbij dus zeer belangrijk. Het zal je helpen je onnodige angsten onder controle te houden.
  • Lukt het je niet om zelf van je faalangst af te komen, zoek dan hulp bij je studiecoördinator of studentpsycholoog.
  • Diverse studies hebben uitgewezen dat meditatie studenten helpt om te focussen en te concentreren. Daarnaast kan het studiestress verminderen.
    Wat zijn oefeningen en tools die kan je doen om beter om te gaan met stress, instabiliteit, onevenwichtigheid en piekergedrag?
    Stabiliteit & Stress: ga actief om met je negatieve emoties

      

     

     

    Trainingen, Testen & Toepassingen

     

    Stress, burnout en ontspanning: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

    Stress, burnout en ontspanning: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

    Hoe geef je jezelf een time-out?

    Hoe geef je jezelf een time-out?

    Door te leren ontspannen en het stressniveau te beheersen kun je de controle behouden en hierdoor de gestelde doelen bereiken zonder jezelf en naasten uit te putten. Soms is het nodig dat je jezelf aanleert om je lichamelijk te ontspannen. Een voorbeeld is een time-out bij stress. Het doel van een time-out is stress of woede de rug toe te keren en de aandacht te richten op wat werkelijk van belang is. In plaats van zeer betrokken te raken bij stressvolle situaties neem je een time-out. Zodra je weer overzicht hebt over een situatie kan die je niet meer overweldigen. Een time-out mag een minuut of een uur duren. Korte maar veelvuldige time-outs in de dagelijkse routine kunnen het welbevinden en zelfbeheersing doen laten groeien.

    Er zijn zes manieren om een time-out voor jezelf te nemen om verschillende redenen:

    1. Time-out en ademhaling: stress kan verminderd worden door diep en langzaam ademhalen. Dit zorgt ervoor om spanning te verminderen, de spieren te ontspannen, de hartslag te doen afnemen, de bloeddruk te verlagen en de geest tot rust te brengen. Vaak moet je eerst leren om je lichamelijk te ontspannen voordat je weer controle krijgt over je gedachten.
    2. Time-out voor onderweg: de time-out voor onderweg kan overal worden toegepast, een voorbeeld is tijdens het doen van boodschappen. 1) Span en ontspan systematisch bepaalde delen van het lichaam. 2) Sluit je ogen en bedenk hoe je spieren zich spannen en ontspannen. 3) Bij inademing, span dan daarbij zo hard mogelijk je rechterarm en –vuist aan. Houd dit voor 4 tellen vast en ontspan vervolgens volledig terwijl je uitademt. 5) Herhaal dit voor je linkerarm en vuist, voor je billen, voor rechter- en linkerbeen en –voet, en daarna voor gezicht en kaken. 6) Span als laatst het hele lichaam en laat vervolgens los.
    3. Time-out door beeldvorming: hierbij stel je een rustgevende scene of moment uit het leven voor. Verbeelden is voor iedereen anders. Je zult het moeten uitproberen om uit te vinden bij welke soort voorstelling je ontspant.
    4. Time-out om de boze gevoelens te beheersen: stoom afblazen blijkt juist een stimulerend effect te hebben op agressie en gebruik van geweld in plaats van dat het een opluchtend effect heeft. Uit onderzoek is gebleken dat bij partners die tegen elkaar schreeuwen de boosheid achteraf niet minder is geworden maar juist is toegenomen. Boze uitbarstingen blijken vaak juist zichzelf te versterken, omdat ze mensen een onterecht gevoel van macht geven. Een woede-uitbarsting kan ook een manier zijn om wraak te nemen. Dit zijn echter allemaal korte termijn effecten; het allerbelangrijkst is om te kijken naar de effecten op de lange termijn: die kunnen blijvend en beschadigend zijn. Ouders met woedeaanvallen geven een verkeerd voorbeeld en maken de andere gezinsleden nog bozer, dringen hen om in verdediging te schieten en maken hen angstig. De volgende stappen kunnen bijdragen aan het doorbreken van de woedecyclus:
    • Let goed op signalen van toenemende woede: woede neemt meestal geleidelijk toe. Let op snelle ademhaling, beschuldigende gedachten enzovoort.
    • Spreek een time-outteken af: Laat de gezinsleden weten dat je een time-out wil om je boosheid onder controle te krijgen. Het moet een neutraal teken zijn.
    • Zoek een plek waar je alleen kunt zijn en zorg ervoor dat de rest van het gezin weet waar je bent zodat zij zich niet in de steek gelaten voelen en proberen je tegen te houden.
    • Spreek af hoe lang de time-out mag duren. Niet langer dan 30 minuten is het beste. Daarna kan je een signaal geven dat je discussie  weer op wil starten. Het gezin moet weten dat de onderbroken situatie weer opgepakt moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat  de time-out geen vermijdingsgedrag wordt.
    • Alle gezinsleden moeten het eens zijn met de richtlijnen voor een time-out. Hierdoor weten zij wat ze kunnen verwachten als iemand een time-out wil.
    1. De gedachten over stress: accepteer dat stress er af en toe bij hoort. Bedenk dat het er niet om gaat stress te voorkomen, maar om stress hanteerbaar te houden. Stress moet worden gezien als een onderdeel van het gezinsleven. Weet dat stress ook weer verdwijnt en tijdelijk is. Richt je op wat je wel onder controle kunt houden en niet op wat je niet onder controle kunt houden. Probeer oplossingen voor problemen te bedenken in plaats van anderen de schuld te geven.
    2. Een time-out voor jezelf: een van de beste manieren om stress te verminderen, is tijd nemen voor jezelf; dit geldt zowel voor volwassenen als voor kinderen. Vermijd koffie, alcohol of drugs.

    bron: The incredible years: A trouble-shooting guide for parents of children aged 2-8 years van Webster-Stratton

    Hoe kun je binnen een organisatie omgaan met conflicten, diversiteit, stress en burnout?

    Hoe kun je binnen een organisatie omgaan met conflicten, diversiteit, stress en burnout?

    Het organisatieklimaat is belangrijk voor zowel managers als werknemers, dit is echter niet hetzelfde als de organisatiecultuur.

    Het klimaat is een situatie waarin gevoelens, reflecties en gedrag van mensen in de organisatie centraal staan. Dit kan dus door de tijd veranderen en is afhankelijk van de observeerder. In tegenstelling tot klimaat is de culture een vast gegeven, het is gevormd door de jaren heen en wordt niet meer veranderd. Naast het feit dat deze twee elkaar overlappen, beïnvloeden ze elkaar ook nog. Het klimaat en de cultuur bekijken beide dezelfde feiten maar dan op een andere manier. De cultuur laat de onderliggende waarden en veronderstellingen zien terwijl het klimaat meer een snapshot laat zien, op een bepaald tijdstip. Wel veronderstellen beide dat de organisatie het resultaat is van sociale interactie en dat tegelijkertijd de tijd de interactie vormt. Er zijn 8 startpunten om te kijken naar het klimaat in de organisatie, namelijk:

    • autonomy

    • cohesion

    • trust

    • pressure

    • support

    • recognition

    • fairness

    • innovation

    Deze 8 componenten zijn weer bruikbaar om het klimaat te veranderen door communicatie, waarden, verwachtingen, normen, beleid en regels, programma’s en leiderschap.

    Wat houdt diversiteit in?

    Organisaties kunnen natuurlijk uit verschillende soorten personen bestaan. Dit kan goed zijn, maar het kan ook tot conflicten leiden. Een van de problemen die kan ontstaan in een diverse organisatie, is stereotypering. Een stereotype is iemands geloof over de karakteristieken van een groep. Stereotypering is een vier stappen proces welke begint met het categoriseren van mensen in groepen op basis van verschillende criteria, zoals geslacht, leeftijd, ras, religie etc. Daarna leiden we af dat alle mensen in een bepaalde groep dezelfde karakteristieken en traits hebben. We vormen verwachtingen van anderen en interpreteren hun gedrag aan de hand van de stereotypen. Stereotypering kan wel of niet accuraat zijn en dit leidt tot ingroup-outgroup thinking. Er zijn verschillende soorten stereotypes. De meest voorkomende in een organisatie zijn:

    1. Seks-role (gender) stereotype: bv Mannen vragen nooit om hulp, en vrouwen kunnen geen kaart lezen of mannen zijn goede leiders, vrouwen zijn goede verzorgers. De glass ceiling is een onzichtbare hindernis die ervoor zorgt dat vrouwen en minderheden geen topmanagement posities hebben.

    2. Age stereotype: bv. oudere mensen zijn minder flexibel en kunnen minder snel nieuwe technieken (computers) leren

    3. Ethic and racial stereotypes: bijvoorbeeld allochtoon kan bepaald werk niet goed doen.

    Het managen van diversiteit houdt in dat organisatieveranderingen gecreëerd moeten worden die mogelijk maken dat alle mensen maximaal presteren. Als diversiteit effectief wordt gemanaged zal er een competitief voordeel ontstaan voor de organisatie. Het kan zorgen voor lagere kosten en verbeterde attitudes van de medewerkers, het aantrekken en vasthouden van competente werknemers, verhoogde sales en winst, meer creativiteit en innovatie en een betere productiviteit en oplossingsgerichtheid. Werknemers vinden het fijn als ze dezelfde mogelijkheden krijgen. Dit wordt ook wel equality genoemd. Barrières en uitdagingen die komen kijken bij het managen van diversiteit zijn belangrijk om in het achterhoofd te houden. Voorbeelden hiervan zijn dat er weerstand is tegen verandering en dat er niet een ondersteunende en wel een vijandelijke werkomgeving is. Er zijn verschillende acties om de diversiteitsproblemen aan te pakken. Een manager kan meer of juist minder diverse mensen in alle lagen van de organisatie zetten. Een andere actie is om te ontkennen dat er verschillen bestaan. Ook kan men alle diverse mensen leren om te passen bij de organisatie of net zo te worden als de dominante groep (assimilatie). Daarnaast kunnen verschillen worden ontmoedigd (surpress). Ook kan er behouden worden van hoe dingen gedaan worden en diverse mensen aan de zijlijn zetten (isolate). Daarnaast kunnen verschillen erkend worden, maar er wordt geen waarde aan gehecht en het wordt niet geaccepteerd (tolerate). Ook kunnen door goede relaties verschillen worden overwonnen (building). Tenslotte kunnen mensen verschillen herkennen en accepteren en het met elkaar eens zijn dat iedereen en alles open staat voor verandering.

    Ann Morrison had specifieke diversiteitsinitiatieven. Zij onderscheidt drie typen van activiteiten:

    • Accountability practices: relateren aan verantwoordelijkheid van professionele mensen om diverse werknemers eerlijk te behandelen.

    • Development practices: focus ligt op voorbereiden van diverse werknemers op grotere verantwoordelijkheid en verrijking.

    • Recruitment practices: pogingen om gekwalificeerde en diverse werknemers aan te trekken voor alle niveaus in de organisatie.

    Wat is stress?

    Stress is iets wat niet meer weg te denken valt uit het werkleven. Dit komt voornamelijk door de grotere concurrentiestrijd tussen bedrijven waardoor werknemers betere kwaliteit en grotere kwantiteit moeten leveren in minder tijd en met minder resources. Daarnaast zorgen technologische verbeteringen ervoor dat een het voor een werknemer moeilijker wordt om zich te ontbinden van de werkplek. De dynamieken van het moderne leven zorgen ervoor dat het moeilijk wordt om werk en privé gescheiden te houden. En als laatste heeft men meer stress doordat deze gerelateerd is aan motivatie. Dus hoe meer gemotiveerd men is hoe meer stress men meemaakt.

    Stress zorgt voor 2 basis reacties: actief vechten of passief vluchten oftewel de fight-or-flight response. Stressors zijn omgevingsfactoren die stress veroorzaken. Stress kan veroorzaakt worden door socio-demografische factoren (scholing), socio-economische factoren (onderbetaald zijn) en psychologische factoren. Stress is een adaptief antwoord, gematigd door individuele karakteristieken en/of psychologische processen, dat is een consequentie is van een externe actie, situatie of gebeurtenis dat fysiek en psychologisch veel vraagt van een persoon. Eustress is stress dat positief is of positieve uitkomsten produceert.

    Wat zijn modellen van stress?

    Het Karasek model houdt in dat stress factoren zijn ingebed in de organisatie in plaats van in iemand zijn individuele karakteristieken. Het model bestaat uit 3 dimensies. Centraal in het model staat de interactie tussen job demand en job control. De eerste twee dimensies verklaren de werkomgeving deze zijn de psychologische vraag van werk en de hoeveelheid autonomie die iemand heeft. De derde dimensies is sociale ondersteuning. Volgens het model heeft men meer kans op stress wanneer de psychologische vraag hoog is en de hoeveelheid autonomie in een baan laag is. Dus de hoge psychologische vraag alleen hoeft niet tot stress te leiden. Het is de combinatie van hoge psychologische vraag en lage autonomie. De negatieve effecten van deze combinatie kunnen versterkt worden door weinig sociale ondersteuning.

    Het model van beroepsstress kijkt grondiger naar de relaties tussen stressors, individuele verschillen en uitkomsten. Het model laat zien dat 4 soorten stressors zorgen voor stress, welke dan weer voor verschillende uitkomsten zorgen. Deze zijn op individueel niveau (rolconflicten, werklading), groepsniveau (management gedrag, conflicten tussen groepen), organisatieniveau (cultuur, structuur, technologie) en extra-organisatieniveau (familie, economie, geluid, warmte). Deze zorgen dus voor verschillende uitkomsten zoals psychologisch/houdingsstress (werktevredenheid, emotie, toewijding), gedragsstress (afwezigheid, ongelukken, prestatie), cognitieve stress (slechte beslissingen maken, geen concentratie) en fysieke gezondheid (immuunsysteem). Verschillende individuele verschillen matigen de uitkomsten. Ook is de waargenomen stress belangrijk. Immers, dit gaat over hoe mensen de invloed van verschillende stressors op hun leven ervaren. Mensen kunnen dezelfde stressor op verschillende manieren interpreteren.

    Stressvolle gebeurtenissen in het leven zijn gebeurtenissen in het leven die niet werk gerelateerd zijn en dagelijkse routines en sociale gebeurtenissen ontwrichten. Oncontroleerbare gebeurtenissen die negatief zijn voor iemand zorgen voor de meeste stress.

    Hoe moet men omgaan met burn-outs en stress?

    Wat is een burn-out?

    Een burn-out is een stress gerelateerd probleem welke vaak voorkomt in beroepen die een helpende functie hebben zoals sociale werkers, zusters en advocaten. Het gaat hier niet om een specifiek gevoel, houding of psychologische uitkomst gerelateerd aan een specifieke tijdsperiode, het gebeurt door de tijd heen. Het is een conditie van emotionele uitputting en negatieve houdingen. Typische karakteristieken van iemand met een burn-out zijn moeheid, verveling, falen en ontevredenheid.

    Het model dat ontworpen is bij een burn-out bestaat uit 3 sleutelfasen. Deze zijn emotionele uitputting, depersonalisering en het gevoel van het missen van persoonlijke bekwaamheden. Emotionele uitputting komt door persoonlijke stressors en werk en organisatie stressors. Emotionele uitputting leidt na een tijd tot de-personalisatie en dit zal uiteindelijk leiden tot een gevoel van onderwaardering. Deze 3 worden allemaal nog weer beïnvloed door negatieve houding- en gedragsuitkomsten.

    Burn-outs kunnen voorkomen worden door buffers. Dit zijn bronnen of administratieve veranderingen welke een burn-out reduceren. Dit zijn bijvoorbeeld erkenning van bekwaamheden, meer vrijheid geven tot het maken van beslissingen, meer communicatie met top en beloningen.

    Om beroepsstress te matigen zijn er verschillende matigende factoren zoals sociale ondersteuning. Dit is de hoeveelheid hulp dat men krijgt van sociale relaties. Het model wat hierbij behoort heeft betrekking op culturele normen, sociale instituties, bedrijven, groepen en individuen welke allemaal bronnen zijn van sociale ondersteuning. Deze bronnen zorgen voor 4 typen ondersteuning:

    • Esteem support: de persoon is geaccepteerd en gerespecteerd ondanks problemen of onkunde.

    • Informational support: hulp bij het definiëren, begrijpen en coping van problemen.

    • Social companionship; tijd doorbrengen met anderen in vrije tijds en recreatieve activiteiten.

    • Instrumental support: financiële hulp, materiële hulpmiddelen of nodige services.

    Wat is coping?

    Dit is het proces van omgaan met stress zowel extern als intern. Het coping proces heeft 3 grote componenten: situatie en persoonlijke factoren, cognitieve beoordelingen van deze stressors en coping strategieën. Situatie factoren zijn omgevingskarakteristieken welke de interpretatie van stressors beïnvloeden. Persoonlijke factoren zijn persoonlijkheidstraits en persoonlijke bronnen die de beoordeling van stressors beïnvloeden. Cognitieve beoordeling reflecteert de gehele perceptie van een situatie of een stressor. Deze beoordeelt of een stressor schadelijk, bedreigend of uitdagend is. Coping strategieën kunnen worden onderverdeeld in 3 soorten:

    1. Control strategie, coping strategie dat direct problemen confronteert of oplost. Escape strategie, coping strategie dat stressors en problemen uit de weg gaat of negeert.

    2. Symptom management strategie, coping strategie dat focust op het reduceren van de symptomen van stress.

    3. Enkele manieren om stress te reduceren zijn het ontspannen van de spieren, biofeedback (letten op je lichaam), meditatie en cognitief herstructureren.

    Hoe worden stress en coping benaderd binnen de gezondheidspsychologie?

    Hoe worden stress en coping benaderd binnen de gezondheidspsychologie?

    Gezondheidspsychologie is een veld binnen de psychologie waar men zich bezighoudt met het begrijpen van psychologische invloeden op hoe mensen gezond blijven, waarom mensen ziek worden en hoe mensen reageren wanneer ze ziek worden.

    Een beknopte uitleg van de gezondheidspsychologie

    De thema’s binnen de gezondheidspsychologie zijn van alle tijden. Veel culturen geloofden lang geleden dat er een relatie bestaat tussen je gedrag, mentale staat en je gezondheid. In de huidige tijd is er hiervoor ook wetenschappelijke evidentie. Lichamelijke ziekten worden geassocieerd met kwaadheid, vijandigheid, pessimisme, depressie, sociale isolatie en een gevoel van hopeloosheid. Daarnaast worden lichamelijke ziekten gelinkt met gedragsaspecten zoals weinig beweging, een slecht voedingspatroon, roken en alcohol en/of drugsmisbruik. Een goede gezondheid wordt daarentegen in verband gebracht met optimisme, het ervaren van positieve emoties en gedrag zoals genoeg lichaamsbeweging en het opvolgen van medisch advies.

    Een doel binnen de gezondheidspsychologie is mensen helpen te begrijpen dat ze een belangrijke rol kunnen spelen in het in controle houden van hun eigen gezondheid en levensverwachting. Een ander doel is mensen bijbrengen dat stress en belangrijke rol speelt in gezondheid en ziekte.

    Stress en stressoren

    In de gezondheidspsychologie wordt stress omschreven als een intern proces dat optreedt wanneer mensen zich proberen aan te passen aan situaties en gebeurtenissen. Deze situaties en gebeurtenissen worden stressoren genoemd. Stressreacties onderbreken je dagelijks functioneren of dreigen je dagelijks functioneren te onderbreken. Hierdoor moet je je aanpassen. Stressoren kunnen mild en tijdelijk, maar ook heftig en langdurig zijn. Sommige stressoren, zoals trouwen, zijn stimulerend of motiverend en wenselijk.

    Stressreacties zijn psychologische, fysieke en gedragsresponsen die je laat zien wanneer je te maken hebt met een stressor. Stress heeft dus een transactie tussen mensen en hun fysieke en psychologische omgevingen nodig. De hoeveelheid stress die men ervaart kan verminderd worden door de volgende stress mediators: steun van naaste, toenemen van grip op de situatie (het kunnen voorspellen en controleren van de situatie) en een positiever zelfbeeld.

    Stressoren en het meten hiervan

    Om stress te kunnen meten hebben Thomas Holmes en Richard Rahe meerdere mensen gevraagd om van bepaalde situaties aan te geven hoe stressvol dit is. Aan de hand van de uitkomst hebben ze de SRRS, Social Readjustment Rating Scale, bedacht. De stressscore van iemand kan berekend worden door te kijken naar welke gebeurtenissen iemand heeft meegemaakt en de scores hiervan bij elkaar op te tellen. Mensen die hoog scoren op de SRRS hebben een grotere kans om lichamelijke of geestelijke problemen te ontwikkelen dan mensen die lager scoren. Een tweede meetinstrument dat is ontworpen is de Life Experiences Survey (LES). Bij dit meetinstrument wordt gekeken naar hetgeen iemand heeft meegemaakt en naar de manier waarop diegene die situaties heeft ervaren.

    Stressrespons

    Fysieke en psychologische stressresponsen vinden vaak samen plaats, zeker wanneer stressoren intens zijn. Daarnaast kan het ene type stressrespons een ander type in werking stellen.

    Lichamelijke respons

    Als er iets engs is gebeurd, merk je dat je anders gaat ademen, hartkloppingen krijgt en gaat trillen. Dit zijn de lichamelijke gevolgen van stress. Dit is een vecht-of-vlucht reactie. Wanneer stress langer aanhoudt kan het zorgen voor een reeks van psychologische en lichamelijke problemen, het zogeheten General Adaptation Syndrome (GAS), bedacht door Selye. Dit is verdeeld in drie fasen. De eerste fase is de alarmfase, waarbij je de reactie krijgt van het vechten of vluchten. Daarna komt de fase van verzet, hierbij gaan de reacties van de alarmfase weg en doet het lichaam z’n best om met de stress om te gaan. Als laatste komt de fase van uitputting, waarbij iemand letterlijk ziek kan worden van alle stress. Het immuunsysteem is verzwakt, waardoor de kans op griep of verkoudheid toeneemt. Daarnaast kunnen de grote hoeveelheden cortisol en adrenaline door de stress zorgen voor onder andere hartproblemen. Ziekten als gevolg van stress worden ook wel aanpassingsziekten genoemd, stress wordt immers veroorzaakt door het verlies van evenwicht bij het aanpassen van veranderende omstandigheden.

    Psychologische respons

    Naast de lichamelijke reactie voel je ook de emotionele reactie. Zodra de stressor weg is, gaan de emoties ook weg, maar als de stressor niet weggaat, zullen de emoties ook aanhouden. Stress kan er ook voor zorgen dat je je minder goed kunt concentreren en je daardoor slechter nadenkt (cognitieve veranderingen). Dit kan worden veroorzaakt door rumineren (piekeren). Een hieraan gerelateerd fenomeen is catastroferen: het stilstaan bij en het overschatten van de mogelijke consequenties van negatieve gebeurtenissen. Daarnaast zorgt teveel opwinding door stress vaak voor een kleine aandachtsspanne. Mensen die stress ervaren houden het vaak bij hun mentale sets die een probleem niet altijd op de goede manier te lijf gaan. Daarnaast kan stress functional fixedness vergroten. Dit is de neiging tot het gebruiken van een object voor slechts één doel. Ook kan stress het proces van oordelen en beslissingen nemen aantasten.

    Gedragsrespons

    Je lichaamshouding, manier van bewegen en praten kunnen aangeven of je stress ervaart. Sommige mensen vluchten van de situaties die stressvol zijn (bijvoorbeeld door het gebruik van verdovende middelen), waardoor zij niet kunnen aanleren hoe ze met de stress om moeten gaan. Ook kunnen zo negatieve gezondheidsgevolgen ontstaan.

    Stress en psychologische ziekten

    Een voorbeeld van een psychologisch probleem dat wordt veroorzaakt door stress is een burnout. Men heeft dan chronisch stress ervaren en is daardoor niet meer in staat goed te functioneren in het dagelijks leven. Een tweede psychologisch probleem is de Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). De oorzaak hiervan is een traumatische ervaring waarin men zeer veel stress ervaart. Symptomen van PTSS zijn angstige en depressieve gevoelens, flashbacks naar de traumatische ervaring, slaapproblemen en een verminderde concentratie. Niet iedere traumatische ervaring hoeft echter een PTSS op te leveren, men kan ook sterker uit de ervaring komen. Psychologische problemen veroorzaakt door stress kunnen een genetische basis hebben maar pas tot uiting komen binnen een bepaalde (stressvolle) omgeving, men spreekt hier over het Diathesis stressmodel. 

    De aanwezigheid van stress mediatoren

    Verschillende mensen reageren op verschillende manieren op verschillende stressoren. De reden hiervoor wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld de volgende mediatoren:

    • Controle

    • Cognitieve schattingen

    • Voorspelbaarheid

    • Copingmethoden en bronnen

    • Sociale steun

    Het ontvangen van stressoren

    Onze kijk op de wereld hangt af van de stimuli die we ontvangen en hoe we deze interpreteren of inschatten. Met welke stressor je ook te maken hebt, wanneer je deze interpreteert als een bedreiging zal de stressor een negatievere impact hebben dan wanneer je dezelfde stressor zou interpreteren als een kans of uitdaging. Een belangrijk onderdeel van het inschatten van een stressor bestaat uit de controle die je denkt over de stressor te hebben en de voorspelbaarheid van de stressor.

    Controle en voorspelbaarheid

    Onvoorspelbare stressoren hebben meer impact dan stressoren die je wel kunt voorspellen, zeker wanneer de stressoren relatief heftig en kort zijn. Het is echter niet zo dat voorspelbaarheid je helemaal beschermt tegen stressoren. Wanneer zelfs milde voorspelbare stressoren over langere tijdsperioden aanhouden, kunnen zij zelfs schadelijker zijn dan kortere onvoorspelbare stressoren (dieronderzoek).

    De effecten van stressoren kunnen ook worden beïnvloed door het gevoel van controle. Een stressor waarbij mensen het idee hebben er controle over uit te kunnen voeren, heeft vaak een minder heftige impact op de gezondheid. De impact van de stressor wordt al verminderd wanneer je gelooft dat je controle hebt, zelfs wanneer die controle in het echt niet bestaat. Mensen die het idee hebben stressoren niet te kunnen controleren hebben een grotere kans op lichamelijke en psychische problematiek. Ze hebben vaak het gevoel van hulpeloosheid en hopeloosheid waardoor ze grotere risico’s hebben op het ontwikkelen van bijvoorbeeld hartproblemen of depressie.

    Copingmethoden en copingbronnen

    Mensen hebben vaak minder last van stressoren wanneer ze goede copingbronnen (zoals tijd en geld) en copingmethoden hebben. De focus van coping kan in de copingmethodes liggen op het probleem of op de emotie: probleemgerichte coping (je wilt de bron van de stress veranderen of verwijderen) en emotiegerichte coping (het reguleren van de negatieve gevolgen van de stressor). Dit kan ook samengaan als bijvoorbeeld werken aan het probleem ervoor zorgt dat je emoties minder erg worden. De copingmethoden werken niet altijd. Als je zeer gestrest wordt van de gedachte aan een aankomend tentamen, maar je neemt enkel een kalmeringsmiddel en gaat niet leren, dan werken de methoden bijvoorbeeld niet. Je stress op de korte termijn wordt wel verminderd of verdwijnt zelfs, maar doordat je het tentamen niet haalt, blijft de stress op de lange termijn bestaan. Het kan ook helpen om te denken aan wat stress met je doet en denken aan de positieve dingen die je van de situatie krijgt.

    De aanwezigheid van sociale steun

    Steun van een sociaal netwerk zorgt voor minder stressgevoelens en een betere gezondheid. Een slecht sociaal netwerk is volgens sommige studies ongeveer even ongezond als roken en een ongezonde levensstijl. Naast dat steun kan zorgen voor minder stress kan het ook zijn dat goed om kunnen gaan met stress zorgt voor meer sociale contacten. De kwaliteit van de relatie met mensen is ook belangrijk, conflicten zijn bijvoorbeeld slecht voor de gezondheid. Sociale steun kan iemand helpen als de persoon hierdoor zijn emoties kan uiten, omdat volgens Pennebaker het inhouden van deze emoties stress veroorzaakt. Te veel steun kan ook even slecht zijn als te weinig steun. Zo kan een grote sociale kring waarin bijna iedereen rookt, ervoor zorgen dat jij niet stopt met roken.

    Persoonlijkheid, stress en geslacht

    De impact van stress wordt gedeeltelijk veroorzaakt door hoe mensen in het algemeen over de wereld denken en op de wereld reageren. Zo hebben mensen die stressoren negeren waar dit mogelijk is, een grotere kans op ziekten. Mensen die stressoren in het algemeen juist opvatten als tijdelijke uitdagingen en die de oorzaak van de stressor niet altijd bij zichzelf leggen hebben een veel kleinere kans op het ontwikkelen van ziekten. Een belangrijke oorzaak hiervan is het dispositioneel optimisme: het geloof dat alles goed komt.

    Naast optimisme worden ook het gevoel van geluk en andere positieve emoties gerelateerd aan een langere levensloop en een betere gezondheid.

    Daarnaast lijkt het geslacht een belangrijke rol te spelen. Mannen reageren heftiger op stress dan vrouwen, waarschijnlijk omdat stresshormonen anders reageren op de geslachtshormonen. Misschien is dit voor een gedeelte de reden dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen.

    Gezondheid en ziekte met de bijbehorende psychologie en fysiologie

    Ziekten, stress en het immuunsysteem

    Psychoneuroimmunologie is een vorm van psychologie die zich bezig houdt met de samenhang tussen fysieke en mentale processen die het lichaam in staat stellen om zich te verdedigen tegen ziekten. Wanneer het immuunsysteem is verzwakt door stress zijn we vatbaarder voor verschillende ziekten. Wanneer er sprake is van een overactief immuunsysteem, kunnen er ook vervelende dingen gebeuren: er kunnen chronische en progressieve ziekten als artritis en diabetes ontstaan. Cellen van het immuunsysteem vallen dan gezonde goede lichaamscellen aan.

    Belangrijke cellen in het immuunsysteem die het lichaam beschermen tegen ziekten zijn witte bloedcellen oftewel leukocyten. Leukocyten worden gevormd in het beenmerg en ze dienen als mobiele verdedigingscellen. Vormen van leukocyten zijn B-cellen en T-cellen. T-cellen doden andere (verkeerde/gevaarlijke) cellen en B-cellen produceren antilichamen. Andere vormen van leukocyten zijn natural killer cells, deze doden veel verschillende onbekende organismen. De macrofaag, een andere leukocyt, eet onbekende cellen op buiten de bloedbaan, bijvoorbeeld in je organen. De activiteit van deze cellen wordt beïnvloed door het endocrine systeem en het centrale en autonome zenuwstelsel. Door deze connecties hebben stressvolle situaties invloed op het immuunsysteem, maar hoe dit precies werkt is nog onbekend.

    Ziekten, stress en het cardiovasculaire systeem

    Het sympatho-adreno-medullary (SAM) systeem mobiliseert het lichaam bij gevaar. Doordat het SAM systeem gerelateerd is aan het cardiovasculaire systeem kan een herhaaldelijke activatie van het SAM systeem door stressoren coronaire hartziekten veroorzaken, vooral als de mensen lichamelijk heftiger reageren op stress. Iemand die ongeduldig is en een gevoel heeft van vijandigheid heeft een grotere kans op een hartziekte.

    Verhoogt vijandigheid het risico op hartziekten?

    Vijandigheid wordt gekarakteriseerd als achterdocht, regelmatige kwaadheid, wrok, vijandschap en het wantrouwen van anderen. Vijandigheid wordt aangemerkt als een risicofactor op het ontstaan van coronaire hartziekten of het krijgen van een hartaanval, maar is vijandigheid wel zo gevaarlijk als gezondheidspsychologen denken?

    Er is wetenschappelijk bewijs voor een relatie tussen vijandigheid en hartziekten, maar wetenschappers weten nog niet wat de relatie verklaart. Er lijken zowel directe als indirecte banden aanwezig te zijn, maar onderzoek naar de relatie is lastig omdat de onafhankelijke variabele (vijandigheid) niet gemanipuleerd kan worden. Een causale relatie kan dus niet zomaar worden gelegd. Er zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van een derde variabele die de relatie verklaart.

    Gezondheidsgedachten en gezond gedrag

    Gezondheidspsychologen proberen gedachtenprocessen die leiden tot gezondheidsbedreigend gedrag te begrijpen en op basis hiervan interventies te ontwikkelen. Dit valt onder het health belief model. Rosenstock ontwierp zo’n model. Hij dacht dat de beslissing die mensen nemen over gezond gedrag afhangt van de volgende factoren:

    • Het geloven in de ernst en de consequenties van de ziekte.

    • Het geloven dat het gezondheidsprobleem je persoonlijk bedreigt.

    • Het geloven dat het veranderen van bepaald gedrag het risico op het gezondheidsprobleem vermindert.

    • Een vergelijking tussen de verwachte voordelen door de gedragsverandering en de verwachte kosten van de gedragsverandering.

    Om te stoppen met roken moet je dus geloven dat je een groot risico hebt op het ontwikkelen van longkanker, dat longkanker heel ernstig en levensbedreigend is, dat je door te stoppen met roken het risico op longkanker aanzienlijk kan verkleinen en dat de moeilijkheid van het stoppen met roken minder erg is dan het doodgaan aan longkanker.

    Andere health belief models nemen vaak ook de self efficacy mee (het geloof dat je bepaald gedrag kunt uitvoeren).

    Gezond gedrag en het veranderen hiervan

    Volgens James Prochaska en collega’s is het veranderen van risicogedrag een proces van vijf fasen:

    • Fase 1: voorbeschouwing. men voorziet nog geen problemen in gezondheid. Geen plannen heeft men gemaakt met als doel te veranderen.

    • Fase 2: de beschouwing. men ziet in dat zijn/haar gezondheid in gevaar is. Men denkt eraan om serieus te veranderen.

    • Fase 3: voorbereiden. Men maakt serieuze plannen.

    • Fase 4: actie ondernemen. Men voert alle plannen serieus uit en verandert zijn/haar gedrag.

    • Fase 5: volhouden. Ten minste zes maanden heeft het gezonde gedrag voortgeduurd. Hierbij heeft men vaardigheden ontwikkeld.

    Vaak vallen mensen terug in een eerder stadium. Ze doorlopen fasen één tot en met vier een aantal keer (en vallen telkens terug), voordat ze stadium vijf echt bereiken.

    Programma’s en het promoten van gezondheid

    Een belangrijk onderdeel van het werk van gezondheidspsychologen is het verbeteren van de stress copingvaardigheden van mensen. De eerste stap van het leren omgaan met stress (coping) is het maken van een systematische assessment over in hoeverre de stress je leven ontwricht. Hiervoor moet je ten eerste de specifieke gebeurtenissen en situaties die optreden als stressoren herkennen en ten tweede de effecten van die stressoren herkennen. Vervolgens is de tweede stap het stellen van doelen. Welke stressoren en stressresponsen wil je aanpakken, welke stressoren zijn veranderbaar en welke niet? De derde stap is het plannen van de specifieke stappen die je nodig hebt voor het omgaan met de stress. Tijdens de vierde stap onderneem je actie: je voert je copingplannen uit. De vijfde stap omvat de evaluatie: bepaal de veranderingen in stressoren en stressresponsen die zijn ontstaan door je copingmethoden. Uiteindelijk kom je bij de zesde stap: verander je copingmethoden om je resultaten te verbeteren wanneer dit nodig is.

    Onthoud wel dat er geen universele copingmethode bestaat: wat voor de ene persoon werkt, hoeft voor de andere persoon niet te werken, Daarnaast hoeft een copingmethode die bij de ene stressor wel werkt, niet per definitie bij een andere stressor uitkomst te bieden.

    Copingstrategieën kunnen gebaseerd zijn op emoties, cognitief zijn, op gedrag gericht of lichamelijk zijn. Cognitieve strategieën gaan over het veranderen van hoe we denken over de stressoren. Zo wordt catastrofaal denken veranderd door gedachten waarin de stressor wordt gezien als een uitdaging in plaats van een bedreiging. Dit heet cognitieve herstructurering. Strategieën die zich op emoties richten gaan over het zoeken naar sociale steun. De strategieën gericht op gedrag gaan over het minimaliseren van de impact van de stressoren. Een voorbeeld hiervan is time management. Lichamelijke strategieën richten zich op het veranderen van onwenselijke lichamelijke reacties op de stressoren. De meest voorkomende lichamelijke strategie is het gebruik van medicatie (of verdovende middelen). Een vorm van niet-chemische lichamelijke coping is een progressieve spierrelaxatie training.

    Wat is het effect van stress en problemen op relaties?
    Wat is het effect van stress op gezondheid?

    Wat is het effect van stress op gezondheid?

    Wat is stress vanuit een medisch perspectief?

    De definitie van stress: Een negatieve situatie, een gevoel van druk, spanning of negatieve emotie. Stress treedt op wanneer er meer van de persoon wordt gevraagd dan hij/zij aan kan. Stressoren: externe of interne gebeurtenissen die stress responses tot gevolg hebben. Stress responses: De verschillende manieren waarop we op stress reageren.

    • Cognitief

    • Affectief

    • Gedragsmatig

    • Fysiek

    De fysieke respons op stress: De fight-flight respons maakt ons paraat voor onmiddellijke actie wanneer dit vereist is.

    • De sympathische tak van het autonome zenuwstelsel wordt geactiveerd als eerste snelle respons, de medulla in de nieren wordt gestimuleerd om stresshormonen te produceren, zoals adrenaline en noradrenaline. Stimulatie van het hart en de longen, en remming van bijvoorbeeld speekselproductie, vertering en reproductie.

    • Hypothalamus-hypofyse-adrenal-as wordt geactiveerd als tweede langzamere respons. De hypothalamus produceert corticotrophine releasing factor (CRF), dit resulteert na een cascade van reacties in de productie van cortisol (steroïde) en andere hormonen van de bijnierschors (adrenal cortex). Het bloedsuikerniveau schiet omhoog, het metabolisme neemt toe en heeft een effect op de regulatie van de bloeddruk, het immuunsysteem en de inflammatoire respons.

    Deze HHA-as is een systeem dat negatief terug wordt gekoppeld. Dit wil zeggen, wanneer cortisol zich in het bloed bevindt, wordt de hypothalamus getriggerd om de productie van CRF stop te zetten. Dit is de reden waarom, na een stressvolle gebeurtenis, het cortisolniveau in het bloed na 40-60 minuten weer terug naar normaal is. Echter, wanneer er sprake is van langdurige stress kan deze as worden gedisreguleerd waardoor er een constante verhoogde spiegel van cortisol in het bloed te vinden is. Dit heeft een negatieve invloed op het lichaam (ophoping van abdominaal vet, gebruik van spieren, zie voor andere symptomen het syndroom van Cushing). Ernstige en/of chronische stress is dus geassocieerd met een slechte gezondheid. Mensen helpen om hun stress onder controle te krijgen kan bijdragen aan het verminderen van ziekte op de lange termijn.

    De fysieke respons op stress kan als volgt worden gezien:

    • Alarm

    • Weerstand; het lichaam zal proberen om weer naar de normale toestand terug te keren.

    • Uitputting wanneer de stressor aanhoudt.

    Wanneer een stressor niet onder controle te houden is, dan zal er sprake zijn van een grotere hoeveelheid stress en een grotere negatieve invloed op de gezondheid. Dit in vergelijking met de situatie waarin de stressor wel onder controle te houden is.

    De HHA-as onderdrukt door de productie van cortisol de activiteit van het immuunsysteem. Dit heeft een anti-inflammatoir effect en vermindert het aantal witte bloedcellen en vermindert de productie en vrijlating van cytokines. Kortom, chronische stress heeft een negatieve invloed op bijna alle functies van het immuunsysteem, met een slechtere immuunreactie tot gevolg wanneer de persoon in contact komt met een pathogeen. Hierdoor wordt een persoon die lijdt aan veel en langdurige stress sneller ziek (is vatbaarder) dan een persoon die niet aan deze stress lijdt.

    Wanneer er sprake is van stress gaat het als volgt: appraisal – coping – reappraisal. Hieruit volgt dat stress een dynamisch proces is.

    Omgaan met stress

    De manier waarop een individu op stress reageert, is zeer verschillend. De verklaring voor de verschillende reacties op stress zijn onder andere te vinden in verschillen in sociale steun, verschillende manieren van hoe met stress om te gaan (verschillende coping responses) en verschillende in de karakteristieken waardoor de stress is ontstaan. Andere redenen waarom een individu op een bepaalde manier op stress reageert en een ander individu weer compleet verschillend met stress omgaat, zijn:

    • Persoonlijkheid: neuroticisme speelt hierin een belangrijke rol.

    • Coping, de manier waarop een individu met de stress omgaat.

      • Emotion-focussed: heeft betrekking op het gevoel, bijvoorbeeld angst

      • Problem-focussed: omgaan met het probleem door bijvoorbeeld informatie op te zoeken.

      • Approach coping: proberen op een proactieve manier met de situatie om te gaan. Deze patiënt is geïnteresseerd in hoe er mee om te gaan en duikt diep in het probleem. Deze patiënt zal ook graag naar het spreekuur komen om over zijn/haar probleem te praten.

      • Avoidant coping: Het probleem negeren. Deze patiënt zal moeilijk over zijn/haar probleem kunnen praten en wil er zo min mogelijk vanaf weten.

    • Sociale steun: patiënten met een brede sociale kring zijn veel minder geneigd om in de eerste plaats stress te ondervinden, in tegenstelling tot patiënten met geen/zeer weinig sociale steun. Ook kunnen patiënten met een brede sociale steun vaker succesvol met hun stress omgaan.

    • Fysieke activiteit: Het is algemeen bekend dat fysieke activiteit goed voor de mens is. Er bestaat bewijs dat exercise angst en depressie doet verminderen en het zelfvertrouwen doet toenemen.

    Burnout

    Een stress burnout wordt gemiddeld door 18 procent van de volwassenen ervaren in hun leven. Een stress burnout heeft de volgende drie voornaamste symptomen:

    1. Emotionele uitputting, vaak in combinatie met andere fysieke klachten zoals hoofdpijn, gastro-intestinale symptomen, hypertensie, verkoudheden, de griep en slaapproblemen.

    2. Depersonalisatie

    3. Een verminderde persoonlijke prestatie

    Er wordt een positief verband gezien tussen een burnout en een werkplek waarbij sprake is van:

    • Een hoge werkdruk

    • Weinig controle

    • Onvoldoende beloning voor het geleverde werk

    • Afwezigheid van gelijkheid/eerlijkheid

    • Waarde conflicten

    • Weinig eensgezindheid

    PTSD= post traumatic stress disorder (In het Nederlands: post traumatisch stress syndroom)

    Wat is de rol van risico en veerkracht in de ontwikkeling?

    Wat is de rol van risico en veerkracht in de ontwikkeling?

    Risico is gedefinieerd als de stressoren die een bewezen of een verondersteld effect hebben op de toenemende waarschijnlijkheid van een slechte aanpassing in kinderen, zoals armoede, mishandeling en families die uit elkaar vallen.

    Veerkracht komt voor wanneer kinderen positieve uitkomsten ervaren ondanks dat zij veel risico lopen. Voor veerkracht moet er twee voorwaarden bestaan: blootstelling aan een dreiging of erge tegenspoed en het behalen van een positieve aanpassing. Veerkracht is hierdoor een ontwikkelingsproces.

    Historische achtergrond

    Het begin van het gebruik van veerkracht in onderzoek is te vinden bij onderzoek naar personen met psychopathologie. Hierbij is het onderzoek van Norman Garmezy en zijn collega’s erg belangrijk (1940-1950). Toen hij wilde onderzoeken hoe het met de kinderen van ouders die een zware mentale stoornis hadden ging bleek dat het heel goed met hen ging. Hierna is hij de competentie van kinderen gaan onderzoeken.

    Ook een onderzoek in Hawaii waarbij bij de populatie kinderen zaten die meer dan 4 risicofactoren hadden, zoals armoede bleek dat zij het goed deden in hun ontwikkeling en hadden ze geen psychologische problemen. Deze groep had dan ook meer middelen, zoals een goed temperament en positief ouderschap om zich goed te ontwikkelen.

    Onderzoeken zoals degene die net genoemd zijn veranderden de visie op psychopathologie die eerst deterministisch was.

    Risicofactoren

    Risicofactoren bevatten catastrofale gebeurtenissen, zoals oorlog, natuurrampen, familietegenslagen zoals rouw en een scheiding en economische situaties, zoals armoede en blootstelling aan een negatieve omgeving, zoals arme buurten (op blz. 617 in figuur 19.1 staan meer voorbeelden van risicofactoren voor kinderen). Risicofactoren zijn een dreiging doordat het kind achtergesteld wordt op het gebied van de basisbehoeften zoals fysieke levensonderhoud en bescherming, emotionele veiligheid en hechting, en sociale interacties. De risico’s waar een kind aan blootgesteld wordt verschild ook per leeftijd. Jonge kinderen zijn nog erg afhankelijk van anderen en zijn hierdoor ook gevoeliger voor tegenslagen. Het is echter minder waarschijnlijk dat deze kinderen last hebben van risico’s in hun sociale omgeving, omdat ze dit nog niet kunnen begrijpen. Voor adolescenten is dit echter wel een groot risico, omdat zij dit wel allemaal kunnen begrijpen.

    Ouderlijke rouw

    De dood van een ouder is één van de meest traumatiserende gebeurtenissen voor kinderen. Dit staat voor een permanent verlies en scheiding van een primaire verzorger. Dit kan versterkt worden door stressoren zoals herstructurering van de familie, nieuwe verwachtingen van het gedrag van het kind, verdriet van de ouders en herinnering aan de dood van de ouders. Toch zijn de effecten geringer dan wanneer de ouders scheiden.

    Scheiding en conflicten tussen ouders

    Scheiding verhoogt het risico op psychologische, gedrags-, sociale en academische problemen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die opgroeien in eenoudergezinnen minder succesvol zijn dan kinderen uit tweeoudergezinnen. De risico’s zijn het grootst voor kinderen van gescheiden ouders waar er sprake is van veel conflict, het verlies van contact met één ouder, problemen met de mentale gezondheid van ouders, minder economische stabiliteit, en ouders die meerdere andere huwelijken of relaties aangaan. Hoewel de intensiteit van deze problemen afneemt blijven de problemen zichtbaar tot in de jonge volwassenheid. Ook is er sprake van de intergenerationele cirkel van moeilijkheden in relaties met anderen. Dit betekent dat kinderen van gescheiden ouders meer kans hebben op problemen met familie, in intieme relaties, in hun huwelijk en op het werk. Deze kinderen scheiden vaker, ze zijn minder tevreden over hun leven en hun welbevinden is minder. Dit geldt echter niet voor alle kinderen van gescheiden ouders. Veerkracht speelt hierbij een grote rol.

    Misbruik en mishandeling

    Mishandelde kinderen laten weinig veerkracht zien, omdat hun omgeving zo erg afwijkt van kinderen met een normale ontwikkeling. Mishandeling komt ook vaak samen voor met andere risicofactoren, zoals veel conflicten tussen ouders, psychopathologie van de ouders, drugsmisbruik van ouders en armoede. Het gebrek aan protectieve factoren maakt de zaak lastiger. Hoe ouder de kinderen zijn en hoe korter de mishandeling heeft plaatsgevonden des te meer er sprake kan zijn van veerkracht.

    Psychologische problemen bij ouders

    Mentale gezondheidsproblemen en drugs/alcoholmisbruik zijn ook gekoppeld aan verschillende gedrags-, sociaal-emotionele en cognitieve problemen bij kinderen. Veel van deze kinderen hebben dubbele risico’s, omdat er nog andere problemen zijn zoals financiële problemen, stressvolle gebeurtenissen en psychologische problemen.

    Veel van de studies naar psychologische problemen bij ouders hebben zich gericht op depressie van de moeder, omdat het bij vrouwen vaker voorkomt. Bevindingen laten zien dat kinderen van deze moeders meer risico lopen op moeilijkheden. Zo is het risico ook veel groter voor depressieve kinderen waarvan de ouders ook depressief waren, dan kinderen die geen depressieve ouders hadden. Hierbij zijn de non-genetische kenmerken betere voorspellers. Het gedrag van de ouders en wat ze overbrengen aan de kinderen is dus het belangrijkst. Over erfelijkheid is weinig bekend. Verder blijkt het opvoedgedrag heel belangrijk te zijn. Zo blijkt dat depressieve moeders meer negatieve en vijandige gedragingen, minder positieve gedragingen en meer negeren laten zien tegenover hun kinderen. Vaak is het bij de jonge kinderen het ergst en komt depressie bij de moeder vaak voor als de kinderen jong zijn.

    Socio-economische risicofactoren

    Jeugd inkomen armoede (child income poverty) komt voor wanneer kinderen in een familie opgroeien wiens inkomen beneden het niveau ligt wat nodig is om het minimale aan basisuitgaven te bekostigen. Dit zorgt voor een verhoogd risico op negatieve uitkomsten voor het kind. Zo heeft armoede erge effecten zoals een slechte fysieke gezondheid, lagere academische prestaties en schoolprestaties en bereiken ze minder en hebben ze vaker sociale emotionele en gedragsproblemen. Hier geldt ook weer dat hoe jonger het kind is, hoe erger de gevolgen.

    Een ander gebied wat veel onderzocht is, is een lage sociaaleconomische status van de ouders en laagopgeleide ouders. Hierbij zijn een lagere opleiding en een groter gezin risicofactoren, omdat er minder expertise en aandacht is. Verder blijkt dat de effecten van laagopgeleide ouders tegenover ouders met een laag inkomen verschillen met de uitkomsten van het kind. Verder blijken er veel verschillen te zijn. Zo zou een interventie gericht op het inkomen van het gezien wel externaliserende problemen kunnen oplossen, maar geen internaliserende.

    Stressvolle gebeurtenissen in het leven

    Er zijn veel gebeurtenissen die als stressvol worden ervaren. Zo kan het gaan om een verhuizing, maar ook om de dagelijkse irritante en vervelende gebeurtenissen. Dit heeft het meeste effect op de ouders, maar deze gebeurtenissen kunnen ook het welbevinden van kinderen beïnvloeden. Zo blijkt dat deze gebeurtenissen voor emotionele problemen kunnen leiden. Zo is gebleken dat meisjes die meer stressvolle gebeurtenissen meemaakten meer psychologische problemen hadden zoals depressie. Verder is gebleken dat deze hoge niveaus van stress ook lichamelijke gevolgen hadden. Het bleek dat de lichamen van kinderen die tijdens hun vroege kindertijd veel stress hadden meer moeite hadden met het adequaat reageren op stress.

    De sociale context van kinderen

    Kinderen die in arme buurten wonen lopen meer risico op het ervaren van moeilijke omstandigheden. Zij leven vaker in woningen die onvoldoende zijn, hebben minder toegang tot goede scholen en andere sociale middelen en worden vaker blootgesteld aan delinquente leeftijdsgenoten en meerdere gewelddadige gebeurtenissen. Hierbij bleek in Amerika dat deze kinderen het risico liepen op internaliserende problemen. Een Britse studie daarentegen liet zien dat zowel de buurt als de familie een voorspeller was voor externaliserende problemen.

    Mechanismen in de maatschappij

    De grotere sociale context is ook erg belangrijk. Hierbij kan gedacht worden aan discriminatie, racisme en vooroordelen die het leven van kinderen negatief kunnen beïnvloeden. Racisme en etnische discriminatie worden gekoppeld aan minder waargenomen controle, angst en frustratie. Ook blijkt dat leraren vaak lagere verwachtingen hebben van deze kinderen. Dit zou het onderpresteren van kinderen van een etnische minderheid kunnen verklaren.

    Catastrofale evenementen

    Hierbij kan gedacht worden aan oorlog, extreme deprivatie en natuurlijke rampen. Kinderen zijn vaak niet in staat om de consequenties van zulke catastrofes in te zien. Hierbij kan gedacht worden aan het verliezen van geliefden en het getuige zijn van wreedheden. Deze kinderen kunnen echter wanneer ze in andere omgevingen geplaatst worden weer normale levens leiden.

    Het meten van risico

    Het onderzoek van risicofactoren is verplaatst van aparte factoren naar het onderzoeken van meerdere factoren tegelijk, omdat deze risicofactoren vaak geclusterd zijn. Het onderzoek van risicofactoren verschilt van het onderzoek naar mogelijke oorzaken, omdat het meer probabilistisch is in plaats van deterministisch. Verder is gebleken dat één risicofactor op zichzelf niet voor grote problemen zorgt: het is meer een geschiedenis van risicofactoren die voor moeilijkheden zorgen.

    Accumulatie van risico

    Cumulatieve risicomodellen zijn opgesteld om meerdere risicofactoren te onderzoeken. In het model van Rutter worden individuele karakteristieken en de kwaliteit van de omgeving samengenomen. Elke risicofactor wordt in één van deze groepen ingedeeld en er wordt gekeken of deze aanwezig of afwezig is. Dit leidt tot de cumulatieve risicotheorie die stelt dat de som van risicofactoren in plaats van een enkele risico factor leidt tot disfunctioneren, omdat het de adaptieve kwaliteiten van een individu overweldigt. Hierbij wordt dus ook gesteld dat één risicofactor niet belangrijker is dan de andere. Ook is hierbij de hoeveelheid risicofactoren belangrijker dan hoe zwaar één risicofactor meeweegt.

    Uit onderzoek blijkt dat hoe hoger de hoeveelheid aan risicofactoren, des te slechter de ontwikkelingsuitkomsten zijn. Uit een onderzoek van Rutter waarin hij de risicofactoren echtelijke nood, lage sociaaleconomische status, grote familie, criminaliteit van de ouders, psychiatrische stoornis van de moeder en plaatsing van het kind in de pleegzorg bekeek, blijkt dat niet één individueel risicofactor de uitkomsten van de kinderen bepaalde, maar de som van risicofactoren dit wel deed. Deze hoeveelheid aan risicofactoren voorspelde dan ook een diagnose van een stoornis.

    Ook in een onderzoek van Sameroff, die naar tien risicofactoren keek, bleek dat hoe meer risicofactoren des te slechter de cognitieve en mentale gezondheidsuitkomsten. Hierbij waren de kinderen met meer risicofactoren vaker afwezig op school, scoorden zij lager op school en hadden ze vaker een lager IQ. Het verschil tussen de kinderen met en zonder de risicofactoren bleek ook te vergroten over de tijd.

    Specifieke risico’s

    Een nadeel van de cumulatieve aanpak is dat het aanneemt dat elke risicofactor net zo zwaar weegt en dat ze met elkaar te vergelijken zijn. Hoewel de som van risicofactoren zwaarder weegt dan één risicofactor is de impact van verschillende risicofactor verschillend. De vraag of de kwaliteit of kwantiteit van risicofactoren het belangrijkst is voor kinderen werd ook onderzocht door Sameroff et al. Zij concludeerden dat kwantiteit het belangrijkste was bij het voorspellen van uitkomsten voor kinderen en dat de combinatie van risicofactoren hierbij niet uitmaakte. Een ander onderzoek gebruikte de Strengths and difficulties questionaire (SDQ) om te kijken wat zwaarder woog. Ook hier werd gevonden dat de hoeveelheid risicofactoren belangrijker was dan de individuele type risicofactoren. Tijdens dit onderzoek is er ook gebruikt maakt van de adverse life events scale die stress in het leven meet. Uit deze meting kwam hetzelfde resultaat.

    Andere onderzoeken hebben dezelfde resultaten gevonden: het aantal risicofactoren weegt zwaarder dan individuele risicofactoren.

    Equifinaliteit en mulitifinaliteit

    Verder onderzoek heeft bewezen dat één bepaalde risicofactor kan leiden dat meerdere uitkomsten voor het kind. Dit wordt multifinaliteit genoemd. Daarbij kan de uitkomst voor een kind beïnvloed worden door meerdere risicofactoren. Dit wordt equifinaliteit genoemd.

    Niveaus van risico’s

    Uit onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid emotioneel en gedragsproblemen verschilde per buurt waarin de kinderen woonden. Veel van deze verschillen konden verklaard worden de sociaaleconomische status van de buurten: hoe lager de sociaaleconomische status des te meer problemen. Toen er echter gecontroleerd werd voor sociaaleconomische status bleek dat de familie erg belangrijk was.

    Protectieve en kwetsbaarheidsfactoren

    Bij kinderen die slagen in het leven ondanks risicofactoren is er sprake van protectieve factoren die compenseren voor de moeilijkheden in hun leven. Protectieve factoren zijn eigenschappen van personen, omgevingen, situaties en gebeurtenissen die leiden tot positieve aanpassing bij tegenslagen. Daarnaast bestaan er ook nog kwetsbaarheidsfactoren. Deze zijn samen met protectieve factoren te plaatsten op een construct waarbij protectieve factoren aan de ene kant staan en kwetsbaarheidsfactoren aan de andere kant. Hierbij zijn de protectieve factoren de positieve kant (bijv. een warme opvoeding) en de kwetsbaarheidsfactoren de negatieve kant (bijv. ouders die heel koud zijn tegen hun kinderen).

    Garmezy heeft drie variabelen gevonden die werken als protectieve factoren: 1) persoonlijke karakteristieken van het kind zoals sekse, intelligentie en persoonlijkheidskenmerken; 2) karakteristieken van de familie zoals warmte, gezinscohesie en structuur; en 3) externe ondersteuningssystemen zoals leeftijdsgenoten en school (in tabel 19.2 op blz. 630 zijn meer voorbeelden van protectieve factoren te vinden). Hierbij moet wel geconcludeerd worden dat niet alle protectieve factoren voor verschillende kinderen hetzelfde zijn. Sommige omstandigheden vragen om andere dingen. Zo is een autoritatieve opvoeding goed voor kinderen in de middenklassen, maar voor kinderen in minder goede buurten is waarschijnlijk meer controle van de ouders nodig.

    Persoonlijke karakteristieken

    Persoonlijke karakteristieken die als protectieve factoren werken zijn zowel genetische factoren als factoren zoals geslacht, intelligentie, temperament en persoonlijkheidskenmerken. Zo bepalen persoonlijkheidskenmerken hoe het kind op een bepaalde situatie reageert: sommige kinderen zullen er meer moeite mee hebben dan anderen.

    Andere onderzoeken hebben aangewezen dat geslacht invloed heeft op de manier waarop kinderen op tegenslagen reageren. Zo wordt er gesuggereerd dat meisjes minder gevoelig zijn voor emotionele en gedragsproblemen dan jongens wanneer zij blootstaan aan stress in de familie. Hier werd aan toegevoegd dat men dacht dat jongens een groter risico liepen op deze problemen in deze situatie. Mogelijke verklaringen zijn dat jongens vaker blootstaan aan stress in de familie, omdat ouders sneller ruziemaken in hun bijzijn. Ook gaan jongens sneller naar andere zorg dan meisjes wanneer een gezin uit elkaar gaat. Het kan dus zijn dat meisjes minder blootstaan aan de risico’s dan jongens. Deze effecten blijken tegenwoordig minder te worden door de betrokkenheid van de vader en met de leeftijd.

    Intelligentie als protectieve factor heeft veel verschillende resultaten met zich mee gebracht. Soms bleek het voor kinderen met enkele risico’s inderdaad een protectieve factor, maar bij meerdere risicofactoren niet meer. Anderen stelden dat het vooral voor jongere kinderen een protectieve factor is. Anderen stellen dat het vooral om de taalcapaciteiten van het kind gaat. Wanneer er niet naar academische capaciteiten gekeken wordt blijkt dat algemene capaciteiten van het kind wel een protectieve factor is op sociaal, emotioneel en gedragsniveau.

    Ook temperament kan als protectieve factor dienen. Wanneer kinderen een makkelijker temperament hebben: sociaal responsief zijn en humor hebben blijkt dit het kind te beschermen tegen tegenslagen. Zo zouden deze kinderen door hun temperament ook positievere reacties uitlokken. Hierbij is een negatiever temperament ook een risicofactor.

    Andere protectieve factoren zijn de waargenomen locus of control, zelfvertrouwen en copingstijl. Hierbij zijn een interne locus of control (dus weten dat succes en falen komt door hun eigen eigenschappen en acties), meer positief zelfbeeld en een gezonde manier van omgaan met problemen protectieve factoren voor problemen op het gebied van gedrag, mentale gezondheid en emotionele gezondheid.

    Verder bleek dat kinderen die een sterke etnische identiteit hadden minder problemen lieten zien dan kinderen die een wat zwakkere etnische identiteit hadden.

    Karakteristieken van de familie

    Bij familie karakteristieken zijn deze in te delen in proximale factoren zoals de interacties tussen de ouder en het kind en distale factoren zoals de financiële status en educatie van de ouders. Veilige hechting speelt hier een belangrijke rol. Veilige hechting bevat een responsieve, ondersteunende, gestructureerde en affectieve stimulerende relatie tussen ouder en kind. Veilige hechting leidt tot positieve uitkomsten en is vooral belangrijk bij tegenslagen. Het helpt bij een positieve zelfwaarde en helpt bij de capaciteiten van kind met betrekking tot het aanpassingsvermogen, copingstrategieën, probleemoplossingsmogelijkheden en sociale competentie.

    Daarnaast is de manier van opvoeden belangrijk. Hierbij geeft een autoritatieve opvoeding de beste uitkomst door de warmte en steun die het aan het kind geeft. Hierbij is de hechtheid van het gezin ook erg belangrijk.

    Distale protectieve factoren zijn een beter inkomen van het gezin en een hogere educatie.

    Externe ondersteuningssystemen

    Belangrijke externe ondersteuningssystemen zijn vrienden. Wederkerige, positieve vriendschappen kunnen positief zijn voor het zelfvertrouwen en emotionele steun. Op het academische gebied zijn vrienden die dit ondersteunen en belangrijk vinden ook belangrijk.

    Ook een goede zorg is een positieve factor. Zo hadden kinderen die op een vroegere leeftijd naar een kinderdagverblijf gingen positievere uitkomsten op het gebied van taal als zij uit een gezin met weinig geld kwamen.
    Ook een ondersteunende leraar kan veel positieve effecten opleveren, omdat zij het kind de steun kunnen geven die het nodig heeft.

    Daarnaast kan ook de gemeenschap van het kind veel positiefs meebrengen. Sociale steun van buren en veel betrokkenheid met elkaar is een protectieve factor. Ook kinderen die aan activiteiten van organisaties na school meededen is beschermend.

    Theoretische modellen van risico en veerkracht: moderator

    Veel protectieve factoren hebben alleen een effect als er tegenslagen zijn in het leven van het kind, maar zijn ze niet extreem belangrijk als deze tegenslagen er niet zijn. Protectieve en kwetsbaarheidsfactoren moeten dus een interactieve relatie hebben met een risicofactor. Het kan dus per situatie verschillen. Deze interactieve relatie wordt ook wel beschreven aan de hand van een moderator. Een voorbeeld van zo een interactie is dat wanneer een kind een hoog risico loopt, maar zich in een omgeving begint met een hoge kwaliteit van zorg dit zorgt voor een betere cognitieve ontwikkeling dan bij kinderen die een hoog risico lopen in een omgeving met een slechte kwaliteit zorg.

    Belangrijkste effecten modellen

    Deze modellen onderzoeken veerkracht en de factoren die de uitkomsten van kinderen bepalen bij risicofactoren. Hierbij kan een homogene groep of een heterogene groep gebruikt worden. Bij een homogene groep worden de risicofactoren vastgesteld door te kijken welke kinderen zich positief aanpassen en welke niet en hoe deze twee groepen overeenkomen. Bij een heterogene groep wordt er gekeken welke factoren positieve uitkomsten voor iedereen bieden. Hier kan dus gekeken worden welke factoren zouden kunnen helpen bij kinderen met moeilijkheden die andere mensen in de maatschappij ook hebben.

    Mediator effecten modellen

    Deze modellen laten de paden zien op welke manier sommige risicofactoren tot bepaalde uitkomsten leiden. Deze modellen kijken dan ook naar tussenliggende factoren. Er zijn bij deze modellen twee mogelijkheden: de mediator verslecht de uitkomsten of verbetert ze.

    Zowel mediator als belangrijkste effectenmodellen zijn interessant voor onderzoek. Alleen het moderator effecten model kan echter de interactieve aard van risico en protectieve factoren verklaren.

    Ontwikkelingsuitkomsten: Competentie en onaangepastheid

    De focus van onderzoek naar veerkracht is de laatste jaren veranderd van onderzoek naar onaangepastheid naar positieve psychologie. Zo is bijvoorbeeld sociale competentie onderzocht (het voldoen aan sociale verwachtingen) in combinatie met veerkracht. Hieruit bleek dat kinderen die het op één domein goed deden het op een ander domein vaak alsnog minder deden (bijv. academisch en internaliserende/externaliserende problemen). Hierdoor is er geconcludeerd dat veerkracht niet meer door één domein van sociale competentie bepaald mag worden, maar dat het door meerdere bepaald moet worden.

    Verder bleek dat kinderen die competent gedrag lieten zien op een bepaald moment in de ontwikkeling hierdoor beschermd werden op een later tijdstip. Helaas klopt het omgekeerd ook. Niet competent gedrag kan leiden tot meer problemen.

    Interventies

    Veel interventies gebruiken tegenwoordig veerkracht. Deze zijn ook meer gezien vanuit een ontwikkelingsperspectief, omdat het erop gericht is de ontwikkeling van het kind op zo een positief mogelijke manier te laten verlopen. Er zijn hierbij drie verschillende programma’s. De risico-gecentreerde programma’s richten zich op de poging tot het reduceren van risico’s. De troef-gecentreerde programma’s richten zich erop om ervoor te zorgen dat de positieve aspecten in het leven van een kind een betere kwaliteit en kwantiteit krijgen. De proces georiënteerde programma’s proberen de meest belangrijke aanpassing systemen van kinderen te verbeteren zoals belangrijke relaties, functioneren op intellectueel gebied en zelfregulatie systemen.

    Uit welke onderdelen bestaat gezondheidspsychologie?

    Uit welke onderdelen bestaat gezondheidspsychologie?


    Gezondheidspsychologie gaat over factoren die van invloed zijn op het welzijn en op ziekte. Daarnaast gaat het over maatregelen die genomen kunnen worden om de gezondheid te verbeteren en ziekte te voorkomen.

    Stress en welzijn

    Stressoren zijn veeleisende of bedreigende situaties. Stress is een patroon van cognitieve beoordelingen, fysiologische reacties en gedragingen die voorkomen als reactie op een onbalans tussen situationele eisen en de middelen die nodig zijn om die het hoofd te bieden. Stressoren verschillen in ernst. Er kan sprake zijn van microstressoren; het dagelijkse gedoe en kleine ergernissen, zoals lastige collega’s, files en academische deadlines. Grote negatieve gebeurtenissen, zoals de dood of het verlies van een dierbare, een academische mislukking, een ernstige ziekte of slachtoffer worden van een misdaad, hebben veel invloed op ons en vereisen veel inspanning om deze het hoofd te bieden. Catastrofische gebeurtenissen gebeuren vaak onverwacht en hebben grote invloed op heel veel mensen. Voorbeelden zijn de tsunami of terroristische aanslagen. Alle drie typen stressoren kunnen belangrijke negatieve effecten hebben op het psychologische en fysieke welzijn. De stressrespons heeft cognitieve, fysiologische en gedragscomponenten. Stel dat je een belangrijk sollicitatiegesprek hebt. Eerst komt dan de primaire beoordeling; je interpreteert de situatie als onschuldig, neutraal/irrelevant of bedreigend op basis van wat er van je verlangd wordt en hoe belangrijk dat is voor je welzijn (hoe hard heb je die baan nodig?). Tegelijkertijd komt de secundaire beoordeling; je bekijkt of jij het vermogen hebt om de situatie het hoofd te bieden en de middelen waar je mee om moet gaan. Omgangsmiddelen zijn kennis en vermogens, je verbale vaardigheden en je sociale middelen, zoals mensen die je emotionele steun geven en je aanmoedigen. Wanneer je gelooft dat de eisen van het interview groter zijn dan de middelen die je hebt, ervaar je waarschijnlijk stress. Je denkt ook na over de potentiële consequenties wanneer het je niet lukt om om te gaan met de situatie, inclusief de ernst van de consequenties en de kans dat ze gebeuren. Tenslotte is ook de psychologische betekenis van de consequenties gerelateerd aan je overtuigingen over jezelf en de wereld.

    Selye omschreef een fysiologisch reactiepatroon op sterke en langdurige stressoren. Het algemene (general) adaptatie syndroom (GAS) bestaat uit drie fases: alarm, weerstand en uitputting. Als reactie op een fysieke of psychologische stressor, stijgt bij organismen meteen de fysiologische opwinding, omdat het lichaam zichzelf klaar maakt om te reageren op de bedreiging. Deze alarmreactie komt door de plotselinge activatie van het sympathische zenuwstelsel en het vrijkomen van stresshormonen door het endocriene systeem. Deze alarmfase kan niet oneindig doorgaan. Het lichaam heeft de natuurlijke neiging om een gebalanceerde innerlijke homeostase te houden, waardoor het parasympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd en de opwinding vermindert. Het lichaam blijft wel alert, maar reageert met de tweede fase, weerstand. Tijdens weerstand worden de voorraden van het lichaam gemobiliseerd door de continue uitstoting van stresshormonen door het endocriene systeem, voornamelijk de bijnieren. Weerstand kan relatief lange tijd duren, maar de voorraden van het lichaam raken op en de werking van het immuunsysteem wordt deels onderdrukt door de stresshormonen. Wanneer de stressor erg intens is en lang duurt, komt het lichaam uiteindelijk in de fase van uitputting. Daarbij is er een verhoogde vatbaarheid voor ziekten en in sommige gevallen instorting en de dood. Selye stelde dat het zwakste lichaamssysteem (bijvoorbeeld cardiovasculair, ademhaling, gastro-intestinaal) hier het meeste last van heeft.

    Het feit dat mensen zo anders reageren op stressvolle gebeurtenissen heeft veel gezondheidspsychologen ertoe aangezet om te zoeken naar persoonlijke factoren en factoren uit de omgeving die mensen meer of minder vatbaar voor stressvolle gebeurtenissen maken. Het is namelijk zo dat wanneer stress lang aanhoudt, het erg schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Ook kan stress al bestaande kwaaltjes verergeren. Dit komt doordat acute stress het imuunsysteem activeert, maar chronische stress het imuunsysteem juist plat legt.

    Kwetsbaarheidfactoren verhogen de vatbaarheid van mensen voor stressvolle gebeurtenissen. Dit zijn weinig sociale steun, neigingen om angstig of pessimistisch te worden, veel negatieve gevoelens en andere factoren die de weerstand tegen stress verlagen. Beschermende factoren zijn factoren uit de omgeving of persoonlijke middelen die mensen helpen om te gaan met stressvolle gebeurtenissen. Dit zijn fysiologische reactiviteit, sociale steun, goede manieren om ermee om te gaan en persoonlijke factoren zoals taaiheid, optimisme en het vermogen om de betekenis van stressvolle gebeurtenissen te zien. Mensen met een type A gedragspatroon hebben de neiging om onder grote druk te leven en veel van zichzelf en anderen te vragen. Veel type A mensen zijn workaholics die continu streven om meer gedaan te krijgen in minder tijd. Type A mensen worden ook gekarakteriseerd door een hoog niveau van concurrentievermogen en ambitie, wat agressie en vijandigheid op kan wekken wanneer dingen hun in de weg staan. Mensen die een type B gedragspatroon hebben laten het tegenovergestelde zien: geduld, kalmte en ze geven niets om tijdsurgentie. Zowel het lichaam als de geest kan de mens minder kwetsbaar of kwetsbaarder maken voor stressoren. Ook ons geloof in situaties en in onszelf is een belangrijke beschermende factor of kwetsbaarheidfactor.

    Taaiheid omvat drie overtuigingen van verbintenis, controle en uitdaging, wat stressbeschermende factoren zijn. Taaie mensen zijn toegewijd aan hun werk, hun familie en andere dingen waarin ze betrokken zijn. Zij geloven dat het belangrijk is wat ze doen. Ook vinden ze dat ze de controle hebben over hun uitkomsten, in plaats van dat ze zich machteloos voelen om gebeurtenissen te beïnvloeden. Ten slotte zien ze veeleisende situaties als uitdagingen of kansen, in plaats van bedreigingen. Daardoor worden situaties niet zo stressvol en kunnen ze een hoger niveau van het vermogen stimuleren en uiteindelijk kunnen ze bijdragen aan het welzijn van de persoon. Wanneer we geconfronteerd worden met een stressor is een van de belangrijkste afwegingen die we maken, of we voldoende middelen hebben om om te gaan met die stressor. Coping self-efficacy is het geloof dat we dat gedrag kunnen uitvoeren, dat nodig is om succesvol met de situatie om te gaan en is een belangrijke beschermende factor. Zelfs gebeurtenissen waarvan we denken dat ze erg veeleisend zijn kunnen weinig stress opleveren als we geloven dat we het vermogen hebben om ermee om te gaan.

    Omgaan met stress

    Hoewel er ontelbare manieren zijn waarop mensen reageren op een stressor, kunnen coping strategieën ingedeeld worden in drie algemene klassen. Probleem gefocust coping strategieën proberen om de eisen van de situatie meteen te confronteren en er meteen mee om te gaan, of om de situatie zo te veranderen dat deze niet meer stressvol is. Bij emotie gefocust coping probeert men de emotionele reacties als gevolg van de stressvolle situatie in de hand te houden. Sommige vormen van emotie gefocuste coping omvat het beoordelen van de situatie op een manier dat de emotionele impact geminimaliseerd wordt. De derde klasse van coping strategieën is het zoeken van sociale steun; je op anderen richten voor hulp en emotionele steun in tijden van stress. Een student kan zich bijvoorbeeld richten op een klasgenoot bij het voorbereiden van een tentamen.

    De effectiviteit van de verschillende coping-strategieën, en de invloeden van cultuur en sekse

    Geen enkele coping strategie is in alle gevallen even effectief. De effectiviteit van de verschillende mechanismen hangen af van de eigenschappen van de situatie, de geschiktheid van het toepassen van de techniek, en de vaardigheid waarmee de techniek wordt uitgevoerd. Ook is het zo dat vaak wordt gedacht dat we met mensen moeten praten over stressvolle gebeurtenissen, met het idee dat dit zorgt voor ontlading. Blootstelling en het erkennen van de stressor zorgt er inderdaad voor dat extinctie van de stimulus op kan treden, en de emotionele impact van de stressor verminderd wordt. Naast dat niet iedere copingstrategie altijd even effectief is, is het ook nog zo dat sekse en cultuur invloed uitoefenen. Ondanks dat mannen en vrouwen allebei probleem gefocust coping hanteren, gebruiken mannen dit vaker als eerste strategie. Vrouwen hebben vaak grotere sociale netwerken, en zoeken meer sociale steun. Ten slotte is het ook nog zo dat vrouwen, meer dan mannen, emotioneel gerichte coping gebruiken. Ook bij de coping-strategieën komt cultuur weer om de hoek kijken. In verschillende culturen worden verschillende coping-strategieën gewaardeerd en gehanteerd.

    Stress management training

    Wanneer mensen de techniek van cognitieve herstructurering om systematisch irrationele ideeën op te sporen, te trotseren en vervangen, kunnen hun gevoelens dramatisch veranderen. Met zelfinstructie training leren mensen om tegen zichzelf te praten en om hun gedrag te leiden op een manier die helpt om effectiever met situaties om te gaan. Ze ontwikkelen verschillende zelfinstructies die gebruikt kunnen worden tijdens vier stadia van de stressvolle situatie: voorbereiden op de stressor, de stressor confronteren, omgaan met het gevoel van overweldiging en het beoordelen van de coping effecten na de stressvolle situatie. Coping vaardigheidstraining kan mensen ook helpen om hun fysiologische reacties in stressvolle situaties te controleren. Omdat relaxatie onverenigbaar is met opwinding, is somatische relaxatie training een middel om vrijwillig hoge opwinding te verminderen of te voorkomen. Om dit te leren spannen mensen verscheidene delen van hun lichaam aan en koppelen ze ontspanning aan een triggerwoord. Het doel is om relaxatie aan het triggerwoord en uitademing te koppelen, zodat men meteen in een staat van relaxatie komt, zodra men in een stressvolle situatie komt, door uit te ademen en mentaal het triggerwoord te zeggen. Een andere manier van relaxatie kan opgewekt worden door meditatie. Meditatie ontspant niet alleen het lichaam, maar produceert ook cognitieve relaxatie. Dit is een vredige en rustige status. In de ene aanpak zit de persoon rustig in een comfortabele positie met de ogen gesloten en hij concentreert zich op het woord ‘een’ bij elke uitademing. Deze procedure houdt men 20 minuten vol en wanneer men de techniek beheerst, zorgt dit voor snelle ontspanning van lichaam en geest. Het belangrijke verschil tussen meditatie en somatische relaxatie is dat de laatste op elk moment kan worden toegepast, dus ook meteen tijdens de stressvolle situatie. Meditatie werkt het beste in een rustige, persoonlijke ruimte. Veel mensen die mediteren oefenen de techniek dagelijks.

    Pijn en pijnmanagement

    Pijnreceptoren bevinden zich in alle lichaamsweefsels, behalve de hersenen, botten, het haar, de nagels en de niet-levende delen van de tanden. Vrije zenuwuiteinden in de huid en interne organen reageren op intense mechanische, thermische of chemische stimulatie. Vervolgens sturen ze zenuwimpulsen naar het ruggenmerg, waar sensorische banen de pijninformatie naar de hersenen leiden. Wanneer dit in de hersenen is aangekomen, wordt de sensorische informatie over de pijnintensiteit en de locatie doorgegeven door de thalamus aan het somatosensorische en aan frontale delen van de cerebrale cortex. Andere banen vanaf de thalamus sturen zenuwimpulsen naar het limbische systeem, die betrokken is bij motivatie en emotie. Deze banen hebben controle over het emotionele onderdeel van pijn. Pijn heeft dus zowel een sensorisch als een emotioneel onderdeel. Iemand gaat lijden wanneer zowel pijnvolle sensaties als negatieve emotionele reacties aanwezig zijn. De poort controle theorie stelt dat de ervaring van pijn zorgt voor het openen en sluiten van poortmechanismen in het zenuwstelsel. Gebeurtenissen in het ruggenmerg kan een systeem van ruggenmerg ‘poorten’ openen en zenuwimpulsen in staat stellen om naar de hersenen te gaan. Andere sensorische input kan de poorten gedeeltelijk of geheel sluiten en onze ervaring van pijn afstompen. Volgens poort controle theoristen heeft acupunctuur pijnverlichtende effecten omdat de naalden vooral tactiele receptoren stimuleren, die de pijnpoorten sluiten.

    Endorfine is een endogeen (intern) geproduceerde morfine. Endorfines hebben pijnverlichtende effecten door de neurotransmitters te blokkeren die betrokken zijn bij de synaptische transmissie van pijnimpulsen van het ruggenmerg naar de hersenen. Sommige endorfines zijn meer dan 200 keer zo krachtig als morfine. Een fenomeen dat veroorzaakt wordt door endorfine is stressgeïnduceerde verdoving; een reductie in (of afwezigheid van) waargenomen pijn, wat gebeurt onder stressvolle omstandigheden. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ongeveer 65% van de soldaten die gewond raken tijdens een gevecht, geen pijn voelden tijdens hun verwonding. In een levensbedreigende situatie moet fight-of-flight verdedigend gedrag de prioriteit hebben boven normale reacties op pijn, waarbij men ook vaak immobiel is. Door de pijnsensaties te verminderen of te blokkeren door het mechanisme van endorfine vrijlating, helpt stressgeïnduceerde verdoving dit pijngerelateerde gedrag te onderdrukken zodat de persoon of het dier de acties kan uitvoeren die nodig zijn om te overleven, zoals vluchten, vechten of help zoeken. Placebo’s zijn fysiologisch bewegingsloze substanties die geen medische waarde hebben, maar waarvan de patiënt wel denkt dat het helpt.

    Gezondheidsbevordering en ziektepreventie

    Gezondheid gerelateerd gedrag is onder te verdelen in twee hoofdcategorieën. Gezondheid-vermeerdering gedrag (health-enhancing behaviour) zorgt voor het behoud en vermeerdering van gezondheid. Onder deze gedragingen vallen bijvoorbeeld sporten en gezonde voeding. Gezondheidschadend gedrag (health-impairing behaviour) bevordert de ontwikkeling van ziektes. Hieronder valt bijvoorbeeld roken en te vet eten. De meeste theorieën over gezondheidsgedrag richten zich op cognitieve variabelen zoals geloof, attitudes, percepties van zelfkracht en de intenties om gezondheidsgedrag te verklaren. Volgens deze cognitieve theorieën bepalen de gedachtes, attitudes en verwachtingen van een persoon over toekomstige uitkomsten het gezondheidsgedrag.

    De meest onderzochte cognitieve theorie is de theorie van gepland gedrag (theory of planned behaviour), ook wel TPB genoemd. Volgens deze theorie is de beste voorspeller van gedrag de intentie van de persoon om het gedrag uit te voeren. Intentie wordt hier gedefinieerd als de motivatie van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen. Dit indiceert hoeveel moeite een persoon zou willen investeren om het gedrag uit te voeren. De intentie wordt bepaald door middel van drie determinanten (zie fig. 16.19 op blz. 635). De eerste is de attitude over het bepaalde gedrag, de tweede is de subjectieve norm of waargenomen sociale druk om het gedrag uit te voeren en de derde is de waargenomen gedragscontrole. Stagetheorieën nemen aan dat gedragsverandering niet een doorgaand proces is, maar iets dat passeert tussen onderscheiden verschillende stages. Het gedrag is dus verschillend per fase. De bekendste stagetheorie is het transtheoretisch model dat zes belangrijke fases in het veranderingsproces identificeert.

    1. Voorbeschouwing: de persoon ziet niet in dat hij/zij een gezondheidsprobleem heeft, ontkent dat het iets is wat zijn/haar welzijn in gevaar brengt, of voelt zich te machteloos om er iets aan te veranderen.

    2. Beschouwing: de persoon ziet het probleem of wil zijn/haar gedrag veranderen, maar heeft nog niet het besluit genomen om actie te ondernemen. Sommige rokers zijn zich goed bewust van de gezondheidsrisico’s, maar zijn nog niet klaar om het besluit te nemen om te stoppen. Totdat de voordelen van verandering opwegen tegen de kosten of de moeite, zullen ze nog geen actie ondernemen.

    3. Voorbereiding: de persoon heeft besloten om het gedrag te veranderen en maakt voorafgaande plannen om dat te doen. Voorafgaande stappen zouden kunnen zijn het aantal gerookte sigaretten per dag verlagen.

    4. Actie: de persoon verandert actief zijn/haar gedrag. Succes tijdens deze fase is afhankelijk van de gedragscontrole vaardigheden die nodig zijn om het plan van actie uit te voeren. De actie fase vereist de grootste inzet van inspanningen en energie.

    5. Handhaving: de persoon heeft terugval kunnen voorkomen voor minstens zes maand. Dit betekent niet dat het gevecht over is. Veel mensen vallen een aantal keren terug naar hun voormalige gedrag, maar ze houden toch vast aan hun inspanningen voor verandering.

    6. Beëindiging: de verandering in gedrag is zo geïntegreerd en onder persoonlijke controle, dat het oorspronkelijke probleem niet meer terug komt.

    Sport wordt geassocieerd met fysieke gezondheid en een lang leven. Aerobics is een ononderbroken activiteit, zoals joggen, zwemmen en fietsen, dat de hartslag activeert en de behoefte aan zuurstof van het lichaam verhoogt. Deze manier van sporten heeft veel fysieke voordelen. Door de aerobics wordt de hartslag op den duur langzamer en efficiënter, zuurstof wordt beter gebruikt, er komen meer langzame slaapgolven, cholesterolniveau wordt lager, snellere fysieke aanpassing aan stressoren en meer calorieverbranding. Wanneer rokers, probleemdrinkers, drugsmisbruikers, mensen die onveilig seks hebben, etc. willen veranderen, moeten ze eerst hun problemen inzien, actie willen ondernemen en geloven dat ze kunnen veranderen. In plaats van de persoon met zijn of haar probleem te confronteren (wat juist vaak averechts werkt), leidt de techniek van motivationeel interviewen de persoon naar zijn of haar eigen conclusie, door vragen te stellen die focussen op verschillen tussen de huidige stand van zaken en het ideale zelfbeeld van de persoon, verlangd gedrag en verlangde uitkomsten. Focussen op deze verschillen kan gemotiveerde verandering teweegbrengen. De verschillende factoren die stimuleren om te roken, drinken of drugs te gebruiken, maken het moeilijk om deze gedragingen te veranderen. Psychologen combineren daarom alles dat bewezen is effectief te zijn. Deze Multi-modal behandelingen voegen vaak biologische middelen (zoals nicotinepleisters) samen met psychologische middelen, zoals:

    • Aversie therapie. Daarbij wordt het ongewenste gedrag geassocieerd met een onprettige stimulus, zoals een elektrische schok of een misselijkmakend medicijn, om een negatieve emotionele reactie te creëren.

    • Relaxatie en stressmanagement training, dat helpt de persoon om zich aan te passen en om te gaan met stressvolle situaties.

    • Zelfcontrole procedures die de persoon helpen om de nadelen en consequenties van het misbruikgedrag in te zien.

    • Coping en sociale vaardigheden training om om te gaan met hoge-risico-situaties die misbruik uitlokken.

    • Huwelijks- en familie begeleiding om ruzies te verminderen en sociale steun te verbeteren.

    • Positieve bekrachtigingprocedures om de verandering te versterken.

    Misbruik heeft niet alleen negatieve effecten op het fysieke welzijn, maar heeft vaak ook andere consequenties, zoals zelfvernietigend seksueel en agressief gedrag. Schadebeperking is een preventiestrategie die niet ontwikkeld is om een probleem te laten verdwijnen, maar om de schadelijke effecten van het gedrag te verminderen. Terugval preventie is ontwikkeld om de kans op terugval te verminderen. Bij een onthouding overtreding effect raakt de persoon overstuur en geeft hij/zij zichzelf de schuld van een misstap. Hij ziet dit als bewijs dat hij nooit sterk genoeg zal zijn om de verleiding te weerstaan. Dit gevoel van hopeloosheid zorgt ervoor dat mensen een nog grotere kans hebben om alle pogingen om te veranderen overboord te gooien. In veel gevallen heeft dit een complete terugval tot gevolg.

    bron: Psychology: The science of Mind and Behaviour - Holt

    Samenvatting van Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping van Sapolsky

    Samenvatting van Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping van Sapolsky

    Study guide with Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping by Sapolsky

    Online summaries and study assistance with Why Zebras Don’t Get Ulcers on joho.org

    More summaries and study assistance with Why Zebras Don’t Get Ulcers on worldsupporter.org

    Table of content (Inhoudsopgave)

    • Hoofdstuk 1 -  Welke basisprincipes van het menselijk functioneren zijn belangrijk?
    • Hoofdstuk 2 - Wat gebeurt er in het lichaam tijdens stress?
    • Hoofdstuk 3 - Hoe reageert het hart op stress?
    • Hoofdstuk 4 - Wat is het effect van stress op diabetes en het metabolisme?
    • Hoofdstuk 5 - Wat is de relatie tussen stress, eetlust en maagzweren?
    • Hoofdstuk 6 - Hoe beïnvloedt stress de groei?
    • Hoofdstuk 7 - Hoe beïnvloedt stress de voortplanting?
    • Hoofdstuk 8 -  Welk verband houden stress, het immuunsysteem en ziekten?
    • Hoofdstuk 9 -  Welke invloed heeft stress op de pijnperceptie?
    • Hoofdstuk 10 -  Hoe werkt het geheugen onder invloed van stress?
    • Hoofdstuk 11 - Hoe wordt de nachtrust beïnvloed door stress?
    • Hoofdstuk 12 -  Hoe beïnvloeden stress, veroudering en sterfte elkaar?
    • Hoofdstuk 13 -  Wat wordt verstaan onder psychologische stress?
    • Hoofdstuk 14 - Op welke manier kan stress depressie veroorzaken, en vice versa?
    • Hoofdstuk 15 - Wat hebben persoonlijkheid, temperament en stress met elkaar te maken?
    • Hoofdstuk 16 - Hoe ziet plezier er biologisch uit en hoe heeft stress hier invloed op?
    • Hoofdstuk 17 -  Wat is het verband tussen ziekte, rang en armoede?
    • Hoofdstuk 18 - Op welke manieren kan omgegaan worden met stress?

    Related content on joho.org

    Stabiliteit & Stress: ga actief om met je negatieve emoties
    Emoties en gevoelens: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

    Emoties en gevoelens: uitgelichte chapter- en boeksamenvattingen

    Wat zijn werkgerelateerde waarden, houdingen en emoties?

    Wat zijn werkgerelateerde waarden, houdingen en emoties?

    Dit hoofdstuk gaat over waarden, gedragingen en emoties. De gevoelens en emoties van mensen beïnvloeden deze personen in hun werksituatie binnen een organisatie en daarom is dit een belangrijk onderwerp.

    Waarden zijn standaarden of criteria voor het kiezen van doelen en het leiden van acties die relatief blijvend en stabiel zijn door de tijd heen. Waarden kun je verdelen in een content aspect en een intensiteitsaspect. Mensen verschillen niet alleen in welke waarden zij belangrijk vinden (content aspect) maar ook in hoe belangrijk verschillende waarden zijn (intensiteit aspect). Waarden kunnen gewaardeerd worden aan de hand van hun intensiteit en daardoor zijn waarden samengevoegd in een waardesysteem. Een waardesysteem is het classificeren van persoonlijke waarden aan de hand van hun intensiteit of belangrijkheid. Ook al zijn waarden relatief stabiel, ze kunnen wel veranderen door de tijd heen. Ze veranderen door invloeden van persoonlijkheid, de maatschappij en cultuur. Mensen worden niet geboren met vaste waarden en de waarden worden verkregen uit verschillende bronnen zoals ouders, leraren, de werkomgeving en iemands nationale cultuur.

    Welke waarde modellen zijn er?

    Een van de waarde modellen is het instrumentele waarden en terminale waarden model.

    Instrumentele waarden zijn wenselijke manieren van gedrag om een wenselijk doel te bereiken (gewenst gedrag). Terminale waarden zijn wenselijke doelen die een persoon wil bereiken gedurende zijn leven (verhoogd winst, sociale verantwoordelijkheid). Deze twee waarden zijn met elkaar verbonden en samen helpen ze mensen hun doelen te bereiken door wenselijke manieren, maar dat hoeft niet een één op één relatie te zijn. Rokeach heeft de Rokeach Value Survey (RVS) ontwikkeld waarmee de waarden gemeten worden. Beide waarden kunnen onderverdeeld worden in twee nieuwe waarden. Terminale waarden kunnen worden onderverdeeld in persoonlijke en sociale waarden. Persoonlijke waarden zijn egocentrisch en intrapersoonlijk. Sociale waarden zijn maatschappelijk gericht en interpersoonlijk. Instrumentele waarden worden verdeeld in morele en competente waarden. Morele waarden leiden tot een schuldgevoel wanneer deze overtreden worden. Competente waarden leiden tot schaamte en inadequaatheid wanneer deze worden overtreden.

    Schwartz heeft zich nog meer verdiept in het model van Rokeach en heeft een theorie ontworpen voor menselijke waarden op basis van twee componenten (Schwartz’s basic human value model). Eerst onderscheidt hij tien typen waarden welke herkend worden door de meeste mensen en daarna laat hij zien hoe deze waarden dynamisch gerelateerd zijn aan elkaar door te specificeren welke waarden vergelijkbaar en ondersteunend zijn en welke in conflict zijn. Hij onderscheidt tien typen waarden welke gesitueerd kunnen worden op twee dimensies:

    • self-transcedence (universalisme en benevolentie) vs. self-enhancement (iets bereiken en macht)

    • open staan voor verandering vs. conservatie

    Dit model heeft Schwartz ook toegepast op werkwaarden. Werkwaarden refereren naar wat een persoon wil krijgen uit zijn werk. Hierbij worden vier werkwaarden onderscheiden, die gerelateerd zijn aan de vier polen in het model hierboven. Deze waarden zijn intrinsiek (open staan voor verandering), extrinsiek (conservatie), sociaal (self-transcedence) en prestige waarden (self-enhancement).

    Wat zijn werkgerelateerde houdingen?

    Houdingen zijn de gevoelens en het geloof dat mensen hebben over specifieke ideeën, situaties en mensen welke hun gedrag beïnvloeden. Iemands houding is meer gericht op specifieke doelen of situaties, terwijl waarden meer abstract zijn. Dit verschil kan verder verklaard worden door drie componenten van houding:

    Cognitieve component: overtuigingen, meningen, cognities en kennis die iemand heeft met betrekking tot een bepaald object, situaties of persoon (bijvoorbeeld een mening over pesten).

    Affectieve component: gevoelens, stemmingen en emoties die een persoon heeft met betrekking tot iets of iemand (bijvoorbeeld negatieve gevoelens bij gepest worden).

    Gedragscomponent: hoe een persoon zich neigt te gedragen naar iets of iemand toe (bijvoorbeeld reactie over het pesten).

    De stabiliteit van gedrag dat op middelbare leeftijd vertoond wordt, komt door verschillende dingen. Personen zijn wat zekerder over hun persoonlijkheid. Ook hebben zij het idee dat ze veel kennis hebben. Daarnaast willen personen van middelbare leeftijd ook sterke attitudes hebben. Iemand zijn houding kan veranderen door cognitieve dissonantie. Dit refereert naar situaties van onverenigbaarheid tussen verschillende houdingen of tussen houdingen en gedrag. Om dit te verhelpen moet men zijn gedrag aanpassen (dissonance reduction).

    Oude onderzoeken beweerden dat er een causale relatie is tussen gedrag en houding. Fishbein en Ajzen ontwikkelden echter een model waaruit naar voren kwam dat intenties de sleutel zijn tussen gedrag en houding. Intenties kunnen gezien worden als indicators van hoe hard mensen iets willen doen of uitvoeren en daarmee een bepaald soort gedrag gebruiken. Daarnaast kunnen subjectieve normen gedrag beïnvloeden. Men kan sociale druk voelen om een bepaald gedrag te tonen. Er zijn drie variabelen, die ook onderling afhankelijk zijn, die de intentie van iemand bepalen. Deze drie variabelen zijn onderdeel van het model van Fishbein en Azjen. De eerste variabele is de houding tegenover gedrag (dus het goedkeuren of afkeuren van het gedrag). De tweede variabele is de subjectieve norm (de waargenomen sociale druk om het gedrag wel of niet te vertonen). Tenslotte is er ook nog de waargenomen gedragscontrole (de waargenomen moeilijkheidsgraad om het gedrag uit te voeren).

    Als algemene regel stellen Fishbein en Ajzen dat hoe groter de houding en de subjectieve norm zijn, hoe groter de waargenomen gedragscontrole zal zijn en daarmee zal de intentie ook groter worden om iets te doen.

    Wat zijn belangrijke werk gerelateerde houdingen?

    Een belangrijke werk gerelateerde houding is organisational commitment. Organisational commitment is de mate waarin iemand zichzelf identificeert met een organisatie en toegewijd is aan de doelen van de organisatie. Er zijn drie soorten toewijding: affectieve toewijding (emotioneel), continuance toewijding (voordelen van lidmaatschap van de organisatie en de voorgenomen kosten bij vertrek) en normatieve toewijding (gevoel van verplichting naar de organisatie toe). Een tweede belangrijke houding is job involvement. Dat is de mate waarin iemand persoonlijk betrokken is tot zijn/haar werk rol. De derde houding is job satisfaction. Dat is de algemene houding die iemand heeft naar zijn werk toe, ofwel de graad van plezier en voldoening die iemand vindt in zijn werk.

    Iemands tevredenheid over zijn werk (job satisfaction) is afhankelijk van individuele, sociale, organisatie en culturele variabelen. Er zijn vijf modellen die de bronnen van job satisfaction specificeren. Deze zijn:

    1. Need fulfilment: het vervullen van iemands behoeften. Een onvoorziene behoefte beïnvloedt immers de tevredenheid en turnover (job satisfaction wordt gezien als een functie/omgeving invloed)

    2. Discrepancies: tevredenheid komt door het evenaren van verwachtingen. Hoe meer verwachtingen men overtreft, hoe meer tevreden een persoon is

    3. Value attainment: tevredenheid resulteert van een perceptie die iemand heeft over het vervullen van de belangrijke werkwaarden van het individu

    4. Equity: tevredenheid komt door hoe eerlijk een werknemer wordt behandeld op zijn werk. De output en input van werk zijn hetzelfde als bij anderen.

    5. Dispositional/genetic components: tevredenheid is een functie van persoonlijke kenmerken en genetische factoren in plaats van de bovengenoemde vier omgevingsfactoren (job satisfaction wordt nu gezien als functioneel/individueel invloed)

    Door de complexiteit van het concept job satisfaction is het niet mogelijk om voor organisaties een patroon uit te stippelen hoe zij dit moeten verbeteren bij werknemers. Er moet worden geprobeerd om bepaalde facetten van werknemers te verbeteren door bijvoorbeeld feedback, beloningssystemen, participatie en coaching. Een paar van de belangrijkste correlaties met job satisfaction zijn motivatie, afwezigheid, terugtrekkende cognities (over het stoppen met werk), turnover (weggaan bij een organisatie en gaan werken bij een andere organisatie) en werkprestatie.

    Welke rol spelen emoties in werk?

    Emoties zijn complexe menselijke reacties op persoonlijke prestaties of tegenslagen. Affectie richt zich op het algemene gevoel dat mensen ervaren, het bevat zowel emoties als stemmingen. Gevoelde emotie (felt emotion) is de ware emotie die iemand heeft en de emotie die je ziet is de getoonde emotie (displayed emotion) die organisatiewijs wenselijk en gepast is in een gegeven baan of situatie. Het verschil tussen positieve en negatieve emoties is doelgericht. Negatieve emoties zijn incongruent en positieve emoties zijn congruent met een bepaald doel. Sommige mensen neigen er naar om een algemene positieve status van emotie te hebben, dit is positive affectivity. Anderen hebben sneller een negatief gevoel wat negative affectivity is. Volgens Richard Lazarus zijn emoties complex, gevormd en reacties over hoe wij denken dat wij aan het overleven zijn en onze doelen bereiken.

    Emotionele intelligentie is de bekwaamheid van het managen van je eigen emoties en die van anderen op een volwassen en constructieve manier. Het heeft vier componenten:

    • self-awareness (personal competence)

    • self-management (personal competence)

    • social awareness (social competence)

    • relationship management. (social competence)

    Een grotere emotionele intelligentie verbetert de effectiviteit van een individu, team en organisatie.

    Emotionele besmetting (contagion) is het emotionele beïnvloedingsproces waardoor mensen gevoelens van anderen opvangen (als een collega in een slechte bui is, dan kan hij deze slechte bui overbrengen op andere collega’s). The ripple effect is hiervan een voorbeeld, net zoals water ribbels krijgt door de stroming en de wind kunnen emoties ook ribbelen door mensen, groepen en organisaties. Effectief gebruik van emotionele besmetting is belangrijk bij het beïnvloeden, communiceren, conflict management, leiderschap en veranderingsmanagement binnen een organisatie.

    Emotioneel werk (labour) refereert naar de moeite, planning en beheersing dat nodig is voor een organisatie om wenselijke emoties uit te drukken tijdens interpersoonlijke interacties. Emotionele dissonantie treedt vaak op omdat het betrekking heeft op het conflict tussen de echte emoties die iemand heeft en de emoties die hij/zij behoort te laten zien.

    Wat is flow?

    Flow is een psychologische staat waarin een persoon zich simultaan cognitief, efficiënt, gemotiveerd en gelukkig voelt. Dit is de staat waarin iemand zo betrokken is bij een activiteit dat niets anders er meer toe doet. Csikszentmihalyi ontwikkelde de Experience Sampling Method (ESM) om de kwaliteit van de ervaringen van mensen te meten. Er bleek een overeenkomst te zijn tussen de skills die de mensen denken te hebben en de uitdagingen die ze aan willen gaan. Te makkelijke uitdagingen leiden tot verveling en te lastige uitdagingen leiden tot stress en angst.

    In situaties die gekarakteriseerd zijn door zowel hoog verkregen uitdagingen en hoog verkregen vaardigheden zullen mensen de flow ervaren. Flow kan belangrijk zijn in organisaties omdat het een positieve invloed heeft op de performance en gezondheid op het werk. Er zijn 5 C’s geformuleerd welke flow maximaliseren:

    • Clarity: mensen moeten duidelijke doelen hebben

    • Centre: mensen moeten de bekwaamheid hebben tot focus

    • Choice: mensen moeten geloven dat ze controle hebben over hun leven en dat ze keuzes kunnen maken

    • Commitment: mensen moeten toegewijd zijn aan activiteiten die nodig zijn om hun doel te bereiken

    • Challenge: er moet een balans zijn tussen de vaardigheden van mensen en hun uitdagingen en er moet telkens gezocht worden naar nieuwe uitdagingen en doelen.


     

    Hoe ontwikkelen emoties, attitudes en stress zich op de werkvloer?

    Hoe ontwikkelen emoties, attitudes en stress zich op de werkvloer?

    Onze percepties, keuzes, gedragingen en houdingen worden beïnvloed door onze cognitie en emoties. Emoties zijn fysiologische, gedrags- en psychologische ervaringen die ontstaan ​​door een object, een persoon of een situatie die een staat van paraatheid teweegbrengt. Emoties kunnen snel veranderen. Ze zijn verantwoordelijk voor fysiologische en gedragsveranderingen. Wanneer we ons bewust worden van deze veranderingen, worden de emoties omgezet in gevoelens. Omdat ze ons in een staat van paraatheid brengen, bereiden ze ons lichaam voor op bepaalde situaties die bedreigend kunnen zijn, zodat we beter in staat zijn te overleven.

    Het circumplex-model van emoties organiseert emoties op basis van de mate van plezier die ze teweegbrengen en de mate van activering van gedrag. Emoties met een hoge activatie zullen ons motiveren om sneller te handelen.


    Wat zijn de verschillen tussen emoties en attitudes?

    Attitudes zijn overtuigingen, gevoelens en gedragsintenties ten opzichte van een object, een persoon of een gebeurtenis (dit wordt een attitudeobject genoemd). Waar emoties vaak onbewuste ervaringen zijn, zijn attitudes bewuste oordelen. Overtuigingen verwijzen naar onze perceptie van het attitudeobject, naar de dingen die we als waar beschouwen. Gevoelens zijn positieve of negatieve beoordelingen van dit object. De gedragsintenties verwijzen naar onze motivatie om op een bepaalde manier te handelen in de richting van het object. Deze drie componenten van attitudes zijn met elkaar verbonden. Overtuigingen ontstaan ​​op basis van onze ervaringen met het object. Ze vormen de basis voor de gevoelens die we ontwikkelen in relatie tot het object. Gevoelens leiden weer tot gedragsintenties. Gedragsintenties voorspellen gedrag, omdat ze er direct mee verbonden zijn. Op basis van deze intenties kunnen we gedrag echter niet volledig voorspellen, omdat ook situationele factoren van invloed kunnen zijn.

    Wanneer informatie onze hersenen binnenkomt, wordt deze naar zowel onze cognitieve als emotionele centra gestuurd. Emoties worden dan automatisch ontwikkeld zonder dat er bewust aan wordt gedacht. Deze emoties worden omgeleid naar ons cognitieve centrum, waar bewuste gevoelens worden gevormd met betrekking tot het object. Als we aan iets logisch denken, hebben onze emoties al een mening voor ons gevormd. Deze emoties zijn ook betrokken bij het logisch redeneren en kunnen dit sterk beïnvloeden. Sommige bedrijven lijken zich zeer bewust te zijn van het tweeledige cognitief-emotionele houdingsproces, omdat ze proberen om meer positieve ervaringen, zoals bedrijfsuitjes, op de werkplek te gebruiken.

    De invloed van de cognitieve en emotionele centra wordt sterker wanneer deze centra niet met elkaar in overeenstemming zijn. Wanneer je voelt dat er iets niet klopt, maar je kunt er niet precies achter komen wat het is, is je cognitieve centrum niet in staat om de emotionele reactie logisch te verklaren. Toch blijkt dat de beste beslissingen worden genomen op basis van weloverwogen logische argumenten en niet op basis van gevoelens. Als je gedrag niet in overeenstemming is met je overtuigingen of gevoelens, wordt dit cognitieve dissonantie genoemd. Omdat gedrag moeilijk te veranderen is, aangezien het al door anderen is waargenomen en dus niet ongedaan kan worden gemaakt, zullen mensen eerder hun overtuigingen veranderen. Op deze manier kunnen ze toch overeenstemming bereiken tussen hun gedrag en overtuigingen. Hoewel de mate waarin mensen positieve of negatieve emoties op het werk ervaren ook afhangt van hun persoonlijkheid, is de werksituatie uiteindelijk de belangrijkste factor voor de overtuigingen en gevoelens van de medewerker.

    Hoe moet je omgaan met emoties op het werk?

    Emotionele arbeid is de inspanning, planning en controle die nodig is om emoties te uiten die nodig zijn voor het werk dat iemand doet. De regels van uiting (‘display rules’) verwijzen naar normen of expliciete regels die ons binnen onze rol verplichten om bepaalde emoties te tonen en anderen te verbergen. Emotionele arbeid neemt dus toe wanneer van medewerkers wordt verwacht dat ze zich strikt aan deze weergaveregels houden. Het grootste probleem van emotionele arbeid is dat echte emoties vaak onbewust worden uitgedrukt en dat andere emoties moeilijk te imiteren zijn. Waarnemers zien vaak of de emoties echt zijn of niet. Wanneer er een conflict is tussen de vereiste en de ware emoties, wordt dit emotionele dissonantie genoemd. Veel mensen gebruiken daarom oppervlakte-acteren. Dit houdt in dat we ons gedrag proberen aan te passen aan de gewenste emoties op de werkvloer, terwijl we juist andere emoties ervaren. Diep-acteren is het tegenovergestelde van oppervlakte-acteren, waarbij mensen hun interne emoties proberen te verbinden met de benodigde emoties, zodat ze gemakkelijker de gewenste emoties kunnen uiten. Dit vraagt ​​om een ​​andere houding ten opzichte van bepaalde situaties.

    Voor het reguleren van emoties zijn er vijf veelvoorkomende strategieën:

    • De situatie veranderen.
    • De situatie aanpassen.
    • Emoties onderdrukken of versterken.
    • Aandacht verschuiven.
    • Het herkaderen van de situatie.

    Wat is emotionele intelligentie?

    Emotionele intelligentie (EI) verwijst naar het vermogen om emoties van jezelf en anderen te herkennen, begrijpen, reguleren, uiten en transformeren. Emotionele intelligentie kan opgedeeld worden in vier dimensies. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de mate waarin iemand emoties van zichzelf en anderen kan herkennen en de mate waarin hij emoties bij zichzelf en bij anderen kan reguleren. De eerste dimensie is het bewustzijn van onze eigen emoties. Dit verwijst naar het vermogen om de betekenis van de eigen emoties, zwakheden, waarden en motieven te begrijpen. Het beheersen van onze eigen emoties, de tweede dimensie, verwijst naar het vermogen om je eigen emoties te beheersen en te sturen. Bewustzijn van de emoties van anderen, de derde dimensie, verwijst naar het vermogen om de emoties van anderen waar te nemen en te begrijpen. Het gaat vooral om empathie: het kunnen begrijpen van de gevoelens, gedachten en situaties van de ander. De laatste dimensie, het beheersen van de emoties van anderen, verwijst naar het vermogen om de emoties van anderen te beheersen.

    Deze vier dimensies zijn hiërarchisch gerangschikt, met bewustzijn van je eigen emoties helemaal onderaan de ladder, omdat je bewustzijn nodig hebt om deel te kunnen nemen aan de hogere niveaus van emotionele intelligentie. Daarboven staan de beheersing van onze eigen emoties en het bewustzijn van de emoties van anderen, aangezien kennis over jezelf een noodzakelijke voorwaarde is om je eigen emoties te kunnen sturen en die van anderen te begrijpen. Bovenaan de hiërarchie staat het beheer van de emoties van anderen, omdat hiervoor aan alle voorgaande dimensies moet worden voldaan. Emotionele intelligentie kan worden verbeterd door persoonlijke training, lichaamsbeweging en regelmatige feedback. Bovendien neemt deze vorm van intelligentie toe met de leeftijd.

    Wat is werktevredenheid?

    Werktevredenheid verwijst naar de persoonlijke evaluatie van het werk dat men doet. Het is een combinatie van een aantal houdingen ten opzichte van verschillende aspecten van het werk. Werktevredenheid is moeilijk te meten, aangezien enquêtes hierover vaak eenzijdige vragen stellen en de ontevreden werknemers het vaak moeilijk vinden om hun gevoelens te uiten.

    Het exit-voice-loyalty-neglect (EVLN) model beschrijft vier manieren waarop mensen kunnen reageren op een onbevredigende werksituatie.

    • Exit verwijst naar het verlaten van de organisatie of het overstappen naar een andere locatie.
    • Voice verwijst naar een poging om de situatie te veranderen in plaats van ervoor weg te lopen.
    • Loyalty verwijst naar de houding van een werknemer die rustig wacht tot de situatie zichzelf oplost.
    • Neglect gaat over het verminderen van de inspanning op het werk, het verhogen van ziekteverzuim en te laat komen.

    De persoon en de situatie bepalen welke strategie wordt ingezet. Ook de mate van identificatie met het bedrijf, eerdere ervaringen en de mate van ervaren collectivisme spelen een rol bij de keuze voor een bepaalde strategie.

    Er is een matige correlatie tussen werktevredenheid en werkprestaties. De reden dat deze relatie matig is, heeft te maken met het feit dat bepaalde attitudes het gedrag niet altijd kunnen voorspellen. Zoals eerder besproken, kunnen mensen met een lage arbeidstevredenheid bijvoorbeeld ook een aangepaste houding aannemen die hun prestaties niet schaadt. Bovendien is het moeilijk om het oorzakelijk verband te identificeren, omdat werkprestaties ook kunnen leiden tot een hogere arbeidstevredenheid als positieve beloningen zullen volgen. De laatste opmerking stelt dat arbeidstevredenheid slechts een kleine invloed heeft op de prestaties als de werknemer weinig verantwoordelijkheid heeft. De mate van verantwoordelijkheid speelt dan ook een grote rol in de werkuitvoering.

    Werktevredenheid heeft ook een positief effect op de klanttevredenheid, aangezien een hoge werktevredenheid leidt tot een beter humeur. Hierdoor kunnen de medewerkers beter van dienst zijn en sluiten de ware emoties nauw aan bij de gewenste emoties. Daarnaast werken mensen met een hoge mate van arbeidstevredenheid langer voor het bedrijf. Hierdoor ontwikkelen zij meer vaardigheden en kennis binnen het bedrijf, volgens het service-profit chain model. Het service-profit chain model legt uit hoe de arbeidstevredenheid van werknemers de winstgevendheid van het bedrijf indirect beïnvloedt via servicekwaliteit, klantloyaliteit en gerelateerde factoren. Tot slot heeft werktevredenheid ook invloed op de reputatie van een organisatie.

    Wat is organisatiebetrokkenheid?

    Organisatorische betrokkenheid verwijst naar de band van de werknemer met het bedrijf en in hoeverre zij zich met de organisatie identificeren. De affectieve betrokkenheid bij de organisatie is de emotionele gehechtheid van de werknemer aan en betrokkenheid bij de organisatie. De continuïteitsbetrokkenheid daarentegen verwijst naar de berekenende gehechtheid van de werknemer aan de organisatie. Betrokkenheid bij de organisatie verbetert de klanttevredenheid, omdat medewerkers meer vaardigheden en kennis hebben als ze langer bij het bedrijf werken en klanten graag kennismaken met de medewerkers. Te veel organisatorische betrokkenheid bij het bedrijf kan ook nadelige gevolgen hebben, omdat er bijvoorbeeld minder nieuwe medewerkers worden aangenomen die kunnen bijdragen aan nieuwe kennis en vaardigheden. Financiële beloningen kunnen de blijvende band versterken, omdat dit mensen motiveert om voor het bedrijf te blijven werken. De beloningen hebben echter weinig invloed op de affectieve organisatorische inzet.

    Om commitment aan een organisatie op te bouwen en te behouden, kan de organisatie zich op een aantal zaken concentreren.

    • Een eerste strategie is rechtvaardigheid en ondersteuning. Het betekent dat affectieve betrokkenheid hoger is in organisaties die hun verplichtingen jegens werknemers nakomen en humanitaire waarden nastreven, zoals eerlijkheid, vergevingsgezindheid en morele integriteit.
    • Gedeelde waarden zijn ook belangrijk, aangezien mensen zich meer met een organisatie identificeren wanneer hun eigen waarden overeenkomen met die van het bedrijf.
    • Vertrouwen verwijst naar de positieve verwachtingen van een persoon ten opzichte van de ander als het gaat om risicovolle situaties.
    • Organisatorisch begrip is belangrijk, omdat de affectieve betrokkenheid wordt vergroot wanneer mensen de organisatie beter begrijpen. Dit kan worden gestimuleerd door het stimuleren van open en heldere communicatie binnen de organisatie.
    • Ook moet de betrokkenheid van de medewerker bij de organisatie hoog zijn, aangezien dit bijdraagt ​​aan de sociale identiteit van de medewerker binnen het bedrijf.

    Wat is werkgerelateerde stress en hoe wordt ermee omgegaan?

    Wanneer iemand een uitdagende of bedreigende situatie ervaart voor het welzijn van de persoon, ervaart de persoon stress. Het produceert fysiologische en psychologische veranderingen die zich voorbereiden op vechten of vluchten. Stress kan worden onderverdeeld in distress en eustress. De eerste heeft betrekking op de psychologische, fysiologische en gedragsafwijkingen van gezond functioneren. Dit laatste is een vorm van positieve stress en kan mensen motiveren om naar een bevredigend resultaat te werken.

    Over het algemeen hebben mensen redelijk vergelijkbare manieren om op stress te reageren. Het algemene aanpassingssyndroom (‘general adaptation syndrome’) verwijst naar drie verschillende fasen die mensen doormaken als ze stress ervaren.

    1. De eerste fase is de alarmreactie, die ontstaat wanneer men in een situatie komt die het welzijn uitdaagt of bedreigt. Deze fase induceert fysiologische stressreacties, zoals verhoogde transpiratie, verhoogde bloeddruk en hartslag en spierspanning. Het energieniveau daalt en mensen hebben in deze fase minder controle over de situatie.
    2. De tweede fase, weerstand, vergroot de controle en activeert verschillende mechanismen die het individu meer energie geven. Het leidt verder tot verhoogde adrenalineniveaus en glucosesynthese, verscherpt de zintuigen en vermindert de activiteit van het immuunsysteem.
    3. De derde fase, uitputting, treedt op wanneer mensen voor langere tijd in aanraking komen met stress.

    Stress eist zijn tol van het menselijk lichaam. Het kan het immuunsysteem ernstig verzwakken en maakt mensen kwetsbaarder voor ziekten. Stress kan hoofdpijn, spierpijn, hartaandoeningen en hoge bloeddruk omvatten. Een ander gevolg van stress is een burn-out. Een burn-out is een proces waarbij iemand emotioneel uitgeput is. Emotionele uitputting is een combinatie van een gebrek aan energie, vermoeidheid en weinig medeleven. Cynisme is mensen als objecten behandelen en zich losmaken van collega's en de organisatie. Verminderde professionele prestaties duiden op een afname van het vertrouwen in de eigen capaciteiten en kunnen een indicator zijn voor een burn-out.

    De factoren die stress veroorzaken, worden stressoren genoemd. Stressoren omvatten alle omgevingscondities die een fysieke of emotionele inspanning vragen van iemand. Er zijn tal van stressoren op de werkplek en in het leven in het algemeen. Hier zijn vier van de meest voorkomende werkgerelateerde stressoren:

    • Organisatorische beperkingen
    • Interpersoonlijke conflicten
    • Overbelasting van het werk
    • Lage taakcontrole

    Een van de grootste stressoren zijn de organisatorische beperkingen. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn: gebrek aan middelen, budget en informatie. Organisatorische beperkingen verwijzen naar situationele factoren. Deze beperkingen zijn buiten de directe invloed van een werknemer en bedreigen de fundamentele drang van een werknemer om zijn omgeving te beïnvloeden.

    Interpersoonlijke conflicten worden meestal veroorzaakt door structurele bronnen zoals onduidelijke regels, gebrek aan middelen en tegenstrijdige doelen tussen medewerkers of afdelingen. Conflicten op de werkplek doen zich echter ook voor wanneer de acties van een persoon door anderen als bedreigend worden ervaren. Deze snelgroeiende vorm van interpersoonlijk conflict, psychologische intimidatie genoemd, omvat herhaaldelijk vijandig of ongewenst gedrag, opmerkingen, acties of gebaren die een negatief effect hebben op het welzijn van een persoon en dus van invloed zijn op de kwaliteit van het werk. Seksuele intimidatie is een specifieke vorm van intimidatie waarbij iemands werk of werkprestaties afhankelijk zijn van ongewenste seksuele relaties en de persoon grensoverschrijdend seksueel gedrag van anderen ervaart dat zo de werkprestaties verstoort. Het creëert meestal een intimiderende, vijandige of aanstootgevende werkomgeving. Een probleem hierbij is dat mannen vaak minder complexe opvattingen hebben over seksuele handelingen dan vrouwen, waardoor ze mogelijk sneller een grens oversteken. Daarnaast kunnen klachten over seksuele intimidatie leiden tot andere vormen van psychisch misbruik van het slachtoffer. Gedrag dat in het verleden is opgemerkt, dient als een goede maatstaf voor de toekomst. Het is daarom belangrijk om bij sollicitaties naar het verleden van de sollicitant te kijken, zodat psychische mishandeling zoveel mogelijk kan worden uitgesloten. 360-graden feedback kan ook een manier zijn om seksueel misbruik te signaleren en te verminderen. Dit betekent dat er vanuit meerdere perspectieven feedback wordt gegeven.

    Werkoverbelasting treedt op wanneer werknemers hun persoonlijke tijd moeten besteden aan werk om hun werk gedaan te krijgen. Dit is een groeiend probleem, vooral in de VS en China. De reden waarom medewerkers zoveel uren maken is onder meer te verklaren door de gecombineerde invloed van technologie en globalisering. Mensen werken steeds vaker samen met collega's in andere tijdzones en hun voortdurende communicatiegewoonten maken het moeilijk om werk en privé gescheiden te houden. Een tweede verklaring kan het consumentengedrag van een werknemer zijn: hij wil meer goederen en diensten kopen en harder werken om die levensstijl te kunnen betalen. Een derde stelling, de ideale werknemersnorm, verwijst naar het feit dat sommige werknemers meer uren werken omdat ze van zichzelf en anderen verwachten dat ze meer uren zullen werken. Voor velen is zwoegen tot ver buiten de normale werkweek een ereteken, een symbool van hun bovenmenselijke capaciteit om beter te presteren dan anderen.

    Lage taakcontrole verwijst naar stress die wordt veroorzaakt door een (te) lage controle over de taak. Dit kan verkeer zijn, problemen met het materiaal of met het werkschema. Ook de mate van verantwoordelijkheid speelt een belangrijke rol. Mensen met weinig controle en weinig verantwoordelijkheid zullen minder gestrest zijn dan mensen met weinig controle en veel verantwoordelijkheid.

    Een workaholic is overdreven betrokken bij zijn werk, ervaart interne druk en heeft weinig plezier in zijn werk. Workaholics zijn dwangmatig en bezig met hun werk. Dit heeft vaak zelfs invloed op hun gezondheid, intieme relaties en familierelaties.

    Hoe kan werkgerelateerde stress worden beheerd?

    Stressoren kunnen worden aangepakt door bedrijven de stressor te laten verwijderen. Dit kan onder meer door het selecteren van de juiste mensen voor de juiste baan. Een andere belangrijke manier om stressoren te elimineren, is door een betere balans tussen werk en privé mogelijk te maken. Bedrijven kunnen op veel manieren bijdragen aan een goede balans tussen werk en privé. Zij kunnen flexibel werk aanbieden, waarbij medewerkers parttime kunnen werken en vrije dagen kunnen opnemen of zelfs een sabbatical (lange verlofperiode) kunnen nemen. Ze kunnen ook job sharing introduceren, wat inhoudt dat twee mensen hetzelfde werk doen, waardoor er meer tijd overblijft voor hun privéleven. Door telewerken, waarbij mensen vanuit huis werken, kunnen mensen hun eigen tijd indelen en geen tijd verliezen met reizen. Persoonlijk verlof verwijst naar persoonlijke redenen om langer vrij te nemen, zoals zwangerschapsverlof. Ook kan kinderopvangtoeslag de spanning tussen werk en privé verminderen. Toch blijkt dat werknemers zich vaak bezwaard voelen om van deze uitkeringen gebruik te maken. Het bedrijf moet hen daarom stimuleren om er zoveel mogelijk gebruik van te maken.

    Het lijkt alsof het wegnemen van een stressor het meest ideaal is, maar soms is het beter om de medewerker tijdelijk of definitief uit de stressfactor te halen. Een permanente terugtrekking zou het beste zijn wanneer werknemers worden overgeplaatst naar banen die meer verenigbaar zijn met hun capaciteiten en waarden. Het tijdelijk onttrekken van werknemers aan stressoren is de meest voorkomende manier om met stress om te gaan. Dit kunnen bijvoorbeeld ontspanningsruimtes, vrije dagen en vakanties zijn.

    Een derde manier om met stress om te gaan, is werknemers te helpen hun zelfbeeld te verbeteren, zodat werkuitdagingen niet als bedreigend worden ervaren. Ook kan het stellen van persoonlijke doelen, humor en zelfredzaamheid de stress verminderen die mensen in hun werkomgeving ervaren. Wanneer mensen met stress omgaan, is het belangrijk om de lichamelijke en psychische gevolgen onder controle te krijgen. Fysieke inspanning kan de psychologische gevolgen verminderen. Ook meditatie- en ontspanningsmomenten kunnen een grote bijdrage leveren.

    Sociale steun van vrienden, collega's en familie kan ook een impact hebben op het verminderen van stress. Dit werkt het beste wanneer de persoon die stress ervaart om hulp vraagt ​​en het hem niet wordt opgelegd. Sociale steun verwijst naar de interacties van een persoon met anderen die emotionele en informatieve steun bieden in een stressvolle situatie. Het zoeken naar sociale steun wordt een tend and befriend reactie op stress genoemd. Het tegenovergestelde ervan is een vecht- of vluchtreactie. Sociale steun kan bijdragen dat men zich gewaardeerd voelt. Dit verhoogt de veerkracht, omdat het leidt tot meer zelfvertrouwen en zelfrespect. Daarnaast geeft het ons informatie over hoe we met stressfactoren moeten omgaan. Ten slotte kan het gevoel dat we niet alleen zijn stress onmiddellijk verminderen.

    Gebaseerd op hoofdstuk 4 van Organizational Behavior: Emerging Knowledge. Global Reality van McShane & Von Glinow

    Hoe verhouden motivatie en emotie zich tot elkaar?

    Hoe verhouden motivatie en emotie zich tot elkaar?


    Motivatie

    Motivatie is het proces dat de richting, het voortduren en de kracht van doelgericht gedrag beïnvloedt. Darwins theorie van evolutie inspireerde veel vroege psychologen voor hun kijk dat instinct veel gedrag beïnvloedt. Een instinct (ook wel een vast actie patroon genoemd) is een geërfd kenmerk, gemeenschappelijk voor de gehele soort, die automatisch zorgt voor een bepaalde respons wanneer het organisme blootgesteld wordt aan een bepaalde stimulus. De biologische systemen in het lichaam zijn zorgvuldig gebalanceerd voor de beste overlevingskansen. Homeostase is de staat van intern psychologisch evenwicht, wat het lichaam probeert te behouden. Het behouden van homeostase vereist een sensorisch mechanisme om veranderingen in de interne omgeving op te merken. Verder vereist homeostase ook een responssysteem die het evenwicht weer kan herstellen en een controlecentrum die informatie van de sensoren ontvangt en het responssysteem activeert. Dit controlecentrum is te vergelijken met een thermostaat in een huis. Volgens de drive theorie van motivatie van Clark Hull zorgen fysiologische veranderingen in de homeostase voor drives. Drives zijn toestanden van interne spanning, die een organisme motiveren om zich op een bepaalde manier te gedragen, zodat deze spanning overgaat. Drives zoals honger en dorst komen voort uit weefsel tekorten (te weinig voedsel en water) en zetten het organisme aan tot actie. Hull dacht dat het verminderen van drives het ultieme doel is van gemotiveerd gedrag. Wanneer er negatieve stimuli zijn, die het vervullen van de drives onmogelijk maken, kan men het gevoel hebben dat ze hier geen controle over hebben en niks aan kunnen doen. Dit fenomeen heet aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness).

    Het behavioural activation system (BAS) is een neuraal systeem dat geactiveerd wordt door signalen of potentiële beloningen en positieve behoeftebevrediging. Door dit systeem gaat een persoon zich meer bewegen richting positieve doelen (dingen die we willen), waarbij men plezier of genoegen verwacht. Het BAS zorgt voor emoties van hoop, overmoed en geluk. Vermijdingsmotivatie gaat over de activiteit van het behavioural inhibition system (BIS). Het BIS reageert op een stimulus die duidt op pijn, non-bekrachtiging en straf. Het BIS zorgt voor angst en zowel remming van gedrag (mensen en dieren ‘bevriezen’ wanneer ze schrikken) als vlucht- en vermijdingsgedrag. Mensen verschillen in de mate waarin zij gedragsactivatie of –remming gebruiken. Mensen met hoge BAS hebben een voorkeur voor verandering en vernieuwing, terwijl BIS een voorkeur heeft voor het bekende.

    Drives worden gezien als interne factoren die ervoor zorgen dat een organisme in actie komt. Prikkels (incentives) zijn omgevingsprikkels die een organisme richting het doel trekken. Voor een student kan een goed cijfer een prikkel zijn om te studeren, net als dat voedsel een prikkel kan zijn voor iemand die honger heeft. Mensen kunnen echter verschillend reageren op dezelfde prikkel. Volgens de expectancy x value theorie wordt doelgericht gedrag bepaald door zowel de kracht van iemands verwachting dat bepaald gedrag tot het doel leidt en door de waarde die iemand aan het doel hecht (incentive value). Wanneer deze twee factoren vermenigvuldigd worden, krijg je de volgende vergelijking: motivatie = verwachting x incentive value. Cognitieve theoretici maken onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Extrinsieke motivatie is een actie uitvoeren om een externe beloning te verkrijgen of om straf te voorkomen. Intrinsieke motivatie is het uitvoeren van een actie voor eigen bestwil, bijvoorbeeld omdat je het leuk of uitdagend vindt. Iemand die bijvoorbeeld studeert om een goed cijfer te krijgen (in plaats van om echt iets te leren) vertoont extrinsieke motivatie.

    Abraham Maslow geloofde dat veel perspectieven in de psychologie geen aandacht schenken aan het voornaamste motief van de mens: het streven naar persoonlijke groei. Hij kwam met het concept van hiërarchie van behoeften. Dit is een reeks met behoeften die gaan over fysieke en sociale overleving aan de basis en unieke menselijke groei in de top. Nadat aan onze basis fysiologische behoeften voldaan is, focussen we ons op onze behoefte aan veiligheid. Wanneer ook daaraan voldaan is, richten we ons op het volgende, hogere niveau. Wanneer situaties veranderen en niet langer aan een lager niveau voldaan wordt, dan richten we ons eerst weer op die behoefte, totdat daar weer aan voldaan is. Zie figuur 1 op de volgende pagina voor het model van de hiërarchie van behoeften. Voor Maslow is zelf-actualisatie het ultieme menselijke motief. Zelf-actualisatie is de behoefte om onze mogelijkheden zo veel mogelijk te benutten.

    De Self-determination theorie focust op drie fundamentele psychologische behoeften: competentie, autonomie en verbondenheid. Mensen zijn het meest tevreden met hun leven wanneer ze in staat zijn om aan deze fundamentele behoeften te voldoen. Competentiemotivatie geeft de behoefte van de mens weer om nieuwe uitdagingen onder de knie te krijgen en om vaardigheden te verbeteren. Deze behoefte vereist veel verkennend en groeibevorderend gedrag. De behoefte aan autonomie vertegenwoordigt een poging om grotere vrijheid, zelfbepaling en zelfregulatie te bereiken. Dit leidt tot grotere zelfintegratie, gevoelens van persoonlijke controle en zelf-actualisatie. De derde basisbehoefte, verbondenheid, gaat over de behoefte om betekenisvolle banden met anderen te ontwikkelen. Autonomie en verbondenheid hoeven elkaar niet in de weg te staan. Een adolescent die voelt dat zijn/haar autonomie gewaardeerd en gesteund wordt door zijn/haar ouders voelt zich erg verbonden met zijn/haar ouders.

    Honger en gewichtsregulatie

    Eten en vertering voorzien het lichaam van de brandstof die het nodig heeft om te functioneren en te overleven. Metabolisme is de mate waarin het lichaam energie (of calorieën) gebruikt. Verscheidene fysiologische mechanismen houden de energie homeostase van het lichaam in stand, door te reguleren hoeveel je eet. Verzadigdheid geeft de staat aan waarin we ons niet meer hongerig voelen. Het setpoint is een biologisch bepaalde standaard waar het lichaamsgewicht (of vetmassa) rond geregeld wordt. Uit onderzoek blijkt dat honger niet afhankelijk is van een lege of knorrende maag. Dieren waarbij alle zenuwen van de maag naar het brein kapot gemaakt zijn, hebben ook honger. En ook mensen waarbij de maag operatief verwijderd is om medische redenen, voelen nog wel honger of verzadigdheid. Er moeten dus andere signalen zijn die zorgen voor honger.

    Wanneer je eet, breken spijsverteringsenzymen het voedsel af tot belangrijke voedingsstoffen, zoals glucose. Glucose is een simpele suiker die voor het lichaam (met name de hersenen) de grootste bron vormt van meteen bruikbare brandstof. Na een maaltijd wordt een deel van de glucose naar cellen getransporteerd om daar energie te geven. Maar het grootste deel gaat naar de lever en naar vetcellen, waar het afgebroken wordt tot andere voedingsstoffen en opgeslagen wordt voor later gebruik. Sensoren in de hypothalamus en de lever houden de bloedglucose concentraties in de gaten. Wanneer de bloedglucose concentraties iets dalen, reageert de lever meteen, door uit opgeslagen voedingsstoffen opnieuw glucose te vormen. Hierdoor stijgen de bloedglucose concentraties weer. Veranderingen in de voorraad van glucose die beschikbaar is voor de cellen zorgt voor signalen die het brein helpen om honger te reguleren. Wanneer je eet zorgen verschillende lichaamssignalen ervoor dat je ook weer stopt met eten. Het uitzetten van de wand van de maag en darmen zorgt voor signalen van verzadiging. De wanden van deze organen rekken uit wanneer ze vol raken met voedsel, waardoor er via de zenuwen signalen naar de hersenen gaan. Dit betekent niet dat de maag helemaal vol moet zijn voordat je je verzadigd voelt. Ook chemische signalen zijn verantwoordelijk voor het gevoel van verzadiging. Cholecystokinine (CCK) is een peptide (een soort hormoon) die zorgt voor het gevoel van verzadiging. Samen met andere peptiden, die door de dunne darm vrijgelaten worden in het bloed, gaan de stoffen naar de hersenen. In de hersenen stimuleren ze receptoren in verschillende regio’s, die zorgen voor een vermindering van de voedselinname. Leptine is een hormoon die uitgescheiden wordt door vetcellen. Het komt in de bloedbaan en bereikt het brein, waar het de eetlust vermindert en energieverbruik verhoogt. Een gen, het ob gen genoemd (ob staat voor obesitas), stuurt vetcellen aan om leptine te produceren. Muizen die een mutatie hebben in dit ob gen, maken geen leptine aan. Wanneer zij zwaarder worden, geeft het brein geen ‘verklein je eetlust’ signaal, waardoor de muizen te veel eten en obees worden. Dagelijkse injecties met leptine verlaagt hun eetlust en de muizen worden weer dunner. Een andere groep muizen maakt wel gewoon leptine aan, maar er is een mutatie in een ander gen, het db gen, waardoor de hersenreceptoren ongevoelig zijn voor leptine. Ook deze muizen worden obees. Hierbij helpt het injecteren van leptine niet. Door dit onderzoek ontstond de vraag of dagelijkse leptine injecties mensen met overgewicht misschien kan helpen om gewicht te verliezen. Waarschijnlijk helpt dit niet, doordat mensen met overgewicht al een overvloed aan leptine in hun bloed hebben, door de vele vetcellen. Men denkt dus dat het brein ongevoeliger wordt voor leptine.

    Vele hersenregio’s helpen bij het reguleren van honger en eetgedrag. Vroegere experimenten tonen aan dat er twee regio’s bij de hypothalamus zitten, die functioneren als controlecentrum. Aan weerszijden van de hypothalamus bevinden zich de laterale hypothalamus (LH), welke een ‘honger-aan’ centrum bevat. Ratten waarbij de LH elektrisch gestimuleerd werden, gingen eten. Wanneer de LH vernietigd werden, weigerden de ratten te eten, zelfs tot ze een hongersdood stierven. De ventromediale hypothalamus (VMH) dienen als een honger-uit centrum. Het elektrisch stimuleren van de VMH zorgt ervoor dat een hongerige rat stopt met eten. Het vernietigen van de VMH zorgt ervoor dat de rat een veelvraat wordt, waarbij de rat soms wel twee tot drie keer zoveel gaat wegen. Men is nu aan het onderzoeken hoe specifieke neurale circuits binnen de hypothalamus voedselinname reguleren. De paraventriculaire nucleus (PVN) is een cluster van neuronen, die vol receptoren zitten voor verschillende neurotransmitters die eetlust stimuleren of reduceren. De PVN lijkt verscheidene korte termijn en lange termijn signalen, die metabolische en verteringsprocessen beïnvloeden, te integreren. Opvattingen gewoonten en psychologische behoeften hebben ook invloed op de voedselinname. Iedereen heeft zich wel eens ontzettend vol gevoeld tijdens een maaltijd, maar heeft toen toch nog wel een toetje genomen. Omgekeerd eten mensen die op dieet zijn bewust weinig, terwijl ze wel honger hebben. Ook erfelijkheid speelt een rol bij eetgedrag. Erfelijkheid is van invloed op het basale metabolisme en de neiging om energie op te slaan als vet of als mager weefsel. Over het algemeen zorgen genetische factoren voor 40 tot 70 procent van de variatie in BMI, bij zowel vrouwen als mannen. Er zijn dus op verschillende niveaus factoren van invloed op onze eetgewoontes.

    Op biologisch niveau zijn dat:

    1. Genetische factoren die van invloed zijn op energie metabolisme.

    2. Lichamelijke gewaarwordingen, zoals het uitzetten van de maag.

    3. Chemische signalen (bijvoorbeeld glucose verbruik, CCK en leptine).

    4. Neurale circuits die zich in de hypothalamus bevinden of daar doorheen gaan.

    Op psychologisch niveau zijn dat:

    1. Denken aan eten, de verwachting van lekker eten.

    2. Aangeleerde voedselvoorkeuren en eetgewoontes.

    3. Geheugen van wanneer en hoeveel we recentelijk gegeten hebben.

    4. Geloof en gevoelens over het eigen lichaamsbeeld.

    Op omgevingsniveau zijn dat:

    1. De overvloed of schaarste van eten.

    2. Hoe het voedsel eruit ziet, de smaak, aroma en variëteit.

    3. Andere stimuli (bijvoorbeeld de tijd, mensen) die geassocieerd worden met eten.

    4. Normen die van invloed zijn op wat, wanneer, waar en hoe veel we eten.

    Helaas voor de miljoenen mensen met overgewicht, zorgt dik zijn ervoor dat ze ook dik blijven. Mensen met overgewicht hebben bijvoorbeeld hogere insuline concentraties in hun bloed, dan mensen met een normaal gewicht. Insuline is een hormoon dat uitgescheiden wordt door de alvleesklier en helpt met het omzetten van glucose in vet. Bovendien wordt het door het toenemen van het gewicht moeilijker om veel te bewegen. Afvallen door middel van diëten is ook moeilijk, omdat door het diëten het basale metabolisme langzamer wordt. Dit komt doordat het lichaam reageert op het verminderde voedsel, door het energieverbruik te verlagen.

    Slachtoffers van anorexia nervosa hebben een intense angst om dik te zijn, waardoor slachtoffers veel minder voedsel innemen, tot op het punt van uithongeren. Ondanks dat deze mensen er uitgemergeld uitzien en ze vaak minder dan 85 procent wegen van wat normaal is voor hun leeftijd en lengte, zien deze mensen zichzelf nog steeds als dik. Anorexia leidt tot het stoppen van de menstruatie, tot botverlies, belast het hart en vergroot de kans om dood te gaan. Mensen met boulimia nervosa zijn ook bang om dik te worden, maar zij hebben eetbuien en verwijderen het voedsel daarna weer, vaak door over te geven of laxeermiddelen te gebruiken. De meeste mensen met boulimia hebben wel een normaal lichaamsgewicht, maar het overgeven of gebruik van laxeermiddelen heeft verscheidene fysieke consequenties, zoals maagproblemen en een slecht gebit. Hoewel de meeste mensen met anorexia hun voedselrestrictie niet als een probleem zien, doen mensen met boulimia dat meestal wel. Toch is het voor hen heel moeilijk om hun patroon van eetbuien en het verwijderen van het voedsel te doorbreken. Ongeveer 90 procent van de mensen met anorexia of boulimia zijn vrouwen. Anorexia en boulimia komen het meeste voor in geïndustrialiseerde landen, waar dun zijn een schoonheidsideaal is. Culturele normen kan echter niet de enige verklaring zijn voor de eetstoornissen, omdat alleen een klein percentage van de vrouwen in een bepaalde cultuur anorexia of boulimia ontwikkelen. Karaktereigenschappen spelen vaak ook een grote rol. Mensen met anorexia zijn vaak erg perfectionistisch en hebben hoge levensstandaarden, inclusief strikte idealen van een dun lichaam.

    Seksuele motivatie

    Masters en Johnson concludeerden dat de meeste mensen, wanneer ze seksueel opgewonden zijn, door een seksuele respons cyclus van vier fasen gaan: opwinding, plateau, orgasme en resolutie. Gedurende de opwindingsfase wordt men snel opgewonden; er gaat meer bloed naar de arteriën in en rond de genitale organen, tepels en de borst van de vrouw, waar het ervoor zorgt dat deze delen opzwellen. De penis en de clitoris gaan rechtop staan, de vagina wordt vochtig en de spierspanning wordt in het gehele lichaam hoger. Tijdens de plateau fase wordt de opwinding nog groter tot er genoeg spierspanning is om een orgasme te veroorzaken. Tijdens de orgastische fase vinden bij mannen ritmische contracties plaats van de interne organen en het spierweefsel rond de plasbuis zorgt ervoor dat sperma uit de penis spuit. Bij vrouwen vinden tijdens het orgasme contracties plaats van het buitenste deel van de vagina, de omliggende spieren en de baarmoeder. Bij mannen wordt het orgasme meestal gevolgd door een resolutie fase, waarbij de fysiologische opwinding snel afneemt en de genitaliën terug gaan naar hun oorspronkelijke conditie. Gedurende deze fase komen mannen in een refractionaire periode, waarin ze tijdelijk niet in staat zijn om nog een orgasme te krijgen. Vrouwen kunnen twee of meer orgasmen krijgen voordat de resolution fase begint, maar de meeste vrouwen hebben er slechts één. Een orgasme is echter niet het enige doel van menselijke seksuele activiteit. Net als bij honger speelt de hypothalamus ook een grote rol in seksuele motivatie. De hypothalamus bestuurt de hypofyse. De hypofyse reguleert de secretie van hormonen, in dit geval gonadotropines, in de bloedstroom. Deze hormonen hebben effect op hoeveel androgenen en oestrogenen de geslachtsklieren uitscheiden. Androgenen, zoals testosteron, worden ook wel de mannelijke sekshormonen genoemd. Oestrogenen, zoals oestradiol, worden de vrouwelijke sekshormonen genoemd. Ondanks dat de hormonen zo worden genoemd, produceren zowel mannen als vrouwen androgenen en oestrogenen.

    Sekshormonen hebben organisatorische effecten; ze hebben invloed op de ontwikkeling van mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken. In de baarmoeder heeft zowel het mannelijke als het vrouwelijke embryo een primitieve gonade, deze heeft de mogelijkheid om zich of tot testes, of tot ovaria te ontwikkelen. Als het embryo genetisch een man is, dan worden de testes in de achtste week na conceptie gevormd. Deze testes gaan sekshormonen afgeven tijdens het grootste deel van de prenatale ontwikkeling. Door de voldoende androgeen activiteit ontstaat er een mannelijk patroon in de ontwikkeling van genitaliën, hersenen en andere organen. Jaren later worden er door stimulatie van de hypothalamus nog veel meer sekshormonen uitgescheiden door de testes, waardoor je jongen in de puberteit komt. Wanneer het embryo genetisch een vrouw is, vormt het geen testes. Door de afwezigheid van voldoende androgeen activiteit gedurende deze prenatale periode, ontstaat er een vrouwelijk ontwikkelingspatroon. Tijdens de puberteit stimuleert de hypothalamus het uitscheiden van sekshormonen door de ovaria op cyclische basis, waardoor de vrouwelijke menstruele cyclus ontstaat.

    Sekshormonen hebben ook activerende effecten, die de seksuele verlangens en het seksuele gedrag stimuleren. Bij (niet-menselijke) dieren hebben volwassen mannetjes een relatief constante secretie van sekshormonen. Hun gereedheid voor seks is vooral afhankelijk van de aanwezigheid van stimuli uit de omgeving (bijvoorbeeld een ontvankelijk vrouwtje). De hormonale secretie in een vrouwelijk dier volgt een bronst (oestrus) cyclus. Zij zijn alleen tijdens perioden van hoge oestrogeen secretie seksueel ontvankelijk. Seksuele opwinding omvat meer dan alleen fysiologische response. Het begint meestal met verlangen en een seksuele stimulus die positief wordt ontvangen. Zulke stimuli kunnen ook denkbeeldig zijn. Fantasie is een mooie illustratie van hoe mentale processen het fysiologisch functioneren kan beïnvloeden. Seksuele fantasieën op zich kunnen bij sommige mensen een genitale erectie en een orgasme opwekken en worden vaak gebruikt om de opwinding te vergroten tijdens masturbatie. Psychologische effecten kunnen seksuele opwinding niet alleen stimuleren, maar ook afremmen.

    Iemand kan bezig zijn met seksuele activiteiten, maar dan geen zin meer hebben door iets wat de partner doet. Andere mensen hebben wel een behoefte aan seks, maar hebben moeilijkheden om opgewonden te worden of te blijven. Stress, vermoeidheid en boosheid jegens de partner kunnen leiden tot (tijdelijke) opwindingsproblemen. Seksuele disfunctie heeft betrekking op chronisch, verzwakt seksueel functioneren, wat als zeer vervelend wordt ervaren. Dit kan veroorzaakt worden door verwondingen, ziekten of de effecten van drugs, maar soms is er sprake van een psychologische oorzaak. Opwindingsproblemen kunnen ook het gevolg zijn van faalangst, of het kan het psychologische gevolg zijn van aanranding of seksueel misbruik als kind. Seksuele gewoonten verschillen over de hele wereld. Ook de psychologische betekenis van seks is afhankelijk van culturele contexten. Sommige samenlevingen en religies verbieden seks voor het huwelijk, of openbare seksueel getinte kleding of gedrag, wat seksueel verlangen op zou kunnen wekken.

    Seksuele oriëntatie is iemands emotionele en erotische voorkeur voor een partner van een bepaalde sekse. Sommige onderzoekers zien seksuele oriëntatie als een enkele dimensie, variërend van ‘uitsluitend heteroseksueel’ tot ‘uitsluitend homoseksueel’, met ‘net zo veel heteroseksueel als homoseksueel’ in het midden. Andere onderzoekers zeggen dat seksuele oriëntatie drie dimensies heeft: zelfidentiteit, seksuele aantrekkingskracht en werkelijk seksueel gedrag. Veel homoseksuele mannen en vrouwen voelden tijdens hun kindertijd al dat zij anders waren dan leeftijdsgenootjes. Zij vertonen vaak niet-conform geslacht gedrag. Uit onderzoek blijkt dat homoseksuele vrouwen in vergelijking met heteroseksuele vrouwen geïnteresseerder zijn in jongenskleren en jongensspeelgoed.

    Sociale motivatie

    Mensen zijn sociale wezens die veel met andere mensen om gaan: in de familie, in een vriendengroep, met collega’s en zelfs met vreemden in een bus. We gaan met anderen om voor vier basis psychologische redenen:

    1. Om positieve stimulatie te verkrijgen.

    2. Voor emotionele ondersteuning.

    3. Om aandacht te krijgen.

    4. Voor sociale vergelijking.

    Sociale vergelijking is het vergelijken van onze overtuigingen, gevoelens en gedragingen met die van andere mensen. Dit helpt ons om te bepalen of onze reacties normaal zijn. Ook kunnen we door sociale vergelijking onze cognitieve en fysieke vermogens inschatten.

    Prestatiemotivatie

    Behoefte aan prestatie is een positief verlangen om taken te volbrengen en succesvol te concurreren met de normen van uitmuntendheid. Prestatiegedrag kan voortkomen uit een positief georiënteerd motief voor succes, en een negatief georiënteerde motivatie om falen te voorkomen, ook wel faalangst (fear of failure) genoemd. Mensen die een grote drijfveer hebben voor succes zoeken de sensatie van overwinning. Mensen die gemotiveerd zijn door de angst om te falen willen de teleurstelling van de nederlaag voorkomen. Je zou denken dat iemand het beste zou presteren wanneer iemand zowel een grote drijfveer voor succes heeft als een grote angst om te falen. Toch kan faalangst een negatieve invloed hebben op het presteren. Mensen die erg succesgericht zijn en minder gemotiveerd worden door de angst voor het falen worden high-need achievers genoemd. Bij simpele testen en ontspannen omstandigheden zijn zij slechter dan de low-need achievers, maar wanneer het niveau stijgt worden ze beter. De succes-doel theorie gaat over de manier waarop succes gedefinieerd wordt door zowel de individu als door de prestatie situatie zelf. Op het individuele niveau zijn er twee oriëntaties. Bij mastery orientation ligt de focus op persoonlijke verbetering, het maximale geven en nieuwe vaardigheden perfectioneren. Bij een ego orientation ligt het doel bij het overtreffen van anderen (met zo weinig mogelijk inspanning als mogelijk). Wat betreft de situatie focust de theorie zich op het motivationeel klimaat. Dat vereist en beloont of de mastery aanpak, of de ego aanpak, om succes te behalen.

    Een andere manier om prestatie motivatie te begrijpen is door de doelen die mensen proberen te behalen in opgave situaties te onderzoeken. Bij de mastery-approach goal ligt de focus op de behoefte om een taak uit te voeren en nieuwe kennis of vaardigheden eigen te maken. De ego-approach goal is sprake van een competitieve oriëntatie, die focust op het positief gewaardeerd worden ten opzichte van andere mensen. Mastery-avoidance goals gaan over de angst om minder goed te presteren dan je eigen standaard. Ego-avoidance goals richten zich op het vermijden dat je verslagen wordt door anderen, vermijden dat anderen beter presteren. Volgens de 2x2 achievement goal theory kan iedereen beschreven worden in termen van een ‘prestatie motivatie profiel’, door de doelen (zoals hierboven beschreven) te bepalen.

    Familie en cultuur hebben effect op de achievement needs. Wanneer een kind opgroeit in een cognitief stimulerend huis, is er grote kans dat hij/zij intrinsieke motivatie heeft om academische doelen te verwezenlijken. Wanneer ouders doelen belonen, maar falen niet bestraffen, heeft het kind ook meer kans op succes. Naast dat ouders invloed hebben, heeft cultuur ook invloed op de achievement motivation. Een voorbeeld hiervan is dat individualistische culturen nadruk leggen op wat een persoon bereikt, terwijl de nadruk in collectivistische culturen juist gericht is op het passen binnen de familie en andere sociale groepen.

    Motivationeel conflict

    Motivationele doelen zijn soms in tegenstrijd met elkaar. Onze verlangens naar succes en onze verlangens naar plezier kunnen bijvoorbeeld botsen. Je moet dan kiezen tussen het studeren voor een tentamen of het gaan naar een feestje. Wanneer iets ons aantrekt proberen we dat te bereiken. Wanneer iets ons afstoot proberen we dat te vermijden. Verschillende combinaties van deze neigingen kunnen over het algemeen drie types conflicten veroorzaken.

    Approach-approach conflict komt voor wanneer we twee aantrekkelijke mogelijkheden zien, maar het kiezen van de ene betekent het verliezen van de andere. Dit conflict is het grootste wanneer de beide alternatieven even aantrekkelijk zijn.

    Avoidance-avoidance conflict komt voor wanneer we moeten kiezen tussen twee onaantrekkelijke mogelijkheden. Ga ik deze saaie literatuur leren voor mijn tentamen, of ga ik niet studeren en slaag ik niet voor het tentamen?

    Approach-avoidance conflict gaat over je aangetrokken en afgestoten voelen door hetzelfde doel. Een vogel die voedsel aangeboden krijgt door iemand in het park is gemotiveerd door de honger om het voedsel te pakken, maar ook gemotiveerd door angst om uit de buurt te blijven.

    Emotie

    Emoties zijn gevoelstoestanden die een patroon bevatten van cognitieve, fysiologische en gedragsmatige reacties op gebeurtenissen. Motivatie en emoties staan altijd met elkaar in verbinding, omdat we alleen emotioneel reageren wanneer onze motieven en doelen bevredigd, bedreigd, of verstoord worden. Het basische emotiemodel gaat ervan uit dat alle emoties ontstaan vanuit een aantal natuurlijke universele emoties, zoals verdriet, boosheid, angst en blijdschap. Er is echter geen overeenstemming tussen theoretici hoeveel standaard emoties er zijn. Al onze emotionele toestanden hebben vier algemene eigenschappen:

    1. Emoties worden uitgelokt door externe of interne stimuli.

    2. Emotionele reacties komen voort uit evaluaties van deze stimuli, waardoor de situatie betekenis en belang krijgt.

    3. Onze lichamen reageren fysiologisch op onze evaluaties. We kunnen fysiek opgewonden raken wanneer we angst, blijdschap of woede voelen. Of we ervaren een verminderde opwinding, zoals bij tevredenheid of depressie.

    4. Emoties bevatten gedragsneigingen. Soms zijn dit expressieve gedragingen, zoals lachen bij blijdschap, of huilen. Soms zijn dit instrumentele gedragingen, manieren om iets te doen aan de stimulus die de emotie veroorzaakte, zoals studeren voor een beangstigend tentamen of terugvechten uit zelfverdediging.

    Emotie is dus een dynamisch, doorgaand proces. Elk van deze vier elementen kunnen snel veranderen tijdens een emotionele periode. De uitlokkende stimuli lokken cognitieve beoordelingen en emotionele reacties uit. Deze uitlokkende stimuli zijn niet altijd extern. Het kunnen ook interne stimuli zijn, zoals een denkbeeldig plaatje van een aankomende vakantie, waardoor we ons blij voelen. Of een herinnering aan een onplezierige gebeurtenis waardoor we weer boos of verdrietig worden. Cognities (gedachten, afbeeldingen, herinneringen, interpretaties) zijn bij elk aspect van emotie betrokken. Mentale processen kunnen emotionele reacties veroorzaken. Ze maken deel uit van onze innerlijke ervaring van de emotie, en ze beïnvloeden hoe we onze emoties uiten en wat we ermee doen. Cognitieve beoordelingen zijn de interpretaties en betekenissen die we verbinden aan sensorische stimuli.

    Het fysiologische onderdeel

    Wanneer onze gevoelens opgeschud worden, zijn lichamelijke veranderingen vaak het eerste wat we opmerken. Veel delen van het lichaam zijn betrokken bij emotionele opwinding, maar bepaalde hersenregio’s, het autonome zenuwstelsel en het endocriene systeem spelen een belangrijke rol. Cognitieve beoordelingsprocessen betrekken sowieso de cortex, waar de mechanismen voor taal en complexe gedachten plaatsvinden. Het vermogen om emoties te reguleren is echter vooral afhankelijk van de besturende functies van de prefrontale cortex, de regio van het brein die direct achter het voorhoofd ligt. Wanneer de thalamus (het sensorische schakelbord van het brein) input ontvangt van de zintuigen, kan het boodschappen overbrengen via twee onafhankelijke banen. Een ‘high road’ die naar de cortex loopt en een ‘low road’ die direct naar de nabijgelegen amygdala gaat. De low road stelt de amygdala in staat om directe input van de zintuigen te ontvangen en een emotionele reactie te vormen voordat de cerebrale cortex de tijd heeft om compleet te verwerken wat deze reactie veroorzaakt. Dit primitieve mechanisme heeft een overlevingswaarde, omdat dit mechanisme het organisme in staat stelt om snel te reageren, voordat de cerebrale cortex met een beter verwerkte cognitieve interpretatie van de situatie reageert. De amygdala blijkt ook te functioneren als een vroeg waarschuwingssysteem voor bedreigende sociale stimuli. Uit onderzoek blijkt dat activatie van de linker hersenhelft ligt ten grondslag aan bepaalde positieve emoties, de rechter hersenhelft aan negatieve emoties.

    Wanneer je bang bent gaat je hart sneller slaan. Je lichaam vervoert het bloed van je maag naar je spieren en de spijsvertering neemt af. Je gaat harder en sneller ademen om meer energiebevattend zuurstof te krijgen. Je bloedsuiker concentratie stijgt, waardoor er meer voedingsstoffen vrijkomen voor je spieren. De pupillen van je ogen worden wijder, waardoor er meer licht in je ogen kan komen. Je huid gaat transpireren om je koel te houden en afvalproducten weg te spoelen. Je spieren spannen aan, klaar voor actie.

    Sommige theoretici noemen deze staat van opwinding de ‘fight-or-flight response’. Het komt voort uit de sympathische tak van het autonome zenuwstelsel en door hormonen uit het endocriene systeem. Het sympathische zenuwstelsel zorgt binnen een paar seconden voor opwinding, door direct de organen en spieren van het lichaam te stimuleren. Ondertussen pompt het endocriene systeem adrenaline, cortisol en andere stresshormonen in de bloedbaan. Deze hormonen zorgen voor fysiologische effecten zoals die veroorzaakt worden door het sympathische zenuwstelsel, maar dit effect houdt langer aan en kan het lichaam voor langere tijd in opgewonden staat houden.

    Een polygraaf meet fysiologische reacties, zoals ademhaling, hartslag en huidgeleiding (wat een aanwijzing is voor de aanwezigheid van emotie dankzij zweetklier activiteit). Omdat mensen weinig controle hebben over de fysiologische reacties van het lichaam, wordt de polygraaf ook wel gezien als een feilloos middel om te bepalen of iemand de waarheid spreekt.

    Hoewel we niet direct kunnen ervaren wat iemand anders voelt, kunnen we vaak wel aan iemand zien of diegene boos, verdrietig, bang of blij is. Dit doen we aan de hand van expressief gedrag, de observeerbare emotionele uitstraling van iemand. De emotionele uitstraling van iemand anders kan een gelijke reactie in onszelf opwekken, dit wordt empathie genoemd. Fundamentele emotionele patronen zijn aangeboren emotionele reacties. Culturele uitstralingsregels schrijven voor wanneer en hoe bepaalde emoties uitgedrukt moeten worden. Veel gezichtsuitdrukkingen zijn in bijna alle culturen gelijk. Sommige houdingen, lichaamstaal en fysieke bewegingen kunnen echter totaal verschillende betekenissen hebben in verschillende culturen. Emotionele reacties roepen vaak op tot actie, het vraagt om een reactie op de situatie waardoor de emotie werd veroorzaakt.

    Een moeder die kwaad wordt op haar kind moet een manier zien te vinden waarbij ze het kind geen kwaad doet, maar ze haar punt wel duidelijk kan maken. Dit zijn instrumentele gedragingen, ze worden aangestuurd om een bepaald emotierelevant doel te behalen.

    Theorieën over emotie

    Volgens de James-Lange theorie bepalen onze lichamelijke reacties de subjectieve emotie die we ervaren. We weten dat we bang of verliefd zijn omdat ons lichaam ons dat vertelt. Tegenwoordig wordt deze theorie de somatische theorie van emotie genoemd. Volgens de Cannon-Bard theorie worden de subjectieve ervaring van een emotie en de fysiologische opwinding niet door elkaar veroorzaakt, maar zijn het allebei onafhankelijke reacties op een emotieopwindende situatie. Wanneer we in zo’n situatie komen wordt sensorische informatie naar de thalamus in de hersenen gestuurd. Vanuit daar worden meteen signalen naar de cerebrale cortex en de interne organen van het lichaam gestuurd. Het signaal naar de cortex zorgt voor het ervaren van de emotie, het signaal naar de interne organen zorgt voor de fysiologische opwinding. Volgens de gezicht feedback hypothese speelt feedback van de spieren in het gezicht naar het brein een grote rol in het bepalen van de aard en intensiteit van de emoties die we ervaren. Nergens zijn de interacties tussen lichaam en geest duidelijker dan bij emoties. Denken en voelen zijn direct met elkaar verbonden. Cognitie-emotionele theorieën onderzoeken hoe cognities en fysiologische reacties van invloed zijn op elkaar. Volgens de tweefactoren theorie van emotie van Schachter vertelt de intensiteit van fysiologische opwinding ons hoe sterk we iets voelen, maar geven de signalen tijdens de situatie ons de informatie om de opwinding te benoemen en onszelf te vertellen wat voor emoties we voelen (zoals angst, woede, liefde). Latere theorieën hebben de psychologische aanpak van de James-Lange theorie gecombineerd met de input van cognitie.

    Cognitieve theorieën van emotie

    De aanpak van Lazarus (Lazarus’s approach) gaat er vanuit dat opwinding beïnvloed wordt door de waardering van een emotionele situatie. Volgens Lazarus moet aan de waardering een emotionele reactie voorafgaan. Er kan dus geen sprake zijn van emotie zonder cognitie. Primaire waardering (primary appraisal) gaat over het beoordelen van de basische situatie. Deze beoordeling kan positief, negatief of neutraal zijn. Tijdens secundaire waardering (secundairy appraisal) evalueert het individu wat voor bronnen er voor handen zijn om met de huidige omgeving om te gaan. Ook kan er sprake zijn van re-waardering (re-appraisal) waarbij de situatie en de bronnen in de gaten worden gehouden en de eerdere vormen van waardering aangepast kunnen worden.

    Robert Zajonc was het niet eens met Lazarus. Volgens hem zijn emotionele reacties te snel om vooraf te worden gegaan door cognitie. Volgens hem komt emotie voor cognitie. Evolutionaire theorieën suggereren dat er een soort van adaptieve functie moet zijn voor emoties. Volgens deze theorie zijn emoties zo gevormd dat ze ons helpen om te overleven en om ons aan te passen aan onze omgeving.

    Geluk

    Geluk wordt een steeds populairder onderwerp in de psychologie. De technische term voor geluk is subjectief welzijn (SWB: subjective well-being). Deze term omvat de emotionele reacties van mensen en hun mate van tevredenheid over verschillende aspecten van hun leven. Uit onderzoek blijkt dat mannen en vrouwen over het algemeen even gelukkig zijn. Er is echter wel een verschil, vrouwen ervaren zowel positieve als negatieve emoties intenser dan mannen. De extremere emotionele reacties heffen elkaar wel op, waardoor een gemiddeld gevoel van geluk ontstaat, wat gelijk is aan het gemiddeld gevoel van geluk van mannen. Wanneer we doen aan downward vergelijken, zien we onszelf als beter dan de standaardvergelijking, waardoor we meer tevreden worden. In tegenstelling, bij upward vergelijken zien we ons zelf als slechter dan de standaardvergelijking, wat ontevredenheid veroorzaakt.

    Bronnen en verder lezen

     

    Op welke manieren kunnen emoties ervaren en uitgedrukt worden?

    Op welke manieren kunnen emoties ervaren en uitgedrukt worden?


    In het noorden van de Filippijnen woont een stam genaamd Ilongot en zij ervaren de emotie liget als een belangrijke emotie. Liget is een emotie die niet direct vertaald kan worden. Het is een combinatie van woede, passie en energie. Liget wordt ervaren als iemand beledigd wordt, teleurgesteld is, maar vooral wanneer iemand jaloers is op een ander. Liget ontstaat tijdens interacties met iemand, vooral tijdens een competitie en wanneer men jaloers wordt op de vaardigheden van de ander. Liget komt vooral voor bij mannen, vanwege de overtuiging dat het in sperma geconcentreerd is. Veel achtervolgingen en het doden van leden van andere stammen zijn het gevolg van liget.

    Is liget een universele emotie? Of komt deze emotie alleen voor bij de Ilongot? Zijn emoties überhaupt universeel of zijn ze cultuurgebonden?

    Theorieën over emoties

    De James-Lange theorie van emoties

    William James beweerde dat emoties fysiologische reacties zijn op stimuli in onze omgeving en Carl Lange beweerde dat deze fysiologische reacties producten zijn van het autonome zenuwstelsel. De theorie die deze twee beweringen combineert staat bekend als de James-Lange theorie van emoties. De James-Lange theorie van emoties stelt dat onze lichamen reageren op stimuli in de omgeving om ons te laten reageren op een manier die ons laat overleven. Emoties zijn de veranderingen in ons lichaam die ons aanwijzingen geven voor hoe we ons moeten gedragen. Bij elke emotie horen andere lichamelijke gewaarwordingen.

    De twee factoren-theorie van emoties

    Niet iedereen had dezelfde visie als James. Schacter en Singer stelden dat het autonome zenuwstelsel te langzaam en te onhandig was om al onze verschillende emoties teweeg te brengen. Zij beweerden dat emoties onze interpretaties van de lichamelijke reacties zijn. Deze theorie wordt de twee factoren-theorie van emoties genoemd. Deze theorie legde de nadruk niet op het fysiologische lichaam, maar op het brein.

    Volgens de twee factoren-theorie beoordelen mensen een situatie om hun gevoelens te interpreteren. Uit een experiment bleek dat als mensen arousal voelden (die onbewust was veroorzaakt door een medicijn dat ze hadden genomen) en zich in een situatie bevonden waarin ze blij gemaakt werden, interpreteerden zij de gevoelens als euforie. Als zij zich echter in een situatie bevonden waarin zij benadeeld werden, interpreteren ze de arousal als woede. Hoewel de arousal dus in beide gevallen door het medicijn werden veroorzaakt, interpreteerden de mensen het afhankelijk van de situatie als euforie of woede. De James-Lange theorie gaat ervan uit dat emoties een evolutionaire basis hebben. Angst maakte in het verleden bijvoorbeeld de kans op overleving groter, omdat mensen met meer angst een grotere neiging hadden om zich zelf te beschermen tegen gevaar. Deze theorie gaat ervan uit dat mensen over de hele wereld dezelfde emotionele ervaringen hebben, omdat we allemaal dezelfde genetische code delen.

    De twee factoren-theorie van emoties suggereert dat onze emoties gebaseerd zijn op denkpatronen die onze interpretaties vormen. Denkpatronen worden voor een groot deel beïnvloed door cultuur. Daardoor kunnen mensen van verschillende culturen de fysiologische signalen verschillend interpreteren.

    De rol van waardering in emoties

    Bovenstaande theorieën beweren allebei dat we fysiologische reacties hebben die getuigen van een gebeurtenis in onze omgeving. Het is onze waardering van wat een gebeurtenis betekent die tot een reactie leidt. Waarderingen zijn de manier waarop we gebeurtenissen evalueren in termen van hun relevantie op ons welbevinden. Een beer in de dierentuin is bijvoorbeeld minder angstaanjagend dan een beer in het verlaten bos.

    Sommige gebeurtenissen worden wereldwijd hetzelfde gewaardeerd en leiden tot dezelfde emoties. Mensen voelen bijvoorbeeld angst als hun leven bedreigd wordt, verdriet als hun kind overlijdt, en walging wanneer ze verrot vlees ruiken. Deze ervaringen zijn universeel en hebben dezelfde betekenis over de wereld.

    Toch zijn er ook verschillen in hoe mensen uit verschillende culturen gebeurtenissen bekijken. Hoe we een situatie waarderen hangt af van wat een situatie betekent en of het significant is voor ons. Culturele verschillen in overtuigingen en waarden zorgen ervoor dat de ervaringen die mensen hebben verschillend gewaardeerd worden. De relatie tussen emoties en waardering is een beetje moeilijk. Als we bijvoorbeeld verschillende culturen vragen wat hen blij maakt, kunnen we diverse situaties te horen krijgen. Ze ervaren allemaal blijdschap als ze een situatie als plezierig waarderen. Op deze manier kunnen we de waardering niet los zien van een emotie en is er geen culturele variatie in emotionele ervaringen mogelijk. We omschrijven emoties dan als de affectieve reactie op een waardering. Als we kijken naar waardering van gebeurtenissen dan vinden we wel culturele verschillen. Stenen gooien naar eenden vinden mensen van de stam Utku erg leuk. Wij kunnen er waarschijnlijk minder plezier aan beleven, omdat wij gewend zijn eenden aardig te behandelen en het geen deel uitmaakt van onze gewoonte om eenden te vangen en ze daarna te eten.

    Verschillen in emoties en gelaatsuitdrukkingen

    Emoties en gelaatsuitdrukkingen

    Gezichtsuitdrukkingen zijn een manier om te communiceren met anderen. Communiceren is erg afhankelijk van wat we leren in een cultuur. Zijn gezichtsuitdrukkingen ook afhankelijk van de cultuur? Gezichtsuitdrukkingen zijn vaak reflexmatig en lijken deel uit te maken van onze biologische opmaak.

    De universaliteit van gelaatsuitdrukkingen

    Charles Darwin was de eerste wetenschapper die onderzoek deed naar de universaliteit van gelaatsuitdrukkingen. Hij vond dat er overeenkomsten waren tussen tenminste vier gelaatsuitdrukkingen bij mensen en chimpansees. Hij verwachtte dat als er overeenkomsten tussen mensen en chimpansees zijn, dat mensen over de hele wereld hun emoties ook op dezelfde manier uitdrukken.

    Ekman en Friesen onderzochten of er overeenkomsten waren in gelaatsuitdrukkingen bij mensen van verschillende culturen. Dat lijkt het geval te zijn. Zij beweerden dat er een set van basisemoties is die universeel herkend worden. Deze basisset bestaat uit tenminste zes emoties: woede, angst, blijdschap, verdriet, verbazing en walging. Er wordt gedebatteerd over de vraag of de emoties minachting, schaamte, trots en interesse ook universele emoties zijn. Er is overtuigend bewijs voor het feit dat trots een universele emotie is, maar deze emotie komt tot uiting in de hele lichaamshouding en niet alleen in de gezichtsuitdrukking.

    Gezichtsuitdrukkingen herkennen

    Mensen herkennen gezichtsuitdrukkingen van mensen uit hun eigen cultuur beter dan van mensen uit een andere cultuur. Ze zijn gemiddeld 9% beter in het herkennen van gelaatsuitdrukkingen van mensen uit hun eigen cultuur. Toch zijn mensen in 58% van alle gevallen accuraat. Hoe vaker mensen zijn blootgesteld aan mensen van een andere cultuur, hoe beter zij worden in het herkennen van gelaatsuitdrukkingen van de betreffende cultuur.

    Gelaatsuitdrukkingen voor de basisemoties zijn dus universeel functioneel (ze hebben wereldwijd dezelfde functie). Er is echter culturele variabiliteit in de herkenning van gelaatsuitdrukkingen bij mensen van andere culturen; mensen zijn beter aangepast aan het herkennen van emoties bij hun cultuurgenoten dan bij mensen uit een andere cultuur.

    Ervaren versus uitdrukken van emoties

    Culturen hebben volgens Ekman en zijn collega’s verschillende culturele regels voor het tonen van emoties. Deze regels bepalen welke emotionele uitdrukkingen gepast zijn in een bepaalde situatie en hoe intensief men moet proberen de uitdrukking te onderdrukken. Mensen kunnen verschillen in hoe ze een emotie uitdrukken, maar ze zijn wel in staat dezelfde onderliggende gevoelens te ervaren. Mensen uit Japan zijn geneigd hun gevoelens van walging te onderdrukken als er anderen bij zijn, terwijl ze als ze alleen zijn de uitdrukking wel laten zien. Mensen uit Amerika tonen hun walging ongeacht of er anderen bij zijn of niet. Sommige uitdrukkingen worden vrijwillig geproduceerd (zoals het tongbijten bij schaamte in de Indiase cultuur) en worden geritualiseerde uitdrukkingen genoemd.

    Gelaatsfeedbackhypothese

    Emotionele ervaringen gaan niet altijd gepaard met een gelaatsuitdrukking, maar ze zijn niet ongerelateerd. Dit wordt de gelaatsfeedbackhypothese genoemd. De gelaatsfeedbackhypothese stelt dat onze gelaatsuitdrukkingen een informatiebron vormen voor het vaststellen van onze emoties. Als we bijvoorbeeld proberen uit te vinden of we blij zijn, kunnen we er op letten of we glimlachen of niet.

    Uit een onderzoek blijkt dat als ons gezicht een bepaalde uitdrukking heeft, ons gevoel correspondeert met deze uitdrukking. Uit onderzoek blijkt dat als we bijvoorbeeld een pen tussen onze tanden nemen en de spieren samentrekken alsof we lachen, we strips als leuker beoordelen dan als we een pen tussen onze lippen (fronsend kijken) houden. De gelaatsfeedbackhypothese suggereert dat verschillende culturele regels voor het tonen van emoties niet alleen de expressie van emoties beïnvloeden, maar ook het gevoel zelf.

    Verschillen in ervaring van emoties

    Als het gebruikelijk is in een bepaalde cultuur om je emoties niet te uiten, dan ervaren individuen uit die cultuur ook minder emoties. In een onderling afhankelijke cultuur is het bijvoorbeeld niet handig om je woede te uiten, want je hebt nog veel met de ander te maken. Woede wordt dus vaak niet geuit en omdat het niet geuit wordt, wordt de woede ook minder ervaren. Mensen uit een onderling afhankelijke cultuur zullen een situatie ook minder snel woede-oproepend vinden dan mensen uit een onafhankelijke cultuur. Ze hanteren strategieën om eventuele woede te minimaliseren, bijvoorbeeld door over een ander onderwerp te gaan praten.

    Emoties in de taal

    Alle basisemoties hebben een Engels label. In andere culturen kunnen deze emoties niet altijd direct vertaald worden omdat er in sommige gevallen geen woord voor is. Toen bijvoorbeeld in Polen de basisemoties vastgesteld werden, zat ‘walging’ niet bij de basisemoties omdat hier in het Pools geen woord voor is. Ook bij het vaststellen van de basisemoties in India komen andere basisemoties naar voren dan in het Westen. Er is wel enige overlap, maar er zitten ook emoties bij die geen westerse basisemoties zijn. Er is dus geen overeenstemming tussen culturen welke emoties precies de basisemoties zijn. Sommige culturen hebben geen enkel woord voor een emotie, andere culturen hebben een woord voor een emotie die westerse mensen zouden verdelen over twee emoties (gurakadj wordt gebruikt door Aboriginals om schaamte en angst uit te drukken), en de Engelse taal heeft meer dan 2000 verschillende woorden om emoties te beschrijven. Sommige culturen hebben echter woorden voor emoties die niet direct in het Engels vertaald kunnen worden. Het Duitse schadenfreude (leedvermaak) wordt in het Engels omschreven als gevoelens van plezier die iemand heeft als een ander een moeilijke tijd doormaakt. Er wordt gedebatteerd over de vraag in hoeverre een woord of term hebben voor een bepaalde emotie het hebben van een emotionele ervaring beïnvloedt. Dit wordt de linguïstische relativiteit genoemd.

    Emoties in afhankelijke versus onderling afhankelijke culturen

    Voor mensen in een onderling afhankelijke cultuur is het van belang om een gevoel van interpersoonlijke harmonie te behouden en zij zijn zich dus meer bewust van hoe gebeurtenissen om hen heen impact kunnen hebben op henzelf en de anderen die dicht bij hen staan. Mensen uit een onafhankelijke cultuur focussen meer op hoe een gebeurtenis invloed kan hebben op henzelf, of hoe gebeurtenissen voor onderscheiding tussen henzelf en anderen kan zorgen. Mensen uit een onafhankelijke cultuur waarderen situaties en gebeurtenissen dus anders dan mensen uit een onderling afhankelijke cultuur. Mensen uit een onderling afhankelijke cultuur ervaren emoties meer als interpersoonlijke toestanden dan mensen uit een onafhankelijke cultuur.

    Verschillen in welbevinden en blijdschap

    Blijdschap is een universele emotie en mensen over de hele wereld streven naar activiteiten die hen blij maken. Blijdschap voelt erg goed en het is een signaal voor de persoon dat alles goed is. Mensen in Westerse culturen hechten veel waarde aan blijdschap en ervaren meer positieve emotionele ervaringen dan negatieve emotionele ervaringen. Mensen uit Oosterse culturen ervaren evenveel positieve als negatieve emotionele ervaringen. Het aantal negatieve emotionele ervaringen was bij mensen uit westerse en oosterse culturen gelijk. De vraag is of mensen uit oosterse culturen minder blij zijn dan mensen uit westerse culturen.

    Er is veel onderzoek gedaan naar subjectief welbevinden; oftewel het gevoel van hoe tevreden men is met zijn leven. Er zijn culturele verschillen gevonden in hoe tevreden mensen zijn met hun leven. Zo blijkt het dat mensen in Scandinavische landen, veel landen in Latijns Amerika, diverse landen waar Engels gesproken wordt en West-Europa hoog scoorden op deze meting. Mensen in de voormalige Sovjet-Unie en enkele ontwikkelingslanden in Afrika en Zuid-Azië scoorden laag op de meting naar welbevinden.

    Welbevinden varieert niet alleen tussen culturen, maar ook tussen regio’s binnen culturen. Veel factoren beïnvloeden het algemene gevoel van tevredenheid van mensen met hun leven. Een van de factoren is rijkdom. Over het algemeen geldt dat hoe meer geld een land heeft, hoe makkelijker het aan de basisbehoeften van mensen tegemoet kan komen en hoe gelukkiger mensen zijn. Dit gaat vooral op voor mensen in hele arme culturen; in zo’n situatie kan namelijk een paar dollar al het verschil tussen overleven en doodgaan betekenen. In ontwikkelde landen is de relatie tussen geld en subjectief welbevinden veel kleiner. Als het gemiddelde inkomen van een land heel hoog is, is er nauwelijks nog een relatie tussen rijkdom en subjectief welbevinden.

    Een andere factor is rechten van de mens. Gemiddeld zijn de landen waar mensenrechten hoog in het vaandel staan gelukkiger dan landen waarin dit niet het geval is. Er zijn ook factoren die in de ene cultuur wel van invloed zijn op het subjectieve welbevinden en in andere culturen niet. Mensen in een onafhankelijke cultuur zullen zich gelukkig voelen als zij zich gedragen op een manier die consistent is met hun innerlijke wensen. Mensen in een onafhankelijke cultuur baseren hun welbevinden op hoeveel positieve gevoelens zij ervaren. Positieve gevoelens ervaren wordt in individualistische culturen gezien als een goed leven.

    Mensen in een onderling afhankelijke cultuur hebben een goed gevoel over hun leven als zij leven volgens de standaard van anderen om een goed persoon te zijn. Leven volgens culturele normen wordt in collectivistische culturen gezien als de basis van een goed leven.

    Mensen uit verschillende culturen hebben dus een verschillende visie op hoe zij hun leven zouden moeten ervaren. Mensen in westerse culturen beoordelen periodes in het verleden vaak positiever dan dat zij ze op het moment zelf beoordeelden; terwijl mensen in oosterse culturen periodes in het verleden ongeveer even positief of negatief beoordelen als op het moment zelf. Onderzoek wijst uit dat mensen uit collectivistische culturen, die het over het algemeen minder belangrijk vinden om veel positieve ervaringen te hebben, hun algemene subjectief welbevinden minder positief beoordelen dan mensen uit individualistische culturen, die het over het algemeen belangrijker vinden veel positieve ervaringen te hebben. Als echter per dag gevraagd wordt hoe tevreden ze waren op die bepaalde dag, scoren mensen uit individualistische en collectieve culturen even hoog op subjectief welbevinden. Hoe je subjectief welbevinden beoordeelt wordt dus beïnvloed door de theorie die je hebt over hoe belangrijk het is om gelukkig te zijn.

    Uit onderzoek blijkt bovendien dat mensen uit westerse culturen geneigd zijn vaker situaties op te zoeken waarin positieve stemming gepaard gaat met een hoog niveau van arousal, terwijl mensen uit oosterse culturen geneigd zijn vaker situaties op te zoeken waarin een positieve stemming gepaard gaat met een laag niveau van arousal.

    Gebasseerd op hoofdstuk 10 van Cultural Psychology van Heine

    Wat zijn motivatie en emoties?

    Wat zijn motivatie en emoties?


    Welke concepten en theorieën van motivatie zijn er?

    Welke bronnen van motivatie zijn er?

    We worden gemotiveerd door fysiologische factoren. Daarnaast wordt ons gedrag gestuurd door behoeften. Emotionele factoren zijn ook een motivatiebron, net als cognitieve factoren.

    Wat is het instinct?

    Het instinct is een automatisch, onvrijwillig en onaangeleerd gedrag dat getriggerd wordt door stimuli. Het bewijs voor het feit dat mensen instictief gedrag vertonen zijn de reflexen die baby’s hebben, zoals het grijpreflex.

    Wat hebben het instinct en het selecteren van een partner met elkaar te maken?

    Volgens de evolutie kiest iemand een partner op basis van de keuzes die voorouders hebben gemaakt. Dit is de reden dat cultuur een rol speelt bij het kiezen van een partner.

    Wat houdt de driftreductie theorie in?

    De driftreductie theorie richt zich op homeostase. Dit is de neiging om balans te houden als het gaat om lichaamstemperatuur, bloeddruk en andere fysiologische systemen. Wanneer de balans is bereikt heet dit equilibrium.

    Volgens deze theorie zorgt onbalans voor behoeften zoals driften om te eten, drinken en seks te hebben. Er zijn verschillende soorten driften. Primaire driften komen door lichamelijke behoeften zoals eten en drinken. Secundaire driften zorgen dat we ons gedragen alsof we basisbehoeften niet tegemoet zijn gekomen.

    Wat houdt de arousal theorie in?

    De arousal theorie zegt dat we gemotiveerd zijn om ons te gedragen zodat we een optimaal niveau van opwinding of arousal blijven behouden. Te veel opwinding is slecht voor prestaties en te weinig opwinding kan ook problemen veroorzaken. Dit is de reden dat we opwinding vergroten wanneer het niveau te laag is, en verminderen wanneer het niveau te hoog is.

    Wat houdt de aansporingstheorie in?

    De aansporingstheorie benadrukt hoe externe stimuli gedrag veroorzaken. Mensen worden getrokken naar gedragingen die voor plezier zorgen en weggeduwd bij gedragingen die voor pijn zorgen. Dit kan gebeuren bij driften zoals honger en dorst, maar ook bij cognitieve en emotionele gedragingen.

    Wat is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie?

    Intrinsieke motivatie zorgen dat je genot en tevredenheid ervaart wanneer je ze uitvoert. Bij extrinsieke motivatie vindt je de activiteit zelf niet per se leuk, maar de beloning of consequentie die daaruit volgt wel. Soms is het lastig te zeggen of iemand intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd is en soms weten we het van onszelf niet eens.

    Hoe ontstaat motivatie voor het bereiken van prestaties?

    Waarom hebben we behoefte aan prestaties?

    We hebben de wens om het goed te doen in vergelijking met het gemiddelde. Toch verschilt dit van persoon tot persoon. Dit heeft te maken met individuele verschillen, zoals het doel dat iemand wilt bereiken. De ene persoon wilt misschien leidinggevende worden en de andere wilt gewoon een werknemer zijn. Er zijn leerdoelen, die gericht zijn op het ontwikkelen van competentie. Daarnaast zijn er prestatiedoelen, die zich richten op het demonstreren van je competenties aan anderen.

    De motivatie voor het bereiken van prestaties ontwikkelt zich in de kindertijd en heeft zowel genetische als omgevingsoorzaken. Kinderen erven bepaalde eigenschappen zoals impulsiviteit en gedrevenheid. Deze neigingen steunen of ondermijnen de motivatie voor het bereiken van prestaties. Daarnaast is het gedrag wat ouders vertonen van invloed. Als zij het kind aansporen om goed hun best te doen, zullen zij dit eerder doen dan wanneer ouders zich totaal niet bemoeien met wat het kind in zijn leven wilt.

    Wat houdt de behoeften piramide van Maslow in?

    Abraham Maslow suggereerde dat bepaalde behoeften bereikt moesten worden om andere behoeften te kunnen vervullen. Pas als alle behoeften vervuld zijn, kun je jezelf echt ontwikkelen. Hiervan maakte hij een piramide.

    1. Fysiologische behoeften
    2. Veiligheid
    3. Erbij horen en liefde
    4. Zekerheid
    5. Zelf-actualisatie

    Waar komen emoties vandaan?

    Wat zijn de kenmerken?

    De subjectieve ervaring van emoties heeft een aantal kenmerken.

    • Emoties zijn tijdelijk
    • Ze kunnen positief voelen of negatief
    • Ze variëren in intensiteit
    • Ze kunnen opgewekt worden door gedachten
    • Ze veranderen gedachtenprocessen
    • Ze zorgen ervoor dat je je op een bepaalde manier wilt gedragen
    • Het zijn passies die je voelt, je kunt het niet bepalen

    Wat is de biologie van emoties?

    De volgende drie principes beschrijven hoe hersenprocessen bijdragen aan emoties. Ten eerste is er activiteit in het limbisch systeem, met name in de amgydala. Ten tweede hebben de hersenen invloed op onze emotionele en niet-emotionele gezichtsuitdrukkingen. Ten derde spelen de hersenen een rol in emoties doordat sommige emoties zich meer in de linker hersenhelft bevinden en andere emoties meer in de rechter hersenhelft.

    Welke theorieën van emoties zijn er?

    James perifere theorie of de James-Lange theorie stelt dat er na een gebeurtenis fysiologische reacties optreden. Als je bijvoorbeeld een beer ziet en je hart gaat sneller kloppen, ben je bang. Dat komt omdat het sneller kloppen van het hart gebeurt als je bang bent.

    Cannon’s centrale theorie zegt dat informatie over emotionele situaties eerst naar de thalamus gaat. Deze zend signalen naar het autonomische zenuwstelsel en naar de cerebrale cortex. Hier worden emoties bewust gemaakt. Net als bij James is er bij Cannon dus een lichamelijke reactie op een situatie nodig, maar bij deze theorie moet deze lichamelijke reactie eerst geïnterpreteerd worden, voordat je de emotie voelt.

    Een cognitieve theorie van emotie is bijvoorbeeld de Schachter-Singer theorie die zegt dat emoties komen door een combinatie van feedback vanuit lichamelijke responsen en onze interpretatie van wat die responsen heeft veroorzaakt. Ook attributie speelt een rol. De interpretatie is gebaseerd op welke gebeurtenis zojuist heeft plaatsgevonden. Een ander voorbeeld is de excitatie overdracht theorie die zich richt op een fenomeen waarin lichamelijke opwinding van een ervaring invloed heeft op emoties in een nieuwe situatie.

    Hoe worden emoties gecommuniceerd?

    Darwin zei dat gezichtsuitdrukkingen universeel zijn. Uit bewijs blijkt dat dit ook zo is. Hoewel er verschillen zijn tussen culturen, trekken mensen overal ter wereld hetzelfde gezicht wanneer zij blij zijn, boos zijn of verdrietig zijn en alle andere basisemoties. De verschillen worden veroorzaakt doordat het uitdrukken van emoties geleerd wordt. Je ziet als baby je ouders lachen en merkt later dat ze dit doen als ze iets leuk vinden, daarom doe jij als baby dit na.

    Sociaal refereren is het proces waarbij je jouw gedrag laat beïnvloeden door de emotionele staat van iemand anders. Het is een proces dan begint bij een leeftijd van drie maanden. Een baby doet bijvoorbeeld aan gaze following. Dit is het volgen van de ogen van iemand anders om te zien waar hij naar kijkt.

     

    Gebasseerd op hoofdstuk 10 van Psychology: Foundations and Frontiers van Bernstein

    Wat is de relatie tussen emotie en persoonlijkheid?

    Wat is de relatie tussen emotie en persoonlijkheid?

    Emoties zijn intrinsiek verbonden aan het zijn van een mens. Emotions zijn ontzettend belangrijk voor overleven en zorgen ervoor dat wij als mens paraat staan te reageren als er een bepaalde situatie optreedt. Dus, emoties zijn functioneel en adaptief. Darwin stelde een functieanalyse voor van emoties en emotionele expressies, meer gefocust op 'waarom' wij mensen emoties laten zien. De meeste theorieën rondom emoties gaan over het idee dat emoties een functionele rol hebben in het generegen van kortetermijn adaptieve reacties. Maar waarom zijn onderzoekers geïnteresseerd in emoties? Dit is omdat mensen ontzettend kunnen verschillen in emotionele reacties, zelf wanneer ze dezelfde situatie meemaken. 


    Wat is het verschil tussen emotionele staten en emotionele trekken?

    Een emotie kan gedefinieerd worden door het bestaan van 3 aspecten:

    1. Als eerste is er de associatie met subjectieve gevoelens.
    2. Ook gaat emotie samen met verschillende actiemogelijkheden (action tendencies).
    3. Tenslotte gaat het samen met lichaamsveranderingen, voornamelijk in het zenuwstelsel.

    Mensen verschillen in hun emotionele reacties en daarom kunnen emoties van pas komen bij het maken van onderscheid tussen personen. Een emotionele staat is tijdelijk en heeft meer te maken met de situatie waarin een persoon verkeert dan met de persoon zelf. Een emotionele trek is een patroon van emotionele reacties die een persoon consistent laat zien bij verschillende levenssituaties. Dergelijke patronen zijn vaak onderdeel van iemands persoonlijkheid. Mensen verschillen bijvoorbeeld in hoe vaak ze boos, blij of depressief zijn.

    Wat is het verschil tussen een categoriale versus dimensionale benadering?

    Onderzoekers van emotie kunnen in twee groepen ingedeeld worden, gebaseerd op wat zij vinden dat de beste manier is om over emoties te denken.

    De dimensionale benadering is meer gebaseerd op empirisch onderzoek dan op theoretische criteria. Deze benadering ziet emoties als ervaringen. Bij dimensionaal onderzoek beoordelen mensen zichzelf op verschillende emoties, waarna de onderzoeker statistische technieken toepast om de onderliggende dimensies te ontdekken. Er is een tweedimensionaal model dat suggereert dat elke emotie beschreven kan worden als combinatie van plezierigheid versus onplezierigheid en low versus high arousal. Hierover bestaat consensus onder onderzoekers.

    De categoriale benadering focust op het identificeren van een klein aantal primaire emoties binnen alle complexe termen die ervoor bestaan. Gevonden zijn de 4 b’s (bang, boos, blij en bedroefd) met hun bijbehorende uitdrukkingen. Er is geen sprake van consensus wat betreft primaire emoties. Men is het er niet over eens welke criteria gebruikt moeten worden om een emotie primair te kunnen noemen. Ekman noemde 6 universele emoties: blijheid, verbazing, angst, woede, treurigheid en walging.

    Wat is het verschil tussen emotionele content en emotionele stijl?

    Emotionele content is de specifieke emotie die een persoon ervaart, emotionele stijl is de manier waarop een emotie wordt ervaren. Emotionele content kan worden onderverdeeld in plezierige en onplezierige emoties. Tot de plezierige categorie behoren blijheid en levenstevredenheid. Op de lijst van primaire emoties staat maar één plezierige emotie, namelijk blijheid. De rest zijn onplezierige emoties. Emotionele stijl is net als persoonlijkheidseigenschappen stabiel over tijd en situaties en betekenisvol in het maken van onderscheid tussen mensen.

    Veel beroemde personen, zoals Aristoteles, Rousseau en James, hadden theorieën over blijheid. Toch is wetenschappelijk onderzoek naar blijheid vrij recent. Het onderzoek vindt plaats vanaf het midden van de jaren zeventig. Onderzoekers van blijheid zijn vaak afhankelijk van vragenlijsten. Deze vragenlijsten voorspellen ook andere aspecten van het menselijk leven. Zo plegen vrolijke mensen minder vaak zelfmoord en zijn ze minder vaak depressief. Ook zijn ze behulpzamer, werken ze meer samen en zijn ze creatiever. Zelfonderzoek op het gebied van blijheid blijkt valide en betrouwbaar te zijn.

    Waarom zijn sommige mensen gelukkiger dan anderen?

    Costa en McCrae onderzochten extraversie en neuroticisme om te kijken wat deze eigenschappen met geluk te maken hadden. Zij vonden dat eerder was gebleken dat extraversie en neuroticisme positieve en negatieve emoties in het leven voorspelden en dat het zich goed voelen grotendeels subjectief was. Een hoge score op extraversie en een lage score op neuroticisme zorgen voor meer geluk dan geslacht, leeftijd, etniciteit en andere demografische kenmerken. Het is gemakkelijk iemand die hoog scoort op neuroticisme in een slechte stemming te brengen, net zoals het gemakkelijk is iemand die hoog scoort op extraversie in een goede stemming te brengen.

    Wat weten we over onaangename emoties?

    Mensen met de eigenschap neuroticisme zien vooral negatieve informatie, terwijl anderen ook positieve dingen zien. Neuroten hebben een rijker netwerk van associaties rondom onplezierige informatie in hun geheugen. Belangrijke ziekten zijn overigens niet gerelateerd aan neuroticisme, maar neuroticisme is wel gerelateerd aan een verminderd functioneren van het immuunsysteem tijdens stress. De overreactie tot negatieve stimuli kan ook de reden zijn waarom neuroticisme positief geassocieerd wordt met huilen. Hoewel huilen voorkomt bij mensen in alle leeftijdscategorieën, is er nog weinig onderzoek naar gedaan. Individuen verschillen in de mate en frequentie waarin ze huilen. Deze verschillen hangen onder andere samen met hechtingsstijl, persoonlijkheid, cultuur en het zich wel of niet in een relatie bevinden. Uit recent onderzoek is gebleken dat huilen ook samenhangt met eerdere levensgebeurtenissen.

    Wat houdt de biologische theorie van Eysenck in?

    Neuroticisme heeft vele namen in de literatuur, waaronder angst en negatieve affectiviteit. Iemand die hoog scoort op neuroticisme is humeurig, snel geïrriteerd, angstig, instabiel, klagend en pessimistisch en geeft snel een overreactie op onplezierige gebeurtenissen. Neuroten maken zich constant zorgen over alles.

    Eysenck heeft een biologische theorie over neuroticisme opgesteld waarin hij stelt dat neuroticisme ontstaat doordat het limbische systeem in de hersenen snel geactiveerd wordt. Dit limbische systeem is verantwoordelijk voor emoties en vlucht- of vechtreacties. Studies tonen aan dat emotie is geassocieerd met een toenemende activiteit van de anterior cingulate cortex. Bij sociale afwijzing neemt activiteit in de anterior cingulate toe. Dit wordt geassocieerd met bedroefdheid en stress. Personen die succesvol zijn in het reguleren van emoties, tonen vergrote activiteit in de rechter ventral medial prefrontal cortex. Neuroticisme is in hoge mate stabiel over tijd en is een belangrijke persoonlijkheidsdimensie in verschillende culturen. Neuroticisme heeft een gemiddelde erfelijkheidsfactor.

    Wat is affect intensiteit?

    Affect intensiteit kan gedefinieerd worden door te vertellen hoe mensen zijn als ze hoog of laag scoren op deze dimensie. Hoge affect intensiteit mensen zijn individuen die hun emoties heel sterk ervaren, en emotioneel reactief en variabel zijn. Deze mensen gaan 'up' wanneer ze zich goed voelen en 'down' wanneer ze zich slecht voelen. Lage affect intensiteit mensen ervaren hun emoties mild en met bepaalde fluctuaties en reacties, ze zijn stabiel en kalm en lijden vaak niet onder negatieve gedachten en emoties. In eerdere studies werd beïnvloedingsintensiteit vastgesteld door gebruik te maken van dagelijkse experimentele samplingtechnieken, waar de Affect Intensity Measure onder valt. Dit is een vragenlijst die emotionele staat snel vaststelt in termen van intensiteit. Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen met een hoge beïnvloedingsintensiteit meer stemmingswisselingen hebben en vaker veranderingen in hun emotionele leven ervaren over tijd. Beïnvloedingsintensiteit is gerelateerd aan een hoog activiteitsniveau, hoge arousability, een hoge mate van extraversie en een hoge mate van neuroticisme.

    Hoe verloopt de interactie van emotionele content en emotionele stijl?

    Uit onderzoek blijkt dat mensen met een hoge beïnvloedingsintensiteit reactief zijn wat betreft negatieve en positieve levensgebeurtenissen. Dit kan liggen aan het feit dat beïnvloedingsintensiteit positief correleert met extraversie en neuroticisme.

    Gebaseerd op hoofdstuk 13 van Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature van Larsen et al

    Hoe kunnen emoties, stemmingen en gevoelens gemeten worden?

    Hoe kunnen emoties, stemmingen en gevoelens gemeten worden?


    Dit hoofdstuk beslaat een korte geschiedenis van wetenschappelijk onderzoek rondom affect, om vast te stellen wat er over het algemeen bedoeld wordt met emoties, gevoelens en stemmingen. Het gaat hier vooral om de verschillende methodes die gebruikt zijn om deze verschillende aspecten van affect te meten.

    Hoe worden emoties en stemmingen gedefiniërd?

    Emotie

    Er is geen eenduidige definitie van emotie. Veel theorieën zijn het er echter wel over eens dat elke emotie bestaat uit een aantal verschillende componenten: subjectieve rapportage, fysiologische respons, cognitieve evaluatie enzovoorts. Elke component vervult een bepaalde functie in het omgaan met een emotionele situatie.

    Een veelgestelde vraag is of cognitieve evaluaties een oorzaak zijn van emotie of er eerder een component ervan zijn. Het component process model stelt dat evaluaties belangrijke componenten zijn en dat emoties alleen ervaren worden als meerdere subsystemen gecoördineerd worden om een adaptieve reactie te veroorzaken op een gebeurtenis die als significant wordt gezien voor het welzijn van een persoon. Vanuit dit perspectief wordt emotie gezien als een voorval van onderling gerelateerde, gesynchroniseerde veranderingen in de toestand van de subsystemen, in reactie op de evaluatie van een interne of externe stimuluswaarneming die relevant is voor het organisme.

    Het erkennen van een cognitieve component in emotie is erg controversieel omdat veel onderzoekers aannemen dat emotie en cognitie compleet aparte – maar interacterende – systemen zijn. Izard stelt bijvoorbeeld dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen een emotie en een emotieschema. Een emotie is enkel een respons op een gebeurtenis en vereist volgens hem geen evaluatie, maar een emotieschema integreert de emotionele respons met ingewikkelde cognitieve evaluaties.

    Het component process model stelt dat alle vijf de componenten (cognitief, lichamelijk, actieneiging, uitdrukking en gevoelens) het grootste deel van de tijd apart van elkaar opereren. Om een emotie te kunnen vormen, moeten deze componenten gedurende een korte tijd gecoördineerd en gesynchroniseerd zijn, en dit proces wordt gedreven door evaluatieprocessen.

    Emoties kunnen begrepen worden als gecoördineerde reacties op een aantal verschillende objecten en situaties, die emotioneel-competente stimuli worden genoemd. De vraag is of elke stimulus die geëvalueerd wordt emotioneel-competent is, of dat er stimuli zijn die eerder als significant beoordeeld worden door hun belangrijke biologische of sociale invloed. Een mogelijkheid is dat stimuli die emoties uitlokken opgedeeld kunnen worden in de categorieën beloningen en straffen. Deze versimpelde verdeling van emotioneel-competente stimuli is een elegante manier om de oorzaak van emoties te beschrijven maar geeft de complexiteit van de stimuli en evaluaties niet goed weer.

    Sommigen stellen dat emoties het beste begrepen kunnen worden als actieneigingen die een organisme voorbereiden om op een bepaalde manier te handelen. Vanuit een evolutionair perspectief kunnen emoties gezien worden als de regelaars van gedrag dat bedoeld is om ons te helpen om te gaan met de eisen van de evolutie.

    Emoties hebben drie unieke eigenschappen:

    1. Emoties zijn geïmplementeerd in het lichaam, ze zijn duidelijk te herkennen aan gedragspatronen, gezichtsuitdrukking en opwinding

    2. Emoties zijn minder gevoelig voor onze intenties dan andere psychologische toestanden

    3. Emoties hebben een grotere reikwijdte dan andere psychologische toestanden, wat duidelijk wordt in hun globale effecten

    Stemming

    Stemming (mood) beschrijft een breed scala aan gevoelens. Stemmingen worden over het algemeen gezien als evaluaties van ons algemene welzijn. Ze kunnen gezien worden als toestanden die iemands algemene positie in het leven weerspiegelen. Dit verklaart waarom een situatie soms wel een verandering in emotie teweeg kan brengen, maar niet per sé in stemming. Stemmingen zijn dus eigenlijk emoties die over een langere periode zijn uitgespreid. Volgens Damasio betekent dit dat de gevoelens en lichamelijke veranderingen die met de emotie verbonden zijn, ook over de tijd worden uitgespreid.

    Hoe worden stemmingen en emoties onderscheiden?

    Emoties zijn van korte duur, ontstaan in reactie op specifieke gebeurtenissen en zijn ze relatief intens met de bijkomende fysiologische opwinding. Dit bevestigt dat het een belangrijke functie van emoties is om aanpassing aan belangrijke gebeurtenissen mogelijk te maken. Tegenover emoties staan stemmingen, die worden gekarakteriseerd als van langere duur en minder intens. De fysiologische opwinding is meer diffuus en stemmingen hebben meer invloed op cognities (in plaats van acties). Stemmingen kunnen ontstaan door de invloed van emoties.

    Emoties zijn gerelateerd aan specifieke objecten of gebeurtenissen, terwijl stemmingen deze duidelijke focus missen. Dit kan verklaard worden door het feit dat een stemming ook wel wordt gezien als een emotie zonder de cognitieve evaluatie van de eigenschappen van een stimulus. Er is dus geen directe stimulus nodig om een stemming te veroorzaken.

    Een andere theorie stelt dat stemming altijd aanwezig is als een soort affectieve achtergrond voor ons dagelijks leven. Het kleurt onze cognitieve processen, terwijl emoties gezien kunnen worden als verstoringen in deze achtergrond. Emoties zorgen dus meer voor kortdurende veranderingen in de manier waarop we de wereld zien.

    Hoe wordt affect in het algemeen gemeten?

    Er is een breed scala aan meetinstrumenten voor zowel emoties als stemmingen. Sommigen focussen op subjectieve zelf-rapportage: aan iemand vragen hoe deze zich voelt. Anderen focussen op fysiologische- en gedragsindicators, terwijl weer anderen direct hersenactiviteit meten. Een uitdaging is om stemmingen en emoties op te wekken in een laboratoriumsetting. Dit kan bijvoorbeeld met de mood induction procedure, een techniek waarbij mensen een lijst met stellingen over zichzelf lezen die ofwel verdrietig, ofwel blij zijn. Dit is een effectieve techniek, maar het is niet altijd duidelijk of het een stemming is of een emotie die wordt opgewekt. Om echte emoties op te wekken worden vaak emotioneel competente stimuli gebruikt, zoals een boos gezicht. Meer cognitieve taken (bijvoorbeeld het herinneren van een traumatisch voorval) hebben eerder de neiging om een stemming op te wekken.

    Hoe worden emoties gemeten?

    Emoties worden vaak vergezeld door een gevoel. Deze bewuste gevoelens kunnen alleen gerapporteerd worden uit de eerste hand, deze zelf-rapportage kan dus niet vervangen worden door alle andere componenten die we meten van emotie. We kunnen echter ook geen volledig beeld van emoties krijgen zonder fysiologische- en gedragsmetingen uit te voeren.

    Meten van de gedragsaspecten van emoties

    Een vorm van gedrag die duidelijk gelinkt is aan emotie is gezichtsuitdrukking. Andere gedragingen zijn bijvoorbeeld schreeuwen bij angst, of bij woede. Een probleem voor onderzoekers is echter dat mensen goed zijn in het onderdrukken van deze gedragingen: een verdrietig persoon kan zijn best doen om vrolijk over te komen op zijn omgeving. Daarnaast verschilt het per cultuur of het gepast is om een bepaalde emotie te tonen. In Japan is het bijvoorbeeld ongepast om boosheid of agressie te laten zien.

    Observatietechnieken worden gebruikt om kinderen of dieren te observeren in hun natuurlijke omgeving, waardoor verschillende gedragsreacties bekeken kunnen worden in relatie tot de aanwezigheid van een bepaalde stimulus. Veel diersoorten laten een reeks gedragingen zien die indicatief zijn voor emotionele toestand, vooral angst.

    Charles Darwin was één van de eersten die gezichtsuitdrukkingen bestudeerde. Zijn conclusie was dat soortgelijke gezichtsuitdrukkingen over de hele wereld soortgelijke emoties aanduidden. Ekman vond hetzelfde door zijn onderzoek met een geïsoleerde groep mensen uit Papua Nieuw-Guinea, die in staat bleken om emoties af te leiden van de gezichtsuitdrukkingen van blanke Amerikanen. Dit wijst erop dat gezichtsuitdrukkingen universeel in plaats van cultureel bepaald zijn.

    Meten van de fysiologische aspecten van emoties

    Behalve met gedragsresponsen, zijn emoties ook geassocieerd met een scala aan fysiologische reacties, zoals een verhoogde hartslag, zweethanden of de afgifte van grote hoeveelheden hormonen. Bij een extreme angstreactie wordt bloed weggevoerd van langzame processen zoals vertering en aangevoerd bij spieren en in de hersenen, om een snelle vecht- of vluchtreactie mogelijk te maken. Al deze fysiologische veranderingen worden gestuurd door het autonome zenuwstelsel. Dit stelsel zorgt voor de functieregulatie van het interne milieu van het lichaam en bestaat uit twee delen. Het sympathische zenuwstelsel controleert de effecten van opwinding, het parasympatische zenuwstelsel controleert de effecten die optreden wanneer we ons in rusttoestand bevinden. Algemene technieken die worden gebruikt bij het meten van fysiologische responsen in emotion science zijn: skin conductance response (SCR), meten van hartslag (HR), meten van bloeddruk (BP), meten van cortisolwaarde, elektromyografie (EMG) en meten ademhalingsritme.

    Meten van de neurale aspecten van emoties

    Ondanks dat bepaalde structuren die deel uitmaken van het limbisch systeem (cingulate cortex, hippocampus, thalamus, hypothalamus, amygdala) belangrijk zijn voor emoties, wijst recent onderzoek uit dat verschillende hersencircuits verschillende aspecten van emoties controleren. Daarnaast zijn veel van deze hersendelen naast bij emotie ook betrokken bij andere functies.

    Veel van wat we weten over de hersenen en emotie komt van dierstudies, waarbij specifieke delen van de hersenen werden verwijderd en er vervolgens gekeken werd welke veranderingen er optraden. Een andere veelgebruikte techniek is single cell recording. Hierbij wordt een elektrode diep in de hersenen ingebracht die direct de activiteit van een enkel neuron of een kleine groep neuronen kan meten.

    De meeste vooruitgang in het onderzoek naar de neurale basis is echter geboekt door de ontwikkeling van functional imaging van het brein. Verschillende technieken zijn positron emission tomography (PET), functional magnetic resonance imaging (fMRI), electroencephalography (EEG) en magnetoenchephalography (MEG). PET en fMRI werken beide door het meten van veranderingen in de bloedstroom in verschillende hersendelen. Actievere delen gebruiken meer zuurstof en krijgen dus meer bloed. EEG werkt door elektrische activiteit in het brein te meten. Hieruit kunnen we een meting verkrijgen genaamd event-related potential (ERP), een specifiek elektrisch signaal dat optreedt in reactie op een specifieke stimulus. MEG maakt gebruik van een apparaat dat het magnetische veld kan meten dat ontstaat door de elektrische activiteit in de hersenen.

    Meten van de subjectieve aspecten van emoties

    Veel mensen vinden dat de subjectieve component van emoties het belangrijkst is, omdat hoe een emotie voelt vaak het meest saillant voor ons is. Introspectie (‘de eigen geest inkijken’) is lange tijd een belangrijke methode geweest om emoties te onderzoeken. Tegenwoordig wordt het bijna niet meer gebruikt omdat het geen betrouwbare methode blijkt te zijn. Mensen hebben namelijk vaak geen goed beeld van de oorzaken van hun eigen gedrag. We hebben een natuurlijke neiging om te zoeken naar een redelijke verklaring voor ons gedrag, ook al is deze verklaring vaak fout. Daarnaast hebben we ook geen goed beeld van de oorzaken van onze emoties; stimuli die we onbewust binnenkrijgen kunnen nog steeds ons gedrag beïnvloeden.

    Backward masking is een techniek waarbij een targetstimulus heel kort te zien is, waarna vrijwel meteen een maskerende stimulus wordt getoond. De proefpersoon is zich niet bewust dat hij de targetstimulus gezien heeft maar wanneer dit een angstopwekkend beeld is, ontstaat er toch een lichamelijke angstreactie. Dit bewijst dat een emotionele reactie kan ontstaan zelfs wanneer er geen bewuste herkenning van de stimulus plaatsvindt.

    Het is belangrijk om methodes te ontwikkelen voor het meten van subjectieve ervaringen. Het bijhouden van een dagboek is een voorbeeld van een veelbelovende techniek maar deze wordt nog niet vaak gebruikt. Wat op dit moment wel vaak gebruikt wordt zijn vragenlijsten, ontwikkeld om mensen de mogelijkheid te geven hun subjectieve gevoelstoestand te rapporteren.

    Vragenlijsten om emoties mee te meten

    Bij een vragenlijst is het belangrijk om onderscheid te maken tussen state en trait-aspecten van emotie. Dat betekent dat van tevoren goed bedacht moet worden of er gevraagd gaat worden naar de gevoelens op het moment dat de vragen worden gesteld (state), of naar meer algemene gevoelens (trait). State-emoties hebben vaak een bredere range van intensiteit dan trait-emoties en refereren naar een specifieke gebeurtenis van beperkte duur. Als iemand een bepaalde trait-emotie bezit, betekent dit dat hij of zij geneigd is die emotie vaker te ervaren in verschillende situaties.

    Meten van de cognitieve aspecten van emoties

    Wanneer we het hebben over de cognitieve aspecten van emoties, bedoelen we de fundamentele neigingen in de perceptie, aandacht en het geheugen. De meest gebruikte meting is simpelweg reactietijd, die heel precies aangeeft hoe snel iemand een motorische of verbale reactie kan geven op een bepaalde stimulus. Het blijkt dat de verwerking van negatief geladen woorden (zoals ‘kanker’ of ‘falen’), sneller gaat dan bij positief geladen woorden (zoals ‘vakantie’ of ‘prijs’).

    Naast reactietijd wordt geheugen ook gebruikt als meetbaar concept. Wanneer mensen bijvoorbeeld een aantal positief geladen en negatief geladen woorden te zien krijgen en we ze later vragen zo veel mogelijk van deze woorden te herhalen, blijkt dat mensen over het algemeen de negatieve woorden beter onthouden.

    Samengevat wordt voor het meten van emoties dus vooral gekeken naar de gedrags-, fysiologische-, en neurale componenten ervan. Er bestaat wat controverse over of de cognitieve factoren (evaluaties en neigingen) ook componenten van emoties zijn, of toch oorzaken van emoties. Ook de subjectieve aspecten zijn belangrijk, hoewel er onenigheid bestaat over de kwaliteit van de bestaande metingen hiervan.

    Hoe worden stemmingen gemeten?

    De termen emoties en stemmingen worden vaak door elkaar gebruikt, dit gebrek aan een duidelijke scheidslijn zou wel eens een remmend effect gehad kunnen hebben op de ontwikkeling van het onderzoek naar de twee fenomenen. De meeste van de bovengenoemde metingen kunnen gebruikt worden voor zowel emoties als stemmingen. Het is dan ook niet altijd duidelijk welke van de twee precies gemeten wordt.

    Meten van de fysiologische en neurale aspecten van stemmingen

    De eerder genoemde brain-imagingtechnieken EEG, PET, fMRI en de fysiologische metingen van hartslag en cortisol-afgifte zijn ook te gebruiken voor het bestuderen van stemmingen. Dit heeft zelfs voordelen; omdat stemmingen van langere duur zijn, is er meer tijd om de effecten te bekijken. Een probleem is echter dat het meeste dat we weten van stemmingen afkomstig is uit onderzoek naar stemmingsstoornissen zoals depressie.

    Uit dit onderzoek blijkt dat een verminderde aanwezigheid van neurotransmitters zoals dopamine en serotonine in het lichaam een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van depressie. Volgens de monoamine hypothesis of mood disorders is een depressieve stemming gerelateerd aan een verminderde aanwezigheid van monoamine neurotransmitters (met name serotonine en noradrenaline) in de hersenen. Andersom leidt een verhoogde aanwezigheid van deze transmitters in de hersenen tot een positieve stemming. De hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) as is verantwoordelijk voor de afgifte van de neurotransmitters (vooral cortisol) die te maken hebben met stress. Een overactieve HPA-as wordt in verband gebracht met angststoornissen en stemmingsstoornissen, die vaak samen voorkomen.

    Een interessant feit is dat de HPA-as gereguleerd wordt door de amygdala en de hippocampus, die beide van groot belang zijn voor affect. Activiteit in de amygdala (vaak gerelateerd aan angst) stimuleert de HPA-as, terwijl activiteit in de hippocampus deze onderdrukt. De hippocampus bevat glucocorticoïd receptoren, die cortisol uit de HPA-as binden. Hierdoor weet de hippocampus wanneer de activiteit in de HPA-as onderdrukt moet worden. Een reductie van het aantal van deze receptoren verklaart dan ook een deel van de te hoge activiteit van de HPA-as bij depressie en angststoornissen. Deze reductie van de receptoren kan een gevolg zijn van verwaarlozing en mishandeling in de kindertijd. Dit heeft grotere gevolgen voor stemmingstoestanden dan voor emoties.

    Uit onderzoek naar neurale structuren, blijkt dat emoties met name gemedieerd worden door onder andere de amygdala en de anterieur cingulate cortex (ACC). Deze structuren werken strak samen met motorcircuits en kunnen daardoor actie-georiënteerde responsen veroorzaken, getriggerd door perceptie. Stemmingen daarentegen worden in verband gebracht met een meer verfijnde cognitief-georiënteerde respons, getriggerd door complexe cognitieve processen. Deze zijn voornamelijk gelokaliseerd in de prefrontale cortex (PFC).

    Meten van de cognitieve aspecten van stemmingen

    De meest gebruikte onderzoeksstrategie in dit veld is om de effecten van stemming op geheugen of sociale oordelen te meten. Dit wordt gedaan door het veroorzaken van een bepaalde stemming, waarna een geheugentaak gedaan moet worden waarin negatief of positief geladen woorden onthouden moeten worden. Deze moeten later, wanneer de persoon weer in een neutrale stemming is, herhaald worden. Uit dit soort onderzoek is mood congruent encoding gevonden, wat betekent dat mensen in een bepaalde stemming meer geneigd zijn om informatie te herinneren die consistent is met die stemming. Met andere woorden, de huidige stemming bepaalt ook of mensen neigen een positieve of negatieve voorspelling over hun toekomst te maken. Stemming bepaald door het weer, kan van invloed zijn op ons gevoel van welzijn en onze tevredenheid met het leven. Wanneer mensen in een goede stemming zijn, identificeren ze sneller blije woorden, maar wanneer ze in een slechte stemming zijn identificeren ze eerder verdrietige woorden.

    De ervaring van emoties en stemmingen

    Een belangrijke component van emoties en stemmingen is de bewuste ervaring van affect; de gevoelstoestanden die zulke essentiële ingrediënten zijn van menselijke emotie. Wanneer we in het dagelijks leven over emoties praten, hebben we het eigenlijk altijd over hoe we ons voelden in deze situaties. Sommigen stellen zelfs dat affectieve responsen (emoties en stemmingen) en gevoelens zo dicht bij elkaar liggen dat het geen zin heeft om ze van elkaar te onderscheiden. Damasio is het daar echter niet mee eens. Volgens hem zijn gevoelens de mentale representatie van de fysiologische veranderingen die optreden tijdens een emotie, of tijdens een stemming.

    Wat en hoe voelen we?

    Het is nog niet zo lang geleden dat emoties en gevoelens voor het eerst als aparte concepten behandeld werden in het onderzoek naar affect. Dat dit eerder niet gebeurde, zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat onderzoekers gebruik moeten maken van de onbetrouwbare introspectietechnieken. Er komt steeds meer bewijs dat emoties en stemmingen alleen in het bewustzijn gevoeld worden als toestanden van ofwel genoegen ofwel ongenoegen. De mentale representatie van een emotie geeft dan aan of de mate van genoegen (of ongenoegen) hoog of laag is. Gevoel is een complexe combinatie van informatie uit allerlei verschillende systemen, die de valentie en opwinding representeert in het bewustzijn.

    Damasio bedacht de first-order bodily representations: zowel het eigen lichaam en een extern object zijn opgeslagen als neurale patronen, dit zijn de first-order maps. Op basis van veranderingen in deze maps die gerelateerd zijn aan veranderingen in het lichaam, kunnen second-order maps gevormd worden. Deze geven de relatie tussen het externe object en het lichaam weer. Second-order bodily representations houden in dat de neurale patronen uit de second-order maps mentale afbeeldingen vormen die de relatie beschrijven; dit zijn volgens Damasio de gevoelens. Ze helpen om geïntegreerde feedback te geven, die weer aangepast kan worden door voortdurende ervaringen. Volgens Damasio zijn gevoelens dus het bewustzijn van de biologische functies en dit bewustzijn zorgt dat we de verschillende emoties kunnen onderscheiden. Gevoelens zijn daarmee dus afhankelijk van bewustzijn.

    Meten van de neurale en fysiologische aspecten van gevoelens

    De moeilijkheid in het ontdekken van de neurale basis van gevoelens is dat gevoelens per definitie privé mentale toestanden zijn. Daarnaast ontstaan gevoelens pas na emoties, waardoor het moeilijk is om de functionele neuroanatomie van emoties te scheiden van die van gevoelens. Velen hebben geprobeerd gevoelens te onderzoeken door mensen herinneringen op te laten halen van emotioneel beladen momenten. Helaas werd er bij vrijwel geen van deze studies een significant verschil gevonden tussen de hersenactiviteit bij verschillende gevoelens.

    Wanneer de activiteit werd vergeleken met een baseline, werd er wel gevonden dat bij alle verschillende stemmingen sprake was van een verhoogde activiteit in de ponsen hypothalamus. Deze vinding ondersteunt de theorie dat gevoelens geassocieerd zijn met veranderingen in de autonome zenuwfuncties, die gecontroleerd worden door dezelfde hersendelen.

     

    Gebaseerd op hoofdstuk 2 van Emotion Science van Fox

           

     

    Angst en angsten: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen

    Angst en angsten: uitgelichte boek- en chaptersamenvattingen

    Hoe ontstaat angst of een fobie?

    Hoe ontstaat angst of een fobie?


    Wat is de conditioneringstheorie van angst?

    Volgens de conditioneringstheorie zijn angsten niet aangeboren, maar worden deze verkregen door middel van conditionering. Neutrale stimuli kunnen onder bepaalde omstandigheden geconditioneerde angststimuli worden. De intensiteit van de angst wordt bepaald door hoe vaak de associatie tussen een stimulus en een angstopwekkend object voorkomt en de intensiteit van de angst of pijn die door iemand wordt ervaren. Stimuli die lijken op de geconditioneerde stimulus kunnen ook als angstopwekkend worden ervaren. Dit worden secundaire geconditioneerde stimuli genoemd. Een object of situatie die angst opwekken zullen tegelijkertijd ook motivatie gedrag oproepen om de angst te verminderen, zoals vlucht- of vermijdingsgedrag.

    Wolpe’s bijdrage aan angst conditionering hield geen rekening met individuele verschillen van kwetsbaarheid, Eysenck’s theorie wel. Volgens Eysenck zijn neurotische introverten makkelijker conditioneerbaar en zullen zij daarom eerder excessieve angsten ontwikkelen.

    De rol van conditionering bij angst werd ondersteund door zes bronnen:

    1. Onderzoek bij dieren

    2. Angststoornissen bij soldaten, zoals PTSS

    3. Experimenten met kinderen

    4. Klinische observaties: de meeste mensen met een fobie kunnen zich nog precies het moment (traumatische ervaring) herinneren waarop hun fobie begon te ontstaan

    5. Observaties van aversietherapie: mensen met een alcoholprobleem krijgen een middel toegediend dat als ze alcohol drinken dit misselijkheid oproept. Hierdoor ontstaat een associatie tussen alcohol en misselijkheid, waardoor mensen minder snel alcohol zullen drinken

    6. Effecten van traumatische stimulatie, zoals het toedienen van injecties die de ademhaling bemoeilijken

    Er is echter ook gebleken dat sommige angsten zich ontwikkelen in afwezigheid van een conditioneringsproces, zoals de angst voor slangen die mensen hebben in een gebied waar geen slangen voorkomen. Op de conditioneringstheorie zijn een aantal kritieken. De belangrijkste acht worden hieronder genoemd:

    1. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd verwacht dat er tijdens een luchtaanval onder de bevolking grote paniek zou uitbreken. In de praktijk bleek dat echter wel mee te vallen, het blootstaan aan herhaaldelijke luchtaanvallen zorgden niet voor een toename van psychische stoornissen. Korte angstreacties werden wel veelvuldig waargenomen, maar slechts enkele mensen ontwikkelden een fobie. In tegenstelling tot wat de conditioneringstheorie beweerd is er dus niet altijd sprake van een direct verband tussen een traumatische gebeurtenis en geconditioneerde angst, want niet iedereen ervaart een langdurige angstreactie na een traumatische gebeurtenis.

    2. Het is moeilijk om stabiele geconditioneerde angstreacties op te wekken bij mensen, zelfs onder experimentele condities.

    3. Op basis van de theorie zou je verwachten dat alle stimuli een even grote kans hebben op het veroorzaken van angst, terwijl sommige stimuli bij meer mensen angst opwekken dan andere.

    4. Zo hebben meer mensen last van vliegangst dan angst om op de fiets te stappen. Niet alle stimuli is daarmee even geschikt om geconditioneerd te worden.

    5. De verdeling van angsten in de populatie is niet gelijk. Op basis van de conditioneringstheorie zou je echter verwachten dat iedereen een gelijke kans heeft om een angst te verkrijgen.

    6. Sommige mensen met een fobie hebben deze fobie niet verkregen door een traumatische gebeurtenis, de angst is dus niet geconditioneerd. Volgens een analyse uitgevoerd door Ost in 1985 is slechts 65% van de fobieën verkregen door conditionering.

    7. Angsten kunnen ook worden aangeleerd door observaties door kinderen. In een experiment werden kleuters blootgesteld aan plastic spinnen en slangen die werden gecombineerd met een bepaalde gezichtsuitdrukking van de moeder (positief, negatief of neutraal). Uit dit experiment bleek dat er een sterk verband is tussen de gezichtsuitdrukking van de moeder en de angst die de kinderen ontwikkelen voor de plastic spinnen en slangen.

    8. Angsten kunnen worden verkregen door verbale informatie van anderen.

    9. Angst kan zelfs ontstaan als de stimulus wordt gegeven, er dan een tijdje niks gebeurd en de angst dan pas later komt. Zoals bij het eten van verkeerd voedsel, eerst merk je niks, en pas later wordt je er ziek van.

    Na alle kritieken geloven sommige wetenschappers dat mensen gepredisponeerd zijn om sommige angsten te verkrijgen. Zij gaan er dus vanuit dat sommige angsten aangeboren zijn en niet worden verkregen door middel van bijvoorbeeld conditionering. Dit wordt ondersteund door het feit dat sommige angsten veel vaker voorkomen dan anderen, zoals angst voor slangen: zelfs onder mensen die in een gebied wonen waar geen slangen voorkomen. Er wordt gedacht dat deze angsten gepredisponeerd zijn omdat ze belangrijk zijn te overleven.

    Ook met deze visie blijft het lastig te verklaren dat de verdeling van angsten binnen de populatie niet normaal is. Binnen deze visie zijn hier twee verklaringen voor. De eerste is dat predispositie genetisch is bepaald en dat daarom sommige mensen dit wel en andere dit niet hebben. Een andere verklaring is dat de predisposities door levenservaringen worden aangepast.

    Wat is neo-conditioneren?

    De traditionele benadering dat er sprake moet zijn van een directe opvolging in tijd tussen een geconditioneerde stimulus (CS) en een ongeconditioneerde stimulus (US) voor het conditioneringsproces is niet juist. Geconditioneerde reacties kunnen zelfs voorkomen wanneer de CS en US in tijd gescheiden zijn. Één gebeurtenis is genoeg om een langdurige geconditioneerde afkeer op te wekken, ook al komt deze negatieve stimulus minuten of uren na de eerste stimulus, bijvoorbeeld: een hond krijgt te eten, en uren later wordt de hond ziek, deze zal het voedsel dat hij eerder voorgeschoteld kreeg niet meer willen eten. Dit wordt ook wel non-contiguous conditioning genoemd. Het besef dat geconditioneerde processen niet altijd hoeven plaats te vinden komt door onderzoek over blocking effecten en de consequenties van willekeurige controle. Een stimulus zal niet geconditioneerd worden (CS) zelfs al wordt het herhaaldelijk aan de persoon getoond voor de ongeconditioneerde stimulus (US), als de persoon er geen waarde aan hecht.

    Als de US gebeurtenis al wordt voorspeld door een andere stimulus, zal er ook geen conditionering plaats vinden. De CS blokkeert de mogelijkheid tot ontwikkeling van een tweede CS. Bijvoorbeeld: als de schok voorspeld wordt door een toon (CS) waarna een visuele stimulus (CS) optreedt, zal de visuele stimulus geen voorspellende waarde hebben, en dus ook geen geconditioneerde response vertonen. De eerste CS is voldoende om conditionering op te laten treden. Tenzij de tweede stimulus een betere voorspeller is dan de eerste.

    Willekeurig toedienen van een stimulus zal ook geen conditionering teweeg brengen. Bijvoorbeeld, als een schok soms wordt toegediend na het horen van een bel en soms zonder het horen van de bel zal er geen conditionering optreden.

    Een andere verandering ten opzichte van het klassieke conditionering, is dat men ervan uit gaat dat niet elke stimulus een even grote kans heeft om geconditioneerd te worden. Sommige stimuli zijn dus makkelijke om te zetten in een geconditioneerd signaal dan anderen. Bijvoorbeeld, geen mens zal angst hebben voor hondenriemen, hoewel bijna elke hond er een draagt. De ervaring met een bepaalde stimulus beïnvloedt ook het gemak waarmee een stimulus geconditioneerd kan worden. Als er bijvoorbeeld al honderden positieve ervaringen zijn geweest met honden, zal iemand bij een negatieve ervaring waarschijnlijk geen angst voor honden conditioneren. Verder is er aangetoond dat dieren niet alleen angst kunnen ontwikkelen voor een stimulus, maar ook voor connecties tussen verschillende stimuli. Conditionering kan voorkomen als de stimuli elkaar opvolgen in de tijd, als ook voor abstracte stimuli.

    De conditioneringstheorieën kunnen deels verklaren hoe angst veroorzaakt wordt, maar toch heeft deze theorie nog geen verklaring voor het feit dat angst kan bestaan voor stimuli die nog nooit tegengekomen zijn.

    Wat voor specifieke fobieën kan je onderscheiden?

    Specifieke fobieën kunnen worden onderverdeeld in drie groepen:

    1. Sociale fobieën

    2. Fobieën voor dieren

    3. Letsel/Ziekte fobieën (inclusief angst voor verstikking).

    Een angst kan pas gezien worden als een fobie als het zeer ernstig, blijvend, en maladaptief is. Hoewel de scheidslijn tussen ernstige angsten en fobieën niet erg helder is. Maar weinig mensen met een fobie zoeken hier hulp voor. Tijdens de laatste 30 jaar zijn er efficiënte methoden ontwikkeld om deze mensen te helpen. Een van de eerste technieken desensitisatie werd ontwikkeld door Wolpe, en houdt in dat de patiënt herhaaldelijk geconfronteerd wordt met de angstwekkende stimulus in een gecontroleerde manier, terwijl de patiënt kalm wordt gehouden. Deze confrontaties kunnen in de werkelijkheid zijn, dit heet in vivo, of met ingebeelde representaties van de stimulus. In navolging van in vivo bestaat er inmiddels ook een techniek waarbij situaties uit het dagelijks leven zo goed mogelijk worden nagebootst, door onder meer computers. Dit helpt vooral bij angsten als vliegangst en hoogtevrees.

    Therapeutic modeling, waarbij de patiënt aangemoedigd wordt om het benaderingsgedrag van de therapeut na te doen, is ook een geliefde methode. Volgens de laatste statistieken zijn er maar zes sessies nodig om iemand van een fobie af te helpen. In sommige gevallen zijn cognitieve methode ook nuttig, vooral bij de behandeling van claustrofobie. Medicatie schijnt niet te helpen bij de behandeling van fobieën. Verklaringen voor de positieve uitkomsten van de behandel methodes zijn inhibitie, gewenning en uitdoving.

    Bron: Anxiety van Rachman

    Wat is angst en angstig zijn?

    Wat is angst en angstig zijn?

    Wat is angst?

    • Angst bestaat uit een subjectief gevoel van bang zijn of angstig zijn en fysiologische reacties, zoals versnelde hartslag en ademhaling, verhoogde bloeddruk en hormonale veranderingen. Het lichaam vertoont een fight-or-flight respons. Dit is dat het lichaam zich klaarmaakt om te vechten of te vluchten.
    • Gevoelens van angst zijn functioneel en adaptief omdat ze beschermend zijn. Angst zorgt voor een grotere overlevingskans.
    • Angst is een dimensie, dus het is lastig om een grens te trekken tussen normale en pathologische angst.
    • Pathologische angst wordt beoordeeld op intensiteit, soort gedrag, de duur en de aard van de uitlokkende gebeurtenis.

    Wat is bang zijn?

    • Bang zijn (fear) wil zeggen dat je een specifieke emotionele reactie ervaart op een identificeerbaar object, zoals een slang of een spin (vergelijkbaar met een reactie in een noodsituatie). Het is een zeer intense reactie waardoor je in één keer wakker geschud wordt.
    • Vaak gaat de bangheid weg wanneer het gevaar geweken is. Het bang zijn kan dus gecontroleerd worden.
    • Bangheid kan rationeel of irrationeel van aard zijn. De waargenomen oorzaak van het bang zijn kan juist, of verkeerd ingeschat worden of juist ingeschat maar verkeerd geïnterpreteerd. Een intense, irrationele bangheid wordt ook wel een fobie genoemd.

    Wat is angstig zijn?

    • Angstig zijn (anxiety) wil zeggen dat je moeite hebt met het identificeren van datgene wat de angst veroorzaakt, waardoor je moeite heeft met het beheersen van de emotie.
    • Het optreden van angst is vaak onvoorspelbaar. Het lijkt wel alsof de angst steeds op de achtergrond is en op elk moment ineens kan intreden. Angstig zijn is een staat van constante verhoogde waakzaamheid en niet een reactie op acute nood. Angstig zijn wordt ook wel gedefinieerd als een spanning voor een gebeurtenis die nog moet komen. Deze gebeurtenis wordt als dreigend ervaren, maar heeft nog geen vaste vorm, zoals bij bangheid wel het geval is.
    • Met angstig zijn kunnen mensen vaak moeilijker omgaan, omdat het als onvoorspelbaar en oncontroleerbaar wordt ervaren en het een vasthoudend karakter heeft.

    Wat is het verschil tussen bang zijn en angstig zijn?

    Bangheid en bang zijn heeft drie componenten waarmee het te onderscheiden valt van angstig zijn:

    • de subjectieve ervaring van dreiging,
    • de fysiologische reacties op deze dreiging (trillen, zweten, en hartkloppingen),
    • bepaalde gedragingen om de bedreigende situatie te vermijden of zo snel mogelijk te verlaten, of om het gevoel van vrees kwijt te raken.
    Wat zijn de theorieën over het ontstaan van angst?
    Welke factoren hebben invloed op het ervaren van angst?

    Welke factoren hebben invloed op het ervaren van angst?

    Er zijn veel verschillende factoren die meespelen bij de vraag of er door iemand angst wordt ervaren. De ene persoon een situatie als heel bedreigend ervaren, terwijl een ander dit helemaal niet zo voelt. Het ervaren van angst kan daarom beter beschreven worden als een proces, dan als een categorische gebeurtenis (je hebt het of je hebt het niet).


    Er zijn veel verschillende factoren die meespelen bij de vraag of er door iemand angst wordt ervaren. De ene persoon een situatie als heel bedreigend ervaren, terwijl een ander dit helemaal niet zo voelt. Het ervaren van angst kan daarom beter beschreven worden als een proces, dan als een categorische gebeurtenis (je hebt het of je hebt het niet).

    Wat is verhoogde waakzaamheid?

    Angstige mensen hebben vaak een verhoogde waakzaamheid (hypervigilance) wanneer zij in een nieuwe of mogelijke bedreigende situatie komen. Deze verhoogde waakzaamheid uit zich in het scannen van de omgeving op zoek naar een potentiële dreiging. Wanneer deze gevonden is wordt de volledige aandacht van een persoon naar deze mogelijke dreiging toegetrokken. De informatie die een persoon ontvangt wordt beoordeeld. Hieruit kunnen twee conclusies komen: veilig of gevaar. Bij het signaal veilig zal iemand verder gaan met waar hij of zij voor het opmerken van de potentiële dreiging mee bezig was. Bij de conclusie dat iets gevaarlijk is zal iemand echter angstig worden en vermijdingsverdrag gaan vertonen. In sommige situaties reageren mensen op signalen die ze niet bewust waarnemen.

    Het ervaren van angst is van nature een reactie die mensen ervaren bij onbekende of bedreigende situaties en draagt in zoverre bij aan de overlevingskans van het individu. Hoe kan het dan dat dit natuurlijke proces bij sommige mensen uit de hand loopt?

    Wat voor een rol speelt kwetsbaarheid?

    Er zijn veel individuele verschillen in het detecteren van bedreiging, en dat is ook een reden waarom mensen zo verschillen in hun kwetsbaarheid voor het ervaren van angst. Het lijkt er ook op dat sommige mensen naast de biologische determinant van kwetsbaarheid (het temperament waarmee iemand geboren is, meestal introvert en neurotisch), ook cognitief kwetsbaarder zijn. Mensen zijn geprimed om bedreigende tekens/signalen te detecteren door hun eigen ervaringen en gedachten. Ze zijn al voordat ze in de potentieel bedreigende situatie komen voorbereid door herinneringen aan eerdere pech of angst, welke gecombineerd worden met huidige overtuigingen over gevaar. De cognitieve kwetsbaarheid lijkt verschillen in waakzaamheid, het verzamelen en gebruiken van informatie, perceptuele processen, aandacht en beoordelingsvermogen te omvatten.

    Wat zijn state en trait anxiety?

    State anxiety is een angst die opkomt bij een waargenomen dreiging en neemt weer af zodra de dreiging weg is. Trait anxiety daarentegen omschrijft de groep mensen die sneller angstig reageren. Deze mensen verschillen in de manier waarop ze de wereld zien en reageren op wat ze zien van mensen die geen last hebben van trait anxiety. Hoe hoger de trait anxiety, hoe waarschijnlijker het is dat de persoon (intensere) anxiety zal ondervinden bij veel situaties. Volgens Spielberger is trait anxiety een latente dispositie van anxiety. Spielberger (die het onderscheid tussen state en trait anxiety voor het eerst maakte) ontwikkelde een zelfrapportage om deze twee vormen van angst te meten, namelijk de State-Trait Anxiety Inventory (STAI). Lage scores duiden kalmte en beheersing aan, hoge scores duiden op intense bezorgdheid en angst.

    Ondanks de vele mankementen van deze methode (vooral op psychometrisch gebied), wordt het vaak gebruikt omdat het makkelijk in het gebruik is. Deze methode wordt vaak gebruikt om verschillen in de mate van angst te meten tijdens medische of chirurgische processen

    Wat is anxiety sensitivity?

    Onder anxiety sensitivity wordt de angst omschreven die voortkomt uit het verkeerd interpreteren van lichamelijke sensaties. Deze sensaties worden als schadelijk geïnterpreteerd, iemand die ineens zijn eigen hart voelt kloppen kan bijvoorbeeld denken dat hij een hartaanval krijgt. Deze gevoeligheid voor het verkeerd interpreteren van lichamelijke sensaties kan gemeten worden met de Anxiety Sensitivity Index (ASI) van Reiss. Dit is een zelf rapportage methode welke factoren analyseert zoals temperament, misinterpretatie en niveaus van arousal. Uit onderzoek met de ASI bleek dat bijna alle mensen met een angststoornis hoog scoren op deze test. Dit kwam vooral naar voren bij mensen met een paniekstoornis.

    Angstgevoeligheid wordt vaak vergeleken met trait anxiety, hoewel het volgens McNally twee verschillende betekenissen heeft. Angstgevoeligheid betekent de specifieke gevoeligheid voor de eigen lichaamsprocessen, terwijl trait anxiety een algemene angst is voor potentiële bedreigingen. Volgens Taylor is angstgevoeligheid een van de drie factoren die leidt tot trait anxiety. Angstgevoeligheid, ziekte/ letsel gevoeligheid, en angst voor negatieve evaluaties dragen allemaal bij aan de algemene trait anxiety.

    Wat is hypervigilance (waakzaamheid)?

    Eysenck heeft veel onderzoek naar de hierboven eerder genoemde waakzaamheid gedaan, en hij beschrijft het als een reactie op een potentiële bedreiging en als een component van cognitieve kwetsbaarheid voor angst. Mensen die een verhoogde predispositie hebben voor angst uiten deze verhoogde waakzaamheid op vier manieren:

    • het veelvuldig scannen van de omgeving op zoek naar potentiële bedreiging, gepaard gaand met veel en snelle oogbewegingen.

    • een neiging om selectief te zoeken naar bedreigende in plaats van neutrale situaties of stimuli.

    • een verbreding van de aandacht voorafgaand aan de detectie van een bedreigende stimulus.

    • een versmalling van de aandacht wanneer een potentieel bedreigende stimulus wordt verwerkt.

    Verhoogde waakzaamheid is een kwetsbaarheidsfactor voor angststoornissen en is zowel te zien in de klinische populatie en de niet-klinische groep die hoog scoort op trait anxiety. Het komt vooral duidelijk naar voren tijdens stressvolle situaties. Selectieve aandacht is een component van hypervigilance, en heeft veel te maken met het scannen van de omgeving naar een potentiële bedreigende stimulus. Sommige mensen zijn zo bang dat een bepaalde stimulus zich laat zien, dat zij continu de omgeving scannen op zoek naar deze stimulus. Alles wat er maar een beetje op lijkt zullen zij verdacht vinden en dit willen ontwijken.

    Iemand die heel erg bang is voor spinnen zal bijvoorbeeld opschrikken bij iedere zwarte vlek op de grond of op een muur. Deze aandachtsprocessen hebben een beperkte capaciteit. Dit betekent dat als de aandacht ergens op gericht is, er geen aandacht meer is voor andere stimuli in de omgeving.

    Bij mensen die extreem of langdurig angstig zijn kan het lijken alsof zij volledig op zichzelf gericht zijn. Het versmallen van de aandacht leidt de aandacht weg van andere taken, waardoor mensen zich vaak niet op hun werk of andere dingen kunnen concentreren. Een ander nadeel van het gebruik van de selectieve aandacht, de constante waakzaamheid, en de poging tot constante concentratie is dat dit kan leiden tot vermoeidheid. In het kort zijn de consequenties van constante waakzaamheid: geen aandacht meer hebben voor andere mensen/stimuli, een verminderde concentratie en vermoeidheid.

    Stimuli kunnen juist en onjuist geïnterpreteerd worden. Onjuiste interpretatie kan bestaan uit het overdrijven van de mogelijkheid van een negatieve gebeurtenis of een overschatting van de ernst van een bepaalde situatie.

    Bron: Anxiety van Rachman

    Welke psychologische, angst en paniekstoornissen zijn er?

    Welke psychologische, angst en paniekstoornissen zijn er?


    Wat is een psychologische stoornis?

    Een psychologische stoornis wordt gedefinieerd als een syndroom, gekenmerkt door een klinisch significante verstoring van cognitie, emotieregulatie of gedrag, dat een reflectie is van een disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan mentaal functioneren. Het onderzoek naar psychologische stoornissen wordt abnormale psychologie genoemd. Volgens de statistische definitie van abnormaliteit is gedrag dat de meeste mensen vertonen normaal, terwijl gedragingen van een minderheid van de mensen abnormaal zijn. Het voordeel van deze benadering is dat het duidelijk is wat abnormaal gedrag is. Een puur statistische benadering heeft echter een aantal nadelen. Allereerst impliceert het een culturele specificiteit. Omdat het gedrag van mensen uit verschillende culturen verschilt, kan een puur statistische benadering ertoe leiden dat een psychologische stoornis in verschillende culturen verschillend wordt gedefinieerd. Daarnaast omvat een statistische definitie niet het ongemak dat vaak gepaard gaat met een psychologische stoornis. Een andere benadering stelt dat abnormaal gedrag afwijkend is van een ideale manier van gedragen. Dit omvat ook het ongemak van abnormaal gedrag, maar leidt alsnog tot cross-culturele verschillen in het definiëren van verstoord gedrag. Bovendien is het onmogelijk om consensus te bereiken over wat ideaal gedrag is. Een manier om consensus te bereiken, is door gedrag dat schadelijk is voor de persoon zelf of anderen te beschouwen als niet ideaal. De beste aspecten van iedere benadering kunnen gecombineerd worden om een formele definitie van abnormaal gedrag te geven: abnormaal gedrag is ongebruikelijk, veroorzaakt ongemak en is schadelijk voor de persoon zelf of anderen. Het is om een aantal redenen onbekend hoeveel mensen psychologische stoornissen hebben. Zo kan iemand gediagnosticeerd zijn met comorbide stoornissen (meerdere stoornissen tegelijk), waardoor het optellen van de prevalenties van ieder type stoornis geen oplossing biedt. Daarnaast kan naar verschillende tijdsframes worden gekeken, bijvoorbeeld naar hoeveel mensen het afgelopen jaar een psychologische stoornis hadden of hoeveel mensen ooit in hun leven een psychologische stoornis hebben gehad.

    Hoe wordt een psychologische stoornis gediagnosticeerd?

    Om de consistentie in het diagnosticeren van psychologische stoornissen te verbeteren, maakt men vaak gebruik van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). Een ander veelgebruikt classificatiesysteem is de International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD). Hoewel de DSM het standaard classificatiesysteem is, bestaat hier kritiek op. Zo stellen critici dat bepaalde normale gedragingen door het systeem gecategoriseerd worden als abnormaal.

    Hoe wordt er vanuit de psychologische perspectieven gekekn naar stoornissen?

    Een integratie van meerdere psychologische perspectieven is nuttig bij het onderzoeken van de mogelijke oorzaken van abnormaal gedrag. Hoe meer inzicht er is in de causale factoren die tot een psychologische stoornis leiden, hoe beter dit is voor de ontwikkeling van effectieve behandelingen.

    Welke stoornissen beginnen in de kindertijd?

    Veel stoornissen hebben hun oorsprong in de kindertijd, maar worden meestal in de adolescentie of volwassenheid gediagnosticeerd. Er zijn echter ook stoornissen, die meestal in de kindertijd worden gediagnosticeerd en vaak gedurende het hele leven aanwezig blijven. Deze worden neuro-ontwikkelingsstoornissen genoemd. Twee neuro-ontwikkelingsstoornissen zijn autismespectrumstoornissen (ASS) en attention deficit hyperactivity disorder (ADHD).

    Autismespectrumstoornissen

    De observaties van Kanner (1943) vormen de basis van de huidige diagnostieke criteria voor ASS. ASS representeert een spectrum, omdat er veel verschillende problemen zijn die qua ernst per individu verschillen. In de laatste twee decenia is het aantal mensen met ASS sterk toegenomen; ongeveer 1 kind van de 68 wordt hiermee gediagnosticeerd. Het aantal jongens dat ASS heeft is aanzienlijk hoger dan het aantal meisjes: 1 op de 42 tegen 1 op de 189. Onbekend is of de toename van het aantal mensen met ASS een gevolg is van van het veranderen van de criteria en het bewust zijn van de stoornis of dat de stoornis simpelweg vaker voorkomt.

    De stoornis heeft als belangrijkste kenmerk dat er problemen zijn met de sociale wereld. Kinderen maken vaak geen oogcontact en vinden wederkerige spelletjes niet leuk. Onderzoekers geloven dat deze kinderen geen normale theory of mind ontwikkelen en daardoor met ASS gediagnosticeerd worden. Individuen met ASS houden niet van veranderingen in hun omgevingen en waarderen herhalend routine gedrag.

    Oorzaken van ASS

    Familie- en tweelingstudies bieden sterk bewijs dat ASS beïnvloed wordt door genetica. Waarschijnlijk zijn grote aantallen genen betrokken. Ook afwijkingen in de corticale ontwikkeling kunnen een rol spelen bij het veroorzaken van ASS. Zo zijn er structurele afwijkingen gevonden in de amygdala, de hippocampus en het cerebellum. Bovendien speelt het spiegelneuronensysteem mogelijk een rol bij ASS. Ook omgevingsfactoren zijn betrokken bij het ontstaan van ASS. Deze factoren interacteren waarschijnlijk met genetische factoren tijdens de sensitieve perioden van de hersenontwikkeling. De leeftijd van de ouders lijkt een risicofactor te zijn, waarbij de kans op een kind met ASS toeneemt naarmate de ouders ouder zijn. Ook blootstelling aan infecties en bepaalde soorten voeding zijn risicofactoren. Er lijkt geen relatie te zijn met vaccinaties.

    Attention deficit hyperactivity disorder

    Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) omvat zowel onoplettendheid als hyperactiviteit. Sommige individuen vertonen enkel onoplettendheid. Het belangrijkste kenmerk van onoplettendheid is het onvermogen tot volgehouden aandacht en taakgericht gedrag. Hyperactiviteit komt tot uiting in een hoge motorische activiteit en moeite met gestructureerde activiteiten. Veel van de gedragingen die kenmerkend zijn voor ADHD worden ook gezien bij kinderen zonder een psychologische stoornis. Ook de prevalentie van ADHD neemt over de tijd heen toe. ADHD wordt minstens twee keer zo vaak gediagnosticeerd bij mannen dan bij vrouwen. Vrouwen worden vaker dan mannen gediagnosticeerd met onoplettendheid zonder hyperactiviteit.

    Oorzaken van ADHD

    Uit familie- en tweelingstudies blijkt dat genetica een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van ADHD. Omgevingsfactoren kunnen met genetische risicofactoren interacteren. Bekende risicofactoren in de omgeving zijn besmetting met lood, een laag geboortegewicht en prenatale blootstelling aan tabak, alcohol en andere drugs. Bij kinderen met ADHD kunnen de frontale kwabben onderactief zijn. Omdat de frontale kwabben actief zijn bij het inhiberen van gedrag, kan een verminderde activiteit in dit hersengebied leiden tot hyperactiviteit en impulsiviteit. De frontale kwabben lijken zich bij kinderen met ADHD bovendien trager te ontwikkelen dan bij kinderen zonder ADHD. Ook de caudate nucleus, onderdeel van de basale ganglia, lijken zich bij kinderen met ADHD vertraagd te ontwikkelen. De hersengebieden die bij ADHD betrokken zijn, worden gekenmerkt door dopamine activiteit. Veel van de medicaties die gebruikt worden om ADHD te behandelen, zoals methylfenidaat (Ritalin), vergroten de activiteit van dopamine. Er bestaan veel mythes over de oorzaken van ADHD. Zo is er geen bewijs voor het idee dat suiker of een slechte opvoeding de oorzaak is van hyperactief gedrag.

    Angststoornis

    Angststoornissen nemen verschillende vormen aan, maar worden altijd gekenmerkt door een onrealistische mate van angst. Angst bestaat uit twee componenten: (1) sterke negatieve emoties, en (2) fysieke spanning vanwege de anticipatie van gevaar. De tweede component zorgt voor het onderscheid tussen angst en bangheid. Als je bang bent, is dit het gevolg van iets dat op dat moment gebeurt, terwijl angst ontstaat als je bezorgd bent over iets dat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Bij angststoornissen is er sprake van een overdrijving van wat normaal gesproken een nuttige reactie is. Een normale mate van angst beschermt mensen van risicovol gedrag, maar buitensporige angst kan ervoor zorgen dat een persoon zich terugtrekt van positieve levenservaringen en interpersoonlijke relaties. Angststoornissen verschillen tussen mannen en vrouwen en mensen van verschillende etniciteiten, maar de reden hiervoor is niet duidelijk. Vrouwen worden vaker met een angststoornis gediagnosticeerd dan mannen en in de Verenigde Staten worden blanke mensen vaker met een angststoornis gediagnosticeerd dan Afro-Amerikaanse of Latijns-Amerikaanse mensen.Mensen lijken genetisch kwetsbaar te zijn voor angststoornissen in het algemeen, maar niet voor specifieke soorten angststoornissen. Bewijs voor aanleg voor angst komt al vroeg in het leven tot uiting. Het temperament en de reactiviteit van kinderen kan hen vatbaar maken voor angst. Een angststoornis leidt niet tot een onvermogen om realistisch te denken. Meestal erkennen volwassenen met een angststoornis dat hun angst buitensporig is voor de omstandigheden, maar zijn zij niet in staat om hun angst te controleren. Jonge kinderen met angststoornissen zijn zich er meestal minder bewust van dat hun angst onrealistisch is.

    Specifieke fobieën

    Specifieke fobieën zijn angsten voor objecten of situaties, anders dan bij agorafobie (pleinvrees) of een sociale angststoornis. Voorbeelden van stimuli zijn dieren, fenomenen in de natuur (zoals water), bloed of situaties (zoals vliegen). Het evolutionaire perspectief stelt dat fobieën een overdrijving zijn van een gevoel van waakzaamheid dat in mindere mate nuttig is. De stimuli die angst opwekken, kunnen letsel veroorzaken, zoals slangen. De associaties die bij fobieën ontstaan, kunnen het gevolg zijn van klassieke conditionering. Een stimulus (geconditioneerde stimulus; CS) wordt geassocieerd met een negatieve ervaring (ongeconditioneerde stimulus; UCS) die leidt tot angst (ongeconditoneerde respons; UCR), waardoor de CS ook angst opwekt (geconditioneerde respons; CR). Het is mogelijk dat we biologisch uitgerust zijn om verbanden te leggen tussen bepaalde stimuli en angst. Ook leren kan de ontwikkeling van fobieën beïnvloeden door imitatie en observatie. Cognities hebben invloed op specifieke fobieën.

    Sociale angststoornis

    Een sociale angststoornis wordt gekenmerkt door angst om door anderen beoordeeld en bekritiseerd te worden, met name tijdens spreken in het openbaar en tijdens het ontmoeten van nieuwe mensen. Meestal begint een sociale angststoornis in de adolescentie. Adolescenten ervaren vaak een ‘spotlight effect’: het idee dat anderen hen beoordelen. Als dit effect overdreven wordt, kan dit tot een sociale angststoornis leiden. Culturele variabelen spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van sociale angst. Sociale angst komt vaker voor in collectivistische culturen, waarin de nadruk ligt op schaamte en andermans meningen, dan in individualistische culturen.

    Paniekstoornis

    In de DSM-5 wordt onderscheid gemaakt tussen een enkele paniekaanval, gekenmerkt door intense angst en autonome arousal, en een paniekstoornis, die wordt gekenmerkt door herhaaldelijke paniekaanvallen en de angst voor toekomstige paniekaanvallen. Vrouwen hebben een grotere kans op paniekaanvallen en een paniekstoornis dan mannen. Paniekstoornissen zijn vaak comorbide met een depressie of een ander type angststoornis. Paniekaanvallen beginnen vaak in de adolescentie en jongvolwassenheid. Een paniekaanval duurt vaak ongeveer tien minuten. Gevoelens van intense angst gaan gepaard met zowel fysieke als cognitieve symptomen. Een sterke arousal van het sympathische zenuwstelsel leidt tot een bonzend hart, zweten, trillen, benauwdheid, pijn op de borst, misselijkheid, duizeligheid en flauwvallen. Mensen die deze symptomen ervaren, denken vaak dat ze dood gaan of gek worden. Bij sommigen worden paniekaanvallen opgewekt door stimuli, terwijl het bij anderen vanuit het niets lijkt te komen. Veel mensen die herhaaldelijk een paniekaanval hebben gehad, kunnen agorafobie (pleinvrees) ontwikkelen. Een paniekstoornis kan het gevolg zijn van verstoringen in de hoeveelheid orexines: een stof die wordt uitgescheiden door de hypothalamus en een rol speelt bij waakzaamheid en eetlust. Mensen met een paniekstoornis hebben grotere hoeveelheden orexines dan mensen zonder de stoornis.

    Cognitieve theorieën van paniekaanvallen stellen dat de interpretatie van lichamelijke symptomen kan leiden tot angst en uiteindelijk tot paniek. Uit onderzoek blijkt echter dat paniek niet leidt tot toegenomen niveaus van het stresshormoon cortisol. Dit suggereert dat een paniekaanval meer is dan een reactie op de stress van denken dat je ziek bent of een hartaanval krijgt. Bij mensen met een paniekaanval worden ook sociale invloeden gezien. Veel mensen zijn bang om een vreemde indruk te maken, wat kan leiden tot meer angst en paniekaanvallen. Daarnaast speelt cultuur een belangrijke rol in de interpretatie van paniekaanvallen. Sociale factoren beïnvloeden tevens de ontwikkeling van een paniekstoornis. Een paniekstoornis komt vaker voor bij kinderen die een ouder hebben verloren en bij volwassenen die recentelijk stressvolle gebeurtenissen hebben ervaren.

    De ontwikkeling en ervaring van een paniekstoornis kan het best worden verklaard uit een combinatie van biologische, cognitieve en sociale factoren. Een paniekaanval kan ontstaan als gevolg van een aantal gebeurtenissen: (1) Een persoon met biologische aanleg voor paniek, waarbij het orexinesysteem in het brein mogelijk betrokken is, wordt (2) blootgesteld aan sociale stressoren in de vorm van verlies van een ouder of belangrijke levensstressoren, (3) interpreteert fysieke symptomen van arousal als bedreigend of beschamend, en (4) heeft cognities, die leiden tot paniek die gemoduleerd worden bij de culturele verwachtingen van het individu.

    Agorafobie

    Agorafobie is angst voor open plekken en wordt ook wel pleinvrees genoemd. Agorafobie is vaak een gevolg van een paniekstoornis. Angst kan in een aantal situaties ontstaan, zoals alleen buitenshuis zijn, bij het gebruik van openbaar vervoer of in een menigte staan.

    Gegeneraliseerde angststoornis

    Er is sprake van een gegeneraliseerde angststoornis (GAS) als iemand gedurende zes maanden buitensporige angst en bezorgdheid ervaart, die niet samenhangt met specifieke objecten of situaties. GAS wordt geassocieerd met fysieke klachten en is vaak comorbide met andere angststoornissen, drugsmisbruik en depressie. Er zijn een aantal biologische verklaringen voor GAS. Zo is er bewijs voor genetische aanleg. Ook lijkt het angstcircuit een rol te spelen, waarbij de amygdala betrokken is. Mogelijk reageert dit systeem anders bij mensen met GAS. Ook zijn er verschillende cognitieve modellen van GAS. Zo stellen sommigen dat GAS kan ontstaan als hoog-reactieve kinderen een schema ontwikkelen, dat stelt dat de wereld een gevaarlijke plek is. Een andere cognitieve benadering suggereert dat bezorgdheid een copingstrategie kan worden voor angst. Tot slot zijn er sociale verklaringen van GAS. Mensen met een lagere sociaal-economische status hebben een twee keer zo grote kans om met GAS gediagnosticeerd te worden dan mensen met een hogere SES. Ook verstoringen in sociale verbondenheid door een echtscheiding, separatie, overlijden van een echtgenoot of baanverlies wordt geassocieerd met een grotere kans op GAS. Als het biologische, cognitieve en sociale perspectief geïntegreerd worden, kan voorspeld worden dat GAS het meest voorkomt bij mensen met een hoog-reactief temperament, mogelijk vanwege hun genetische achtergrond, die vervolgens schema’s en andere cognitieve patronen ontwikkelen, die tot veel bezorgdheid leiden. Als deze individuen veel stress ervaren vanwege sociaal-economische factoren of een verstoring van het sociale netwerk, is het risico op het ontwikkelen van GAS nog groter.

    Obsessief-compulsieve stoornis

    Een obsessief-compulsieve stoornis (OCS) wordt gekenmerkt door indringende gedachten (obsessief) en/of de behoefte om repetitief, ritualistisch gedrag uit te voeren (compulsies). Obsessies worden onderscheiden van alledaagse zorgen, die zich meestal op problemen in het echte leven richten. Veelvoorkomende obsessies zijn zorgen om besmetting, ordening, ongepaste impulsen en seksuele verbeelding. Compulsies hebben tot doel om de angst te verminderen, die het gevolg is van obsessies of een andere bevreesde gebeurtenis. Iemand die een obsessie heeft voor besmetting, kan zijn/haar handen honderden keren per dag wassen. OCS heeft een sterke genetische component. Ook kunnen symptomen van OCS ontstaan als gevolg van een hoofdtrauma, een hersenontsteking en epilepsie. Geboortecomplicaties en streptokokkeninfecties vergroten de kans op het ontwikkelen van OCS. Bij mensen met OCS zijn meerdere hersenstructuren actiever dan bij mensen zonder OCS. Daarnaast lijkt er bij hen sprake te zijn van een verminderde serotonine activiteit. Leerverklaringen voor OCS richten zich op de bekrachtigende aspecten van compulsies. Als bijvoorbeeld het wassen van de handen leidt tot minder angst, neemt de frequentie van dit gedrag toe tot het punt waarop het als abnormaal wordt beschouwd. Cultuur speelt een rol bij de prevalentie van OCS en het type obsessies en compulsies dat veel voorkomt.

    Stoornis in de lichaamsbeleving

    Een stoornis in de lichaamsbeleving (body dysmorphic disorder; BDD) wordt gekenmerkt door de onrealistische perceptie van fysieke tekortkomingen. Veel mensen met BDD ondergaan vele cosmetische operaties. Anderen proberen hun lichaam te veranderen door bijvoorbeeld te trainen. Bij BDD speelt erfelijkheid een grote rol. Daarnaast lijkt hun visuele perceptie van subtiele gezichtsverstoringen veel beter te zijn dan bij mensen zonder BDD, waardoor zij tekortkomingen zien, die anderen niet zien.

    Posttraumatische stressstoornis

    Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is het gevolg van het ervaren van een trauma. De symptomen omvatten overdreven waakzaamheid, vermijden van stimuli die worden geassocieerd met het trauma, emotionele verdoving en opnieuw ervaren (repetitieve, indringende gedachten, flashbacks en dromen over de traumatische gebeurtenis). Kinderen met PTSS zijn vaak geneigd de traumatische gebeurtenis na te spelen. Kinderen lijken een grotere kans te hebben op het ontwikkelen van PTSS na een traumatische gebeurtenis dan volwassenen. Biologische verklaringen van PTSS richten zich op de hippocampus, die een rol speelt bij het vormen van herinneringen. PTSS hangt samen met een kleinere hippocampus. Daarnaast hebben mensen met PTSS vaak een verminderde benzodiazepine activiteit in de frontale cortex. Daarnaast dragen leren en klassieke conditionering bij aan de symptomen van PTSS. Tot slot spelen sociale en culturele factoren een rol bij de ontwikkeling van PTSS. Een voorbeeld van een sociale risicofactor is weinig sociale steun.

    Dissociatieve stoornissen

    Een dissociatieve stoornis wordt gekenmerkt door verstoringen in de identiteit, het geheugen of het bewustzijn van een persoon. Dissociatieve stoornissen kunnen verschillende vormen aannemen:

    • Dissociatieve amnesie: een persoon vergeet belangrijke informatie over specifieke gebeurtenissen, vaak als gevolg van een beangstigende of traumatische gebeurtenis.

    • Dissociatieve fuga: een persoon is verward over de eigen identiteit en combineert het verlies van identiteit met een plotselinge reis en de aanname van een nieuwe identiteit.

    • Depersonalisatie of derealisatie: een persoon heeft sterke gevoelens van onwerkelijkheid over zichzelf of de omgeving. Hij/zij voelt alsof hij/zij zich buiten het eigen lichaam bevindt, maar gelooft niet dat dat echt gebeurt.

    • Dissociatieve identiteitsstoornis: een persoon ervaart twee afzonderlijke persoonlijkheden.

    Somatische symptomen

    Somatische stoornissen worden gekenmerkt door fysieke symptomen zonder onderliggende medische oorzaak. Mensen met een somatische stoornis denken buitensporig veel na over de ernst van hun symptomen en dit gaat gepaard met een hoge mate van angst.

    Persoonlijkheidsstoornissen

    Een persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door problemen in de identiteit, in persoonlijkheidstrekken en in het vaststellen van empathie of intimiteit. Persoonlijkheidsstoornissen kunnen niet gediagnosticeerd worden bij minderjarigen.

    Antisociale persoonlijkheidsstoornis

    Een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een pervasief patroon van veronachtzaming voor en schending van de rechten van anderen. Mensen met deze stoornis houden weinig rekening met sociale regels en gebruiken. Hun gedrag is vaak risicovol en onverantwoordelijk. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft een genetische component. Ook vertonen mensen met de stoornis een ander patroon van hersenactiviteit dan mensen zonder de stoornis, wat duidt op een relatief gebrek aan reactie op emoties. Mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis vertonen bijvoorbeeld minder activiteit in de amygdala, die een rol speelt bij het herkennen van negatieve emoties bij anderen. Daarnaast hangt antisociaal gedrag samen met afwijkingen van de orbitofrontale cortex.

    Borderline persoonlijkheidsstoornis

    Een borderline persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en emoties. Suïcide en automutilatie komen relatief veel voor bij mensen met deze stoornis. Vrouwen worden vaker gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis dan mannen. De stoornis vergroot de kwetsbaarheid voor andere stoornissen, zoals bipolaire stoornis, drugsmisbruik, eetstoornissen en andere persoonlijkheidsstoornissen. Bij de ontwikkeling va een borderline persoonlijkheidsstoornis speelt biologische aanleg vaak een rol. Daarnaast zijn er meerdere omgevingsfactoren die aan de ontwikkeling van de stoornis kunnen bijdragen, zoals een verleden van verlating, verwaarlozing en fysiek en/of seksueel misbruik.

    Narcistische persoonlijkheidsstoornis

    Nacistische persoonlijkheidsstoornis (NPS) wordt gekenmerkd door grootsheidwaanzin, de behoefte aan bewondering en een gebruik aan empathie. Onderzoekers debateren over de vraag of narcisten in twee subtypen op te delen zijn: de grootsheidswaanzinnige en de kwetsbare. Onzeker is hoe het gedrag behorende bij NPS ontwikkelt.

    Stampvragen

    1. Wat is de statistische definitie van abnormaliteit?

    2. Wat zijn twee veelgebruikte systemen bij het classificeren van psychologische stoornissen?

    3. Waarvan kan de toegenomen prevalentie van autismespectrumstoornissen (ASS) het gevolg zijn?

    4. Waardoor wordt ASS gekenmerkt?

    5. Wat is een mogelijke oorzaak van de sociale problemen van mensen met ASS?

    6. Waarvan is de ontwikkeling van ASS waarschijnlijk het gevolg?

    7. Waardoor wordt attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) gekenmerkt?

    8. Waarvan is de ontwikkeling van ADHD waarschijnlijk het gevolg?

    9. Waardoor worden angststoornissen gekenmerkt?

    10. Wat is het onderscheid tussen bangheid en angst?

    11. Wat zijn specifieke fobieën?

    12. Waardoor wordt een sociale angststoornis gekenmerkt?

    13. Waardoor wordt een paniekstoornis gekenmerkt?

    14. Wat is een paniekaanval?

    15. Wat is agorafobie?

    16. Wanneer is er sprake van een gegeneraliseerde angststoornis (GAS)?

    17. Waardoor wordt een obsessief-compulsieve stoornis (OCS) gekenmerkt?

    18. Wat is het doel van compulsies?

    19. Waardoor wordt een stoornis in de lichaamsbeleving (body dysmorphic disorder; BDD) gekenmerkt?

    20. Wat zijn de symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS)?

    21. Waardoor wordt een dissociatieve stoornis gekenmerkt?

    22. Welke vormen kunnen dissociatieve stoornissen aannemen?

    23. Waardoor worden somatische stoornissen gekenmerkt?

    24. Waardoor wordt een persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt?

    25. Waardoor wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt?

    26. Waardoor wordt een borderline persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt?

    27.  

    Bronnen en verder lezen

    Study guide with Brain and Behavior Custom UU edition by Kalat and Cacioppo et al. - 2023/2024

    Angst controleren: leren en ontwikkelen

    Welke angst- en stressgerelateerde stoornissen zijn er?

    Welke angst- en stressgerelateerde stoornissen zijn er?

    Het ervaren van angstige gevoelens is normaal in sommige situaties, zoals bij een eerste date. Deze reacties zijn gebaseerd op het evolutionaire aanpassingsvermogen om goed te kunnen presteren onder uitdagende omstandigheden. Maar angst kan vaak zo intens of ongepast zijn bij bepaalde gebeurtenissen of omstandigheden, dat het problematisch is voor het individu, Hieruit kan dan ook een angststoornis ontstaan. Een angststoornis is een psychische stoornis die wordt gekenmerkt door een buitensporige of opgewonden toestand en het gevoel van angst, onzekerheid en bangheid. Als je last hebt van een angststoornis, is de angstrespons:

    • Uit verhouding vergeleken met de dreiging: je reageert vaak angstiger in een bepaalde situatie of gebeurtenis dan hoe de doorsnee bevolking op deze situatie of gebeurtenis zou reageren, bijvoorbeeld bij specifieke fobieën;

    • Een toestand waarin een persoon zich continu bevindt,  de angst kan niet makkelijk worden toegeschreven aan specifieke bedreigingen (algemene angststoornis of paniekstoornis);

    • Ehronisch en kan gepaard gaat met emotionele stress. Het kan zelfs zo erg zijn dat iemands dagelijks leven belemmerd wordt door de stoornis, zodat iemand niet meer in staat is om te werken of een relatie te onderhouden.

    In deze tekst worden de zes angst- en stressgerelateerde stoornissen besproken: specifieke fobieën, sociale fobie, paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, obsessief compulsieve stoornis en posttraumatische stressstoornis.


    Hoe ziet angst eruit als comorbide conditie?

    Symptomen van angst komen voor bij verschillende angststoornissen, het is daarom vaak zo dat een persoon aan meerdere angststoornissen tegelijk lijdt. Voorbeelden hiervan zijn:

    • Fysiologische panieksymptomen komen zowel in een paniekstoornis voor als in specifieke fobieën in de reacties op de fobische stimuli;

    • Cognitieve biases die zorgen van selectieve aandacht komen voor in vrijwel alle angststoornissen;

    • De psychologische mechanismen die ten grondslag liggen aan de angststoornissen, zijn bij vrijwel elke stoornis hetzelfde;

    • Bepaalde ervaringen op jonge leeftijd kunnen het risico vergroten op het ontwikkelen van verschillende angstproblemen.

    Welke specifieke fobieën zijn er?

    Een specifieke fobie is een aanhoudende, irrationele angst die wordt geactiveerd door een specifiek object of een specifieke situatie. De fobische stimulus veroorzaakt vaak een enorme angst en paniek, waardoor de persoon vermijdingsstrategieën bedenkt voor een specifieke stimulus. Een dergelijk persoon probeert er dan alles aan te doen om de beangstigende situatie of object uit de weg te gaan. Mensen met een fobie weten vaak dat hun angst irrationeel is, maar hebben sterke fobische gedachten die controle houden over hun angst. Deze gedachten omvatten informatie over waarom de fobie zo eng is en hoe ze moeten reageren als ze ermee in contact komen.

    Behandelingen zijn gebaseerd op het vervangen van deze irrationele gedachten voor rationele gedachten over de stimulus.

    Criteria voor een specifieke fobie, volgens de DSM-5:

    1. Onproportioneel grote angst voor een specifiek object of een specifieke situatie;

    2. De situatie of het object wordt vermeden of getolereerd met een grote mate van angst;

    3. De symptomen kunnen niet verklaard worden door andere psychische stoornissen en zijn minstens zes maanden aanwezig;

    4. De angst leidt tot disfunctioneren in sociale of werkgerelateerde activiteiten.

    Wat is de prevalentie van specifieke fobieën?

    Een groot deel van de populatie (60,2%) ervaart onredelijke angsten, echter zijn deze vaak niet ernstig genoeg om disfunctioneren tot gevolg te hebben. Ongeveer 20% van de volwassenen ervaart op een zeker moment in het leven een specifieke fobie.

    Wat zijn veel voorkomende fobieën?

    De DSM-5 maakt onderscheid tussen vijf subgroepen fobieën:

    1. Dierenfobie;

    2. Natuurlijke omgeving fobie (bijv. angst voor water);

    3. Bloed-injectie-verwonding fobieën (BII);

    4. Situationele fobieën (bijv. angst voor kleine ruimtes);

    5. Overige fobieën.

    Er is bewijs gevonden dat dat als je last hebt van een specifieke fobie in één van deze categorieën, je meer kans hebt om te lijden aan een fobie van één of meer van de andere fobieën in die categorie. Het voorkomen en de angst van fobieën kan ook per cultuur verschillen.

    Hoe ziet de etiologie van de specifieke fobieën eruit?

    Specifieke fobieën werden aan de hand van psychoanalytische aanpak uitgelegd, geleid door Freud en het conditioneringsperspectief ontwikkeld door Watson. Er werd geprobeerd om alle fobieën te verklaren met één theorie. Tegenwoordig wordt echter meer uitgegaan van meerdere theorieën die de verschillende soorten apart verklaren.

    Wat zijn psychoanalytische verklaringen voor specifieke fobieën?

    Freud zag fobieën als een verdediging tegen de angst geproduceerd door onderdrukte id impulsen, en deze angst werd geassocieerd met externe gebeurtenissen of situaties die een symbolisch belang moest hebben voor  dat onderdrukte conflict met het id.

    Wat is de associatie tussen klassieke conditionering en fobieën?

    Fobieën werden vroeger vaak verklaard door klassieke conditionering. Volgens klassieke conditionering zou een fobie zijn aangeleerd door een negatieve (traumatische) ervaring met een bepaalde stimulus. Er bestaat veel kritiek op deze theorie. Zo zijn er mensen met een fobie die geen traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt. Daarnaast bestaan er veel mensen die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt en geen fobie ontwikkelen. Ook zijn fobieën vaak gelimiteerd tot een specifieke groep stimuli, terwijl het in het conditioneringsmodel zo zou moeten zijn dat alle stimuli een gelijke kans hebben om geconditioneerd te worden, maar bepaalde stimuli wekken sneller een angstrespons op (bijvoorbeeld pistolen). Tot slot kan het fenomeen incubatie niet worden toegepast op het conditioneringsmodel. In plaats van het toenemen van angst als men vaker in aanraking komt met de stimuli, stelt het model dat de angst afneemt.

    Wat is de rol van de evolutie?

    Naast psychoanalytische en conditionele verklaringen bestaan er ook evolutionaire verklaringen voor fobieën. Deze stellen dat veel fobieën bestaan uit angst voor een stimulus die levensbedreigend kan zijn, zoals hoogte, bloed of slangen. Het ontwijken van deze stimuli is dus evolutionair bepaald om de kans op overleven te vergroten. Er zijn twee evolutionaire verklaringen:

    • Seligman stelt dat fobieën zijn ontstaan door natuurlijke selectie. Deze benadering wordt ook wel biologische voorbereiding genoemd. Biologische voorbereiding is een theorie die stelt dat we een ingebouwde aanleg hebben om te vrezen voor dingen als slangen, spinnen, hoogten en water, omdat deze levensbedreigend zijn geweest voor onze voorouders.

    • Poulton en Menzies kwamen met het non-associatieve angstacquisitiemodel. Dit model stelt dat iedereen van jongs af aan angsten ontwikkelt voor bepaalde, biologisch relevante stimuli (hoogte, water), nadat enkele ervaringen deze angsten activeren. Deze angsten verdwijnen naarmate je ouder wordt.

    Ook op de evolutionaire verklaring bestaat kritiek. Zo zijn er weinig mensen met een fobie voor wapens of elektriciteit, terwijl hier ook veel mensen aan overlijden. Daarnaast is het niet empirisch te bewijzen dat een van onze voorouders vroeger is bedreigd door een bepaalde stimulus.

    De adaptieve drogreden is het idee dat je altijd wel redenen kunt bedenken waarom een object of situatie gevaarlijk zou kunnen zijn.

    Wat blijkt uit neuro-imaging studies?

    Aan de hand van neuro-imaging studies is gebleken dat de amygdala de belangrijkste structuur van de hersenen is die op angstige prikkels reageert. Deze is gelegen binnen de mediale temporale kwabben.

    Welke verschillende wegen zijn er naar fobieën?

    Tegenwoordig is bekend dat verschillende fobieën door verschillende theorieën verklaard worden. Sommige fobieën, zoals tand- en hondfobieën, worden veroorzaakt door een traumatische ervaring. Andere fobieën ontstaan juist geleidelijk en hebben niet één beginpunt. Sommige fobieën hebben een hoge associatie met de emotie walging, zoals bij spinnenfobieën. Het ziekte-ontwijkingsmodel voor dierfobieën stelt dat iemand dieren ontwijkt om ziekte te vermijden, omdat dieren ziekten bij zich kunnen dragen.

    Hoe ziet de behandeling van specifieke fobieën eruit?

    Het belangrijkste aspect bij het behandelen van fobieën is de blootstelling aan de gevreesde stimulus, dit noemt men exposure therapie. Hierdoor ziet iemand dat het in contact komen met de stimulus geen slechte gevolgen heeft. Een ander belangrijk aspect is het vervangen van de irrationele gedachten voor rationele gedachten. Dit gebeurt door toepassing van cognitieve therapie. Een combinatie van cognitieve en exposure therapie is het meest effectief gebleken voor de behandeling van specifieke fobieën.

    Wat is een sociale angststoornis?

    Een sociale angststoornis of sociale fobie is een ernstige en aanhoudende angst voor sociale situaties of een situatie waarin een prestatie dient te worden geleverd. Mensen met een sociale fobie vermijden situaties waarin ze zich beschamend zouden kunnen gedragen of negatief beoordeeld zouden kunnen worden door anderen.

    De DSM-5 criteria voor een sociale fobie:

    1. Duidelijke angst voor sociale interacties, gekenmerkt door onrust rond het ontvangen van een negatieve beoordeling of onrustig zijn over het geven van aanstoot aan anderen;

    2. Sociale situaties worden vermeden of beleefd met een grote mate van angst;

    3. De angst is ten minste zes maanden lang aanwezig en veroorzaakt significant veel stress en leidt tot disfunctioneren op sociaal of werkgerelateerd gebied;

    4. De angst kan niet worden verklaard door andere psychische stoornissen, drugsgebruik of medicatie.

    Wat is de prevalentie van sociale angststoornissen?

    De levensprevalentie van een sociale fobie ligt tussen de 4% en 13%. De verhouding vrouwen:mannen met de fobie is 3:2. De sociale fobie ontstaat vaak op jonge leeftijd, voor het 18e levensjaar.

    Hoe ziet de etiologie van de sociale fobie eruit?

    Een sociale fobie wordt afzonderlijk beschouwd van specifieke fobieën in de DSM-5, omdat het veel voorkomt en omdat factoren die specifiek zijn voor sociale angst belangrijk zijn in de etiologie van een sociale fobie.

    Wat zijn genetische factoren?

    Uit onderzoek blijkt dat genetische factoren gedeeltelijk meespelen bij het ontstaan van een sociale fobie. Bewijs hiervoor is dat kinderen met een sociale fobie vaker ouders hebben met dezelfde fobie dan kinderen zonder een sociale fobie. Ook tweelingstudies bewijzen dat er een genetische component is. Er zijn specifieke (deels) genetische constructen geïdentificeerd die gerelateerd zijn aan sociale fobie: onderdanigheid, angst, sociale vermijding en behavioural inhibition. Behavioural inhibition is een karakteristiek in kinderen die stil, geïsoleerd en angstig lijken wanneer ze met sociale of nieuwe situaties geconfronteerd worden.

    Wat zijn familiale factoren en ontwikkelingsfactoren?

    Omdat de sociale fobie vaak op jonge leeftijd begint, is er naast genetisch onderzoek ook gekeken naar of factoren in de ontwikkeling, zoals vroege ervaringen, meespelen. Zo hebben kinderen met een introverter temperament een grotere kans op een sociale fobie. Ook de ouder-kind interactie kan een rol spelen. Ouders die minder 'warm' en sociaal zijn en meer controlegericht, kunnen de kans op een sociale fobie bij het kind vergroten.

    Wat zijn cognitieve factoren?

    Er zijn verschillende cognitieve processen die de angst voor sociale situaties in stand houden. Ten eerste heeft iemand met een sociale fobie vaak te maken met een informatieverwerkings- en interpretatiebias. Hierdoor maakt iemand negatieve voorspellingen van gebeurtenissen in de toekomst, waardoor hij deze situaties zal vermijden. Ten tweede beoordeelt iemand met een sociale fobie zichzelf veel strenger dan iemand anders zou doen in dezelfde situatie en vindt hij of zij het lastig om positieve feedback te accepteren. Ten derde zijn er theorieën die beweren dat mensen met een sociale fobie de aandacht in zichzelf keren, dit wordt zelfgerichte aandacht genoemd. Hierdoor kijkt iemand alleen maar naar zijn eigen angstige reacties op de situatie en raakt hij ervan overtuigd dat een ander hem ook zo zal zien. Ten slotte zal iemand met deze fobie zich na een sociale gebeurtenis onderdompelen in negatieve evaluaties en zelfbeoordelingen.

    Hoe ziet de behandeling van sociale fobie eruit?

    Ter behandeling van de symptomen van een sociale fobie worden vooral medicijnen, MAOIs en SSRIs, en cognitieve therapieën (CBT) gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn exposure therapie, sociale-vaardighedentraining en cognitieve herstructurering (het vervangen van irrationele voor rationele gedachten over sociale situaties). De medicijnen hebben een directere werking, maar cognitieve therapie zorgt voor een langer werkend effect van de behandeling.

    Cognitieve therapie bestaat uit verschillende stappen:

    1. Het informeren van de cliënt over instandhoudende factorenen en dat de therapie zich op deze factoren zal richten;

    2. Het manipuleren van veiligheidsgedrag door rollenspellen, waarbij dit gedrag langzaam losgelaten moet worden;

    3. Het trainen van de cliënt om de aandacht weg te houden bij interne reacties en de aandacht extern te focussen;

    4. Het geven van videofeedback;

    5. Het verstrekken van gedragsexperimenten waarin de cliënt de angsten specificeert, waarna getest wordt of deze angsten optreden tijdens rollenspellen;

    6. Problematische verwerking die optreedt na het uitvoeren van de rollenspellen wordt besproken en gemodificeerd met behulp van cognitieve herstructurering.

    Wat houden de paniekstoornis en agorafobie in?

    Een paniekstoornis wordt gekenmerkt door herhaaldelijke aanvallen van paniek of angst. Met paniek wordt een plotselinge oncontroleerbare angst of het gevoel van bangheid bedoeld. Bijna iedereen heeft in zijn leven wel een keer last van een paniekaanval, maar volgens de DSM wordt de diagnose paniekstoornis pas gesteld bij het herhaaldelijk terugkomen van de aanvallen en minstens een maand lang aanhoudende angst voor een nieuwe aanval. De angsten die iemand ervaart bij een paniekstoornis zijn vaak gebaseerd op het idee dat er een achterliggende medische oorzaak is voor de aanvallen. Om dit nare gevoel te voorkomen zorgen deze mensen vaak voor grote veranderingen in hun gedrag en levensstijl.

    DSM-5 criteria voor een paniek aanval:

    Een paniek aanval wordt gekenmerkt door een plotseling gevoel van extreme angst of verdriet, dat afkomstig kan zijn van zowel een rustige of een angstige toestand. Symptomen verergeren in een korte tijd en gaan gepaard met een scala aan sensaties zoals:

    1. Schommelingen in hartfrequentie;

    2. Kortademigheid of pijn op de borst;

    3. Misselijkheid;

    4. Duizeligheid;

    5. Trillen;

    6. De persoon kan vrezen dat ze sterven of gek worden.

    DSM-5 criteria voor de diagnose van een paniekstoornis:

    Het voornaamste criterium voor een paniekstoornis bestaat uit herhaalde paniekaanvallen waarbij ten minste één maand sprake is van:

    1. Zorgen over verdere aanvallen en/of de gevolgen van een paniekaanval, zoals het verlies van controle;

    2. Significante, niet-heilzame verandering van gedrag, bedoeld om verdere aanvallen te voorkomen, zoals het vermijden van triggering situaties.

    Wat is agorafobie?

    Agorafobie is een angst voor een plaats waar het slachtoffer zich niet veilig voelt of zich opgesloten voelt, en gaat gepaard met een de sterke drang om te ontsnappen naar een veilige plaats (bijvoorbeeld thuis). Vaak wordt de neiging om te ontsnappen of om “onveilige” plekken te vermijden geassocieerd met de angst om een paniekaanval te krijgen.

    DSM-5 criteria voor agorafobie:

    1. Duidelijke angst voor situaties waarin de persoon buiten is, in een groep, in een open ruimte of in publieke ruimtes zoals winkels, bioscopen of bussen;

    2. Situaties worden vermeden of ervaren met een grote mate van angst dat er geen hulp beschikbaar is of dat paniek zal ontstaan;

    3. De persoon ervaart in minstens twee verschillende situaties symptomen van angst of vermijding voor minstens zes maanden;

    4. De angst veroorzaakt disfunctioneren in sociale en werkgerelateerde activiteiten en kan niet verklaard worden door andere psychische stoornissen of medische condities.

    Wat zijn de prevalenties van een paniekstoornis en agorafobie?

    De 12-maanden prevalentie van een paniekstoornis ligt tussen de 1,5% en 3% en van agorafobie tussen de 0,4% en 3%. Beide ontstaan vaak in de adolescentie of jongvolwassenheid. Paniekaanvallen kunnen voorkomen in verschillende angststoornissen, maar een paniekstoornis wordt gekarakteriseerd door terugkomende oncontroleerbare paniekaanvallen, waarbij een belangrijk aspect van het probleem is dat een individu bang is voor het hebben van paniekaanvallen.

    Hoe ziet de etiologie van paniekstoornis en agorafobie eruit?

    Omdat agorafobie pas recent is toegevoegd als aparte stoornis in de DSM, is er nog niet veel onderzoek gedaan naar de etiologie. Daarom wordt gefocust op paniekstoornissen.

    Hoe ziet de etiologie van paniekstoornis eruit?

    Naast de vaak beschreven biologische factoren die worden gebruikt om de oorzaken van een paniekstoornis te verklaren, zijn ook psychologische en cognitieve factoren van invloed.

    Hyperventilatie is veel voorkomend bij paniekaanvallen. Hyperventilatie is een snelle vorm van ademhalen waarbij de metabolische vraag naar lucht wordt overschreven, wat resulteert in het verhogen van het pH-niveau in het bloed. Zuurstof wordt minder effectief aan cellen afgegeven, wat leidt tot cardiovasculaire veranderingen die proberen te compenseren voor het tekort aan zuurstof: dit kan de symptomen van een paniekaanval produceren. Deze verklaring wordt deels ondersteund door bewijs uit biological challenge tests, waarbij een paniekaanval opgewekt wordt door de lucht te vullen met koolstofdioxide (CO2) of door hyperventilatie te stimuleren. Suffocation alarm theories zijn modellen van paniekstoornissen waarbij een combinatie van verhoogde CO2-inname een overgevoelig suffocation alarm system kan activeren en zo aanleiding geeft tot het ontstaan van de angst die ervaren wordt tijdens een paniekaanval.

    Noradrenaline speelt ook een rol in paniekstoornissen. Overactiviteit van het noradrenaline systeem zou gerelateerd zijn aan een tekort aan gamma-aminobutyric (GABA) neuronen die noradrene activiteit inhiberen.

    De mogelijke psychologische oorzaken van een paniekstoornis zijn gebaseerd op klassieke conditionering, sensitiviteit voor angst en misinterpretatie van lichamelijke sensaties. De theorie van klassieke conditionering voor paniekstoornissen stelt dat iemand bang is voor de angst. Iemand die iets denkt te voelen wat zou kunnen horen bij een paniekaanval, wordt in reactie daarop bang voor de gevolgen. Dit leidt uiteindelijk vaak tot een paniekaanval. Met sensitiviteit voor angst wordt de angst voor symptomen bedoeld, omdat ze schadelijke gevolgen kunnen hebben. Een hartklopping kan bijvoorbeeld een indicatie zijn voor een opkomende hartstilstand.

    Clark verklaarde angststoornissen door te stellen dat mensen met deze stoornis lichaamssensaties verkeerd interpreteren. Dat je hart een slag overslaat kan bijvoorbeeld komen door een hartprobleem (hier gaan mensen met een stoornis vanuit), maar het kan ook komen doordat iemand die je leuk vindt net de kamer binnenliep. Dit wordt angstsensitiviteit genoemd. Om dit te meten ontwikkelden Reiss, Peterson, Gursky & McNally (1986) de Anxiety Sensitivity Index. Echter, mensen die de neiging hebben om een paniekstoornis te ontwikkelen lijken catastrofistische misinterpretaties van lichamelijke gewaarwordingen te vertonen. Deze cognitieve bias maakt patiënten continu bang, wat weer kan leiden tot een paniekaanval. Mensen die last hebben van paniekaanvallen hebben veiligheidsgedrag ontwikkeld. Veiligheidsgedrag bestaat uit activiteiten die door mensen met een paniekstoornis worden uitgevoerd zodra ze denken dat ze een paniekaanval hebben. Zij hebben dit ontwikkeld in de overtuiging dat deze activiteit hen heeft gered van een catastrofistisch uitkomst.

    Hoe gaat de behandeling van een paniekstoornis in zijn werk?

    Door de heftige fysieke symptomen van een paniekstoornis, worden vaak eerst psychofarmaca voorgeschreven. Zowel tricyclische antidepressiva als benzodiazepinen kunnen effectief zijn. Maar ook hier geldt dat exposure therapie en cognitieve gedragstherapie het grootste effect hebben op lange termijn. Bij exposure therapie wordt iemand in een gecontroleerde omgeving blootgesteld aan stimuli die een paniekaanval veroorzaken. Bij de eerste symptomen van een aanval wordt de patiënt gevraagd de aangeleerde technieken toe te passen (zoals ontspanningsoefeningen).

    Wat is een generaliseerde angststoornis (GAS)?

    Een ander veel voorkomend angstprobleem is de gegeneraliseerde angststoornis (GAS). Dit is een doordringende aandoening waarbij de patiënt continentale vrees en angst over toekomstige gebeurtenissen ervaart. Dit leidt tot chronische en pathologische verontrustende gedachten over die gebeurtenissen. Iedereen maakt zich natuurlijk wel eens zorgen, maar mensen met GAS doen dat ook bij de kleinste dagelijkse dingen. Ook ervaren ze de aanvallen van bezorgdheid als oncontroleerbaar, ze weten niet wanneer het begint of eindigt. Daarnaast zijn mensen met GAS goed in het catastroferen van dingen, waarbij iets veel groter wordt gemaakt dan het is.

    Wat is de diagnose en prevalentie van GAS?

    DSM-5 criteria voor de diagnose van gegeneraliseerde angststoornis:

    1. Onredelijke angst gerelateerd aan activiteiten die te maken hebben met financiën, gezondheid, familie of werk en school;

    2. Excessieve angst of excessief zorgen maken: de angst is op een groot aantal dagen in de week aanwezig en bestaat ten minste zes maanden lang;

    3. De angst of de zorgen zijn geassocieerd met fysieke symptomen zoals rusteloosheid en gespannenheid;

    4. De angst of de zorgen gaan samen met een of meer van de volgende situaties: vermijding van gebeurtenissen met eventuele negatieve uitkomsten, het excessief veel tijd en moeite steken in het voorbereiden voor gebeurtenissen met eventuele negatieve uitkomsten, uitstelgedrag of herhaald zoeken naar geruststelling;

    5. Symptomen kunnen niet verklaard worden door andere stoornissen zoals een paniekstoornis.

    Hoe ziet de etiologie van GAS eruit?

    Wat zijn biologische theorieën voor GAS?

    Er is bewijs dat er een genetisch component bestaat bij GAS. Uit tweelingstudies blijkt dat het erfelijke component ongeveer 30% is. Neuropsychologische verklaringen staan in de kinderschoenen, maar het lijkt zo te zijn dat er abnormaliteiten zijn in emotieregulatie die gerelateerd zijn aan verminderde activatie in bepaalde hersengebieden.

    Wat zijn psychologische theorieën voor GAS?

    Een belangrijke cognitieve verklaring is de informatieverwerkingsbias. Deze bias heeft invloed op het interpreteren van, het focussen op, en het opslaan en ophalen van informatie. Deze invloed kan leiden tot disfunctionele denkwijzen en gedrag. Aan de ene kant zou je zeggen dat de angst en bezorgdheid leiden tot deze afwijkende manier van denken, maar er is ook bewijs voor het omgekeerde, namelijk dat de bias de angst veroorzaakt. Zeer angstige mensen hebben aandachts- en interpretatiebiases tegenover de dreiging die de angst veroorzaakt. Attention bias modificatie (ABM) is een praktische manier van het omkeren van deze biases en maakt gebruik van experimentele procedures om angstgevoelens te neutraliseren.

    Mensen met GAS blijven bezorgd, al weten ze dat het hen stress oplevert en hen belemmert in het dagelijks leven. Dus zou je zeggen dat de bezorgdheid toch een functie heeft, waardoor de voordelen ervan opwegen tegen de nadelen. En dat is ook zo, mensen die zich veel zorgen maken geloven dat dit hard nodig is en dat je goed moet nadenken om rampen in de toekomst te voorkomen. Daarnaast leidt het zorgen maken af van het ervaren van andere negatieve emoties of gebeurtenissen. Mensen met GAS zijn vaak perfectionistisch, willen het liefst overal zeker van zijn en voelen zich verantwoordelijk voor negatieve uitkomsten. Deze eigenschappen houden de bezorgdheid in stand.

    ABM is succesvol gebleken in het modificeren van aandachts- en interpretatiebiases en in het reduceren van de kwetsbaarheid voor angst en disfunctionele angst. De procedure houdt in het kort in dat een participant op een scherm kort twee woorden te zien krijgt, een bedreigend en een niet-bedreigend woord. Daarna verschijnt er een 'probe' en de participant moet dan zo snel mogelijk aangeven waar deze zich bevond. De probe verschijnt altijd op de plaats van het niet-bedreigende woord. Op deze manier wordt de cliënt getraind om sneller te reageren op het niet-bedreigende woord, waardoor aandachtsbias tegenover dreiging wordt verminderd.

    Hoe ziet de behandeling van GAS eruit?

    Ook bij GAS worden vaak medicatie, cognitieve therapieën of een combinatie van beide gebruikt. Medicijnen worden vaak toegeschreven als er onmiddellijke behandeling nodig is, bijvoorbeeld als iemand suïcidaal gedrag vertoont. Op de langere termijn wordt vaak gekozen voor cognitieve methoden of zelf-hulpprogramma’s.

    Hoe ziet de farmacologische behandeling eruit?

    De meeste cliënten krijgen antidepressiva zoals SSRI's of SNRI's voorgeschreven tegen GAS. Een kleinere groep wordt behandeld met benzodiazepines.

    Hoe ziet de psychologische behandeling eruit?

    Een van de eerste cognitieve methoden voor de behandeling van GAS is de stimuluscontrolebehandeling. Deze vorm is gebaseerd op het conditioneringsprincipe dat de omgeving waarin gedrag voorkomt gekoppeld wordt aan het gedrag, en dat het gedrag dus vaker zal voorkomen in deze omgeving. Zorgen maken gebeurt overal, dus eerst moeten de verschillende locaties waarin iemand bezorgd is verminderd worden (iemand mag zich alleen nog maar op bepaalde tijden en locaties zorgen maken).

    De andere veelgebruikte cognitieve behandelmethode is cognitieve gedragstherapie. CBT voor GAS bestaat uit zelfmonitoring, ontspanningsoefeningen, cognitieve herstructurering en gedragsoefening. Het doel van zelfmonitoring is dat de cliënt inzicht krijgt in zijn gedrags- en gedachtenpatronen. De cliënt moet zijn eigen gedrag observeren, opschrijven welk gedrag hij laat zien en welke gedachten hij heeft en in welke context. Ontspanningsoefeningen zorgen ervoor dat je spieren steeds meer ontspannen. Deze methode kan even effectief zijn als cognitieve therapie. Bij cognitieve herstructurering worden biases betwist en vervangen door rationelere gedachten. Tenslotte bestaat er nog de methode van gedragsoefening (behavioural rehearsal), waarbij wordt ingegaan op de manier van omgaan (coping) met de stressor.

    Wat is een obsessief compulsieve stoornis?

    We hebben allemaal wel eens opeens een gedachte over of we de deur wel goed achter ons dicht hebben gedaan, maar bij mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) herhalen deze gedachten zich vaak en krijgen ze zelfs de overhand in het dagelijks leven. OCD heeft twee aspecten: obsessie en compulsie. Obsessies zijn terugkerende gedachten van een persoon, die hij of zij als storend en oncontroleerbaar ervaart. Een compulsie is herhaling of ritualisering van gedrag dat uitgevoerd moet worden om een negatieve gebeurtenis te voorkomen. Veel compulsies bestaan uit het checken of wassen van dingen, maar andere voorkomende vormen van OCD bestaan uit bijvoorbeeld herhaling van bijgelovige bewegingen of het verzamelen en rangschikken van bepaalde dingen.

    Wat is de diagnose en prevalentie van OCD?

    Of iemand gediagnosticeerd wordt met OCD, hangt af van in hoeverre het stress veroorzaakt en het dagelijks leven belemmert.

    DSM-5 criteria voor OCD:

    1. Aanwezigheid van obsessies, zoals herhaalde gedachten die het individu probeert te negeren of onderdrukken;

    2. Aanwezigheid van compulsies, waarbij een individu zich gedwongen voelt om bepaalde gedragingen te herhalen;

    3. Het individu gelooft dat de gedragingen een ernstige gebeurtenis helpen voorkomen, terwijl dit niet realistisch;

    4. Obsessies en compulsies verbruiken minstens één uur per dag en veroorzaken moeite met het uitvoeren van andere dingen;

    5. Symptomen kunnen niet toegeschreven worden aan andere stoornissen, drugsgebruik of medicijngebruik.

    Wat zijn OCD-gerelateerde stoornissen?

    • Morfodysfore stoornis (body dysmorphic disorder, BDD): dit is een stoornis van de lichaamsbeleving. Mensen met deze stoornis hebben een obsessie voor hun uiterlijk.

    • Verzamelstoornis (hoarding disorder): moeite hebben met het afstand doen van bezittingen tot het punt waar de individuele woonruimte ernstig wordt overbelast door rommel.

    • Trichotillomaniea: aandoening waarbij het individu dwangmatig zijn of haar eigen haar eruit trekt. Dit resulteert in aanzienlijk haarverlies.

    • Skin-picking disorder: terugkerende plukken van de huid wat  resulteert in huidletsel.

    Focus point 3

    BDD is een stoornis die wordt gekenmerkt door een preoccupatie met veronderstelde gebreken in het uiterlijk die niet echt aanwezig zijn. Als er wel een gebrek aanwezig is, zal deze extreem worden uitvergroot. De meest voorkomende klachten betreffen gezichtskenmerken zoals asymmetrie in het gezicht, acne en rimpels. Ook komt vaak voor dat cliënten niet tevreden zijn met delen van het lichaam, zoals de borsten of billen. Cliënten hebben obsessieve gedachten over de betrokken lichaamsdelen en over hoe anderen hen zien. Er wordt vaak veel tijd gespendeerd voor de spiegel.

    Focus point 4

    De verzamelstoornis heeft drie specifieke kenmerken: (1) het verzamelen van een overvloed aan items, (2) het hebben van moeite met het afstand doen van de items en (3) het hebben van algemene problemen in het ordenen van hun bezittingen, wat kan komen door problemen in meer fundamentele cognitieve processen, zoals aandacht en categoriseren. Cliënten denken dat er ernstige dingen zullen gebeuren als items weggedaan moeten worden.

    Hoe ziet de etiologie van OCD eruit?

    Wat zijn biologische factoren bij OCD?

    Voor een obsessief-compulsieve stoornis kunnen verschillende oorzaken zijn. Op biologisch gebied heeft het ontstaan van de stoornis vaak te maken met neuropsychologische factoren, zoals een traumatisch hersenletsel of encefalitis. Ook het gebied van de basale ganglia speelt een rol bij OCD. Verder blijkt dat personen met OCD beperkingen laten zien in neuropsychologische processen, zoals informatieverwerking en executief functioneren.

    Wat zijn psychologische factoren bij OCD?

    Op psychologisch gebied zijn er ook verschillende theorieën over de stoornis ontstaan. Ten eerste kunnen er verschillende fouten zijn in de manier van denken (memory deficits), namelijk: een algemene denkfout, minder vertrouwen in de werkelijkheid van de herinneringen en moeite hebben met het onderscheiden van herinneringen van echte en ingebeelde handelingen. Al lijken dit vrij logische oorzaken, recent onderzoek heeft uitgewezen dat dit juist de consequenties zijn van de stoornis.

    Ten tweede wordt de oorzaak van OCD gezocht in de overtuigingen die mensen met OCD hebben over hun compulsieve gedachten. Zo denken ze bijvoorbeeld dat ze wanneer ze een rare gedachte hebben, ze deze ook echt zullen uitvoeren, en dat hun gedachten hoe dan ook ernstige gevolgen zullen hebben. Ook hebben ze vaak een vergroot verantwoordelijkheidsgevoel om negatieve dingen te voorkomen, dit zorgt ervoor dat ze dingen vaak checken zodat de omgeving beschermd wordt voor een ramp. Thought-action fusion is een veel voorkomend fenomeen bij cliënten; zij zien het denken aan een bepaalde actie als gelijk aan het uitvoeren ervan. Mental contamination houdt in dat de cliënt het gevoel heeft vies te zijn, zonder dat hij in aanraking is gekomen met verontreinigde middelen. Dit kan veroorzaakt worden door plaatjes, gedachten en herinneringen die geassocieerd kunnen zijn met het compulsief handen wassen en met ervaringen van bedrog. Ook onderdrukking van gedachten kan een deeloorzaak van OCD zijn. Wanneer je je gedachten namelijk onderdrukt, krijg je ze des te vaker wanneer je bent gestopt met onderdrukken; dit wordt het rebound-effect genoemd.

    De laatste psychologische oorzaak voor OCD is gebaseerd op de stemming-als-input hypothese. Hierbij wordt de stemming die iemand op dat moment heeft gebruikt als informatie voor de vraag of iemand zijn taak goed heeft volbracht of niet. Door hun vaak negatieve stemming blijven ze dan doorgaan met checken.

    Hoe ziet de behandeling van OCD eruit?

    De meest gebruikte behandeling voor OCD is blootstelling en doorbreken van rituelen (ERP). Dit bestaat uit blootstelling aan de stimuli die de stress veroorzaken (bijvoorbeeld het aanraken van vieze afwas voor iemand met OCD voor wassen). Hiermee wordt doorgegaan totdat de stress die de stimuli veroorzaakt sterk verminderd is. Daarnaast bestaat deze behandeling uit het doorbreken van rituelen, door tegenovergestelde gedragingen te oefenen en de rituelen te vervangen voor andere gewoontes.

    Hoe ziet CBT eruit bij OCD?

    Een andere behandeling die veel gebruikt wordt is cognitieve gedragstherapie. Hierbij worden de irrationele, compulsieve gedachten uitgedaagd en vervangen door rationele gedachten. Bij CBT voor OCD wordt ingegaan op het verhoogde verantwoordelijkheidsgevoel, het te grote ingebeelde belang van gedachten en het overdreven gevoel van dreiging dat er iets negatiefs zal gebeuren.

    Hoe zien farmacologische en neurochirurgische behandelingen eruit bij OCD?

    Farmacologische behandeling is een effectieve en goedkope manier om OCD op korte termijn te behandelen. Terugval komt echter vaak voor bij het staken van de behandeling met geneesmiddelen. ERP is net zo effectief als medicinale behandeling op korte termijn en heeft grotere lange termijn effecten. Wanneer farmacologische en psychologische behandelingen hebben gefaald, biedt een hersenoperatie een laatste redmiddel voor OCD. De meest voorkomende procedure is cingulotomy. Bij cingulotomy worden cellen in het cingulum (dichtbij het corpus callosum) vernietigd.

    Wat zijn trauma en stressgerelateerde stoornissen?

    Een post-traumatische stressstoornis (PTSS) ontstaat als reactie op een zeer angstige, traumatische gebeurtenis. Zo'n gebeurtenis is vaak levensbedreigend of enorm stressvol geweest.

    Wat zijn de diagnose en prevalentie bij trauma en stressgerelateerde stoornissen?

    De symptomen van PTSS kunnen ingedeeld worden in vier groepen: (1) opdringende symptomen, zoals flashbacks, (2) vermijding, zoals het vermijden van gedachten en herinneringen aan het trauma, (3) negatieve veranderingen in cognitie en stemming, zoals angst, boosheid, schuldgevoelens en vervreemding van zichzelf en anderen en (4) verhoogde arousal, zoals hypervigilantie.

    DSM-5 criteria voor diagnose post traumatische stress stoornis:

    1. Het individu is blootgesteld aan of bedreigd met de dood, ernstig letsel of seksueel geweld door directe ervaring of het getuige zijn van een traumatische gebeurtenis, door het horen over een gewelddadige of toevallige dood van een goede vriend of familielid, of door extreme of herhaalde blootstelling aan de gevolgen van een traumatische gebeurtenis;

    2. Opdringende symptomen geassocieerd met de traumatische gebeurtenis, zoals nachtmerries, het gevoel dat de gebeurtenis opnieuw gebeurt, oncontroleerbare herinneringen aan de gebeurtenis, extreme fysieke reacties of leed door het herinnerd worden aan de gebeurtenis;

    3. Individuen vermijden interne en/of externe herinneringen aan het trauma;

    4. Minstens twee veranderingen in stemming of gedachtenprocessen, zoals: gevoelens van disconnectie, continue negatieve emoties en moeite met het ervaren van positieve emoties, extreme negatieve verwachtingen, verminderde interesse in activiteiten, het niet kunnen herinneren van bepaalde aspecten van het trauma;

    5. Minstens twee van de volgende symptomen: roekeloosheid, agressie, hypervigilantie, niet kunnen concentreren, niet kunnen slapen, overdreven schrikreflex;

    6. Symptomen zijn begonnen of verergerd na het trauma en zijn aanwezig voor minstens een maand, waarbij moeite is met functioneren;

    7. Symptomen kunnen niet verklaard worden door andere stoornissen, drugsgebruik of medicijngebruik.

    De symptomen van een acute stress stoornis (ASD) lijken erg op die van PTSS, maar het duurt korter, drie dagen tot een maand na het beleven van het trauma.

    Hoe ziet de etiologie van PTSS eruit?

    Welke biologische factoren zijn er bij PTSS?

    Uit onderzoek blijkt dat het genetische component in PTSS ongeveer 30% is. Er worden verschillende mogelijkheden genoemd die een rol kunnen spelen in biologische kwetsbaarheid. Ten eerste kan een kleine of onderontwikkelde hippocampus een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van PTSS. Daarnaast kunnen tekortkomingen in bepaalde hersencentra activiteit in bijvoorbeeld de amygdala verminderen, waardoor er geen controle is over de angst die volgt op het trauma. Ten derde kunnen een genetisch verhoogde schrikreactie en verhoogde angstgerelateerde hormoonafscheiding risicofactoren zijn.

    Welke kwetsbaarheid factoren zijn er bij PTSS?

    Niet iedereen die een traumatische ervaring heeft gehad ontwikkelt een PTSS, sommige mensen zijn er dus gevoeliger voor dan anderen. Factoren die een indicatie kunnen geven voor het ontstaan van PTSS, zijn: geneigd zijn verantwoordelijkheid te nemen voor de gebeurtenis, ontwikkelingsfactoren (bijvoorbeeld een onstabiele familie tijdens opgroeiende jeugd), familiegeschiedenis met PTSS, andere angststoornissen en een lage intelligentie (heeft invloed op ontwikkelde coping stijlen).

    Wat houden vermijding en dissociatie in?

    Vermijding van omgaan met en denken over het trauma, zorgt voor een grotere kans op het ontwikkelen van PTSS. Een psychologisch proces dat ervoor zorgt dat individuen zich kunnen distantiëren van het trauma, is dissociatie. Dit is het gevoel los te zijn van lichaam en ziel, waarbij een persoon zich belangrijke persoonlijke informatie van stressvolle aard niet meer kan herinneren. Dissociatiesymptomen zijn daarom een risicofactor voor het ontwikkelen van PTSS.

    Wat is de relatie tussen PTSS en de conditionering theorie?

    Een tweede manier waarop PTSS wordt verklaard is gebaseerd op klassieke conditionering. Trauma (de ongeconditioneerde stimulus) wordt geassocieerd met de plek en tijd van het trauma (de geconditioneerde stimulus). Wanneer iemand deze of gelijksoortige tijden en plaatsen na het trauma tegenkomt, worden deze meteen geassocieerd met het trauma.

    Hoe kan PTSS verklaard worden met de emotieverwerking theorie?

    De derde theorie kijkt naar emotionele verwerking van een trauma. Iemand die iets ergs heeft meegemaakt, ontwikkelt een angst-netwerk in zijn hoofd van dingen die met het trauma te maken (kan) hebben. Zoals iemand die na een auto-ongeluk bang is voor wegen, vervoersmiddelen en reizen. Het trauma creëert dus aandacht voor representaties en associaties van alles wat met het trauma te maken heeft. Dit wordt ook wel de emotieverwerking theorie genoemd.

    Hoe kan PTSS verklaard worden met mental defeat?

    Daarnaast bestaat er een verklaring die de ‘mentale nederlaag’ wordt genoemd. Deze stelt dat iemand met een trauma zichzelf ziet als slachtoffer, informatie over het trauma op een negatieve manier verwerkt en zichzelf ziet als nutteloos en ineffectief. Deze manier van denken draagt bij aan de stress die mensen met PTSS ervaren.

    Wat houdt de dual representation theorie in?

    Ten slotte noemen we de duale representatie theorie. Deze theorie sstelt dat de stoornis veroorzaakt wordt door een combinatie van twee mentale systemen:. Ten eerste het verbale geheugen (VAM), dat bewuste herinneringen van het trauma registreert, ten tweede het situationele geheugen (SAM), dat meer onbewuste herinneringen opslaat, zoals de geluiden en beelden tijdens het trauma. Het laatste systeem is verantwoordelijk voor de levendige flashbacks die mensen met PTSS ervaren, deze zijn moeilijk op te halen en na te vertellen, omdat ze in het onbewuste systeem (SAM) zijn opgeslagen.

    Hoe ziet de behandeling van PTSS eruit?

    De behandeling van PTSS heeft twee doelen: het voorkomen van PTSS na een traumatische gebeurtenis, en het behandelen van de symptomen als PTSS is ontstaan.

    Wat is psychologische debriefing?

    Dit eerste wordt bereikt door psychologische debriefing: het onmiddellijk (binnen 24 tot 72 uur na het trauma) behandelen na een traumatische gebeurtenis. De manier waarop dit gebeurt kan variëren, maar speelt altijd in op het overtuigen van het slachtoffer dat hij een normaal mens is die iets abnormaals heeft meegemaakt, hem aan te moedigen over het trauma te praten en zijn gevoelens te uiten.

    Wat is exposure therapie bij PTSS?

    Na debriefing wordt in een latere fase gebruik gemaakt van blootstelling aan stimuli die met het trauma te maken hebben. Dit kan gedaan worden door een precieze beschrijving te geven van de gebeurtenis en dit te virtualiseren (imaginal flooding). Soms wordt ook gebruik gemaakt van eye movement desensitisation and reprocessing (EMDR), waarbij iemand zijn aandacht richt op een traumatische herinnering, terwijl hij met zijn ogen de vinger volgt van de psychotherapeut, deze beweegt naar voren en achteren.

    Wat houdt cognitieve herstructurering bij PTSS?

    Ten slotte kunnen de symptomen van PTSD behandeld worden door cognitieve herstructurering. Hierbij doet de patiënt twee dingen: hij evalueert en vervangt automatische irrationele en negatieve gedachten, en hij evalueert en verandert disfunctionele overtuigingen over de wereld, zichzelf en de toekomst.

    Bronnen en verder lezen

    Samenvatting van Anxiety van Rachman

    Samenvatting van Anxiety van Rachman

    Samenvattingen en studiehulp bij Anxiety van Rachman

    • Boeksamenvatting bij Anxiety van Rachman is gedeeld op JoHo WorldSupporter

    Inhoudsopgave

    • Wat is de aard van angst? Chapter 1
    • Wat is de correlatie tussen angst en vermijdingsgedrag? Chapter 2
    • Wat beïnvloedt angst? Chapter 3
    • Wat is de correlatie tussen angst en emotionele verwerking? Chapter 4
    • Wat zijn verschillende theorieën over angst? Chapter 5
    • Wat valt onder fobieën en geconditioneerde angst? Chapter 6
    • Wat is het verschil tussen paniek en angst? Chapter 7
    • Wat houdt agorafobie in? Chapter 8
    • Wat houdt een obsessief-compulsieve stoornis (OCD) in? Chapter 9
    • Hoe om te gaan met angst over de gezondheid en andere stoornissen? Chapter 10
    • Wat houdt sociale angst in? Chapter 11
    • Wat houdt een Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) in? Chapter 12
    • Wat houdt een Post-traumatische stress stoornis (PTSD) in? Chapter 13

    Naar de samenvatting

    Meer lezen

    Biopsychologie en Neurologie als studie en kennisgebied

    Werken en jezelf ontwikkelen als coach of psycholoog

    Psychiatrie & Psychische stoornis: studie en kennis

      

       Meer competenties of contenties checken

     

    JoHo: competentie begrijpen

    "Een leven lang leren en studeren om de ervaringen die je tijdens je werk, je reizen of je vrije tijd opdoet, op een juiste plek te zetten, een logisch gevolg te gevenen tot zinvol leven te laten leiden"

     

    = JoHo Contenties & Competenties

    • Contenties zijn die elementen (waarden) die leiden tot een tevreden leven, een tevreden groep of een tevreden maatschappij./ Het betreft elementen die een rol spelen bij de mate van tevredenheid die je als mens of als groep mensen (organisatie, familie) zou kunnen hebben. Deze elementen komen al sinds de oudheid in de literatuur voor. Ze worden aangemerkt als cruciale en bepalende elementen in het kader van geluk en tevredenheid.

    • Competenties (skills) zijn vaardigheden en eigenschappen die je kunt testen en opdoen tijdens je studie, je stage, je werk of bijvoorbeeld je reizen.De competenties vormen een serie handvatten op grond waarvan jij betere keuzes kunt maken en je carrière of levensinvulling dichter bij jezelf of je wensen kunt brengen.JoHo gaat er vanuit dat hoe beter jij je keuzes maakt, des beter dat in het algemeen ook voor een ander is.

    • Competenties  kunnen worden ingezet om Contenties te bereiken

    Angst overwinnen: leren en ontwikkelen: Wat is het? Wat kan je er onder verstaan?
    Angst signaleren, controleren en overwinnen en paniek voorkomen: Angst bestaat uit een subjectief gevoel van bang zijn of angstig zijn en fysiologische reacties, zoals versnelde hartslag en ademhaling, verhoogde bloeddruk en hormonale veranderingen. Het lichaam vertoont een fight-or-flight respons