Organisatiepsychologie houdt zich bezig met gedrag in werksituaties. Organisatiepsychologen worden onder andere ingezet voor het bedrijfsleven, voor reclame en in het leger.
De rol van tests in personeelsselectie
Omdat tests waardevolle informatie verschaffen over potentiële werkprestaties worden ze gebruikt door veel bedrijven en organisaties voor personeel selectie. Het lijkt simpel, degene die het hoogst correleert met het opgegeven werkcriterium zal het best presteren. Maar werkgedrag is niet simpel, één-dimensionaal gedrag. Daarnaast hangt complex gedrag vaak ook voor een deel sterk af van de situatie. Een perfecte benadering voor selectie kan dus nog steeds niet voor iedereen valide zijn. Vervolgens heb je ook nog te maken met legaliteit. Selectieprocedures hebben vaak zo'n grote impact op of de persoon wordt aangenomen dat er strikte regels zijn die moeten worden nageleefd. Personeelsselectie is daarom een vage, conditionele en onzekere taak. Voor personeelsselectie zijn verschillende manieren die in dit hoofdstuk besproken worden.
Autobiografische data
De biodata zijn lijsten met data van de geschiedenis van het persoonlijke- en werkverleden. Het bevat ook demografische informatie. De biodata is objectief en in scores in te delen. Het rationele van biodata is dat werk-gerelateerd gedrag voorspeld kan worden uit keuzes en behaalde doelen van vroeger. De data wordt verzameld via vragenlijsten.
Na het verzamelen van de biodata moeten psychologen vanuit de gemiddelden de werkprestaties voorspellen. Dit wordt gedaan door de bestaande werknemers in te delen in een succesvolle en onsuccesvolle groep, gezien werkprestaties, salaris en beoordelingen. De biodata worden dan vergeleken met deze twee groepen. Door middel van cross validatie wordt het vergeleken met een tweede groep van succesvolle en onsuccesvolle groepen.
Biodata heeft ongeveer een gelijke validiteit als gestandaardiseerde tests. Men moet oppassen dat er geen conclusies getrokken worden uit bepaalde demografische factoren (leeftijd, sekse, ras), ook al kan dit wel werkprestaties voorspellen. Er is gebleken dat personen eerlijker zijn over hun biodata wanneer ze elk antwoord specifiek moeten toelichten.
Er is weinig twijfel of pure objectieve data accuraat de werkprestaties kunnen voorspellen. Werkgevers vertrouwen echter meer op subjectieve informatie zoals het sollicitatiegesprek wanneer ze iemand willen aannemen.
Het sollicitatiegesprek
Hoewel het sollicitatiegesprek slechts een onderdeel is van het evaluatieproces, is het voor veel werknemers de doorslaggevende factor om iemand aan te nemen. Vroegere studies geven echter aan dat het sollicitatiegesprek onbetrouwbaar is, gezien inter-beoordeel betrouwbaarheden van -.50. Daarnaast zijn werknemers gevoelig voor de halo-bias: de neiging om iemand hoog of laag in te schatten op alle dimensies vanwege zijn algemene indruk. Betrouwbaarheden bleken hoger te zijn, wanneer men door een panel werd geïnterviewd of wanneer het sollicitatiegesprek was gestandaardiseerd.
Ditzelfde patroon is ook bij de validiteit te zien. In vroegere studies waarbij ongestructureerde sollicitatiegesprekken werden onderzocht, bleek de validiteit erg slecht te zijn (-.20). Voor gestructureerde gesprekken is de validiteit al veel hoger (.67). Belangrijk is dat sollicitatiegesprekken bijna altijd in combinatie met andere informatie worden gebruikt. Studies gaven aan dat de validiteit minder wordt wanneer er naast andere informatie (referenties of objectieve tests) ook gebruik gemaakt wordt van een lang sollicitatiegesprek. Studies hebben alleen aangetoond dat sollicitatiegesprekken, wanneer ongestructureerd, de validiteit van een sollicitatieprocedure kunnen verminderen.
Sollicitatiegesprekken kunnen dus valide zijn wanneer ze gestructureerd en gestandaardiseerd zijn. Het probleem is echter dat de toepassing van het gesprek vaak ongestructureerd is, wat voor onrealistische beoordelingen zorgt.
Ondanks de twijfelachtige betrouwbaarheid en validiteit worden sollicitatiegesprekken ten eerste gebruikt de eventueel toekomstige werknemers te ontmoeten. Ten tweede is er veel onderzoek gedaan naar de handdruk van de sollicitant en de indruk daarvan. Een stevige handdruk geeft positieve effecten of de sollicitant wordt aangenomen. Dit effect geldt sterker voor vrouwen. Ten derde is gebleken dat de indruk die in de eerste paar minuten, nog voor het sollicitatiegesprek, gekregen wordt, een verschil maakt of de sollicitant wordt aangenomen.
Cognitieve vaardigheidstests
Cognitieve tests kunnen verwijzen naar algemene intelligentie of verschillende specifieke structuren ervan. Cognitieve tests blijken redelijk goed valide te zijn voor personeelsselectie. Een zorg met het gebruik van cognitieve tests is dat het leidt tot een ‘adverse impact’ voor minderheden. Dat betekent dat witte mensen eerder gekozen worden. Daarom moeten de tests gebruikt worden in combinatie met bijvoorbeeld biodata. Uit onderzoek is gebleken dat tests voor algemene intelligentie (de g factor) een betere voorspeller zijn voor werksucces dan specifieke cognitieve metingen.
Dat komt doordat de meeste banen complex zijn en dus meerdere cognitieve vaardigheden vergen. Specifieke cognitieve vaardigheden zijn alleen wel van belang, omdat verschillende beroepen verschillende vaardigheden vragen. Een algemene cognitieve meting kan dit vaak niet naar voren brengen. De testen zijn snel, niet duur en makkelijk om te interpreteren. Ze worden gebruikt voor personeelsselectie, evaluatie en screening.
Wonderlic Peronnel Test-Revised (WPT-R)
Deze test meet algemene mentale vaardigheden en wordt veel gebruikt wegens zijn formaat (50 items), beknoptheid (12 minuten) en parallelle versies (ongeveer 16). De betrouwbaarheid is indrukwekkend, gezien de beknoptheid. Interne consistentie is rond de .90 en parallelle versies correleren met .90. De validiteit is ook positief, gezien de correlatie van .91 met de WAIS. Nadelen van de test zijn echter dat de test minder goed te doen is voor mensen met visueel-spatiële beperkingen en wiens moedertaal niet Engels is.
Bennet Mechanical Comprehension Test (BMCT)
Deze test wordt vooral gebruikt bij het begrijpen van mechanische constructies en principes. Voor veel werkgebieden is dit essentieel. De test bestaat uit afbeeldingen met vragen van alledaagse mechanische en technische basisprincipes. Het is een betrouwbare (split-half van boven de .80) en valide (.80) test. De test bleek een zeer goede voorspeller voor pilootsuccessen in de Tweede Wereldoorlog. Het enige nadeel is dat de test en zijn items gedateerd zijn en dat de test dus gemoderniseerd moet worden.
Minnesota Clerical Test (MCT)
De MCT meet snelheid en accuraatheid van perceptie door middel van twee subtests: nummer vergelijking & naam vergelijking. Het kan uitdagend zijn, omdat er 100 gelijke en 100 ongelijke combinaties zijn die maar verschillen op 1 cijfer of 1 letter. De betrouwbaarheid is rond de .85, dus dat is redelijk goed. De validiteit is redelijk, maar niet heel goed. Daarnaast is het vanwege de vage normgroepen, ook niet geheel duidelijk wat de test precies meet, en hoe de test werkprestaties voorspelt. De test is relevant voor kerkelijk werk.
Persoonlijkheidstests
Voordat de ‘Big Five’ uit was werd er voor de interpretatie van persoonlijkheidstests voor personeel selectie geen gebruik gemaakt van empirische ondersteuning. Het was de subjectieve mening van de psycholoog. Vroegere studies lieten dan ook zien dat de tests nauwelijks valide waren. Pas rond 1990, met de opkomende populariteit van de Big Five, kwam er bewijs dat persoonlijkheid een nuttige factor is voor personeel selectie. Na een studie blijkt dat mensen die zichzelf beschrijven als betrouwbaar, georganiseerd en hardwerkend (hoge scores op conscientiousness) betere werkprestaties leveren. Verschillende tests die persoonlijkheid meten zijn valide voorspellers voor werkprestaties.
Integriteitstests
Een integriteitstest evalueert houdingen en ervaringen gerelateerd aan eerlijkheid, afhankelijkheid, vertrouwen en prosociaal gedrag van een sollicitant. Integriteitstest bestaan uit een deel dat houdingen tegenover illegaal gedrag bevraagt en een deel dat openlijk illegale activiteit bevraagt. Integriteitstests kunnen makkelijk vals ingevuld worden en zijn daarom van mindere waarde.
Validiteitsstudies toonden aan dat integriteitstests geen goede voorspellers zijn voor werkprestaties maar dat ze wel een goede correlatie hadden met contraproductief werkgedrag. Op die manier is het een valide factor voor personeelsselectie. Er blijven echter veel kanttekeningen bestaan bij het gebruik van integriteitstests. Onder andere vanwege de ongekwalificeerde gebruikers, de invloed van situationele factoren en het ontbreken van optimale cut-off scores.
Werkproef en situationele oefeningen
Een werkproef is een miniatuur replica van de baan waar de sollicitant zich voor heeft opgegeven. Het moet de moeilijke elementen van de baan bevatten die goede van slechte kandidaten scheiden. Een validiteitsstudie bleek correlaties tussen de .42 en .66 te vinden tussen werkprestaties en beoordelingen van de leidinggevende.
Een situationele oefening wordt veel gebruikt bij de selectie van managers en andere professionele posities. Het verschil met de werkproef is dat de situationele oefening de gehele baan omvat en niet slechts delen. Werkproeven en situationele oefeningen zijn gebaseerd op het idee dat vorige prestaties de beste voorspeller zijn voor toekomstige prestaties in hetzelfde domein.
De in-basket test is een situationele oefening die het werk van een administratief medewerker omvat. Het wordt gescoord op antwoordstijl en inhoud. Antwoordstijl verwijst naar de manier hoe een taak voltooid is. Inhoud verwijst naar hetgene dat gedaan moest worden, dus wat de taak was. Uit de scores volgden drie dimensies: Voorbereiden op actie, Hoeveelheid werk, en Zoeken van steun. Het blijkt dat de in-basket test een goede voorspellende validiteit hebben.
Een assessment centrum is niet per se een bepaalde plaats in het bedrijf, maar het doel van een assessment centrum is om het managers-potentieel te evalueren door middel van allerlei trainingen, zoals de in-basket techniek. Dit zorgt voor een valide onderzoek naar nieuwe managers. De vraag is alleen of het effectief genoeg is, wanneer je naar de hoge kosten voor zo’n assessment centrum kijkt. Zo is gebleken dat een maximaal effect bereikt wordt, wanneer een assessment centrum gecombineerd wordt met persoonlijkheidstests. De vraag is dus of de kosten opwegen tegen de resultaten.
Een idee is om alleen de sollicitanten er heen te sturen die met hun score in de middenmoot vallen op screeningstesten en de hogere en lagere scores niet.
Beoordeling van werkprestaties
Beoordelingen zijn cruciaal voor werknemers want zonder nuttige feedback weten werknemers niet hoe zij zich moeten verbeteren. Hiervoor zijn dan ook verschillende beoordelingsschalen. Het beoordelen van werkprestaties is een complex probleem, vaak naar verwezen als het criterium probleem, de moeilijkheden die er zijn hebben te maken met het beschrijven en meten van prestatiestructuren. Werkprestaties zijn namelijk vaak complex, vaag en multidimensionaal.
Verschillende benaderingen
Een eerste manier om de werkprestaties te beoordelen is door de prestaties te meten. Hierbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar de hoeveelheid die een werknemer geproduceerd heeft of hoeveel verkopen hij heeft gedaan. Er zijn verschillende problemen voor deze objectieve en valide methode.
-
De hoeveelheid productie kan buiten de macht van de werknemer liggen.
-
Voor de meeste banen is het niet mogelijk een hoeveelheid te tellen.
-
Zo’n kwantitatieve beoordeling kan de kwaliteit van de productie achteruit laten gaan.
-
Productietellingen zijn onbetrouwbaar, zeker voor korte tijdsbestekken.
-
De hoeveelheid productie kan maar een klein deel van de benodigde vaardigheden zijn.
Als tweede manier om werkprestaties te beoordelen wordt de absentie van de werknemer bijgehouden. Het is echter een nutteloze meting voor werkprestaties, de extreme uitzonderingen daargelaten. Het eerste probleem is de definiëring van absentie; de criteria zijn vaag. Het tweede probleem is dat absentiemetingen erg onbetrouwbaar zijn. Als laatste zijn de absentiecijfers over het algemeen vrij laag.
Als derde manier wordt gebruik gemaakt van rapportage van collega’s en van zelfrapportage. Dit is echter ook niet geheel betrouwbaar, want men schat zichzelf hoger in dan collega’s en supervisors hebben andere ideeën over wat belangrijk is in een baan dan werknemers.
Als meest gebruikte manier zijn beoordelingsschalen die ingevuld worden door de leidinggevende. Ondanks hun milde betrouwbaarheid worden deze gebruikt voor ongeveer ¾ van de beoordelingen.
Een grafische beoordelingsschaal bestaat uit kenmerken, definities ervan en een continuüm waarop gescoord wordt. Het is simpel, maar de dimensie van werkprestatie is vaag gedefinieerd.
Een kritische incidentenschaal is gebaseerd op gewenst en ongewenst gedrag tijdens het werk. Dit vormt een lange lijst waar dan bepaalde gedragingen kunnen worden afgevinkt. Een gedragsanker beoordelingsschaal (BARS) is gebaseerd op gedragingen die te maken hebben met de persoonlijkheid en attitudes van de werknemer. Het is een complex, tijdrovend en duur karwei om zo’n criteriumschaal te ontwikkelen.
Een gedragsobservatieschaal (BOS) is een variatie op de BARS die gescoord wordt van ‘bijna nooit’ tot ‘bijna altijd’ voor de specifieke gedragingen. Een geforceerde keuze schaal is ontwikkeld om bias en subjectiviteit tegen te gaan. Van vier items zijn twee positief en twee negatief. Van de positieve en negatieve items is er een die de baan goed beschrijft. De leidinggevende moet een van de items kiezen als ‘best beschrijvend’ en een als ‘slechts beschrijvend’ voor de werknemer.
Bronnen van bias
Een eerste bias die veel gemaakt wordt is het halo-effect. Hierbij worden werknemers beoordeeld op alle dimensies wegens een algemene indruk. Het vaakst komt een positief halo effect voor, dus dat werknemers hoog worden beoordeeld vanwege een goede algemene indruk. Halo effecten kunnen tegen gegaan worden door speciale trainingen, de leidinggevende bekijken terwijl ze beoordelen, oefeningen van te voren doen, bijhouden welke informatie relevant is voor de beoordeling en leidinggevenden gebruiken die minder gevoelig zijn voor halo effecten.
Er zijn verschillende beoordelaar-biases. Mildheid of juist strengheid zorgt voor te milde of te strenge beoordelingen. Context fouten worden gemaakt wanneer de werknemer beoordeeld wordt op basis van de prestaties van zijn collega’s. Opvallend is dat het affect tegenover de werknemer niet veel effect heeft op de beoordeling.
Criterium contaminatie bestaat wanneer een criteriummaat onderhevig is aan factoren die niet bij de baan horen. Kans bias ontstaat wanneer verschillende collega’s verschillende kansen hebben op succes. Groepskenmerken bias komt voor wanneer groepskenmerken de individuele prestatie beïnvloeden. Kennis van voorspeller bias ontstaat wanneer de leidinggevende persoonlijke kennis over de werknemer mee laat spelen voor de beoordeling. Bij deze vormen van bias is het dus belangrijk dat de leidinggevende goed onderscheid maakt tussen wat wel en niet relevant is voor de baan.
Beoordeling van werkprestaties is lastig. De methode moet psychometrisch geldig zijn (geldigheid), maar ook in overeenstemming zijn met de organisatiedoelen (uitvoerbaarheid). Daarnaast mag niet gediscrimineerd worden op ras, sekse en andere factoren (wettigheid). Deze drie factoren botsen vaak met elkaar. Vooral trainingen met beoordelaars kunnen hiertegen helpen. Hierbij worden twee soorten trainingen genoemd: rater error training waarbij de beoordelaar wordt getraind in het vinden van specifieke errors. En frame of reference training waarbij de beoordelaar wordt getraind om bekend te worden met de inhoud van elke prestatie dimensie. Als laatste is er een studie gedaan over culturele verschillen in beoordelingen van werkprestaties.
Zij vonden dat overeenstemming tussen sociale normen en persoonlijke assessment methodes zorgden voor minder uitloop en absentie. Vooral de 360-evaluatie werkt goed. Hierbij wordt een werknemer door alle niveaus beoordeeld met wie hij interacteert tijdens zijn werk.
Carrièreontwikkeling
Carrière identiteit is een begrip dat nog niet heel lang bestaat maar inmiddels onmisbaar is. Het carrière is een onderdeel geworden van iemands persoonlijkheid. Een baan zegt veel over iemand, over zijn persoonlijkheid, economische klasse en sociale standpunt. Flexibiliteit in carrièreontwikkeling is meer dan ooit nodig door de globalisering van de economie. Mensen wisselen ook vaker van baan. Het is voor psychologen dus niet makkelijk om bij deze ontwikkeling begeleiding te bieden. Zij kunnen dan ook geen simpel antwoord geven waaruit blijkt welke carrière iemand moet gaan volgen.
Functies van werk
Voor veel mensen is werk meer dan een middel om voor voedsel en huisvesting te betalen. Veel achtergestelde mensen hebben echter niet de mogelijkheid tot het vervullen van een carrièredroom. Blustein et al. (2008) geven een meta-analyse voor drie sets van behoeften dat werk kan vervullen:
-
Overleving en macht: de meest fundamentele redenen om te werken, namelijk voor basisbehoeften en de toegang tot economische en sociale macht.
-
Sociale connectie: werk is de plek waar onze sociale banden ontstaan. Dit kan weer zorgen voor betere werkprestaties.
-
Zelfontwikkeling: werk kan een vervulling van zelfactualisatie en persoonlijke vervulling zijn.
Oorsprong van theorieën van carrièreontwikkeling
In 1909 werd op basis van een duidelijk begrip van 1) jezelf en je mogelijkheden, 2) de benodigdheden en condities voor succes, en 3) redenering over de relatie tussen deze twee de eerste vragenlijst opgesteld voor carrièrekeuze door Parsons. Deze bestond uit 116 items die vragen hadden over de behaalde doelen, interesses en bekwaamheden van de cliënt. Het doel was om persoonlijke kenmerken te matchen aan factoren van de baan, om zo de juiste baan te kunnen kiezen.
Theorie van de persoon-omgeving fit
Volgens Holland zijn er persoonlijkheidstypes bestaande uit clusters van persoonlijkheidskenmerken en interesses. Hiermee stelde hij het RIASEC model op van zes persoonlijkheidstypes met bijbehorende werkthema’s:
-
Realistisch: actie ondernemen.
-
Onderzoekend (investigative): denkend, ideeën genereren.
-
Artistiek: schoonheidsleer, creaties.
-
Sociaal: verbinden en helpen.
-
Ondernemend (enterprising): leiding geven aan mensen.
-
Conventioneel: routine en structuren.
Met de eerste letters van elk type kan dan een Hollandcode worden opgesteld, aangezien elk individu niet slechts 1 type persoonlijkheid vertoont. Dit model is erg invloedrijk geweest.
Theorie van persoon-omgeving correspondentie
Ook wel afgekort tot PEC, lijkt deze theorie op die van Holland in het feit dat beide theorieën geschikte carrières bepalen op basis van vaardigheden van de persoon en benodigde kwaliteiten voor beroepen. Hieruit volgen 6 cruciale waarden die belangrijk zijn voor de assessment van carrière ontwikkeling:
-
Prestatie: het gebruik van iemands vaardigheden en een gevoel van succes hebben.
-
Altruïsme: harmonie met en dienen van anderen.
-
Autonomie: onafhankelijk zijn en een gevoel van controle hebben.
-
Comfort: gevoel van comfort hebben en niet stressvol zijn.
-
Veiligheid: stabiliteit, orde en voorspelbaarheid.
-
Status: herkenning en een dominante positie vervullen.
Als aan deze waarden wordt voldaan, zal een werknemer snel tevreden zijn over zijn baan. Daarnaast zijn er ook omgevingsstijlen op een continuüm die meespelen om een beroep te voltooien:
-
Spoed: de snelheid die nodig is om op eisen te beantwoorden.
-
Tempo: het niveau van inspanning dat geleverd moet worden aan de omgeving.
-
Ritme: het patroon van respons tot de omgeving: stabiel, cyclisch of onvast.
-
Duur: of de duur van de respons tot de omgeving kort of langdurig is.
De theorie komt overeen met het model van Holland aangezien beiden gaan over het matchen van persoonlijkheidskenmerken aan de factoren van een baan. Het verschil is alleen dat deze theorie meer de nadruk legt op de persoonsbekwaamheden die nodig zijn voor bepaalde beroepen en niet zo zeer op de vaardigheden.
Vaardigheden kunnen ten slotte aangeleerd worden. Het is van belang wat voor niveau de persoon kan halen met de juiste training. Uit deze theorie is een hypothese gekomen die veel wordt gebruikt in onderzoeken: de tevredenheid van een persoon over een baan is een functie van de match tussen de beschikbare omgevingsfactoren met de waardes van het individu, onder de voorwaarde dat de bekwaamheid van de persoon correspondeert met wat nodig is voor de baan.
Fase theorieën van carrièreontwikkeling
Donald Super had een meer flexibele, holistische, levensloop perspectief op carrière ontwikkeling. Het individuele zelfconcept verandert met de tijd en ervaring. Daarmee onderscheidde hij vijf beroepsleven fases, ook wel bekend als de carrièreladder:
-
Groeifase: observeren van volwassen gedrag en het onderzoeken van fantasieën en interesses in de adolescentie.
-
Exploratiefase: verdeeld over fantasie, experimentele, en realistische fases, waarbij de jongvolwassene verschillende trainingen/onderwijs uitprobeert.
-
Vestigingsfase: verdeeld over een proef- en stabilisatiefase, waarbij de volwassene een bedrijf binnenkomt en zich vestigt door relaties en promoties.
-
Handhavingsfase: het individu kan innovatie nodig hebben, moet zijn vaardigheden bijwerken en ziet zijn carrière stagneren.
-
Achteruitgangsfase: het individu is ouder en heeft specialisatie, ontkoppeling of pensioen nodig.
Deze theorie laat zien dat een carrière ontwikkeling levenslang is, maar is wel gebaseerd op blanke middel- of hogere klasse burgers.
Sociaal cognitieve benaderingen
Sociale cognitieve benaderingen gaan ervan uit dat mensen leren en attitudes ontwikkelen over werk binnen een sociale context door middel van observatie en het modelleren van gedrag.
Krumboltz ontwikkelde de ‘Happenstance Learning Theory’ (HLT). Die stelt dat “menselijk gedrag een product is van verschillende leerervaringen die beschikbaar zijn door (on)geplande situaties waarin men zichzelf vindt.
De leeruitkomsten zijn vaardigheden, interesses, kennis, houdingen, voorkeuren, gevoeligheden, emoties, en toekomstige acties.” Volgens hem moet sociale onrechtvaardigheid tegen worden gegaan. De theorie is gebaseerd op vier premissen:
-
Carrière begeleiding heeft het doel cliënten te helpen om acties aan te leren zodat hun carrière en persoonlijke leven meer tevredenheid oplevert, niet om een enkele carrièrekeuze te geven.
-
Assessments moeten gebruikt worden om het leren te stimuleren, niet om persoonlijke kenmerken te matchen met beroepskenmerken. Hij heeft dan ook kritiek op veel tests.
-
Cliënten leren om onderzoekende acties te gebruiken zodat zij succesvol met ongeplande gebeurtenissen kunnen omgaan, niet om al hun acties in ter verbetering te plannen.
-
Succes van begeleiding wordt geëvalueerd door wat de cliënt in de echte wereld bereikt, niet wat tijdens de begeleidingssessies gebeurt.
De theorie is een op activiteiten gebaseerde theorie waarbij de cliënt en de counselor samenwerken om erachter te komen wat de cliënt kan doen om nieuwe dingen te leren en nieuwe kansen aan te grijpen.
O*NET in carrièreontwikkeling
De ‘Occupational Information Network’ (O*NET) is een database website, gesponsord door de Amerikaanse overheid, die informatie bevat over duizenden banen, zoals de kennis, vaardigheden, en vermogens die benodigd zijn. Daarnaast zijn er ook verschillende assessment tools beschikbaar, die ook zelf ingevuld kunnen worden.
Tests voor carrière assessment
Een eerste test die gebruikt wordt is de ‘Career Beliefs Inventory’ (CBI), ontwikkeld door Krumboltz. Deze meet en identificeert de houdingen en overtuigingen die een carrière ontwikkeling kunnen tegenhouden. Vaak zijn dit zelflimiterende overtuigingen. De CBI moet hierin bewustzijn geven en de potentiële invloed die het heeft. De CBI bestaat uit 96 items verdeeld over 25 schalen onder de volgende vijf factoren:
-
Jouw huidige carrière situatie (4): werkstatus, carrièreplannen, acceptatie van onzekerheid, openheid.
-
Wat nodig is voor jouw geluk (5): prestatie/succes, scholing/onderwijs, intrinsieke tevredenheid, gelijkheid aan peers, gestructureerde werkomgeving.
-
Factoren die jouw keuzes beïnvloeden (6): controle, verantwoordelijkheid, goedkeuring van anderen, vergelijking tussen het zelf en andere, beroep-scholing variatie, carrière pad flexibiliteit.
-
Veranderingen die jij bereid bent te maken (3): post-training overgang, baan experimentalisatie, herlokalisatie.
-
Inspanning die jij bereid bent te leveren (7): zelfverbetering, doorgaan met onzekerheid, risico’s nemen, leren van baanvaardigheden, onderhandelen/zoeken, obstakels overwinnen, hard werken.
Standaardisatie werd gedaan bij 7500 mensen. Betrouwbaarheden waren gemixt: test-hertests tussen de .30 en .70. en interne consistentie tussen de .40 en .80. De CBI had een gemiddelde construct validiteit.
Tests voor interesse assessment
Interesse assessment wordt gedaan wegens twee doelen: levenstevredenheid en beroepsproductiviteit. Een goede fit tussen interesses en het gekozen beroep zorgt voor meer tevredenheid, wat weer zorgt voor een hogere productiviteit. Maar de vaardigheden zijn ook belangrijk. Oftewel: productiviteit = vaardigheid x interesse.
Strong Interest Inventory-Revised (SII-R)
De SII-R is een herziende versie van de ‘Strong Vocational Interest Blank’ (SVIB). De assumpties van deze test waren:
-
Elk beroep heeft een gewenst patroon van interesses en persoonlijkheidskenmerken die gerepresenteerd worden door de succesvolle werknemers.
-
Elk individu heeft stabiele interesses en persoonlijkheidstrekken. Dus wanneer deze overeenkomen met die van het beroep heeft het individu een grote kans om dat beroep uit te oefenen en succesvol te zijn.
-
Het is mogelijk om individuen in een bepaald beroep te onderscheiden van andere mensen op basis van het gewenst patroon van interesses en trekken van dat beroep.
De SII-R is ook gebaseerd op deze assumpties. Maar de test is herzien op de punten dat hij korter is; er huidige beroepen zijn toegevoegd; het niveau van zaken, technologie en teamwerk metingen verhoogd zijn; werk en vrije tijd activiteiten zijn verbreed; en de diversiteit van de VS-personeelsbestand is gereflecteerd. De 291 items zijn gebaseerd op de 6 beroepstypes van Holland. De SII-R geeft ook vijf persoonlijke stijlschalen die de leef- en werkstijl reflecteren:
-
Werkstijl: hoge scores geven interesses in werken met mensen; lage scores met ideeën, data en dingen.
-
Leer omgeving: hoge scores geven voorkeur voor academische leeromgevingen; lage scores voor toegepaste leeractiviteiten.
-
Leiderschapsstijl: hoge scores geven comfort in het nemen van de leiding; lage scores geven ongemakkelijkheid daarmee.
-
Risico’s nemen/avontuur: hoge scores geven voorkeur voor riskante en avontuurlijke activiteiten; lage scores voor veilige en voorspelbare activiteiten.
-
Team oriëntatie: hoge scores geven voorkeur voor samenwerking en teamwerk; lage scores voor alleen en onafhankelijk werken.
Betrouwbaarheden van de SII-R zijn goed: test-hertests van .90, maar is lager bij adolescenten en wanneer er langere tijd tussen zit. De validiteit is ook redelijk goed: twee op de drie personen kiest een ‘juiste baan’.
Vocational Preference Inventory (VPI)
De VPI meet in totaal 11 dimensies. Naast de 6 persoonlijkheid-omgeving dimensies van Holland meet het ook Zelfcontrole, Mannelijkheid/vrouwelijkheid, Status, Zeldzaamheid, en Berusting. Het is een korte test van 160 items met ja/nee vragen.
De test-hertest betrouwbaarheid is .89-.97. De eigenschappen van het standaardisatie sample zijn niet goed gedefinieerd en daarom zijn de normen wat lastig om te interpreteren. De validiteit is erg goed, de test komt sterk overeen met het model van Holland.
Door middel van de VPI kon de theorie van Holland op veel beroepen worden toegepast, zodat voor veel beroepen een drie-letterige Hollandcode ontstond, zo krijgt een landschapsarchitect RIA en een vastgoedhandelaar ECS. Dit kan ook toegepast worden op universiteitsmasters.
Self-Directed Search (SDS)
De SDS meet de 6 RIASEC thema’s op 4 schalen met dichitome items: Activiteiten, Competenties, Beroepen en Zelf-inschattingen. Wanneer de SDS gescoord wordt, worden de drie hoogste thema’s omgevormd tot een Hollandcode. De SDS is vooral digitaal, wat het voordeel heeft dat het snel en simpel is en dat er niemand nodig is om te scoren, interpreteren of feedback te geven. Zowel de construct als de voorspellende validiteit worden ondersteund door verschillende studies.
Campbell Interest and Skill Survey
De CISS bestaat uit 200 interesse items en 120 vaardigheidsitems die door een persoon zelf gegeven worden op een 6-puntsschaal. Interesse items bevatten beroepen, schoolvakken en werkactiviteiten en de vaardigheidsitems bevatten activiteiten die beoordeeld worden op ‘expert op dit gebied’ tot ‘geen ervaring’.
De CISS wordt gescoord op verschillende schalen, waaronder een Oriëntatieschaal die het profiel opstelt middels 7 oriëntaties: Invloed, Organisatie, Helpen, Creëren, Analyseren, Produceren, en Avonturieren. De andere schalen zijn: Basis interesses en vaardigheden Schaal, Beroepsschalen, Speciale schalen, en Procedurele checks.
De betrouwbaarheid is erg sterk; de meeste schalen hebben een test-hertest van .80. Ook de validiteit van de CISS wordt bevestigd door verschillende correlatiestudies. Het is dus een handig instrument, zeker omdat het digitaal is en men het zelf kan interpreteren. In het boek staan voorbeelden van de resultaten van de CISS. De CISS zal een rivaal zijn voor de SII-R.